Einde inhoudsopgave
De dwangsom in het burgerlijk recht (BPP nr. V) 2006/15.4.3.1
15.4.3.1 Redelijke uitleg
Mr. M.B. Beekhoven van den Boezem, datum 19-12-2006
- Datum
19-12-2006
- Auteur
Mr. M.B. Beekhoven van den Boezem
- JCDI
JCDI:ADS374350:1
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
Voetnoten
Voetnoten
LJN AF0134 (onder 2.2 en 23); zie ook hieromtrent de conclusie van A-G Langemeijer voorafgaand aan HR 12 mei 2006, JOL 2006, 300.
Bakels verwijst in dit verband naar HR 23 juni 1989, NJ 1990, 381(Van den Bogert/Koolen); zie ook zijn conclusie voor HR 15 november 2002, NJ 2004, 410(Van der ValkXurgao).
HR 3 januari 1964, NJ 1964, 445(Lexington); HR 18 februari 1966, NJ 1966, 208(Klokkenspel), m.nt. G..J. Scholten; zie ook HR 5 april 2002, NJ 2003, 356(Euromedica/Merck), m.nt. Chielen.
Zie A-G Langemeijer in zijn conclusie voor HR 12 mei 2006, JOL 2006, 300.
HR 20 mei 1994, NJ 1994, 652(Van Weezenbeek/HFD), m.nt. Ras.
Vgl. HR 15 mei 1998, NJ 1999, 569(Grebe/Tuinbouw), m.nt. Snijders; zie ook Pres. Rb. Leeuwarden 24 oktober 1994, KG 1995, 46; Hof Leeuwarden 5 september 2001, NJ 2002, 175. A-G Langemeijer (conclusie voor HR 12 mei 2006, JOL 2006, 300) wijst voorts op de algemene regel dat een in het dictum van een rechterlijk vonnis neergelegde veroordeling moet worden gelezen in verband met de overwegingen waarop zij steunt, zoals onder meer volgt uit HR 25 februari 1994, NJ 1996, 362(RUtgers/Reinwater); HR 7 oktober 1994, NJ 1996, 363(VanDelft/Van der Velde); HR 23 januari 1998, NJ 2000, 544 (Kruidvat/Lanc6me); HR 4 februari 2005, JAR 2005/51(Frans Maas/FNV).
Zie r.o. 5.12, 5.22, 5.34 en 5.
Zie r.o. 4.4.
Ook in de Belgische literatuur wordt aangenomen dat men bij de beoordeling van de vraag of aan de hoofdveroordeling is voldaan oog moet hebben voor redelijkheid en billijkheid, zie Wagner 2003, p. 97.
HR 15 november 2002, NJ 2004, 410(Van der ValkXurgao).
De aard van de materie brengt mee dat bij de interpretatie van de rechterlijke veroordeling de veroordeelde over het algemeen een vrij ruime marge moet worden gegund. A-G Bakels geeft in zijn conclusie voor het arrest van de Hoge Raad van 20 december 20021 als maatstaf voor de uitleg van een rechterlijk vonnis: de wijze waarop dit door partijen moest worden begrepen en, blijkens de formulering daarvan, ook door de rechter zelf is verstaan.2 Wanneer de veroordeling een met dwangsom versterkt verbod met algemene strekking inhoudt, wordt overtreding van dat verbod slechts aangenomen wanneer in ernst niet kan worden betwijfeld dat de desbetreffende handelingen inbreuken als door de rechter verboden, inhouden.3 In het algemeen geldt dat hoe concreter het bevel of verbod is geformuleerd, des te minder behoefte bestaat aan het tegenwicht van de beperkende interpretatieregel en des te minder marge dus toekomt aan de veroordeelde.4
Toch treedt de Hoge Raad de veroordeelde niet altijd streng tegemoet zodra van een concrete verplichting sprake is. In het arrest Van Weezenbeek/HFD5 oordeelde de Hoge Raad in geval van een veroordeling tot het verrichten van bepaalde handelingen, dat de beantwoording van de vraag of dwangsommen zijn verbeurd in het beoordeelde geval plaats moest vinden 'door een toetsing van de ter uitvoering van het veroordelend vonnis verrichte handelingen aan de inhoud van de veroordeling, zoals deze door uitleg moet worden vastgesteld.' Bij die uitleg moest de rechter doel en strekking van de veroordeling tot uitgangspunt moet nemen, in dier voege dat de veroordeling niet verder strekt dan tot het bereiken van het daarmee beoogde doel.6 In het arrest werd uitdrukkelijk de rol van de redelijkheid en billijkheid bij de interpretatie van de veroordeling benadrukt.
In casu was HFD door de kantonrechter op straffe van een dwangsom veroordeeld een aantal in het vonnis aangeduide overzichten over te leggen, aan de hand waarvan haar voormalige agent, Van Weezenbeek, zijn provisieaanspraken jegens HFD kon berekenen. HFD presteerde, doch volgens Van Weezenbeek in onvoldoende mate. In het hoger beroep van een door HFD geëntameerd executiegeschil oordeelde het hof dat, voor zover HFD niet volledig aan de veroordeling had voldaan, de afwijking - mede gezien de strekking van het gebod - zo gering was, dat deze naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid geen deugdelijke grond opleverde om het verbeurd zijn van dwangsommen te rechtvaardigen.7 Van Weezenbeek ging in cassatie met als belangrijkste grief, dat het hof ten onrechte aan de hand van de maatstaven van redelijkheid en billijkheid had geoordeeld dat dwangsommen niet waren verbeurd, terwijl in redelijkheid aan het bestaan van een afwijking tussen de door HFD geleverde prestatie en die, waartoe zij veroordeeld was, niet getwijfeld kon worden. De Hoge Raad kwam HFD echter tegemoet, door te oordelen dat het hof de draagwijdte van de hoofdveroordeling, aan de hand van doel en strekking daarvan, beperkt mocht opvatten. Het betrof hier volgens de Hoge Raad kennelijk geringe afwijkingen van de letterlijke tekst van de veroordeling. Bij de beantwoording van de vraag of deze afwijkingen meebrachten of HFD al dan niet aan de hoofdveroordeling had voldaan, mocht het hof naar het oordeel van de Hoge Raad de maatstaven van redelijkheid en billijkheid hanteren.8
In zijn conclusie had A-G Vranken tot vernietiging van het arrest van het hof geconcludeerd, omdat het hof zijns inziens in dit geval wel degelijk tot een rechtstreekse toetsing aan de eisen van redelijkheid en billijkheid zijn toevlucht had gezocht. Een redelijke interpretatie die zou leiden tot de slotsom dat het bevel niet was overtreden, sloot het hof uit. Daarmee stond naar het oordeel van de A-G vast, dat de dwangsommen wel degelijk verbeurd waren, nu op grond van de Beneluxregeling aan de eisen van redelijkheid en billijkheid niet rechtstreeks getoetst mocht worden.
Het zou ook naar mijn idee in dit geval meer in overeenstemming zijn geweest met de Beneluxregeling en haar strekking wanneer de Hoge Raad in de betreffende casus de conclusie van de A-G zou hebben gevolgd. Nu een redelijke interpretatie dat het bevel niet was overtreden blijkens het arrest van het hof was uitgesloten, moest dit wel tot de conclusie leiden dat de toetsing die het hof had aangelegd een rechtstreekse toetsing betrof aan hetgeen naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid aanvaardbaar was. Een dergelijke directe toetsing is nu eenmaal, hoe aantrekkelijk deze naar nationale maatstaven ook mag zijn, op grond van de jurisprudentie van het Benelux-Gerechtshof niet toegestaan.
Het voorgaande illustreert evenwel dat problemen zoals in casu moesten worden opgelost in de rechterlijke uitspraak eenvoudig kunnen worden vermeden. Indien de omstandigheden daartoe aanleiding geven kan het antwoord op een uitlegvraag namelijk luiden 'dat een redelijke uitleg van de veroordeling, mede gezien haar strekking, geen verbeurte van dwangsommen meebrengt'. Deze formulering brengt tot uitdrukking dat niet ongeoorloofd rechtstreeks, maar geoorloofd, indirect, aan de eisen van redelijkheid en billijkheid wordt getoetst.9
Uit het arrest Van der Valk/Curaao10 moet vervolgens een begrenzing van de rechterlijke vrijheid bij de beantwoording van de uitlegvraag worden afgeleid. In het betreffende geval had het hof, uitgaande van de (juiste) maatstaf uit het arrest Van Weezenbeek/HFD met betrekking tot doel en strekking van de veroordeling, naar het oordeel van de Hoge Raad onvoldoende inzicht gegeven in de gedachtegang die leidde tot de conclusie dat in casu geen dwangsommen waren verbeurd. Blijkens dit arrest kan de rechter zich aldus niet veroorloven om een invulling van de in de jurisprudentie geformuleerde algemene maatstaf in zijn uitspraak achterwege te laten. De Hoge Raad benadrukte in het arrest Van der Valk/Curaao daarenboven dat de rechter bij de beantwoording van de uitlegvraag niet zo ver mag gaan dat hij de door de bodemrechter besliste rechtsverhouding zelfstandig opnieuw beoordeelt: de rechter moet zich ertoe beperken de ter uitvoering van het veroordelend vonnis verrichte handelingen te toetsen aan de inhoud van de veroordeling, zoals deze door uitleg moet worden vastgesteld.