Einde inhoudsopgave
Protocol van Montreal betreffende stoffen die de ozonlaag afbreken
Artikel 2J Fluorkoolwaterstoffen
Geldend
Geldend vanaf 01-01-2019
- Redactionele toelichting
Deze versie is nog niet voor alle partijen in werking getreden. Zie voor de partijgegevens de wijziging van 15-10-2016, Trb. 2017, 96.
- Bronpublicatie:
15-10-2016, Trb. 2017, 96 (uitgifte: 28-06-2017, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Inwerkingtreding
01-01-2019
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
15-10-2016, Trb. 2017, 96 (uitgifte: 28-06-2017, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Milieurecht / Algemeen
Internationaal publiekrecht / Bijzondere onderwerpen
1.
Elke Partij verzekert dat gedurende het tijdvak van twaalf maanden dat begint op 1 januari 2019 en in elk tijdvak van twaalf maanden daarna, haar berekend gebruik van de in Bijlage F genoemde aan uitworpbeheersing onderworpen stoffen, uitgedrukt in CO2-equivalenten, niet meer bedraagt dan het voor het desbetreffende onder a tot en met e vermelde tijdvak vastgestelde percentage van het jaarlijks gemiddelde van haar berekend gebruik van de in Bijlage F genoemde aan uitworpbeheersing onderworpen stoffen voor de jaren 2011, 2012 en 2013, vermeerderd met 15 procent van haar berekend gebruik van de in groep I van Bijlage C genoemde aan uitworpbeheersing onderworpen stoffen, als vastgesteld in artikel 2F, eerste lid, uitgedrukt in CO2-equivalenten:
- a.
2019 tot en met 2023: 90 procent
- b.
2024 tot en met 2028: 60 procent
- c.
2029 tot en met 2033: 30 procent
- d.
2034 tot en met 2035: 20 procent
- e.
2036 en daarna: 15 procent.
2.
Niettegenstaande het eerste lid van dit artikel kunnen de Partijen besluiten dat een Partij verzekert dat gedurende het tijdvak van twaalf maanden dat begint op 1 januari 2020 en in elk tijdvak van twaalf maanden daarna, haar berekend gebruik van de in Bijlage F genoemde aan uitworpbeheersing onderworpen stoffen, uitgedrukt in CO2-equivalenten, niet meer bedraagt dan het voor het desbetreffende onder a tot en met e vermelde tijdvak vastgestelde percentage van het jaarlijks gemiddelde van haar berekend gebruik van de in Bijlage F genoemde aan uitworpbeheersing onderworpen stoffen voor de jaren 2011, 2012 en 2013, vermeerderd met 25 procent van haar berekend gebruik van de in groep I van Bijlage C genoemde aan uitworpbeheersing onderworpen stoffen, als vastgesteld in artikel 2F, eerste lid, uitgedrukt in CO2-equivalenten:
- a.
2020 tot en met 2024: 95 procent
- b.
2025 tot en met 2028: 65 procent
- c.
2029 tot en met 2033: 30 procent
- d.
2034 tot en met 2035: 20 procent
- e.
2036 en daarna: 15 procent.
3.
Elke Partij die de in Bijlage F genoemde aan uitworpbeheersing onderworpen stoffen produceert, verzekert dat gedurende het tijdvak van twaalf maanden dat begint op 1 januari 2019 en in elk tijdvak van twaalf maanden daarna, haar berekende productie van de in Bijlage F genoemde aan uitworpbeheersing onderworpen stoffen, uitgedrukt in CO2-equivalenten, niet meer bedraagt dan het voor het desbetreffende onder a tot en met e vermelde tijdvak vastgestelde percentage van het jaarlijks gemiddelde van haar berekende productie van de in Bijlage F genoemde aan uitworpbeheersing onderworpen stoffen voor de jaren 2011, 2012 en 2013, vermeerderd met 15-procent van haar berekende productie van de in groep I van Bijlage C genoemde aan uitworpbeheersing onderworpen stoffen, als vastgesteld in artikel 2F, tweede lid, uitgedrukt in CO2-equivalenten:
- a.
2019 tot en met 2023: 90 procent
- b.
2024 tot en met 2028: 60 procent
- c.
2029 tot en met 2033: 30 procent
- d.
2034 tot en met 2035: 20 procent
- e.
2036 en daarna: 15 procent.
4.
Niettegenstaande het derde lid van dit artikel kunnen de Partijen besluiten dat een Partij die de in Bijlage F genoemde aan uitworpbeheersing onderworpen stoffen produceert verzekert dat gedurende het tijdvak van twaalf maanden dat begint op 1 januari 2020 en in elk tijdvak van twaalf maanden daarna, haar berekende productie van de in Bijlage F genoemde aan uitworpbeheersing onderworpen stoffen, uitgedrukt in CO2-equivalenten, niet meer bedraagt dan het voor het desbetreffende onder a tot en met e vermelde tijdvak vastgestelde percentage van het jaarlijks gemiddelde van haar berekende productie van de in Bijlage F genoemde aan uitworpbeheersing onderworpen stoffen voor de jaren 2011, 2012 en 2013, vermeerderd met 25 procent van haar berekende productie van de in groep I van Bijlage C genoemde aan uitworpbeheersing onderworpen stoffen, als vastgesteld in artikel 2F, tweede lid, uitgedrukt in CO2-equivalenten:
- a.
2020 tot en met 2024: 95 procent
- b.
2025 tot en met 2028: 65 procent
- c.
2029 tot en met 2033: 30 procent
- d.
2034 tot en met 2035: 20 procent
- e.
2036 en daarna: 15 procent.
5.
Het eerste tot en met vierde lid van dit artikel zijn van toepassing tenzij de Partijen besluiten het productie- of -gebruiksniveau toe te staan dat nodig is om te voorzien in behoeften voor vormen van gebruik waarvan Partijen zijn overeengekomen dat die vormen van gebruik uitgezonderd zijn.
6.
Elke Partij die de in groep I van Bijlage C of in Bijlage F genoemde stoffen vervaardigt, verzekert dat gedurende het tijdvak van twaalf maanden dat begint op 1 januari 2020 en in elk tijdvak van twaalf maanden daarna, haar uitstoot van de in groep II van Bijlage F genoemde stoffen, die wordt gegenereerd in elke inrichting voor de vervaardiging van de in groep I van Bijlage C of in Bijlage F genoemde stoffen, gedurende hetzelfde tijdvak van twaalf maanden voor zover uitvoerbaar wordt vernietigd met behulp van door de Partijen goedgekeurde technologieën.