Einde inhoudsopgave
Protocol van Montreal betreffende stoffen die de ozonlaag afbreken
Artikel 5 Bijzondere positie van ontwikkelingslanden
Geldend
Geldend vanaf 21-06-2019
- Bronpublicatie:
09-11-2018, Trb. 2019, 13 (uitgifte: 01-02-2019, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Inwerkingtreding
21-06-2019
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
01-02-2019, Trb. 2019, 13 (uitgifte: 01-02-2019, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Milieurecht / Algemeen
Internationaal publiekrecht / Bijzondere onderwerpen
1.
Elke Partij die een ontwikkelingsland is en waarvan het jaarlijkse berekend gebruik van de in Bijlage A genoemde aan uitworpbeheersing onderworpen stoffen of de datum van inwerkingtreding van het Protocol ten aanzien van die Partij, dan wel op enig later tijdstip tot 1 januari 1999, minder bedraagt dan 0,3 kilogram per hoofd van de bevolking, is gerechtigd, ten einde in haar fundamentele binnenlandse behoeften te voorzien, de naleving van de in de artikelen 2A tot en met 2E vervatte beheersingsmaatregelen tien jaar op te schorten, met dien verstande dat verdere wijzigingen op de aanpassingen of wijzigingen die zijn aangenomen op de Tweede Vergadering van de Partijen te Londen op 29 juni 1990 van toepassing dienen te zijn op de onder de werking van dit lid vallende Partijen nadat de situatie opnieuw is bezien zoals is voorgeschreven in het achtste lid van dit artikel, en deze verdere wijzigingen daarop dienen te zijn gebaseerd.
1 bis.
Op basis van de opnieuw beziene situatie, als bedoeld in het achtste lid van dit artikel, de beoordelingen ingevolge artikel 6 en alle andere relevante informatie besluiten de Partijen uiterlijk 1 januari 1996, met toepassing van de in artikel 2, negende lid , uiteengezette procedure:
- a.
ten aanzien van artikel 2F, eerste tot en met zesde lid, welk basisjaar, welk uitgangsgebruik, welke beheersingsschema's en welke uiterste datum voor het gebruik van de in Groep I van Bijlage C genoemde aan uitworpbeheersing onderworpen stoffen gelden voor onder de werking van het eerste lid van dit artikel vallende Partijen;
- b.
ten aanzien van artikel 2G, welke uiterste datum voor de produktie en het gebruik van de in Groep II van Bijlage C genoemde aan uitworpbeheersing onderworpen stoffen geldt voor de onder de werking van het eerste lid van dit artikel vallende Partijen; en
- c.
ten aanzien van artikel 2H, welk basisjaar, welk uitgangsgebruik en welke beheersingsschema's voor het gebruik en de produktie van de in Bijlage E genoemde aan uitworpbeheersing onderworpen stoffen gelden voor de onder de werking van het eerste lid van dit artikel vallende Partijen.
2.
Het jaarlijkse berekend gebruik van de in Bijlage A genoemde aan uitworpbeheersing onderworpen stoffen van een onder de werking van het eerste lid van dit artikel vallende Partij mag evenwel de limiet van 0,3 kilogram per hoofd van de bevolking niet overschrijden, en haar jaarlijkse berekend gebruik van de in Bijlage B genoemde aan uitworpbeheersing onderworpen stoffen mag de limiet van 0,2 kilogram per hoofd van de bevolking niet overschrijden.
3.
Bij de toepassing van de in de artikelen 2A tot en met 2E vervatte beheersingsmaatregelen is elke onder de werking van het eerste lid van dit artikel vallende Partij gerechtigd:
- a.
voor de in Bijlage A genoemde aan uitworpbeheersing onderworpen stoffen het gemiddeld van haar jaarlijkse berekend gebruik over het tijdvak van 1995 tot en met 1997, dan wel een berekend gebruik van 0,3 kilogram per hoofd van de bevolking, naargelang van welk getal het laagst is, als uitgangspunt te nemen voor de vaststelling van de mate waarin zij de beheersingsmaatregelen naleeft wat betreft het gebruik;
- b.
voor de in Bijlage B genoemde aan uitworpbeheersing onderworpen stoffen het gemiddelde van haar jaarlijkse berekend gebruik over het tijdvak van 1998 tot en met 2000, dan wel een berekend gebruik van 0,2 kilogram per hoofd van de bevolking, naargelang van welk getal het laagst is, als uitgangspunt te nemen voor de vaststelling van de mate waarin zij de beheersingsmaatregelen naleeft wat betreft het gebruik;
- c.
voor de in Bijlage A genoemde aan uitworpbeheersing onderworpen stoffen het gemiddelde van haar jaarlijks berekende productie over het tijdvak van 1995 tot en met 1997, dan wel een berekende productie van 0,3 kilogram per hoofd van de bevolking, naargelang van welk getal het laagst is, als uitgangspunt te nemen voor de vaststelling van de mate waarin zij de beheersingsmaatregelen wat betreft de productie naleeft;
- d.
voor de in Bijlage B genoemde aan uitworpbeheersing onderworpen stoffen het gemiddelde van haar jaarlijks berekende productie over het tijdvak van 1998 tot en met 2000, dan wel een berekende productie van 0,2 kilogram per hoofd van de bevolking, naargelang van welk getal het laagst is, als uitgangspunt te nemen voor de vaststelling van de mate waarin zij de beheersingsmaatregelen wat betreft de productie naleeft.
4.
Indien een onder het eerste lid van dit artikel vallende Partij, op enige tijdstip voordat de verplichtingen ten aanzien van de in de artikelen 2A tot en met 2J vervatte beheersingsmaatregelen voor die Partij van kracht worden, van oordeel is dat zij zich niet voldoende aan uitworpbeheersing onderworpen stoffen kan verschaffen, kan zij het secretariaat hiervan in kennis stellen. Het secretariaat zendt dan onverwijld een afschrift van deze kennisgeving aan de Partijen, die tijdens hun volgende vergadering overleg zullen plegen over deze kwestie, en een beslissing zullen nemen over passende maatregelen.
5.
De ontwikkeling van het vermogen van de onder werking van het eerste lid van dit artikel vallende Partijen om te voldoen aan hun verplichtingen betreffende de naleving van de in de artikelen 2A tot en met 2E en de artikelen 2I en 2J vervatte beheersingsmaatregelen, en aan alle in de artikelen 2F tot en met 2H vervatte beheersingsmaatregelen waartoe wordt besloten ingevolge lid een bis van dit artikel, alsmede de uitvoering ervan door die Partijen, hangt af van de daadwerkelijke verwezenlijking van de financiële samenwerking zoals bedoeld in artikel 10 en de overdracht van technologie als bedoeld in artikel 10A.
6.
Elke onder de werking van het eerste lid van dit artikel vallende Partij die, na alle mogelijke stappen te hebben ondernomen, niet in staat is aan enige of alle in de artikelen 2A tot en met 2E en de artikelen 2I en 2J vervatte verplichtingen, of alle in de artikelen 2F tot en met 2H vervatte verplichtingen waartoe wordt besloten ingevolge lid een bis van dit artikel te voldoen wegens de ontoereikende toepassing van de artikelen 10 en 10A, kan het secretariaat hiervan te allen tijde in kennis stellen. Het secretariaat zendt dan onverwijld een afschrift van die kennisgeving aan de Partijen, die tijdens hun volgende vergadering met gepaste inachtneming van het vijfde lid van dit artikel overleg zullen plegen over deze kwestie en een beslissing zullen nemen over passende maatregelen.
7.
Gedurende het tijdvak tussen de kennisgeving en de vergadering van de Partijen tijdens welke een beslissing wordt genomen over de in het zesde lid hierboven bedoelde passende maatregelen, of gedurende een langer tijdvak indien de vergadering van de Partijen hiertoe besluit, worden de in artikel 8 bedoelde procedures betreffende nietnaleving van het Protocol niet aangewend tegen de Partij die de kennisgeving doet.
8.
Uiterlijk in 1995 wordt tijdens een vergadering van de Partijen de situatie van de onder de werking van het eerste lid van dit artikel vallende Partijen opnieuw bezien, met inbegrip van de daadwerkelijke verwezenlijking van financiële samenwerking en overdracht van technologie aan deze Partijen, en kunnen herzieningen worden aangenomen die noodzakelijk worden geacht ten aanzien van het voor die Partijen geldende schema van beheersingsmaatregelen.
8bis.
Op basis van de opnieuw beziene situatie als bedoeld in het achtste lid:
- a.
is een onder het eerste lid van dit artikel vallende Partij met betrekking tot de aan uitworpbeheersing onderworpen stoffen als genoemd in Bijlage A gerechtigd, teneinde in haar fundamentele binnenlandse behoeften te voorzien, de naleving van de beheersingsmaatregelen, zoals op 29 juni 1990 door de Tweede Vergadering van de Partijen te Londen aangenomen, tien jaar op te schorten; verwijzingen in het Protocol naar de artikelen 2A en 2B dienen dienovereenkomstig te worden gelezen;
- b.
is een onder het eerste lid van dit artikel vallende Partij met betrekking tot de aan uitworpbeheersing onderworpen stoffen als genoemd in Bijlage B gerechtigd, teneinde in haar fundamentele binnenlandse behoeften te voorzien, de naleving van de beheersingsmaatregelen, zoals op 29 juni 1990 door de Tweede Vergadering van de Partijen te Londen aangenomen, tien jaar op te schorten; verwijzingen in dit Protocol naar de artikelen 2C tot en met 2E dienen dienovereenkomstig te worden gelezen;
8ter.
Overeenkomstig lid 1bis hierboven:
- a.
Elke Partij die onder de werking van het eerste lid van dit artikel valt, verzekert dat gedurende het tijdvak van twaalf maanden dat begint op 1 januari 2013 en in elk tijdvak van twaalf maanden daarna haar berekend gebruik van de in Groep I van Bijlage C genoemde aan uitworpbeheersing onderworpen stoffen per jaar niet meer bedraagt dan het gemiddelde van haar berekend gebruik in 2009 en 2010. Elke Partij die onder de werking van het eerste lid van dit artikel valt, verzekert dat gedurende het tijdvak van twaalf maanden dat begint op 1 januari 2013 en in elk tijdvak van twaalf maanden daarna haar berekende productie van de in Groep I van Bijlage C genoemde aan uitworpbeheersing onderworpen stoffen per jaar niet meer bedraagt dan het gemiddelde van haar berekende productie in 2009 en 2010;
- b.
Elke Partij die onder de werking van het eerste lid van dit artikel valt, verzekert dat gedurende het tijdvak van twaalf maanden dat begint op 1 januari 2015 en in elk tijdvak van twaalf maanden daarna haar berekend gebruik van de in Groep I van Bijlage C genoemde aan uitworpbeheersing onderworpen stoffen per jaar niet meer bedraagt dan negentig procent van het gemiddelde van haar berekend gebruik in 2009 en 2010. Elke Partij die een of meer van deze stoffen produceert, verzekert, voor dezelfde tijdvakken, dat haar berekende productie van de in Groep I van Bijlage C genoemde aan uitworpbeheersing onderworpen stoffen per jaar niet meer bedraagt dan negentig procent van het gemiddelde van haar berekende productie in 2009 en 2010;
- c.
Elke Partij die onder de werking van het eerste lid van dit artikel valt, verzekert dat gedurende het tijdvak van twaalf maanden dat begint op 1 januari 2020 en in elk tijdvak van twaalf maanden daarna haar berekend gebruik van de in Groep I van Bijlage C genoemde aan uitworpbeheersing onderworpen stoffen per jaar niet meer bedraagt dan vijfenzestig procent van het gemiddelde van haar berekend gebruik in 2009 en 2010. Elke Partij die een of meer van deze stoffen produceert, verzekert, voor dezelfde tijdvakken, dat haar berekende productie van de in Groep I van Bijlage C genoemde aan uitworpbeheersing onderworpen stoffen per jaar niet meer bedraagt dan vijfenzestig procent van het gemiddelde van haar berekende productie in 2009 en 2010;
- d.
Elke Partij die onder de werking van het eerste lid van dit artikel valt, verzekert dat gedurende het tijdvak van twaalf maanden dat begint op 1 januari 2025 en in elk tijdvak van twaalf maanden daarna haar berekend gebruik van de in Groep I van Bijlage C genoemde aan uitworpbeheersing onderworpen stoffen per jaar niet meer bedraagt dan tweeëndertig en een half procent van het gemiddelde van haar berekend gebruik in 2009 en 2010. Elke Partij die een of meer van deze stoffen produceert, verzekert, voor dezelfde tijdvakken, dat haar berekende productie van de in Groep I van Bijlage C genoemde aan uitworpbeheersing onderworpen stoffen per jaar niet meer bedraagt dan tweeëndertig en een half procent van het gemiddelde van haar berekende productie in 2009 en 2010;
- e.
Elke Partij die onder de werking van het eerste lid van dit artikel valt, verzekert dat gedurende het tijdvak dat begint op 1 januari 2030 en in elk tijdvak van twaalf maanden daarna haar berekend gebruik van de in Groep I van Bijlage C genoemde aan uitworpbeheersing onderworpen stoffen tot nul is teruggebracht. Elke Partij die een of meer van deze stoffen produceert, verzekert, voor dezelfde tijdvakken, dat haar berekende productie van de in Groep I van Bijlage C genoemde aan uitworpbeheersing onderworpen stoffen tot nul is teruggebracht: Dit lid is van toepassing tenzij de Partijen besluiten het productie- of gebruiksniveau toe te staan dat nodig is om te voorzien in behoeften voor vormen van gebruik waarvan zij overeenkomen dat deze essentieel zijn. Echter:
- i.
Elke Partij mag deze gebruikslimiet in elk tijdvak van twaalf maanden overschrijden zolang de som van haar berekend gebruik over het tijdvak van tien jaar dat begint op 1 januari 2030 en eindigt op 1 januari 2040, gedeeld door tien, niet meer bedraagt dan twee en een half procent van het gemiddelde van haar berekend gebruik in 2009 en 2010 en mits dit gebruik beperkt blijft tot:
- a.
het onderhoud van op 1 januari 2030 bestaande koel- en luchtbehandelingsapparatuur;
- b.
het onderhoud van op 1 januari 2030 bestaande branddetectie- en brandblusapparatuur;
- c.
toepassingen op basis van solventen bij het vervaardigen van raketmotoren; en
- d.
lokale toepassing van medische aerosolen voor de gespecialiseerde behandeling van brandwonden.
- ii.
Elke Partij mag deze productielimiet in elk tijdvak van twaalf maanden overschrijden zolang de som van haar berekende productie over het tijdvak van tien jaar dat begint op 1 januari 2030 en eindigt op 1 januari 2040, gedeeld door tien, niet meer bedraagt dan twee en een half procent van het gemiddelde van haar berekende productie in 2009 en 2010 en mits deze productie beperkt blijft tot:
- a.
het onderhoud van op 1 januari 2030 bestaande koel- en luchtbehandelingsapparatuur;
- b.
het onderhoud van op 1 januari 2030 bestaande branddetectie- en brandblusapparatuur;
- c.
toepassingen op basis van solventen bij het vervaardigen van raketmotoren; en
- d.
lokale toepassing van medische aerosolen voor de gespecialiseerde behandeling van brandwonden.
- f.
neemt elke onder het eerste lid van dit artikel vallende Partij artikel 2G in acht;
- g.
met betrekking tot de in Bijlage E genoemde aan uitworpbeheersing onderworpen stof:
- i.
leeft elke onder het eerste lid van dit artikel vallende Partij met ingang van 1 januari 2002 de in artikel 2H, eerste lid, genoemde beheersingsmaatregelen na en hanteert zij als uitgangspunt voor de naleving van deze beheersingsmaatregelen het gemiddelde van haar jaarlijkse berekende gebruik, respectievelijk haar jaarlijkse berekende produktie, over 1995 tot en met 1998;
- ii.
verzekert elke in het eerste lid van dit artikel bedoelde Partij dat gedurende het tijdvak van twaalf maanden dat begint op 1 januari 2005 en in elk tijdvak van twaalf maanden daarna haar berekende gebruik en productie van de in Bijlage E genoemde aan uitworpbeheersing onderworpen stof per jaar niet meer bedraagt dan tachtig procent van het gemiddelde van haar jaarlijks berekende gebruik, respectievelijk haar jaarlijks berekende productie, over 1995 tot en met 1998;
- iii.
verzekert elke onder het eerste lid van dit artikel vallende Partij dat gedurende het tijdvak van twaalf maanden dat begint op 1 januari 2015 en in elk tijdvak van twaalf maanden daarna haar berekende gebruik en productie van de in Bijlage E aan uitworpbeheersing onderworpen stof nihil is. Dit lid vindt geen toepassing wanneer de Partijen besluiten de productie of het gebruik toe te staan tot het niveau dat nodig is om te voorzien in de behoeften voor vormen van gebruik ten aanzien waarvan zij overeenkomen dat deze cruciaal zijn;
- iv.
zijn in het berekende gebruik en de berekende produktie ingevolge deze letter d) niet inbegrepen de door de Partij gebruikte hoeveelheden voor quarantaine-doeleinden of voor toepassingen voorafgaand aan het vervoer.
8 quater
a.
Elke Partij die onder de werking van het eerste lid van dit artikel valt, behoudens aanpassingen die overeenkomstig artikel 2, negende lid, worden aangebracht aan de in artikel 2J vervatte beheersingsmaatregelen, is gerechtigd de naleving van de in artikel 2J, eerste lid, letter a tot en met e, en derde lid, letter a tot en met e, vervatte beheersingsmaatregelen op te schorten en deze maatregelen als volgt te wijzigen:
- i.
2024 tot en met 2028: 100 procent
- ii.
2029 tot en met 2034: 90 procent
- iii.
2035 tot en met 2039: 70 procent
- iv.
2040 tot en met 2044: 50 procent
- v.
2045 en daarna: 20 procent.
b.
Niettegenstaande het bepaalde in letter a kunnen de Partijen besluiten dat een Partij die onder de werking van het eerste lid van dit artikel valt, behoudens aanpassingen die overeenkomstig artikel 2, negende lid, worden aangebracht aan de in artikel 2J vervatte beheersingsmaatregelen, gerechtigd is de naleving van de in artikel 2J, eerste lid, letter a tot en met e, en derde lid, letter a tot en met e, vervatte beheersingsmaatregelen op te schorten en deze maatregelen als volgt te wijzigen:
- i.
2028 tot en met 2031: 100 procent
- ii.
2032 tot 2036: 90 procent
- iii.
2037 tot en met 2041: 80 procent
- iv.
2042 tot en met 2046: 70 procent
- v.
2047 en daarna: 15 procent.
c.
Elke Partij die onder de werking van het eerste lid van dit artikel valt is gerechtigd, voor de berekening van haar referentiegebruik uit hoofde van artikel 2J, het gemiddelde van haar berekend gebruik van de in Bijlage F genoemde aan uitworpbeheersing onderworpen stoffen voor de jaren 2020, 2021 en 2022 te gebruiken, vermeerderd met 65 procent van haar referentiegebruik van de in groep I van Bijlage C genoemde aan uitworpbeheersing onderworpen stoffen als bepaald in lid 8 ter van dit artikel.
d.
Niettegenstaande het bepaalde in letter c van dit artikel kunnen de Partijen besluiten dat elke Partij die onder de werking van het eerste lid van dit artikel valt gerechtigd is, voor de berekening van haar referentiegebruik uit hoofde van artikel 2J, het gemiddelde van haar berekend gebruik van de in Bijlage F genoemde aan uitworpbeheersing onderworpen stoffen voor de jaren 2024, 2025 en 2026 te gebruiken, vermeerderd met 65 procent van haar referentiegebruik van de in groep I van Bijlage C genoemde aan uitworpbeheersing onderworpen stoffen als bepaald in lid 8 ter van dit artikel.
e.
Elke Partij die onder de werking van het eerste lid van dit artikel valt is gerechtigd, voor de berekening van haar referentieproductie uit hoofde van artikel 2J, het gemiddelde van haar berekende productie van de in Bijlage F genoemde aan uitworpbeheersing onderworpen stoffen voor de jaren 2020, 2021 en 2022 te gebruiken, vermeerderd met 65procent van haar referentieproductie van de in groep I van Bijlage C genoemde aan uitworpbeheersing onderworpen stoffen als bepaald in lid 8 ter van dit artikel.
f.
Niettegenstaande het bepaalde in letter e van dit artikel kunnen de Partijen besluiten dat elke Partij die onder de werking van het eerste lid van dit artikel valt gerechtigd is, voor de berekening van haar referentieproductie uit hoofde van artikel 2J, het gemiddelde van haar berekende productie van de in Bijlage F genoemde aan uitworpbeheersing onderworpen stoffen te gebruiken voor de jaren 2024, 2025 en 2026, vermeerderd met 65procent van haar referentieproductie van de in groep I van Bijlage C genoemde aan uitworpbeheersing onderworpen stoffen als bepaald in lid 8 ter van dit artikel.
g.
De letters a tot en met f van dit lid zijn van toepassing op de berekende niveau van productie en het berekende gebruik tenzij een vrijstelling op grond van hoge omgevingstemperaturen van toepassing is op basis van door de Partijen vastgestelde criteria.
9.
Beslissingen van de Partijen zoals bedoeld in het vierde, zesde en zevende lid van dit artikel worden genomen volgens dezelfde procedure als beslissingen die worden genomen krachtens artikel 10.