De feiten zijn ontleend aan het vonnis van de rechtbank Arnhem van 12 maart 2003 onder 1 tot en met 8 waarna ook het hof verwijst.
HR, 09-12-2011, nr. 10/02477
ECLI:NL:HR:2011:BT6408
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
09-12-2011
- Zaaknummer
10/02477
- Conclusie
Mr. L. Timmerman
- LJN
BT6408
- Vakgebied(en)
Arbeidsrecht (V)
Verbintenissenrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:PHR:2011:BT6408, Conclusie, Hoge Raad (Parket), 09‑12‑2011
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2011:BT6408
ECLI:NL:HR:2011:BT6408, Uitspraak, Hoge Raad, 09‑12‑2011; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2011:BT6408
Beroepschrift, Hoge Raad, 26‑05‑2010
- Wetingang
- Vindplaatsen
TRA 2012/28 met annotatie van M.D. Ruizeveld
AR-Updates.nl 2011-1007
VAAN-AR-Updates.nl 2011-1007
Conclusie 09‑12‑2011
Mr. L. Timmerman
Partij(en)
Conclusie inzake:
- 1.
TomTom International B.V. (voorheen genaamd: TomTom B.V.)
- 2.
TomTom N.V. (rechtsopvolgster onder algemene titel van Versalis Group B.V.)
eiseressen tot cassatie,
(hierna: TomTom c.s.)
Tegen
[Verweerder]
verweerder in cassatie,
Het gaat in deze zaak om de vraag of tussen partijen een arbeidsovereenkomst tot stand is gekomen en of [verweerder] na beëindiging van de eventuele arbeidsovereenkomst aanspraak kan maken op de contractuele afvloeiingsregeling en 6.000 optierechten.
1. Feiten1.
1.1
TomTom c.s. richt zich op het ontwikkelen en verkopen van navigatietechnologie die onder meer wordt gebruikt in personenauto's.
1.2
In verband met plannen om TomTom c.s. naar de beurs te brengen, heeft TomTom c.s. gezocht naar een Chief Financial Officer (CFO). In november 2004 is TomTom c.s. in contact gekomen met [verweerder].
1.3
In december 2004 hebben partijen over de arbeidsvoorwaarden gesprekken gevoerd. Een belangrijke arbeidsvoorwaarde betrof de toekenning van opties.
1.4
Tot 1 januari 2005 waren er twee wijzen waarop opties fiscaal werden behandeld. De optiegerechtigden konden ervoor kiezen om direct bij toekenning belasting te betalen conform een formule die de verwachtingswaarde van de optie berekende. Bij berekening van deze verwachtingswaarde is de Fair Market Value (FMV) op het moment van toekenning uitgangspunt. De andere mogelijkheid was om pas belasting te betalen over de opties op het moment van uitoefening daarvan. Na 1 januari 2005 is uitsluitend de laatste mogelijkheid nog aan de orde.
1.5
Op 9 december 2004 te 9.55 uur zendt [betrokkene 1] de CEO van TomTom c.s., aan [verweerder] onder voorbehoud van goedkeuring door het bestuur per e-mail een brief, waarin hem de positie van CFO bij TomTom c.s. wordt aangeboden tegen een basis salaris van € 12.500,- per maand exclusief bijdrage in het pensioenfonds en vakantietoeslag. Voorts is het mogelijk deel te nemen aan de Profit Sharing Scheme en de Share Option Scheme. Bij de regeling over de Share Option Scheme wordt het navolgende opgemerkt:
‘The scheme is constructed in such a way that employees subject tot Dutch income tax laws pay a small tax charge when the options are granted but when the options are exercised, no tax charge is levied. The tax laws with respect to the allocation and execution of share options will change in 2005 and you might want to seek professional advice with respect to this matter.
All tax effects related to the share option scheme are to be dealt with by yourself. I am happy to discuss the main issues with you but I have to warn you that this is a grey area and no guarantees can be given nor obtained that any share options allotted under the scheme will be treated in a tax effective way by the Dutch authorities.
We will allocate 6.000 Share Options subject to the TomTom Share Option Scheme. The allocation of share options is calculated in such a way that, if all goes well, there is an opportunity to generate a substantial capital gain; 5 M Euro in three to five years from now. I am happy to discuss with you the calculation method I have used to arrive at this figure.’
Als bijzondere voorwaarden wordt hieraan onder meer toegevoegd:
‘In accordance with the rules of the Share Option Scheme, the Fair Market Value for 2004 has been set at Euro 300.000.000,-. This valuation is based on the expected results for 2004.Although the Share Option scheme has been set up to be tax efficient, the Company can not accept any responsibility for any personal tax consequences.’
Bij de brief is meegezonden het Share Option Plan van Palmtop B.V. d.d. 8 januari 2003. Palmtop B.V. is de rechtsvoorgangster van TomTom c.s.
1.6
Bij e-mail van 9 december 2004 zendt [betrokkene 1] aan [verweerder] een berekening van de Market Cap (beurswaarde) ten behoeve van de share option berekening. De Market Cap is op basis van het budget 2005 gesteld op € 1.180 miljoen. Aan het slot van de berekening wordt de FMV van € 300 miljoen vermeld.
1.7
Kort daarna, bij e-mail van 9 december 2004 zendt [betrokkene 1] [verweerder] de Share Option Plan Rules onder toevoeging van de opmerking:
‘Op basis van deze regels en de waardering destijds heeft de fiscus dit plan geaccepteerd. Waar we geen uitsluitsel over (kunnen) krijgen is de waardering bij latere allocaties, inclusief de December 2004 allocatie.’
1.8
[Verweerder] bericht [betrokkene 1] per e-mail op 14 december 2004 dat de opties voor hem het ‘heetste’ punt zijn en doet enige voorstellen over hoe TomTom c.s. zich tegenover de fiscus kan opstellen. Bij deze e-mail heeft [verweerder] een bijlage gevoegd, waarin opmerkingen over de aanbiedingsbrief worden gemaakt. Eén van zijn opmerkingen betreft de optieregeling. [Verweerder] leidt uit de aanbiedingsbrief af dat de exerciseprijs van de onderliggende aandelenwaarde is gebaseerd op 125% van de FMV van € 300 miljoen voor TomTom c.s. Het lijkt [verweerder] billijk dat TomTom c.s. instaat voor de exerciseprijs en, indien de fiscus tot een hogere waarden komt, de belastingconsequenties voor haar rekening zal nemen.
1.9
Bij e-mail van 15 december 2004 heeft [verweerder] aan [betrokkene 1] verslag gedaan van zijn overleg met [betrokkene 6] (Loyens Loeff), de fiscaal adviseur van TomTom c.s. In deze e-mail schetst [verweerder] de gevolgen als de fiscus voor de fiscale afrekening bij toekenning de FMV substantieel hoger zou zetten dan thans aangenomen en nadien bij uitoefening van de opties de waarde flink is gedaald. [Verweerder] schrijft verder:
‘Maar terug naar mijn conclusie: Vooralsnog ben ik bereid het risico te nemen en zou ik dus kiezen voor het oude regiem.’
1.10
[Betrokkene 1] zendt op 20 december 2004 de herziene aanbiedingsbrief en een concept arbeidsovereenkomst, versie 9 december 2004. Partijen bij die concept-arbeidsovereenkomst zijn Versalis B.V. — volgens de aanhef verder in de arbeidsovereenkomst TomTom c.s. genoemd — en [verweerder]. De arbeidsovereenkomst vangt op 26 december 2004 aan en wordt voor onbepaalde tijd aangegaan (art. 1.1). Er geldt een proeftijd van 2 maanden die zal eindigen op 25 februari 2005 (art. 1.3.). [Verweerder] wordt aangesteld als CFO (art. 2.1.). Het bruto maandsalaris is € 12.500,- excl. 8% vakantietoeslag. [Verweerder] heeft aanspraak op de Profit Sharing Scheme for Directors of TomTom c.s. (art. 5.1.) en de Share Option Scheme of TomTom c.s. (art. 5.2.). In artikel 15 is een beëindigingsregeling opgenomen, die onder meer bepaalt:
‘15.1.
In case the employment agreement is terminated by of on the initiative of TomTom, then the CFO shall be entitled to a fixed amount of 12 base salaries, including holiday allowance plus an amount equivalent to 50% of the average annual sums paid three years prior to the termination date under the Profit Share Scheme for Directors, unless the employment agreement is terminated for an ‘urgent reason’ within the meaning of the articles 7:677 sub 1 and 7:678 of the Dutch Civil Code, in which situation the CFO is not entitled to any severance. For the avoidance of doubt, the CFO will not be entitled to the severance if the employment agreement is terminated by him or on his initiative. (…)
15.5.
The CFO will not be entitled to claim any further compensation in connection with the termination of the employment agreement. Any compensation awarded by a court in excess of the amounts due to article 15.1 and 15.2 will be set off.’
In de algemene slotbepalingen is onder meer opgenomen:
‘17.6
Possible fiscal consequences (including amendments of law or regulations) resulting from a right under this agreement will be solely for the account of the CFO.’
In de herziene aanbiedingsbrief worden enige wijzigingen genoemd ten opzichte van de door [betrokkene 1] op 9 december 2004 verzonden brief. De regeling van de opties blijft ongewijzigd. Aan het slot wordt opgemerkt dat de overeenkomst zal worden gesloten tussen Versalis BV en [verweerder].
1.11
[Verweerder] reageert dezelfde avond aldus:
‘(…) Ik denk dat we moeten proberen overeenstemming te krijgen over de offerletter, temeer daar de huidige bijgevoegde arbeidsovk nog niet 100% synchroon is met de offerletter. Zie o.a. je derde bulletpunt tav de pensioenclausule en art. 12 dat nog de oude situatie beschrijft. Bovendien wil ik de complete arbeidsovk ook langs mijn jurist sturen voor review, en stel dan voor dat de juristen even de fijnslijperij doen als wij het eens zijn over de hoofdpunten. (…)’
1.12
Op 21 december 2004 zendt [verweerder] een ‘Termscheet for Contract with [verweerder] aan TomTom’ naar [betrokkene 1]. In de begeleidende e-mail wordt ingegaan op de ‘severance payment’ (beëindigingsvergoeding)’.
1.13
Volgens de concept termsheet treedt [verweerder] op 26 december 2004 in dienst van de TomTom Group in de functie van CFO en wordt hij tevens bestuurder. Het brutosalaris bedraagt € 12.500,- per maand exclusief vakantietoeslag, bijdrage in de pensioenopbouw en optieregeling. [Verweerder] heeft recht op de Profit Sharing Scheme for Directors. Dit betreft een variabele bonus regeling. Voor 2005 is de bonus voorlopig geschat op een bedrag van € 320.000,-. Er geldt voor 2005 een garantie voor een bedrag van € 100.000,-. Voorts staat vermeld:
‘We will grant 6.000 Share Options subject to the TomTom Share Option scheme. All granted options will vest immediatly on the 26th of December 2004 and have to be excercised before December 26th 2009.
In accordance with the rules of the Share Option scheme, the Fair Market Value for 2004 has been set at Euro 300.000.000,-. This valuation is based on the expected results for 2004. (…)
The allocation of share options is calculated in such a way that, if all goes well, there is an opportunity to generate a substantial capital gain; 5 million euro in three to five years from now.
(…) In case of termination by the Employer for reasons other than cause, de Employee will have a period of 12 months tot exercise the granted options. (…)’
Voor de fiscale aspecten bevat de concept termsheet — kort gezegd — de regeling dat naar Nederlands fiscaal recht een klein bedrag aan belasting bij toekenning van de opties verschuldigd is en bij uitoefening van de opties geen belasting behoeft te worden betaald. Er wordt op gewezen dat de fiscale regeling in 2005 wijzigt en deskundig advies te overwegen is. Te meer daar de fiscale gevolgen van de optieregeling voor de werknemer zijn. Aan het slot van de concept termsheet is de volgende beëindigingsregeling opgenomen:
‘If the Employer terminates the employment agreement the Employee is entitled to a severance payment equal to the Annual Compensation (= annual base gross salary + holiday payment + bonus). The bonus will be the average of the three preceeding years, excluding the year in which the termination has been decided. The severance payment is not due if the employment agreement is terminated for an urgent reason within the meaning of articles 7:677 sub 1 and 7:678 of the dutch civil code. The termination compensation as outlined above shall be effective from the date this term sheet is signed.’
1.14
In reactie op de toegezonden ‘termsheet’ bericht [betrokkene 1] op 23 december 2004 [verweerder] per e-mail:
‘(…) Ik zag dat je na tekening van de Term Sheet al aanspraak wilt maken op de ontslagregeling, ik wil dit pas laten ingaan na ondertekening van de arbeidsovereenkomst. Zoals hij nu is kunnen we wat mij betreft tekenen en het papierwerk in orde gaan maken. (…). Als we dit tekenen is wat mij betreft de deal rond en kan ik je hartelijk welkom heten bij TomTom.’
De gewijzigde termsheet is bij de e-mail gevoegd.
1.15
[Verweerder] reageert per e-mail:
‘Hallo [betrokkene 1], deal!!! (…)’
[Verweerder] tekent de termsheet op 24 december 2004, althans op 26 december 2004.
1.16
Namens TomTom c.s. wordt op 6 januari 2005 door [betrokkene 7] een inschrijfformulier bij de Kamer van Koophandel ingediend, waarin staat vermeld dat [verweerder] vanaf 26 december 2004 bestuurder is van TomTom c.s. en directeur en bestuurder van Versalis Group B.V.
1.17
[Verweerder] is op 10 januari 2005 met zijn werkzaamheden bij TomTom c.s. begonnen.
1.18
Op 19 januari 2005 zendt [betrokkene 2], hoofd Human Resources, namens TomTom c.s. een gewijzigde arbeidsovereenkomst tussen Versalis B.V. en [verweerder], waarin de eerdere termsheet is verwerkt. Het proeftijdbeding in artikel 1.3. is gehandhaafd. De beëindigingsregeling luidt thans als volgt:
15.2
If the Employer terminates the employment agreement the Employee is entitled to a severance payment equal to a fixed amount of 12 monthly base salaries, including holiday allowance plus an amount equivalent tot the average bonus of the three proceeding years, excluding the year in which the termination has been decided, unless the employment agreement is terminated for an ‘urgent reason’ within the meaning of the articles 7:677 sub 1 and 6:678 of the Dutch Civil Code, in which situation the CFO is not entitled to any severance. For the avoidance of doubt, the CFO will not be entitled to the severance if the employment agreement is terminated by him or on his initiative.
15.3
The CFO will not be entitled to claim any further compensation in connection with the termination of the employment agreement. Any compensation awarded by a court in excess of the amounts due to article 15.1 and 15.2 will be set off.’
1.19
Bij e-mail van 22 januari 2005 komt [verweerder] bij [betrokkene 3] van het accountantskantoor Deloitte terug op de risicoafweging ten aanzien van de verstrekte opties. In zijn reactie op 25 januari 2005 bericht [betrokkene 3] [verweerder] dat hij bij een succesvolle beursgang de kans zeer groot acht dat de inspecteur de waardering van de aandelen met betrekking tot de in 2004 versterkte opties zal aanvechten. [Betrokkene 3] stelt voor voor de beursgang met de inspecteur te overleggen.
1.20
Op 26 januari 2005 ontvangt [verweerder] de zogeheten Grant of Options, waarin aan [verweerder] 6.000 opties worden toegekend. Onder sub f wordt vermeld:
‘Any wage tax and/or income tax liability whatsoever arising from participating in the Plan are for the account of the Participant and the Participant only.’
Deze Grant of Options wordt op dat moment door geen van beide partijen getekend.
1.21
Op 31 januari 2005 is er een overleg tussen [betrokkene 4], [betrokkene 5] (beiden van Stibbe) en [verweerder]. Een dag later, 1 februari 2005 is er een bespreking tussen [betrokkene 5] en [betrokkene 1].
1.22
Op 2 en 3 februari 2005 overleggen [betrokkene 1] en [verweerder] kort met elkaar. Het overleg op 2 februari 2005 vindt plaats op het kantoor Amsterdam en volgt na ondertekening van de formulieren Grant of Options voor de optie-toekenning 2004. De formulieren van alle daarvoor in aanmerking komende personeelsleden worden getekend, behalve het formulier van [verweerder].
1.23
[Betrokkene 1] bericht [verweerder] op 4 februari 2005 per e-mail het volgende.
‘Beste [verweerder],
We spraken twee maal kort met elkaar over de situatie rond de optieregeling en de mogelijke nadelige gevolgen van een anders dan verwachte fiscale behandeling. Je gaf woensdag al aan ‘op basis van voorschrijdend inzicht’ tot de conclusie te zijn gekomen dat we geen deal hebben tenzij je tweemaal zoveel opties krijgt toegekend.
Gisteren heb je daaraan nog toegevoegd dat er binnen twee weken een oplossing moet komen omdat je je anders niet aan TomTom wilt verbinden.
Ik bevind mij nu in een ongemakkelijke positie. Ik vind het niet verstandig het optie instrument nu toe te passen gezien de onzekerheid met betrekking tot de fiscale afhandeling van deze opties en de transfer naar Versalis.
Tot nu toe heb ik niet met de aandeelhouders overlegd, maar ik vind het nu verstandig maandag de zaak aan te kaarten en te bespreken hoe we tot een oplossing kunnen komen, ook al omdat het belang van een zo soepel mogelijke beursgang voor de aandeelhouders groot is.
Overigens hecht ik eraan te herhalen dat de opties in december te goeder trouw zijn toegekend. Je bracht, naar nu blijkt, volkomen terecht het punt van de fiscale behandeling ter sprake. Na overleg met jouw adviseur en [betrokkene 6] heb je toch de conclusie getrokken dat belasting betaling vooraf het gunstigste is. Het nu zo hoog opspelen en het IP proces zo belasten is een zwaar middel.
We moeten daar woensdag maar even verder over praten. Kan ik je maandag telefonisch bereiken?’
1.24
[Verweerder] reageert een dag later bij e-mail van 5 februari 2005:
‘(…) Dank je voor je e-mail. Ik zit er ook verveeld mee en ervaar het voorval toch iets wat de ‘start’ enorm verzwaart. (…) Hoe het ook zij, toch komt de mogelijke maar zeer waarschijnlijke enorme extra fiscale claim wel als een enorme koude douche aan. Ik neem aan dat je dat ook kunt begrijpen. Ik ervaar het optiepakket als een zeer substantieel onderdeel van het beloningspakket en als het dan gehalveerd dreigt te worden, heeft dat nogal wat impact. (…) Laten we inderdaad maandag proberen even te bellen en te zien waar we staan. (…) ik moet zeggen dat ik na de eerste maand TomTom er ontzettend veel zin in heb om (veel) bij te dragen aan de verdere groei en bloei van TomTom. (…).’
1.25
Op 8 februari 2005 deelt [betrokkene 1] telefonisch aan [verweerder] mede dat het bestuur en de aandeelhouders hebben besloten af te zien van verdere samenwerking met hem en dat er geen arbeidsrelatie met [verweerder] (verder) wordt aangegaan. [Betrokkene 1] heeft dit gesprek die avond per e-mail als volgt aan [verweerder] bevestigd:
‘Naar aanleiding van onze eerdere gesprekken en email wisseling bevestig ik hiermee dat de Board van aandeelhouders hebben besloten niet in te gaan op jouw eis het aantal geplande opties te verdubbelen van 6.000 naar 12.000 stuks. De Board accepteert daarmee dat je je niet aan TomTom zult verbinden en ziet af van verdere onderhandelingen die tot een samenwerking tussen jou en TomTom zou kunnen leiden.’
1.26
[verweerder] reageert een dag later per e-mail en schrijft:
‘Het is pertinent onjuist dat ik de arbeidsovereenkomst zou willen beëindigen. Gisterenavond liet je me weten dat de door mij aangekaarte problematiek rondom de gewekte verwachtingen van de personeels-opties voor jullie geen aanleiding was om het te verwachten nadeel (…) te compenseren. Sterker nog, de vraag om een compensatie (…) was voor TomTom aanleiding om via de telefoon de arbeidsrelatie te beëindigen. (…) de voorgestelde aanpak om de optieproblematiek zo snel als mogelijk met de inspecteur te gaan bespreken (…) is er juist op gericht veel kwaad (grote naheffingen, prospectusaansprakelijkheid, jaarrekening aansprakelijkheid en strafrechtelijke aspecten) te voorkomen. Ik heb je medegedeeld dat, wil je de optiegerechtigden compenseren, (…) je globaal het aantal toegekende opties zou moeten verdubbelen. In de gesprekken over de problematiek zijn weliswaar ook mijn persoonlijke gevolgen ter sprake gekomen, doch het doen voorkomen dat dit mijnerzijds het breekpunt zou zijn is onjuist. (…) Hierbij protesteer ik dan ook tegen die beëindiging en verklaar ik mij bereid de werkzaamheden te hervatten.’
1.27
Diezelfde dag, 9 februari 2005, stuurt [verweerder] aan [betrokkene 1] ook een brief, waarin hij ingaat op de concept arbeidsovereenkomst, versie 9 december 2004. [Verweerder] bericht dat hij met dat concept niet akkoord is gegaan en schrijft zulks aan [betrokkene 2].
1.28
Op 11 februari 2005 vindt tussen [betrokkene 1] en [verweerder] een bespreking plaats, waarna laatstgenoemde zijn persoonlijke bezittingen pakt, afscheid neemt van zijn naaste collega's en het kantoor van TomTom c.s. verlaat.
1.29
Bij brief van zijn raadsman van 16 maart 2005 zendt [verweerder] de door hem op 9 maart 2005 getekende Grant of Options van 26 december 2004 met enige handgeschreven kanttekeningen.
1.30
Bij brief van 25 maart 2005 heeft UWV [verweerder] bericht dat TomTom c.s. deze instelling op de hoogte heeft gesteld van zijn indiensttreding op 26 december 2004.
1.31
Bij beschikking van de kantonrechter te Amsterdam van 6 juni 2005 is de arbeidsovereenkomst tussen partijen op verzoek van TomTom c.s. voorwaardelijk — te weten: voor het geval dat komt vast te staan dat de overeenkomst op de dag van beschikking nog bestaat — ontbonden met ingang van 15 juni 2005 onder toekenning aan [verweerder] ten laste van TomTom c.s. van een vergoeding van € 30.000,-. De kantonrechter overwoog onder meer:
- ‘7.
In de tussen partijen gemaakte afspraken is door TomTom uitdrukkelijk het voorbehoud gemaakt dat op de contractuele ontslagvergoeding eerst aanspraak kan worden gemaakt als de arbeidsovereenkomst is getekend. In ieder geval staat vast dat [verweerder] en TomTom de arbeidsovereenkomst niet hebben getekend. De kantonrechter gaat er (vooralsnog) van uit dat [verweerder] op de contractuele ontslag vergoeding derhalve geen aanspraak kan maken. Mocht in de bodemprocedure bij onherroepelijk vonnis toch enig bedrag aan contractuele ontslagvergoeding worden toegekend dan zal de rechter in die bodemprocedure hebben te beslissen of daarop de in deze beschikking bepaalde vergoeding in minder wordt gebracht.
- 8.
De optieregeling houdt strikt genomen geen verband met de ontbinding van de arbeidsovereenkomst. Vandaar dat dit aspect (…) bij het bepalen van de vergoeding niet meeweegt.’
2. Procesverloop
2.1
Bij inleidende dagvaarding van 31 maart 2005 heeft [verweerder] TomTom c.s. gedagvaard voor de rechtbank te Amsterdam sector kanton. [Verweerder] vordert bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
- a.
een verklaring voor recht dat
- (1)
de arbeidsovereenkomst tussen partijen sedert 26 december 2004 bestaat en
- (2)
die arbeidsovereenkomst niet op 9 februari 2005 of 22 februari 2005 is geëindigd;
- b.
doorbetaling van loon en emolumenten, verhoogd met de wettelijke verhoging van art. 7:625 BW en de wettelijke rente;
- c.
een verklaring voor recht dat [verweerder] recht heeft op de severance payment, zoals omschreven in de termsheet van 23 december 2004 en TomTom te veroordelen tot betaling van de severance payment zijnde € 482.000,- althans € 262.000,-;
- d.
een verklaring voor recht dat [verweerder] recht heeft op 6.000 opties op aandelen in het aandelenkapitaal van TomTom c.s.;
- e.
tot betaling van een schadevergoeding gelijk aan het verschil tussen het bedrag dat aan de fiscus bij uitoefening verschuldigd is en aan de fiscus was betaald bij toekenning van de opties in december 2004.
2.2
Bij vonnis van 29 maart 2006 heeft de kantonrechter TomTom c.s. toegelaten tot het bewijs van haar stellingen dat [verweerder] in zijn gesprekken met [betrokkene 1] op 2 en 3 februari 2005 tot tweemaal toe van [betrokkene 1] heeft verlangd dat het aantal hem, [verweerder], toegekende opties zou worden verdubbeld onder mededeling dat er anders geen deal was en [verweerder] zich ander niet aan TomTom c.s. wilde verbinden.
2.3
Op 9 januari 2007 en 27 april 2007 heeft een getuigenverhoor plaatsgevonden. Bij vonnis van 19 maart 2008 heeft de kantonrechter voor recht verklaard dat de arbeidsovereenkomst tussen partijen vanaf 26 december 2004 tot 8 februari 2005 heeft bestaan. De rechter wijst het meer of anders gevorderde af.
2.4
[Verweerder] is van de vonnissen van 29 maart 2006 en 19 maart 2008 in hoger beroep gekomen. Bij memorie van antwoord tevens memorie van grieven in incidenteel appel hebben TomTom c.s. in het principale appel de grieven bestreden en in het incidentele appel vijf grieven aangevoerd.
2.5
Bij arrest van 16 maart 2010 heeft het hof in het principaal en incidenteel hoger beroep de bestreden vonnissen vernietigd en opnieuw rechtdoende de vorderingen van [verweerder] grotendeels toegewezen. Het hof heeft voor recht verklaard dat tussen partijen van 26 december 2004 tot 15 juni 2006 een arbeidsovereenkomst heeft bestaan en TomTom c.s. veroordeeld om over dat tijdvak loon alsmede alle overige in de termsheet overeengekomen voorwaarden te voldoen. Daarnaast veroordeelt het hof TomTom c.s. tot betaling aan [verweerder] van de contractuele ontslagvergoeding vastgesteld op € 262.000,- bruto. Ook heeft het hof voor recht verklaard dat [verweerder] recht heeft op toekenning van 6.000 optierechten en de daarmee na de beursgang van TomTom N.V. overeenstemmende optierechten op 6 juni 2005 in overeenstemming met de bepalingen van het optiereglement heeft uitgeoefend. De vordering terzake van de schadevergoeding wegens fiscaal nadeel is door het hof afgewezen.
2.6
TomTom c.s. hebben — tijdig2. — cassatieberoep ingesteld. [Verweerder] heeft verweer gevoerd. Partijen hebben hun standpunten schriftelijk doen toelichten, waarna [verweerder] heeft gedupliceerd.
3. Bespreking van het cassatiemiddel
3.1
Het cassatiemiddel bestaat uit zes onderdelen. Onderdeel 1 komt op tegen rov. 4.7 waarin het hof het beroep van TomTom c.s. op oneigenlijke dwaling heeft verworpen. Het hof heeft het volgende overwogen:
‘4.7.
(…) De ‘dwaling’ omtrent de omvang van de belastingheffing staat niet aan bescherming van het bij [verweerder] opgewekte vertrouwen in de weg, nu bij de toekenning van de optierechten is bedongen dat de belastingheffing voor rekening van [verweerder] zou komen, zodat TomTom c.s. daarvan geen nadeel konden ondervinden.’
Het onderdeel klaagt dat het hof de stellingen van TomTom c.s. onbegrijpelijk heeft uitgelegd, nu uit de processtukken van TomTom c.s. duidelijk blijkt dat TomTom c.s. hun beroep op (oneigenlijke) dwaling niet, althans zeker niet voornamelijk of uitsluitend, hebben gebaseerd op de stelling dat sprake was van dwaling ter zake van de omvang van de belastingheffing, maar zij veeleer hebben gesteld dat sprake was van dwaling ter zake van de wilsovereenstemming met betrekking tot ‘het aantal opties en de fiscale risicoverdeling’, alsmede ter zake van ‘de toepasselijkheid van het optiereglement en een proeftijdbeding’. Subonderdeel 1b bevat geen zelfstandige klachten, maar bouwt voort op onderdeel 1a.
3.2
In de rov. 4.5 heeft het hof overwogen dat [verweerder] er gerechtvaardigd op mocht vertrouwen dat partijen vanaf 26 december 2004 een arbeidsovereenkomst zijn aangegaan. De omstandigheid dat [verweerder] eind januari 2005 tot de conclusie is gekomen dat de belastingheffing over de optierechten tweemaal hoger zou uitvallen en [betrokkene 1] heeft verzocht dat TomTom c.s. dit nadeel zal compenseren, betekent volgens het hof niet dat er geen wilsovereenstemming tussen partijen bestond over de arbeidsovereenkomst. Het hof komt tot de conclusie dat het TomTom c.s. op 8 februari 2005 dan ook niet meer vrijstond om de onderhandelingen met [verweerder] af te breken nu er al een arbeidsovereenkomst bestond. Gezien de omstandigheden die het hof aanvoert, is deze redenering niet onbegrijpelijk. [Verweerder] was in januari 2005 aan het werk gegaan en [betrokkene 1] heeft in de e-mail van 4 februari 2005 aangegeven dat [verweerder] terecht de aandacht heeft gevraagd voor de belastingheffing over de optierechten. Vervolgens gaat het hof in op de stelling van TomTom c.s. dat sprake is van oneigenlijke dwaling. Het onderdeel stelt dat er sprake is van dwaling over het aantal opties. Het hof gaat m.i. echter terecht uit van dwaling over de omvang van de belastingheffing. TomTom c.s. heeft [verweerder] vanaf het begin 6.000 opties aangeboden. Dit staat ook in de Grant of Options die [verweerder] op 26 januari 2005 heeft ontvangen. Het verzoek van [verweerder] om een verdubbeling van het aantal opties komt voort uit een onderzoek van [verweerder] naar de fiscale gevolgen. Met een verdubbeling van het aantal toegekende opties zou het fiscale nadeel dat hij zou ondervinden als gevolg van een te lage waardering van de onderneming opgeheven kunnen worden. Uit de e-mail van [betrokkene 1] van 4 februari 2005 blijkt dat ook TomTom c.s. niet bekend was met de fiscale gevolgen. Het is dan ook niet onbegrijpelijk dat het hof heeft overwogen dat partijen ten aanzien van de omvang van de belastingheffing hebben gedwaald. Bij de toekenning van de optierechten is geregeld dat de belastingheffing voor rekening van [verweerder] zou komen. Het hof oordeelt dan ook terecht dat de hoge belastingheffing niet nadelig is voor TomTom c.s. Dat [verweerder] verzoekt om een compensatie van die kosten staat daar los van. Het blijft [verweerder] die deze belasting moet betalen. Ook voor het proeftijdbeding komt TomTom c.s. geen beroep op (oneigenlijke) dwaling toe. Zoals het hof in rov. 4.12 terecht opmerkt bevat de Offer letter van 9 december 2004 geen proeftijdbeding. Vervolgens heeft TomTom c.s. steeds een overeenkomst verstuurd naar [verweerder] met een proeftijdbeding, maar met deze overeenkomsten is [verweerder] niet akkoord gegaan. In het voorstel van [verweerder] ontbrak steeds het proeftijdbeding. Het is dan ook niet onbegrijpelijk dat het hof geoordeeld heeft dat partijen over het proeftijdbeding geen overeenstemming hebben bereikt. Het onderdeel faalt dan ook geheel.
3.3
Onderdeel 2 is gericht tegen rov. 4.8 tot en met 4.11 waarin het hof heeft beoordeeld of de met [verweerder] afgesloten arbeidsovereenkomst begin februari 2005 door partijen met wederzijds goedvinden is beëindigd. Subonderdeel 2a voert aan dat het hof een onjuiste maatstaf heeft gehanteerd, omdat niet langer bij wijze van vaste regel voor juist kan worden gehouden dat de instemming van de werknemer met (een voorstel tot) beëindiging van zijn dienstverband met wederzijds goedvinden steeds alleen dan kan worden aangenomen, wanneer sprake is van een (duidelijke en) ondubbelzinnige verklaring van die werknemer gericht op dat rechtsgevolg. Volgens het onderdeel heeft het hof uit het oog verloren dat als regel heeft te gelden dat een beëindiging van het dienstverband met wederzijds goedvinden weliswaar in beginsel een duidelijke en ondubbelzinnige verklaring van de werknemer gericht op dat rechtsgevolg vereist, maar dat de omstandigheden van het geval, waaronder de maatschappelijke positie van de werknemer, diens deskundigheid en ervaring, kunnen meebrengen dat de instemming van de werknemer ook zonder een dergelijke duidelijke en ondubbelzinnige verklaring mag worden aangenomen. Subonderdeel 2b voegt daaraan toe dat de overweging van het hof in rov. 4.10 getuigt van een onjuiste rechtsopvatting omdat geen algemene regel is dat op een werkgever een onderzoeksplicht rust naar de werkelijke bedoeling van de mededelingen of gedragingen van zijn werknemer. Subonderdeel 2c bouwt voort op de vorige onderdelen.
3.4
Onderdeel 2a gaat uit van een onjuiste lezing van het bestreden arrest. Het hof heeft niet geoordeeld dat in alle gevallen een werknemer alleen dan kan worden geacht te hebben ingestemd met de beëindiging van het dienstverband, indien van een daarop gerichte en ondubbelzinnige wilsverklaring sprake is. Het hof heeft rekening gehouden met het arrest van de Hoge Raad van 10 juni 20053., waaruit volgt dat het vaste rechtspraak is dat de strenge maatstaf ter beantwoording van de vraag of een werknemer zijn dienstbetrekking vrijwillig heeft willen beëindigen, ertoe dient de werknemer te behoeden voor de ernstige gevolgen die vrijwillige beëindiging van het dienstverband voor hem kan hebben4.. In deze zaak is het hof de mening toegedaan dat er geen uitzondering op die regel gemaakt dient te worden. Het hof baseert zich daarbij op de omstandigheden van het geval. De door TomTom c.s. in cassatie verdedigde nuancering van deze maatstaf kan de juistheid van dat oordeel niet aantasten. Zij gaat immers eraan voorbij dat ook een werknemer in een ‘hoge’ positie op een zekere bescherming tegen de ook voor hem doorgaans ernstige gevolgen van een vrijwillige beëindiging van het dienstverband aanspraak dient te kunnen maken. Hiermee hangt samen dat de strenge maatstaf waarmee beoordeeld dient te worden of een werknemer zijn dienstbetrekking vrijwillig heeft beëindigd m.i. mede voortvloeit uit de (arbeidsrechtelijke) aard van de rechtsverhouding tussen partijen.
3.5
Voor de lezing die onderdeel 2b aan het oordeel van het hof geeft, biedt het arrest evenmin grond. Het hof heeft in rov. 4.10 niet geoordeeld dat op een werkgever onder alle omstandigheden een onderzoeksplicht rust, ongeacht de deskundigheid, ervaring en maatschappelijke positie van de werknemer. Veeleer heeft het hof overwogen dat in deze zaak de omstandigheden van het geval meebrengen dat TomTom c.s. een onderzoeksplicht hadden. Het hof is in rov. 4.9 veronderstellenderwijs uitgegaan van de juistheid van de stellingen van TomTom c.s. dat [verweerder] heeft geëist dat hem twee keer zoveel opties zouden worden toegekend omdat hij zich anders niet aan TomTom c.s. zou willen verbinden. Dit leidt volgens het hof niet tot een beëindiging van de arbeidsovereenkomst begin februari 2005. Het hof heeft daarnaast ook andere omstandigheden laten meewegen, zoals de e-mail van [verweerder] van 5 februari 2005 waarin hij heeft aangegeven dat hij openstond voor een oplossing. Dat de verklaring van [verweerder] niet gericht was op beëindiging van de overeenkomst blijkt tevens uit de e-mail van 9 februari 2010 waarin hij aangeeft dat hij de arbeidsovereenkomst niet wilde beëindigen. TomTom c.s. hadden er — aldus het hof in rov. 4.10 — rekening mee moeten houden dat [verweerder] de kwestie rond de optierechten hard speelde, maar dat hij het niet op ontslag wilde laten aankomen. Om die reden komt het hof tot een onderzoeksplicht van TomTom c.s. Met het falen van de onderdelen 2a en 2b faalt ook onderdeel 2c.
3.5
Onderdeel 3 is gericht tegen rov. 4.19 waarin het hof heeft overwogen:
‘4.19.
TomTom c.s. hebben op 19 januari 2005 aan [verweerder] een concept arbeidscontract toegezonden met ‘Versalis B.V.’ als werkgeefster, waarin de afspraken uit de termsheet waren opgenomen en daarnaast de in de termsheet genoemde bijzondere bedingen, maar ook een niet in de termsheet voorzien proeftijdbeding. [verweerder] heeft zijn bezwaren tegen dit concept op 26 januari 2005 aan [betrokkene 2], destijds Hoofd personeelszaken van TomTom c.s., toegelicht. Tussen 26 januari 2005 en 5 februari 2005 hebben de gesprekken en e-mailwisseling tussen [verweerder] en [betrokkene 1] plaatsgevonden over het optiedossier. TomTom c.s. hebben vervolgens op 8 februari 2005 eenzijdig afgezien van voortzetting van het dienstverband en de onderhandelingen over de uitwerking van de arbeidsovereenkomst afgebroken. [Verweerder] heeft bij zijn e-mail en zijn brief van 9 februari 2005 hiertegen bezwaar gemaakt en heeft medegedeeld dat hij de arbeidsovereenkomst wilde voortzetten. In dit geheel van omstandigheden ligt besloten dat TomTom c.s. hebben belet dat met [verweerder] een ondertekend arbeidscontract tot stand kwam en daarmee de opschortende voorwaarde werd vervuld, terwijl zij daarbij belang hadden. De voor TomTom c.s. kenbare omstandigheden dat de opschortende voorwaarde betrekking had op een onderdeel van de in december 2004 tot stand gekomen arbeidsovereenkomst met [verweerder], dat [verweerder] op 10 januari 2005 ook feitelijk met zijn werkzaamheden was begonnen, dat [verweerder] er groot belang bij had dat een volledig uitgewerkt arbeidscontract in overeenstemming met de afspraken in de termsheet tot stand zou komen en dat de eind december 2004 afgesproken ontslagregeling in werking zou treden, brengen mee dat TomTom c.s. zich in redelijkheid van het op 19 januari 2005 aanbieden van een arbeidscontract met een proeftijd en het vervolgens op 8 februari 2005 geheel afbreken van de onderhandelingen over de uitwerking van de gemaakte afspraken had behoren te onthouden. De redelijkheid en billijkheid verlangen onder deze omstandigheden dat de opschortende voorwaarde op 8 februari 2005 als vervuld geldt.’
3.6
Subonderdeel 3a stelt dat de beslissing van het hof dat TomTom c.s. de vervulling van de aan de contractuele ontslagvergoeding verbonden opschortende voorwaarde hebben belet, (mede) berust op de veronderstelling dat TomTom c.s. op 8 februari 2005 eenzijdig hebben afgezien van voortzetting van het dienstverband. Subonderdeel 3b klaagt dat het hof uit het oog heeft verloren dat het bepaalde in art. 6:23 lid 1 BW niet geldt voor een zogenaamde ‘potestatieve voorwaarde’ waarvan de vervulling in de macht van de schuldenaar ligt. De voorwaarde dat TomTom c.s. een arbeidsovereenkomst tekenen is een type voorwaarde waarvan de schuldenaar de vervulling geheel in de hand heeft. Daarnaast klaagt het onderdeel dat het hof bij zijn belangenafweging ten onrechte niet, althans niet toereikend gemotiveerd, de belangen van TomTom c.s. zou hebben meegewogen. Subonderdeel 3c bevat geen zelfstandige klachten maar bouwt voort op de subonderdelen 3a en 3b.
3.7
Onderdeel 3a bouwt voort op de door onderdeel 2 bestreden beslissing van het hof dat de arbeidsovereenkomst tussen partijen niet per 8 februari 2005 met wederzijds goedvinden is beëindigd. Nu onderdeel 2 faalt, moet dit onderdeel het lot daarvan delen. In rov. 4.17 deelt het hof de mening van TomTom c.s. dat de aanspraak op de ontslagregeling in de termsheet werd opgeschort totdat de (definitieve) schriftelijke arbeidsovereenkomst was ondertekend. Tussen partijen staat niet ter discussie dat de arbeidsovereenkomst niet door beide partijen ondertekend is. Het hof heeft in rov. 4.19 overwogen dat op grond van de redelijkheid en billijkheid de opschortende voorwaarde op 8 februari 2005 als vervuld geldt. Het hof heeft het oordeel gebaseerd op de omstandigheden dat TomTom c.s. op 19 januari 2005 aan [verweerder] een concept arbeidscontract heeft toegezonden, dat er vervolgens tussen 26 januari 2005 en 5 februari 2005 gesprekken en een e-mailwisseling hebben plaatsgevonden tussen [verweerder] en [betrokkene 1], maar dat TomTom c.s. op 8 februari 2005 eenzijdig hebben afgezien van voortzetting van het dienstverband en de onderhandelingen over de uitwerking van de arbeidsovereenkomst hebben afgebroken. Op 9 februari 2005 heeft [verweerder] hiertegen nog bezwaar gemaakt. Volgens het hof heeft TomTom c.s. belet dat er een overeenkomst tot stand is gekomen waardoor de opschortende voorwaarde werd vervuld. In het licht van deze omstandigheden is het oordeel van het hof niet onbegrijpelijk. Anders dan het onderdeel stelt heeft het hof tevens de belangen van TomTom c.s. meegewogen. Het hof erkent dat TomTom c.s. er belang bij hadden dat de opschortende voorwaarde niet vervuld zou worden. Het hof overweegt echter dat de belangen van [verweerder] zwaarder wegen. Deze belangenafweging is aan het oordeel van de feitenrechter voorbehouden en kan in cassatie enkel op begrijpelijkheid worden getoetst. Nu het oordeel van het hof niet onbegrijpelijk is en voldoende is gemotiveerd, faalt het onderdeel dan ook. Subonderdeel 3c bouwt voort op de vorige onderdelen en moet het lot daarvan delen.
3.8
Subonderdeel 4a is gericht tegen rov. 4.28 en 4.30 waarin het hof heeft overwogen dat [verweerder] er gerechtvaardigd op mocht vertrouwen dat TomTom c.s. aan hem (onvoorwaardelijk) 6.000 optierechten op aandelen TomTom B.V. hadden toegekend. Het onderdeel voert aan dat deze overwegingen van het hof onbegrijpelijk zijn, althans onvoldoende gemotiveerd, nu
- (i)
in de termsheet vermeld staat dat ‘we [TomTom c.s.] will grant’ 6.000 optierechten en
- (ii)
onder 2.2. van het SOP is bepaald dat toekenning van optierechten afhankelijk is van acceptatie en ondertekening van het ‘Grant of Options’-formulier door [verweerder].
Subonderdeel 4b komt op tegen rov. 4.34 waarin het hof het ‘Share Option Plan’ naar objectieve maatstaven heeft uitgelegd, waarbij acht kan worden geslagen op de elders in die regeling gebruikte formuleringen en op de aannemelijkheid van de rechtsgevolgen waartoe de verschillende tekstinterpretaties zouden leiden. Het hof heeft vervolgens geoordeeld dat in de onderhavige zaak geen sprake is van een ‘cause’. Dit oordeel van het hof is volgens het onderdeel rechtens onjuist, nu het hof daarmee heeft miskend dat op de uitleg van een document als optieplan, op basis waarvan een werkgever rechtstreeks met zijn werknemers contracteert, niet de door het hof gehanteerde CAO-norm, maar de Haviltex-norm toepassing vindt. Subonderdeel 4c bouwt voort op de onderdelen 1 en 2 en klaagt dat het hof ten onrechte heeft overwogen dat de arbeidsovereenkomst tot 15 juni 2005 heeft bestaan.
3.9
In rov. 4.28 heeft het hof overwogen dat begin december 2004 een arbeidsovereenkomst tot stand is gekomen op basis van de termsheet. Zoals TomTom c.s. terecht opmerkt, staat in de termsheet dat aan [verweerder] 6.000 opties zullen worden toegekend. Vervolgens heeft TomTom c.s. over de optierechten loonbelasting in de salarisafrekening over december 2004 verwerkt. Hieruit mocht [verweerder] dus al afleiden dat hem de 6.000 opties ook daadwerkelijk waren toegekend. Dit blijkt tevens uit het op 26 januari 2005 ontvangen Grant of Options-formulier, waarin bevestigd wordt dat 6.000 worden toegekend met als datum 26 december 2004. Het oordeel van het hof in rov. 4.28 en 4.30 dat de optierechten in zoverre onvoorwaardelijk zijn toegekend dat TomTom de optierechten niet eenzijdig kon intrekken is dan ook niet onbegrijpelijk en voldoende gemotiveerd, zodat onderdeel 4a faalt. Op de opties is het Share Option Plan van toepassing. Daarin is in art. 1.02 onder d in samenhang met art. 2.04 onder c van dit Plan geregeld dat de optierechten komen te vervallen indien er sprake is van een ‘cause’. De vraag in onderdeel 4b is hoe deze term dient te worden uitgelegd. De Haviltexnorm brengt mee dat de vraag hoe in een schriftelijk contract de verhouding tussen partijen is geregeld, niet kan worden beantwoord op grond van alleen maar een zuiver taalkundige uitleg van de bepalingen van het contract. Het komt aan op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan deze bepalingen mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. De zogenoemde CAO-norm houdt in dat voor de uitleg van de bepalingen van een CAO, de bewoordingen daarvan, gelezen in het licht van de gehele tekst van die overeenkomst, in beginsel van doorslaggevende betekenis zijn. Tussen de Halviltexnorm en de CAO-norm bestaat geen tegenstelling maar een vloeiende overgang5.. De Hoge Raad heeft in de zaak DSM/Fox overwogen dat:
‘4.3.
In zijn arresten van 17 september 1993, nr. 15064, NJ 1994, 173 en 24 september 1993, nr. 15078, NJ 1994, 174, heeft de Hoge Raad echter ten aanzien van de uitleg van de bepalingen van een CAO een anders geformuleerde norm aanvaard: voor die uitleg zijn de bewoordingen van de desbetreffende bepaling, gelezen in het licht van de gehele tekst van die overeenkomst, in beginsel van doorslaggevende betekenis (hierna ook: de CAO-norm). De CAO-norm is ook toegepast op andere geschriften waarin een overeenkomst of een andere regeling is vastgelegd die naar haar aard bestemd is de rechtspositie van derden te beïnvloeden, zonder dat die derden invloed hebben op de inhoud of de formulering van die overeenkomst/regeling, terwijl de onderliggende partijbedoeling voor die derden niet kenbaar is […]’.
Door ondertekening door [verweerder] van de termsheet waarin verwezen wordt naar de Share Option scheme heeft [verweerder] aanvaard dat op de optierechten de bepalingen van het hem toegezonden Share Option Plan van toepassing zijn. Deze regeling is door TomTom c.s. opgesteld en regelt de rechtspositie van de deelnemers aan de optieregeling. Ik meen dat [verweerder] voor het Share Option Plan niet als derde beschouwd kan worden. Partijen kunnen van dit plan afwijken. De CAO-norm is op dit geval dan ook niet van toepassing. Dit betekent dat het Share Option Plan dient te worden uitgelegd aan de hand van een methode dat soepeler is dan de CAO-norm. Ik vind dat door een verwijzingsrechter nagegaan dient te worden of met toepassing van deze soepeler uitlegmethode TomTom niet geacht kan worden toepassing te hebben gegeven aan art. 1.02 onder d ‘such other cause as the board in good Faith reasonably determines provides cause for the immediate termination of employment of the participant’. Dit geldt te meer nu het hof in rov. 4.38 een nogal formalistische invulling aan de betrokken clausule heeft gegeven. Onderdeel 4b dient m.i. te slagen. Voor zover onderdeel 4c voorbouwt op de m.i. falende onderdelen 1 en 2 falen, behoeft dit onderdeel geen behandeling meer. Voor zover onderdeel 4c bezwaar maakt tegen de door het Hof toegepaste CAO-norm, slaagt het.
3.10
Onderdeel 5 is gericht tegen rov. 4.39 waarin het hof heeft overwogen:
‘4.39.
Tenslotte hebben TomTom c.s. zich erop beroepen dat toekenning van de 6.000 optierechten naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is aangezien a) [verweerder] de beëindiging van de arbeidsovereenkomst in belangrijke mate aan zichzelf heeft te wijten en b) de hoogte van het met de opties gemoeide bedrag geen recht doet aan het feit dat [verweerder] nauwelijks heeft gewerkt. Dit verweer faalt. In rechtsoverweging 4.23 is beslist dat de (voortijdige) beëindiging van het dienstverband niet in overwegende mate aan [verweerder] kan worden verweten. Hetzelfde geldt voor de omstandigheid dat TomTom c.s. ná 8 februari 2005 geen gebruik meer willen hebben maken van de diensten van [verweerder], hoewel hij zich daartoe in zijn brief van 9 februari 2005 bereid heeft verklaard.’
Het onderdeel betoogt dat het oordeel van het hof rechtens onjuist is, althans onvoldoende gemotiveerd. Het hof zou hebben miskend dat de wanverhouding tussen de omvang van de aanspraak van de werknemer enerzijds en de korte duur van de daarvoor verrichte arbeid anderzijds in zichzelf een onaanvaardbaar resultaat kan laten zien, ook wanneer zulks niet in overwegende mate, maar slecht deels of zelfs helemaal niet aan de werknemer te wijten is.
3.11
TomTom c.s. hebben aangevoerd dat [verweerder] de beëindiging van de arbeidsovereenkomst in belangrijke mate aan zichzelf te wijten heeft. Het hof volgt TomTom c.s. hierin niet. In rov. 4.23 heeft het hof overwogen waarom de (voortijdige) beëindiging van het dienstverband niet in overwegende mate aan [verweerder] kan worden verweten. Deze overweging betekent m.i. dat niet uitgesloten is dat de beëindiging van de dienstbetrekking in ieder geval wel deels aan [verweerder] te wijten is. Hierop gaat het hof m.i. ten onrechte niet expliciet in. Het lijkt erop alsof het hof slechts één kant van de verwijtbaarheidsproblematiek in aanmerking heeft genomen. Ook besteedt het hof m.i. ten onrechte geen aandacht aan de omstandigheid dat de vergoeding die [verweerder] als gevolg van het kunnen uitoefenen van de opties ontvangt zeer fors is, zeker wanneer de korte periode waarin [verweerder] feitelijk voor TomTom heeft gewerkt daarbij wordt betrokken6.. Als gevolg hiervan heeft het hof m.i. in rov. 4.39 een te beperkte weging van de in verschillende richtingen wijzende omstandigheden en factoren uitgevoerd. Ik meen dat het onderdeel dient te slagen.
3.12
Onderdeel 6 bevat geen zelfstandige klachten maar bouwt voort op de onderdelen 1 tot en met 5. Nu enkele van deze onderdelen slagen, slaagt ook dit onderdeel.
4. Conclusie
Deze strekt tot vernietiging en verwijzing.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden
A-G
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 09‑12‑2011
De cassatiedagvaarding is op 26 mei 2010 uitgebracht.
LJN: AS8387, NJ 2005, 395, rov. 3.4.
Zie o.a.: HR 12 september 1986, LJN: AC2628, NJ 1987, 267 m.nt. P.A. Stein; HR 26 mei 2000, LJN: AA5958, JAR 2000, 152.
Zie o.a. HR 20 februari 2004, LJN: AO1427, NJ 2005, 493 m.nt. C.E. du Perron, rov. 4.4.
Ik verwijs naar de MvA, onderdeel 36 en CvD onderdeel 50.
Uitspraak 09‑12‑2011
Inhoudsindicatie
Verbintenissenrecht. Indiensttreding CFO. Nadere gesprekken over arbeidsvoorwaarden die resulteren in eenzijdige beëindiging samenwerking. Totstandkoming arbeidsovereenkomst? Toepasselijkheid contractuele ontslagregeling was afhankelijk van opschortende voorwaarde van ondertekening arbeidscontract. Oordeel hof dat redelijkheid en billijkheid verlangen dat opschortende voorwaarde als vervuld geldt, geeft niet blijk van onjuiste rechtsopvatting omtrent art. 6:23 BW. Verwerping betoog dat toekenning optierechten naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is, voldoende gemotiveerd. In feitelijke instanties geen beroep op wanverhouding tussen enerzijds omvang aanspraak en anderzijds korte duur verrichte arbeid.
9 december 2011
Eerste Kamer
10/02477
EV/AS
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
1. TOMTOM INTERNATIONAL B.V. (voorheen genaamd TomTom B.V.),
2. TOMTOM N.V. (rechtsopvolgster onder algemene titel van Versalis Group B.V.),
beide gevestigd te Amsterdam,
EISERESSEN tot cassatie,
advocaat: mr. R.A.A. Duk,
t e g e n
[Verweerder],
wonende te [woonplaats],
VERWEERDER in cassatie,
advocaten: mr. P.J.M. von Schmidt auf Altenstadt en mr. N.T. Dempsey.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als TomTom c.s. en [verweerder].
1. Het geding in feitelijke instanties
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. de vonnissen in de zaak CV 05-9117 van de kantonrechter te Amsterdam van 29 maart 2006 en 19 maart 2008;
b. het arrest in de zaak 200.006.570/01 van het gerechtshof te Amsterdam van 16 maart 2010.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het hof hebben TomTom c.s. beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
[Verweerder] heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor TomTom c.s. toegelicht doormr. S.F. Sagel, advocaat te Amsterdam, en voor [verweerder] door zijn advocaten.
De conclusie van de Advocaat-Generaal L. Timmerman strekt tot vernietiging en verwijzing.
De advocaten van [verweerder] hebben bij brief van 7 oktober 2011 op die conclusie gereageerd.
3. Beoordeling van het middel
3.1 In cassatie kan worden uitgegaan van de feiten die zijn vermeld in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 1.1 - 1.31. Die komen, verkort weergegeven, op het volgende neer.
(i) TomTom c.s. richten zich op het ontwikkelen en verkopen van navigatietechnologie die onder meer wordt gebruikt in personenauto's. In verband met plannen om TomTom c.s. naar de beurs te brengen, hebben zij gezocht naar een Chief Financial Officer (CFO). In november 2004 zijn TomTom c.s. in contact gekomen met [verweerder]. In december 2004 hebben partijen over de arbeidsvoorwaarden gesprekken gevoerd. Een belangrijke arbeidsvoorwaarde betrof de toekenning van opties.
(ii) Op 9 december 2004 zendt [betrokkene 1], de CEO van TomTom c.s., aan [verweerder] per e-mail een brief, waarin hem de positie van CFO bij TomTom c.s. wordt aangeboden tegen een basissalaris van € 12.500,-- per maand exclusief bijdrage in het pensioenfonds en vakantietoeslag. Voorts is het mogelijk deel te nemen aan de Profit Sharing Scheme en de Share Option Scheme.
Bij de brief is meegezonden het Share Option Plan van Palmtop B.V. (de rechtsvoorgangster van TomTom c.s.).
In het Share Option Plan is in art. 2.04 (c) bepaald dat de optierechten vervallen indien de arbeidsovereenkomst vanwege "Cause" wordt beëindigd, terwijl "Cause" in art. 1.02 (d) als volgt wordt omschreven:
"'Cause' ('dringende redenen') shall encompass, inter alia, willful misconduct, a willful failure to perform the Participant's duties, insubordination, theft, dishonesty, conviction of a felony, or any other willful conduct that is materially detrimental to the Group or such other cause as the Board in good faith reasonably determines provides cause for the immediate termination of employment of the Participant."
(iii) [Verweerder] bericht [betrokkene 1] per e-mail op 14 december 2004 dat de opties voor hem het 'heetste' punt zijn en doet enige voorstellen over hoe TomTom c.s. zich tegenover de fiscus kan opstellen. Bij deze e-mail heeft [verweerder] een bijlage gevoegd, waarin opmerkingen over de aanbiedingsbrief worden gemaakt, onder meer met betrekking tot de optieregeling.
(iv) Bij e-mail van 15 december 2004 aan [betrokkene 1] schetst [verweerder] de gevolgen als de fiscus voor de fiscale afrekening bij toekenning van de opties de FMV (Fair Market Value) van TomTom c.s. substantieel hoger zou zetten dan de € 300 miljoen die in de aanbiedingsbrief is vermeld, en nadien bij uitoefening van de opties de waarde flink is gedaald.
(v) [Betrokkene 1] zendt op 20 december 2004 een herziene aanbiedingsbrief en een concept arbeidsovereenkomst. Partijen bij die conceptarbeidsovereenkomst zijn Versalis B.V. - volgens de aanhef verder in de arbeidsovereenkomst TomTom c.s. genoemd - en [verweerder]. De arbeidsovereenkomst vangt op 26 december 2004 aan en wordt voor onbepaalde tijd aangegaan (art. 1.1). Er geldt een proeftijd van 2 maanden die zal eindigen op 25 februari 2005 (art. 1.3). [Verweerder] wordt aangesteld als CFO (art. 2.1). Het bruto maandsalaris is € 12.500,-- excl. 8% vakantietoeslag. [Verweerder] heeft aanspraak op de Profit Sharing Scheme for Directors of TomTom c.s. (art. 5.1) en de Share Option Scheme of TomTom c.s. (art. 5.2). In art. 15 is een beëindigingsregeling opgenomen. In de algemene slotbepalingen is onder meer opgenomen:
"17.6 Possible fiscal consequences (including amendments of law or regulations) resulting from a right under this agreement will be solely for the account of the CFO."
(vi) [Verweerder] reageert dezelfde avond aldus:
"(...) Ik denk dat we moeten proberen overeenstemming te krijgen over de offerletter, temeer daar de huidige bijgevoegde arbeidsovk nog niet 100% synchroon is met de offerletter. Zie o.a. je derde bulletpunt tav de pensioenclausule en art. 12 dat nog de oude situatie beschrijft. Bovendien wil ik de complete arbeidsovk ook langs mijn jurist sturen voor review, en stel dan voor dat de juristen even de fijnslijperij doen als wij het eens zijn over de hoofdpunten. (...)"
(vii) Op 21 december 2004 zendt [verweerder] een "Termsheet for Contract with [verweerder] and TomTom" naar [betrokkene 1]. In de begeleidende e-mail wordt ingegaan op de 'severance payment' (beëindigingsvergoeding). Volgens de concept termsheet treedt [verweerder] op 26 december 2004 in dienst van de TomTom Group in de functie van CFO en wordt hij tevens bestuurder. Het brutosalaris bedraagt € 12.500,-- per maand exclusief vakantietoeslag, bijdrage in de pensioenopbouw en optieregeling. [Verweerder] heeft recht op de Profit Sharing Scheme for Directors, een variabele bonus regeling. Voor 2005 is de bonus voorlopig geschat op een bedrag van € 320.000,-- met een garantie (voor 2005) van € 100.000,--. Voorts staat vermeld:
"We will grant 6.000 Share Options subject to the TomTom Share Option scheme. All granted options will vest immediately on the 26th of December 2004 and have to be excercised before December 26th 2009. In accordance with the rules of the Share Option scheme, the Fair Market Value for 2004 has been set at Euro 300.000.000,-. This valuation is based on the expected results for 2004. (...)
The allocation of share options is calculated in such a way that, if all goes well, there is an opportunity to generate a substantial capital gain; 5 million euro in three to five years from now.
(...) In case of termination by the Employer for reasons other than Cause, the Employee will have a period of 12 months tot exercise the granted options. (...)"
Voor de fiscale aspecten bevat de concept termsheet - kort gezegd - de regeling dat naar Nederlands fiscaal recht een klein bedrag aan belasting bij toekenning van de opties verschuldigd is en bij uitoefening van de opties geen belasting behoeft te worden betaald. Er wordt op gewezen dat de fiscale regeling in 2005 verandert en deskundig advies te overwegen is, te meer daar de fiscale gevolgen van de optieregeling voor de werknemer zijn.
Aan het slot van de concept termsheet is de volgende beëindigingsregeling opgenomen:
"If the Employer terminates the employment agreement the Employee is entitled to a severance payment equal to the Annual Compensation (= annual base gross salary + holiday payment + bonus).
The bonus will be the average of the three preceeding years, excluding the year in which the termination has been decided. The severance payment is not due if the employment agreement is terminated for an urgent reason within the meaning of articles 7:677 sub 1 and 7:678 of the Dutch civil code. The termination compensation as outlined above shall be effective from the date this term sheet is signed."
(viii) In reactie op de toegezonden "termsheet" bericht [betrokkene 1] op 23 december 2004 [verweerder] per e-mail, onder bijvoeging van een gewijzigde termsheet:
"(...) Ik zag dat je na tekening van de Term Sheet al aanspraak wilt maken op de ontslagregeling, ik wil dit pas laten ingaan na ondertekening van de arbeidsovereenkomst. Zoals hij nu is kunnen we wat mij betreft tekenen en het papierwerk in orde gaan maken. (...). Als we dit tekenen is wat mij betreft de deal rond en kan ik je hartelijk welkom heten bij TomTom."
(ix) [Verweerder] reageert per e-mail: "Hallo [betrokkene 1], deal!!! (...)" [Verweerder] tekent de termsheet op 24 december 2004, althans op 26 december 2004. [Verweerder] is op 10 januari 2005 met zijn werkzaamheden bij TomTom c.s. begonnen.
(x) Op 19 januari 2005 zendt [betrokkene 2], hoofd Human Resources, namens TomTom c.s. een gewijzigde arbeidsovereenkomst tussen Versalis B.V. en [verweerder], waarin de eerdere termsheet is verwerkt.
(xi) Bij e-mail van 22 januari 2005 komt [verweerder] bij [betrokkene 3] van het accountantskantoor Deloitte terug op de risicoafweging ten aanzien van de verstrekte opties.
In zijn reactie op 25 januari 2005 bericht [betrokkene 3] [verweerder] dat hij bij een succesvolle beursgang de kans zeer groot acht dat de inspecteur de waardering van de aandelen met betrekking tot de in 2004 versterkte opties zal aanvechten. [Betrokkene 3] stelt voor om voor de beursgang met de inspecteur te overleggen.
(xii) Op 26 januari 2005 ontvangt [verweerder] de zogeheten Grant of Options, waarin aan [verweerder] 6.000 opties worden toegekend. Daarin staat onder meer vermeld:
"Any wage tax and/or income tax liability whatsoever arising from participating in the Plan are for the account of the Participant and the Participant only."
Deze Grant of Options wordt op dat moment door geen van beide partijen getekend.
(xiii) Op 31 januari 2005 is er een overleg tussen [betrokkene 4], [betrokkene 5] (beiden van het kantoor Stibbe) en [verweerder]. Op 1 februari 2005 is er een bespreking tussen [betrokkene 5] en [betrokkene 1]. Op 2 en 3 februari 2005 overleggen [betrokkene 1] en [verweerder] kort met elkaar.
(xiv) [Betrokkene 1] bericht [verweerder] op 4 februari 2005 per e-mail het volgende.
"Beste [verweerder],
We spraken twee maal kort met elkaar over de situatie rond de optieregeling en de mogelijke nadelige gevolgen van een anders dan verwachte fiscale behandeling. Je gaf woensdag al aan 'op basis van voorschrijdend inzicht' tot de conclusie te zijn gekomen dat we geen deal hebben tenzij je tweemaal zoveel opties krijgt toegekend.
Gisteren heb je daaraan nog toegevoegd dat er binnen twee weken een oplossing moet komen omdat je je anders niet aan TomTom wilt verbinden.
Ik bevind mij nu in een ongemakkelijke positie.
Ik vind het niet verstandig het optie instrument nu toe te passen gezien de onzekerheid met betrekking tot de fiscale afhandeling van deze opties en de transfer naar Versalis.
Tot nu toe heb ik niet met de aandeelhouders overlegd, maar ik vind het nu verstandig maandag de zaak aan te kaarten en te bespreken hoe we tot een oplossing kunnen komen, ook al omdat het belang van een zo soepel mogelijke beursgang voor de aandeelhouders groot is.
Overigens hecht ik eraan te herhalen dat de opties in december te goeder trouw zijn toegekend.
Je bracht, naar nu blijkt, volkomen terecht het punt van de fiscale behandeling ter sprake. Na overleg met jouw adviseur en [betrokkene 6] heb je toch de conclusie getrokken dat belasting betaling vooraf het gunstigste is. Het nu zo hoog opspelen en het IP proces zo belasten is een zwaar middel.
We moeten daar woensdag maar even verder over praten. Kan ik je maandag telefonisch bereiken?"
(xv) [Verweerder] reageert een dag later bij e-mail van 5 februari 2005:
"(..) Dank je voor je e-mail. Ik zit er ook verveeld mee en ervaar het voorval toch iets wat de "start" enorm verzwaart. (...) Hoe het ook zij, toch komt de mogelijke maar zeer waarschijnlijke enorme extra fiscale claim wel als een enorme koude douche aan. Ik neem aan dat je dat ook kunt begrijpen. Ik ervaar het optiepakket als een zeer substantieel onderdeel van het beloningspakket en als het dan gehalveerd dreigt te worden, heeft dat nogal wat impact. Ik denk dat het beter is dit snel oplossen en niet te lang boven ons laten zweven. (...) Laten we inderdaad maandag proberen even te bellen en te zien waar we staan. (...) Ik moet zeggen dat ik na de eerste maand TomTom er ontzettend veel zin in heb om (veel) bij te dragen aan de verdere groei en bloei van TomTom. Het proces van de beursgang zie ik helemaal zitten, en voel me daar prima in thuis. Ik denk dat ik aan de businessdynamics en opportuniteiten zinvolle input kan geven (...)."
(xvi) Op 8 februari 2005 deelt [betrokkene 1] telefonisch aan [verweerder] mede dat het bestuur en de aandeelhouders hebben besloten af te zien van verdere samenwerking met hem en dat er geen arbeidsrelatie met [verweerder] (verder) wordt aangegaan. [Betrokkene 1] heeft dit gesprek die avond per e-mail als volgt aan [verweerder] bevestigd:
"Naar aanleiding van onze eerdere gesprekken en email wisseling bevestig ik hiermee dat de Board en aandeelhouders hebben besloten niet in te gaan op jouw eis het aantal geplande opties te verdubbelen van 6.000 naar 12.000 stuks. De Board accepteert daarmee dat je je niet aan TomTom zult verbinden en ziet af van verdere onderhandelingen die tot een samenwerking tussen jou en TomTom zou kunnen leiden."
(xvii) [Verweerder] reageert een dag later per e-mail en schrijft:
"Het is pertinent onjuist dat ik de arbeidsovereenkomst zou willen beëindigen. Gisterenavond liet je me weten dat de door mij aangekaarte problematiek rondom de gewekte verwachtingen van de personeels-opties voor jullie geen aanleiding was om het te verwachten aanzienlijke nadeel (...) te compenseren. Sterker nog, de vraag om een compensatie (...) was voor TomTom aanleiding om via de telefoon de arbeidsrelatie te beëindigen. (...) de voorgestelde aanpak om de optieproblematiek zo snel als mogelijk met de inspecteur te gaan bespreken (...) is er juist op gericht veel kwaad (grote naheffingen, prospectusaansprakelijkheid, jaarrekening aansprakelijkheid en strafrechtelijke aspecten) te voorkomen. Ik heb je medegedeeld dat, wil je de optiegerechtigden compenseren, (...) je globaal het aantal toegekende opties zou moeten verdubbelen. In de gesprekken over de problematiek zijn weliswaar ook mijn persoonlijke gevolgen ter sprake gekomen, doch het doen voorkomen dat dit mijnerzijds het breekpunt zou zijn is onjuist. (...) Hierbij protesteer ik dan ook tegen die beëindiging en verklaar ik mij bereid de werkzaamheden te hervatten."
(xviii) Diezelfde dag, 9 februari 2005, stuurt [verweerder] aan [betrokkene 1] ook een brief waarin hij ingaat op de conceptarbeidsovereenkomst, versie 9 december 2004.
[Verweerder] bericht dat hij met dat concept niet akkoord is gegaan en schrijft zulks aan [betrokkene 2].
(xix) Op 11 februari 2005 vindt tussen [betrokkene 1] en [verweerder] een bespreking plaats, waarna laatstgenoemde zijn persoonlijke bezittingen pakt, afscheid neemt van zijn naaste collega's en het kantoor van TomTom c.s. verlaat.
(xx) Bij brief van zijn raadsman van 16 maart 2005 zendt [verweerder] de door hem op 9 maart 2005 getekende Grant of Options van 26 december 2004 met enige handgeschreven kanttekeningen.
(xxi) Bij beschikking van de kantonrechter te Amsterdam van 6 juni 2005 is de arbeidsovereenkomst tussen partijen op verzoek van TomTom c.s. voorwaardelijk - te weten: voor het geval dat komt vast te staan dat de overeenkomst op de dag van de beschikking nog bestaat - ontbonden met ingang van 15 juni 2005 onder toekenning aan [verweerder] ten laste van TomTom c.s. van een vergoeding van € 30.000,--. De kantonrechter overwoog onder meer:
"7. In de tussen partijen gemaakte afspraken is door TomTom uitdrukkelijk het voorbehoud gemaakt dat op de contractuele ontslagvergoeding eerst aanspraak kan worden gemaakt als de arbeidsovereenkomst is getekend. In ieder geval staat vast dat [verweerder] en TomTom de arbeidsovereenkomst niet hebben getekend.
De kantonrechter gaat er (vooralsnog) van uit dat [verweerder] op de contractuele ontslag vergoeding derhalve geen aanspraak kan maken. Mocht in de bodemprocedure bij onherroepelijk vonnis toch enig bedrag aan contractuele ontslagvergoeding worden toegekend dan zal de rechter in die bodemprocedure hebben te beslissen of daarop de in deze beschikking bepaalde vergoeding in mindering wordt gebracht.
8. De optieregeling houdt strikt genomen geen verband met de ontbinding van de arbeidsovereenkomst. Vandaar dat dit aspect (...) bij het bepalen van de vergoeding niet meeweegt."
3.2 [Verweerder] vordert in dit geding, kort gezegd, een verklaring voor recht dat tussen [verweerder] en TomTom sinds 26 december 2004 een arbeidsovereenkomst bestaat en dat deze niet is geëindigd op 9 dan wel 22 februari 2005, voorts doorbetaling van loon, betaling van de contractuele ontslagvergoeding van € 482.000,-- althans € 262.000,--, een verklaring voor recht dat hij recht heeft op 6.000 optierechten op aandelen TomTom B.V., alsmede vergoeding van belastingschade in verband met de optierechten.
3.3 De kantonrechter heeft de vorderingen van [verweerder] grotendeels afgewezen. Hij oordeelde dat tussen partijen wel met ingang van 26 december 2004 een arbeidsovereenkomst is tot stand gekomen, maar dat deze met wederzijds goedvinden is beëindigd op 8 februari 2005. Voorts heeft hij de vordering met betrekking tot de ontslagvergoeding afgewezen omdat daarop ingevolge het door [betrokkene 1] gemaakte voorbehoud (zie hiervoor in 3.1 (viii)) slechts aanspraak bestaat na ondertekening van de arbeidsovereenkomst en het van deze ondertekening niet is gekomen. De vorderingen met betrekking tot de optieregeling werden afgewezen omdat de opties met de beëindiging van de arbeidsovereenkomst op 8 februari 2005 zijn vervallen ingevolge art. 1.02 onder (d) van het optiereglement, nu sprake is van een "Cause" ("dringende reden") als in die bepaling bedoeld.
3.4 In hoger beroep heeft het hof de vorderingen van [verweerder] grotendeels toegewezen, met uitzondering van de gevorderde vergoeding van belastingschade. Daartoe overwoog het hof, kort weergegeven, als volgt.
(a) wilsovereenstemming over de arbeidsovereenkomst Gelet op de overeenstemming op 23 december 2004 over de termsheet waarin de essentialia van de arbeidsovereenkomst waren opgenomen, waarna [verweerder] als bestuurder van TomTom in het handelsregister is ingeschreven en op 10 januari 2005 zijn werkzaamheden is begonnen en hem het overeengekomen loon over januari en februari 2005 is betaald, mocht [verweerder] vertrouwen dat tussen partijen een dienstverband is aangegaan, met de afspraak dat de termsheet nog zou worden uitgewerkt in een meer gedetailleerd arbeidscontract (rov. 4.5). Daaraan staat niet in de weg dat [verweerder] eind januari 2005 op basis van informatie van Deloitte en Stibbe tot de conclusie is gekomen dat de belastingheffing over de toegekende optierechten tweemaal hoger zou uitvallen, en dat hij deze kwestie op 26 januari en op 2 en 3 februari 2005 bij [betrokkene 1] heeft aangekaart en heeft verzocht voor het belastingnadeel te worden gecompenseerd (rov. 4.6). Het beroep van TomTom c.s. op oneigenlijke dwaling omtrent de omvang van de belastingheffing over de optierechten staat niet aan bescherming van het bij [verweerder] opgewekte vertrouwen in de weg, nu bij toekenning van de optierechten is bedongen dat de belastingheffing voor rekening van [verweerder] zou komen, zodat TomTom c.s. daarvan geen nadeel konden ondervinden (rov. 4.7).
(b) beëindiging van de arbeidsovereenkomst in februari 2005
TomTom c.s. mochten de uitlatingen van [verweerder] op 2, 3 en 5 februari 2005 overeenkomstig de zin die zij daaraan redelijkerwijs mochten toekennen, in het licht van de overige omstandigheden niet opvatten als een ondubbelzinnige wilsverklaring van [verweerder] gericht op beëindiging van zijn arbeidsovereenkomst in het geval zijn verzoek tweemaal zoveel optierechten toe te kennen niet werd ingewilligd. Zij hadden op 8 februari 2005 eerst dienen te verifiëren of de wil van [verweerder], na de afwijzing van zijn verzoek, daadwerkelijk op beëindiging was gericht, omdat zij ermee rekening dienden te houden dat [verweerder] de kwestie rond de optierechten weliswaar hard speelde, maar dat hij het niet op een ontslag wilde laten aankomen. (rov. 4.9 - 4.11)
Een proeftijdbeding is niet (rechtsgeldig) overeengekomen, zodat het beroep van TomTom c.s. op een tijdens de proeftijd verleend ontslag niet opgaat (rov. 4.12).
De arbeidsovereenkomst heeft derhalve voortbestaan tot 15 juni 2005 (rov. 4.14).
(c) aanspraak op ontslagvergoeding
Gelet op de tekst van het door [betrokkene 1] gemaakte voorbehoud met betrekking tot de ontslagvergoeding (hiervoor in 3.1.(viii)), is de door TomTom c.s. daaraan gegeven uitleg dat de aanspraak op de vergoeding werd opgeschort totdat de definitieve schriftelijke arbeidsovereenkomst was ondertekend, voorshands juist te achten (rov. 4.17).
[Verweerder] heeft een beroep gedaan op art. 6:23 BW, stellende dat de redelijkheid en billijkheid meebrengen dat de opschortende voorwaarde als vervuld geldt omdat TomTom c.s. op 8 februari 2005 de onderhandelingen over de uitwerking van de arbeidsovereenkomst eenzijdig hebben afgebroken in verband met de kwestie van de optierechten (rov. 4.18).
TomTom c.s. hebben op 19 januari 2005 een concept arbeidsovereenkomst aan [verweerder] toegezonden waarin niet alleen de afspraken uit de termsheet waren opgenomen maar ook een niet in de termsheet voorzien proeftijdbeding. [Verweerder] heeft zijn bezwaren tegen dit concept aan [betrokkene 2] (hoofd personeelszaken) toegelicht. Tussen 26 januari en 5 februari 2005 hebben de gesprekken tussen [verweerder] en [betrokkene 1] over het optiedossier plaatsgevonden, waarna TomTom c.s. eenzijdig hebben afgezien van voortzetting van het dienstverband en de onderhandelingen over de uitwerking van de arbeidsovereenkomst hebben afgebroken. [Verweerder] heeft hiertegen bezwaar gemaakt en medegedeeld dat hij de arbeidsovereenkomst wilde voortzetten. In dit geheel van omstandigheden ligt besloten dat TomTom c.s. hebben belet dat met [verweerder] een ondertekend arbeidscontract tot stand kwam en daarmee de opschortende voorwaarde werd vervuld, terwijl zij daarbij belang hadden. Nu de opschortende voorwaarde betrekking had op een onderdeel van de eind december 2004 tot stand gekomen arbeidsovereenkomst en [verweerder] op 10 januari 2005 ook feitelijk met zijn werkzaamheden was begonnen, terwijl hij er groot belang bij had dat een volledig uitgewerkt arbeidscontract in overeenstemming met de afspraken in de termsheet tot stand zou komen en dat de eind december 2004 afgesproken ontslagregeling in werking zou treden, hadden TomTom c.s. zich in redelijkheid behoren te onthouden van het op 19 januari 2005 aanbieden van een arbeidsovereenkomst met een proeftijd en het vervolgens op 8 februari 2005 geheel afbreken van de onderhandelingen over de uitwerking van de gemaakte afspraken. Onder deze omstandigheden verlangen de redelijkheid en billijkheid dat de opschortende voorwaarde op 8 februari 2005 als vervuld geldt. (rov. 4.19)
Nu het initiatief tot beëindiging van de arbeidsovereenkomst van TomTom c.s. is uitgegaan, kan [verweerder] aanspraak maken op de in de termsheet opgenomen 'severence payment'. Het hof stelt de contractuele ontslagvergoeding van [verweerder] vast op een bedrag van € 262.000,-- bruto. Anders dan TomTom c.s. hebben betoogd, is uitbetaling van dit bedrag naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet onaanvaardbaar, en dient op dit bedrag niet de door de kantonrechter toegekende ontbindingsvergoeding in mindering te worden gebracht. (rov. 4.21 - 4.26)
(d) optierechten
Gelet op de in de termsheet opgenomen afspraak met betrekking tot de optierechten (hiervoor in 3.1.(vii)), het inhouden van de over de optierechten verschuldigde loonbelasting in de salarisafrekening over december 2004, en het toezenden aan [verweerder] van het "Grant of Options"-formulier voor 6.000 optierechten met als datum van toekenning 26 december 2004, mocht [verweerder] er gerechtvaardigd op vertrouwen dat TomTom c.s. hem onvoorwaardelijk 6.000 optierechten hadden toegekend en dat ondertekening van het "Grant of Options"-formulier nog slechts diende ter effectuering van deze toekenning (rov. 4.28). In genoemd formulier is geen vervaldatum opgenomen. Aangezien de arbeidsovereenkomst tot 15 juni 2005 heeft bestaan, kon [verweerder] de effectuering van de uitgifte van de 6.000 optierechten nog geldig aanvaarden door toezending op 16 maart 2005 van de op 9 maart 2005 ondertekende "Grant of Options" (zie hiervoor in 3.1.(xx)). Hierdoor is de uitgifte van de optierechten geëffectueerd per de in de "Grant of Options" genoemde datum van 26 december 2004. (rov. 4.30)
Het "Share Option Plan" is een geschrift waarin een regeling is neergelegd die de rechtspositie van derden beïnvloedt zonder dat deze derden invloed hebben op de inhoud en formulering van die regeling, terwijl de onderliggende partijbedoeling voor die derden niet kenbaar is. Het "Share Option Plan" dient daarom naar objectieve maatstaven te worden uitgelegd, waarbij onder meer acht kan worden geslagen op de elders in die regeling gebruikte formuleringen en op de aannemelijkheid van de rechtsgevolgen waartoe de verschillende tekstinterpretaties zouden leiden. (rov. 4.34)
De gedragingen van [verweerder] van begin februari 2005 voldoen niet aan één van de in de definitie gegeven (vaste) omschrijvingen van "cause" (zie hiervoor in 3.1.(ii)), noch is er een besluit van het bestuur - terwijl het bestuur bovendien redelijkerwijze ook niet kon oordelen - dat sprake was van "such other cause as the Board in good faith reasonably determines provides cause for the immediate termination of employment" (rov. 4.37 - 4.38).
Het verweer van TomTom c.s. dat toekenning van de 6.000 optierechten naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is aangezien a) [verweerder] de beëindiging van de arbeidsovereenkomst in belangrijke mate aan zichzelf heeft te wijten en b) de hoogte van het met de opties gemoeide bedrag geen recht doet aan het feit dat [verweerder] nauwelijks heeft gewerkt, gaat niet op. In rov. 4.23 is beslist dat de beëindiging van het dienstverband niet in overwegende mate aan [verweerder] kan worden verweten. Hetzelfde geldt voor de omstandigheid dat TomTom c.s. na 8 februari 2005 geen gebruik meer hebben willen maken van de diensten van [verweerder], hoewel hij zich daartoe bereid heeft verklaard. (rov. 4.39)
3.5 De onderdelen 1 en 2 van het middel zijn gericht tegen rov. 4.7 waarin het beroep van TomTom c.s. op oneigenlijke dwaling is verworpen (zie hiervoor in 3.4 onder (a)), respectievelijk tegen rov. 4.8 - 4.11 waarin is geoordeeld dat de arbeidsovereenkomst niet op 8 februari 2005 met wederzijds goedvinden is beëindigd (zie hiervoor in 3.4 onder (b)). De in deze onderdelen aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu die klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3.6.1 Onderdeel 3b klaagt dat het hof in rov. 4.19 (zie hiervoor in 3.4 onder (c)) heeft miskend dat art. 6:23 BW niet geldt voor een 'potestatieve voorwaarde' waarvan de vervulling in de macht van de schuldenaar ligt, en dat het hof bij zijn oordeel dat de opschortende voorwaarde van ondertekening van het arbeidscontract als vervuld geldt, de belangen van TomTom c.s. onvoldoende heeft meegewogen.
3.6.2 Deze klachten falen. In cassatie moet ervan worden uitgegaan dat de toepasselijkheid van de contractuele ontslagregeling afhankelijk was gesteld van de opschortende voorwaarde van ondertekening van het arbeidscontract. Het hof heeft geoordeeld dat TomTom c.s. een conceptarbeidsovereenkomst aan [verweerder] hebben toegezonden die niet beantwoordde aan hetgeen partijen in de termsheet waren overeengekomen, en vervolgens - nadat [verweerder] de problemen met betrekking tot de belastingheffing over de optierechten ter sprake had gebracht en had aangedrongen op compensatie terzake - op 8 februari 2005 eenzijdig hebben afgezien van voortzetting van het dienstverband en de besprekingen over de uitwerking van het arbeidscontract hebben afgebroken. Aldus hebben TomTom c.s. naar het oordeel van het hof belet dat met [verweerder] een ondertekend arbeidscontract tot stand kwam, en daarmee belet dat de opschortende voorwaarde werd vervuld, waarbij zij belang hadden omdat de contractuele ontslagregeling dan niet in werking zou treden. Door te oordelen dat de redelijkheid en billijkheid onder deze omstandigheden verlangen dat de opschortende voorwaarde op 8 februari 2005 als vervuld geldt, heeft het hof geen blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting omtrent art. 6:23 BW. Daarbij is van belang dat, naar onmiskenbaar uit de stukken van het geding blijkt, de discussie over het aantal toe te kennen optierechten geen betekenis had voor de inhoud van de arbeidsovereenkomst, omdat die kwestie niet in het arbeidscontract werd geregeld maar in de (reeds ondertekende) termsheet en de Grant of Options. Het hof heeft voorts de belangen van TomTom c.s. ook niet veronachtzaamd, maar heeft geoordeeld dat het belang van [verweerder] bij toepasselijkheid van de ontslagregeling zwaarder behoort te wegen. Dat oordeel is niet onbegrijpelijk.
3.7.1 Met onderdeel 4b komen TomTom c.s. op tegen het oordeel van het hof (zie hiervoor in 3.4 onder (d)) dat het "Share Option Plan" naar objectieve maatstaven moet worden uitgelegd (rov. 4.34), en dat geen sprake is van "cause" als bedoeld in art. 1.02 daarvan (rov. 4.35 - 4.38). Volgens het onderdeel heeft het hof miskend dat een optieplan waaraan partijen zich contractueel verbinden, moet worden uitgelegd aan de hand van de Haviltex-maatstaf, zodat rekening moet worden gehouden met de (subjectieve) bedoelingen van de contractanten en de bij de onderhandelingen over en weer gewekte verwachtingen.
3.7.2 Het onderdeel kan bij gebrek aan belang niet tot cassatie leiden. Het onderdeel verwijst immers niet naar, en uit de gedingstukken blijkt ook niet van, feiten en omstandigheden die door TomTom c.s. in de feitelijke instanties zijn aangevoerd ten betoge dat aan het in art. 1.02 omschreven begrip "cause" een andere uitleg moet worden gegeven dan door het hof is gedaan.
3.8 Onderdeel 5a is gericht tegen rov. 4.39, waarin het hof het betoog van TomTom c.s. dat toekenning van de optierechten aan [verweerder] naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is, heeft verworpen (zie hiervoor in 3.4 onder (d)).
Het onderdeel mist feitelijke grondslag voor zover het ervan uitgaat dat het hof de toekenning van de optierechten naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid pas onaanvaardbaar zou oordelen, wanneer het feit dat [verweerder] zo kort heeft gewerkt "in overwegende mate" aan hem kan worden "verweten". Met zijn oordeel dat de voortijdige beëindiging van het dienstverband "niet in overwegende mate aan [verweerder] kan worden verweten", heeft het hof immers slechts tot uitdrukking gebracht dat niet uitgegaan kan worden van de door TomTom c.s. als eerste aan hun beroep op de redelijkheid en billijkheid ten grondslag gelegde omstandigheid dat [verweerder] de beëindiging van de arbeidsovereenkomst "in belangrijke mate aan zichzelf heeft te wijten".
Voor zover het onderdeel betoogt dat de wanverhouding tussen enerzijds de omvang van de aanspraak van [verweerder] op 6.000 opties ter waarde van enkele miljoenen euro's en anderzijds de korte duur van de daarvoor verrichte arbeid (van 19 januari tot 8 februari 2005) op zichzelf tot een onaanvaardbaar resultaat kan leiden, ook wanneer de korte duur van de arbeid niet in overwegende mate maar slechts deels of helemaal niet aan [verweerder] te wijten is, miskent het dat daarop in de feitelijke instanties geen beroep is gedaan ten betoge dat toekenning van de optierechten aan [verweerder] naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. TomTom c.s. hebben immers aan hun beroep op de redelijkheid en billijkheid juist ten grondslag gelegd dat de korte duur van de arbeid geheel of grotendeels aan [verweerder] was te wijten. Het hof heeft zijn oordeel dat het beroep van TomTom c.s. op de redelijkheid en billijkheid faalt, dan ook in het licht van het partijdebat niet onvoldoende gemotiveerd. Dat oordeel is in het licht van de omstandigheid dat TomTom c.s. na
8 februari 2005 geen gebruik meer hebben willen maken van de diensten van [verweerder], hoewel hij zich tot het verder verrichten van de werkzaamheden bereid had verklaard, ook niet onbegrijpelijk. Het onderdeel faalt.
3.9 De overige in de onderdelen 3 - 5 aangevoerde klachten, alsmede onderdeel 6, kunnen evenmin tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu die klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt TomTom c.s. in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [verweerder] begroot op € 1.259,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door vice-president E.J. Numann als voorzitter en de raadsheren F.B. Bakels, C.A. Streefkerk, W.D.H. Asser en C.E. Drion, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer J.C. van Oven op 9 december 2011.
Beroepschrift 26‑05‑2010
CASSATIEDAGVAARDING
Heden, de zesentwintigste mei tweeduizend tien, op verzoek van
- 1.
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
TOMTOM International B.V. (voorheen genaamd: TomTom B.V.),
- 2.
de naamloze vennootschap TOMTOM N.V. (rechtsopvolgster onder algemene titel van Versalis Group B.V.),
hierna samen aan te duiden als ‘TomTom c.s.’ en beide gevestigd te Amsterdam, die te dezer zake woonplaats kiezen aan de Claude Debussylaan 80, 1082 MD Amsterdam, ten kantore van de behandelend advocaat in cassatie Mr S.F. Sagel (De Brauw Blackstone Westbroek N.V.), alsmede aan de Dr Kuyperstraat 14, (2514 BB) Den Haag, ten kantore van Mr R.A.A. Duk (De Brauw Blackstone Westbroek N.V.), welke laatste door eiseressen tot cassatie tot advocaat bij de Hoge Raad wordt gesteld,
Heb ik, Arthur Pieter Andries Spaargaren, toegevoegd kandidaat gerechtsdeurwaarder ten kantore van Meichert Cornelis Groot, gerechtsdeurwaarder te Amsterdam en aldaar kantoorhoudende aan de Maassluisstraat 258,
AAN:
[gerequireerde], hierna: [gerequireerde], wonende te Rosmalen, gemeente 's‑Hertogenbosch, die te dezer zake in de vorige instantie laatstelijk woonplaats gekozen heeft aan het Gustav Mahlerplein 50, 1082 MA Amsterdam, ten kantore van de advocaat Mr A. Knigge, op dat laatstgenoemde adres overeenkomstig het bepaalde in artikel 63 lid 1 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering dit exploot doende en afschrift van dit exploot:
- □
latende aan: [mevrouw F.P. Metz;]
- □
achterlatende in een gesloten envelop waarop de door de wet voorgeschreven gegevens zijn vermeld, omdat ik daar niemand aantrof aan wie ik rechtsgeldig een afschrift kon laten,
AANGEZEGD:
dat TomTom c.s. in cassatieberoep komen van het door het Gerechtshof te Amsterdam — het Hof — onder zaaknr. 200.006.570/01 gewezen arrest tussen [gerequireerde] als appellant in het principaal appel, tevens geïntimeerde in het voorwaardelijk incidenteel appel en TomTom c.s. als geïntimeerden in het principaal appel, tevens appellanten in het voorwaardelijk incidenteel appel, dat is uitgesproken op 16 maart 2010.
Voorts heb ik, deurwaarder, mijn exploot doende en afschrift latende als voormeld, [gerequireerde]
GEDAGVAARD:
om op vrijdag achttien juni tweeduizend tien (18-6-2010) 's ochtends om 10.00 uur, niet in persoon, maar vertegenwoordigd door een advocaat bij de Hoge Raad der Nederlanden te verschijnen in het geding ten overstaan van de Hoge Raad der Nederlanden, te houden in het gebouw van de Hoge Raad aan de Kazernestraat 52 te Den Haag,
TENEINDE:
alsdan namens TomTom c.s. tegen voormeld arrest te horen aanvoeren het navolgende:
Middel van cassatie:
schending van het recht en/of verzuim van op straffe van nietigheid in acht te nemen vormen, doordat het Hof in zijn te dezen bestreden arrest op de daarin vermelde gronden heeft recht gedaan als in het dictum van dat arrest is aangegeven, zulks om de navolgende, zonodig in onderlinge samenhang te beschouwen redenen.
Inleiding; feiten en procesverloop
Voor zover in cassatie van belang is in de onderhavige procedure, samengevat, het navolgende aan de orde.
TomTom c.s., die zich richten op het ontwikkelen en verkopen van navigatietechnologie die onder meer in personenauto's wordt gebruikt, hebben eind 2004 een recruteringsbureau opdracht gegeven een Chief Financial Officer — CFO — te werven. Zulks in verband met een voorgenomen beursgang.
Dit bureau heeft TomTom c.s. begin november 2004 in contact gebracht met [gerequireerde]. Er hebben vervolgens onderhandelingen plaatsgevonden tussen [gerequireerde] en de heer [betrokkene 1] — [betrokkene 1] -, CEO van TomTom c.s., over de voorwaarden waaronder een arbeidsovereenkomst gesloten zou kunnen worden. Een belangrijke arbeidsvoorwaarde betrof de toekenning van opties. Op 9 december 2004 heeft [betrokkene 1] aan [gerequireerde] per email een brief gezonden, waarin hem de functie van CFO is aangeboden tegen een basissalaris van EUR 12.500,- bruto per maand. Voorts is aangegeven dat [gerequireerde] kan deelnemen in de Profit Sharing Scheme en het Share Option Plan die bij TomTom c.s. golden.
Aan [gerequireerde] is daarbij bericht dat aan hem ‘subject to the TomTom Share Option Scheme’ 6.000 opties zullen worden toegekend. Daarbij is uitdrukkelijk vermeld dat alle fiscale consequenties van de toekenning van de opties door [gerequireerde] geregeld moeten worden en dat er geen garanties gegeven kunnen worden en door TomTom c.s. geen verantwoordelijkheid wordt genomen voor het feit dat de Nederlandse fiscus de toekenning van de opties op een wijze die als ‘tax effective’ is aan te merken, zal behandelen. Verder is [gerequireerde] geadviseerd om op het punt van de fiscale behandeling van de opties zelfstandig advies in te winnen, nu de fiscale behandeling van werknemersopties per 2005 zou wijzigen.
De optiegerechtigden konden tot 1 januari 2005 kiezen om bij toekenning van de opties direct belasting te betalen over de verwachtingswaarde van die opties. Bij die verwachtingswaarde is de Fair Market Value — FMV — op het moment van toekenning van belang. De andere mogelijkheid was om pas belasting te betalen op het moment van uitoefening van de opties. Per 1 januari 2005 bestond alleen de laatstgenoemde mogelijkheid nog. Op 9 december 2004 heeft [betrokkene 1] [gerequireerde] in een latere, aanvullende, email bericht dat het voor TomTom c.s. niet duidelijk was of de fiscus de door TomTom c.s. gehanteerde FMV van EUR 300 miljoen, die oorspronkelijk door de fiscus was geaccepteerd, ook nog zou accepteren voor optietoekenningen in 2004.
Bij email van 14 december 2004 heeft [gerequireerde] commentaar geleverd op de aanbiedingsbrief van [betrokkene 1] d.d. 9 december 2004. Hij heeft daarbij onder meer aangegeven dat TomTom c.s. hem zouden moeten compenseren voor de belastingconsequenties als de fiscus later van een hogere waarde van de onderneming zou uitgaan.
Bij email van 15 december 2004 heeft [gerequireerde] aan [betrokkene 1] verslag gedaan van een overleg dat hij met de fiscalist van TomTom c.s. heeft gehad. In de betreffende email heeft [gerequireerde] bericht over de (ingrijpende) gevolgen die zouden optreden als de fiscus de FMV voor de afrekening bij toekenning hoger zou zetten dan op dat moment werd aangenomen. [gerequireerde] schreef verder dat hij desondanks vooralsnog bereid was het risico te nemen en te willen kiezen voor dat oude fiscale regime van afrekening bij toekenning.
Op 20 december 2004 heeft [betrokkene 1] een herziene aanbiedingsbrief, vergezeld van een concept arbeidsovereenkomst, aan [gerequireerde] gezonden. In de concept arbeidsovereenkomst is een proeftijd voor de duur van twee maanden en een contractuele beëindigingsregeling opgenomen, die [gerequireerde], kort gezegd aanspraak zou geven op een ontslagvergoeding van 1 jaarsalaris, inclusief vakantiebijslag en de helft van de gemiddelde bonus over de afgelopen drie jaar, indien de arbeidsovereenkomst zou worden beëindigd door of op initiatief van de werkgever, anders dan wegens een dringende reden in de zin van art. 7:677 BW.
[gerequireerde] heeft naar aanleiding van de herziene aanbiedingsbrief en de concept arbeidsovereenkomst op diezelfde dag aan [betrokkene 1] bericht van mening te zijn dat getracht moest worden op basis van de ‘offer letter’ tot overeenstemming te geraken, nu hij de arbeidsovereenkomst nog ‘voor review’ langs zijn jurist wilde sturen, zodat de juristen ‘even de fijnslijperij doen als wij het eens zijn over de hoofdpunten’.
Een dag later, op 21 december 2004, heeft [gerequireerde] aan [betrokkene 1] een ‘Termsheet for Contract with Mr [gerequireerde] and TomTom’ naar [betrokkene 1] gezonden. Volgens dit document zou [gerequireerde] op 26 december 2004 in dienst treden in de functie van CFO, tegen een brutosalaris van EUR 12.500,- exclusief vakantiebijslag en zou hij tevens bestuurder worden. Voorts staat, op het punt van de opties, het volgende vermeld:
‘We will grant 6.000 Share Options subject to the TomTom Share Option Scheme. All granted options will vest immediately on the 26th of December 2004 and have to be exercised before December 26th 2009.
In accordance with the rules of the Share Option Scheme, the Fair Market Value for 2004 has been set at EURO 300.000.000,-. The valuation is based on the expected results for 2004. (…)
The allocation of share options is calculated in such a way that, if all goes well, there is an opportunity to generate a substantial capital gain; 5 million euro in three to five years from now.’
In de termsheet is nog eens bevestigd dat de fiscale regelgeving per 2005 zou wijzigen en dat deskundig advies in dat verband raadzaam is, te meer daar de fiscale gevolgen van de optieregeling voor rekening van de werknemer zijn.
Verder bevatte de termsheet een contractuele afvloeiingsregeling ter hoogte van, kort samengevat, een jaarsalaris, inclusief vakantietoeslag en gemiddelde bonus over de afgelopen drie jaar, bij beëindiging van het dienstverband door de werkgever, tenzij die beëindiging plaatsheeft wegens een dringende reden in de zin van art. 7:677 BW. Daaraan is door [gerequireerde] toegevoegd:
‘(…) The termination compensation as outlined above shall be effective from the date this termsheet is signed.’
In reactie op de door [gerequireerde] toegezonden termsheet heeft [betrokkene 1] op 23 december 2004 aan [gerequireerde] per email het navolgende bericht:
‘(…) Ik zag dat je na tekening van de Term Sheet al aanspraak wilt maken op de ontslagregeling, ik wil dit pas laten ingaan na ondertekening van de arbeidsovereenkomst. Zoals hij nu is kunnen we wat mij betreft tekenen en het papierwerk in orde gaan maken (…). Als we dit tekenen is wat mij betreft de deal rond en kan ik je hartelijk welkom heten bij TomTom.’
De gewijzigde term sheet — de termsheet — is bij de email gevoegd. [gerequireerde] heeft kort na ontvangst een email teruggezonden met de woorden: ‘Hallo [betrokkene 1], deal !!!! (…).’
[gerequireerde] is feitelijk pas op 10 januari 2005 met zijn werkzaamheden voor TomTom c.s. begonnen en heeft uiteindelijk minder dan één maand voor TomTom c.s. gewerkt, te weten tot 8 februari 2005.
Zulks in verband met het navolgende.
Op 19 januari 2005 heeft de heer [betrokkene 2] — [betrokkene 2] — hoofd Human Resources van TomTom c.s., aan [gerequireerde] een arbeidsovereenkomst gestuurd, waarin de termsheet is uitgewerkt. Net als de eerder toegezonden concept arbeidsovereenkomst, bevatte ook dit concept een schriftelijke proeftijd.
Bij email van 22 januari 2005 is [gerequireerde] bij accountant [betrokkene 3] van accountantskantoor Deloitte teruggekomen op de risicoafweging ten aanzien van de hem verstrekte opties. [betrokkene 3] heeft [gerequireerde] een dag later bericht dat hij bij een succesvolle beursgang de kans zeer groot achtte dat de inspecteur de waardering van de onderneming in het kader van de in 2004 verstrekte opties als te laag zou aanvechten. Op 26 januari 2005 heeft [gerequireerde] het zogenaamde Grant of Options- formulier ontvangen, waarin aan hem 6.000 opties zijn toegekend. Geen van beide partijen heeft het Grant op Options-formulier op dat moment ondertekend.
Op 2 en 3 februari 2005 hebben [betrokkene 1] en [gerequireerde] twee maal met elkaar overlegd. Het overleg op 2 februari 2005 vond plaats na afloop van de ondertekening van de Grant of Option-formulieren voor toekenningen van werknemersopties over 2004. Daar zijn alle Grant of Option-formulieren getekend, behalve dat van [gerequireerde].
Op 4 februari 2005 heeft [betrokkene 1] aan [gerequireerde] het navolgende email bericht gezonden:
‘Wij spraken twee maal kort met elkaar over de situatie rond de optieregeling en de mogelijke nadelige gevolgen van een anders dan verwachte fiscale behandeling. Je gaf woensdag al aan ‘op basis van voortschrijdend inzicht’ tot de conclusie te zijn gekomen dat we geen deal hebben tenzij je tweemaal zoveel opties krijgt toegekend.
Gisteren heb je daaraan nog toegevoegd dat er binnen twee weken een oplossing moet komen omdat je je anders niet aan TomTom wilt verbinden.
Ik bevind mij nu in een ongemakkelijke positie. Ik vind het niet verstandig het optie instrument nu toe te passen gezien de onzekerheid met betrekking tot de fiscale afhandeling van deze opties en de transfer naar Versalis.
(…)
Overigens hecht ik eraan te herhalen dat de opties in december te goeder trouw zijn toegekend. Je bracht, naar nu blijkt, volkomen terecht het punt van de fiscale behandeling ter sprake. Na overleg met jouw adviseur en [betrokkene 6] heb je toch de conclusie getrokken dat de belasting betaling vooraf het gunstigste is. Het nu zo hoog opspelen en het IPO proces zo belasten is een zwaar middel.’
[gerequireerde] heeft daarop de volgende dag, per email, met de volgende woorden gereageerd:
‘Ik zit er ook verveeld mee en ervaar het voorval toch iets wat de ‘start’ enorm verzwaart. (…) Hoe het ook zij, toch komt de mogelijke, maar zeer waarschijnlijke, enorme extra fiscale claim wel als een enorme koude douche aan. (…) Ik ervaar het optiepakket als een zeer substantieel onderdeel van het beloningspakket en als het dan gehalveerd dreigt te worden, heeft dat nogal wat impact.’
Op 8 februari 2005 heeft [betrokkene 1] telefonisch aan [gerequireerde] bericht dat bestuur en aandeelhouders van TomTom c.s. hebben beslist af te zien van (verdere) samenwerking en dat er (verder) geen arbeidsrelatie met [gerequireerde] zal worden aangegaan. [betrokkene 1] heeft dit bij email van diezelfde dag aan [gerequireerde] bevestigd:
‘Naar aanleiding van onze eerdere gesprekken en email wisseling bevestig ik hiermee dat de Board en aandeelhouders hebben besloten niet in te gaan op jouw eis het aantal geplande opties te verdubbelen van 6.000 naar 12.000 stuks. De Board accepteert daarmee dat je je niet aan TomTom zult verbinden en ziet af van verdere onderhandelingen die tot een samenwerking tussen jou en TomTom zou kunnen leiden.’
[gerequireerde] heeft de volgende dag aan [betrokkene 1] laten weten zich niet te kunnen verenigen met het standpunt van TomTom c.s. en zich bereid verklaard de werkzaamheden te hervatten.
Bij beschikking van de Rechtbank Amsterdam, sector kanton, locatie Amsterdam — de Kantonrechter — van 6 juni 2005 is de arbeidsovereenkomst tussen [gerequireerde] en TomTom voor het geval dat zo een overeenkomst ooit, althans op die datum nog zou (hebben) bestaan, ontbonden per 15 juni 2005. De Kantonrechter heeft in die beschikking, in de kern genomen, beslist dat het tussen partijen ontstane conflict in belangrijke mate aan [gerequireerde] is te wijten omdat hij kort voor de beursgang zijn eigen belang voorop heeft gesteld door ter compensatie van het fiscale risico van een te lage waardering van de onderneming een verdubbeling van de opties te eisen, zulks terwijl in de termsheet was afgesproken dat dat risico bij [gerequireerde] zelf zou liggen. Hierdoor is, zo de Kantonrechter, niet onbegrijpelijk bij TomTom c.s. de indruk ontstaan dat [gerequireerde] de situatie, twee maanden voor de beursgang, wilde misbruiken voor zijn eigen gewin.
In de onderhavige procedure vordert [gerequireerde], voor zover in cassatie nog van belang, verklaringen voor recht
- (a)
dat tussen [gerequireerde] en TomTom c.s. sinds 26 december 2004 een arbeidsovereenkomst bestaat,
- (b)
dat die arbeidsovereenkomst voortduurt totdat deze rechtsgeldig zal zijn beëindigd,
- (c)
dat [gerequireerde] recht heeft op 6.000 opties in het aandelenkapitaal van TomTom N.V. en
- (d)
dat [gerequireerde] deze optierechten tijdig en rechtsgeldig heeft uitgeoefend.
[gerequireerde] vordert voorts dat TomTom c.s. zullen worden veroordeeld om hem het loon c.a. te betalen over de periode van 26 december 2004 tot het moment waarop de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig zal zijn geëindigd, alsmede om aan hem te voldoen een bedrag van EUR 482.000,- bruto bij wijze van contractuele ontslagvergoeding en daarnaast schadevergoeding wegens in verband met de opties geleden fiscaal nadeel.
De Kantonrechter heeft de vorderingen van [gerequireerde], na bij tussenvonnis van 29 maart 2006 bewijslevering door middel van het horen van getuigen te hebben gelast, bij eindvonnis van 19 maart 2008 vrijwel volledig afgewezen. Daartoe heeft de Kantonrechter, kort samengevat, beslist dat de arbeidsovereenkomst tussen partijen met wederzijds goedvinden is geëindigd op 8 februari 2005 en dat de handelwijze van [gerequireerde] kwalificeert als ‘cause’ in de zin van het toepasselijke Share Option Plan, waardoor de rechten van [gerequireerde] op opties met de beëindiging van de arbeidsovereenkomst zijn komen te vervallen.
Bij arrest van 16 maart 2010 heeft het Hof de vonnissen van de Kantonrechter vernietigd en, opnieuw rechtdoende, de vorderingen van [gerequireerde] grotendeels toegewezen en wel in die zin dat het Hof
- (i)
voor recht heeft verklaard dat tussen partijen van 26 december 2004 tot 15 juni 2005 een arbeidsovereenkomst heeft bestaan en
- (ii)
TomTom c.s. heeft veroordeeld om aan [gerequireerde] over dat tijdvak van een half jaar het loon, alsmede alle overige in de termsheet genoemde arbeidsvoorwaarden te voldoen.
Daarnaast heeft het Hof TomTom c.s. veroordeeld om aan [gerequireerde] de contractuele ontslagvergoeding te voldoen, door het Hof vastgesteld op EUR 262.000,- bruto. Ook heeft het Hof voor recht verklaard dat [gerequireerde] recht heeft op toekenning van 6.000 optierechten en dat [gerequireerde] de daarmee na de beursgang van TomTom N.V. overeenstemmende optierechten op 6 juni 2005 in overeenstemming met de bepalingen van het optiereglement heeft uitgeoefend. De vordering terzake van de schadevergoeding wegens fiscaal nadeel is afgewezen.
Na het wijzen van het bovenstaande arrest heeft [gerequireerde] bij dagvaarding van 16 april 2010 bij de Rechtbank Amsterdam een nieuwe bodemprocedure tegen TomTom c.s. ingeleid waarin hij, voortbouwend op dat arrest, naast de contractuele ontslagvergoeding van EUR 262.000, een bedrag van EUR 501.429,85 aan loon vordert, alsmede een bedrag van EUR 5.936.736,34 zonder verdere inhoudingen, als vergoeding voor de hem toegekende optierechten. Al met al meent [gerequireerde] derhalve, voortbouwend op het door het Hof gewezen arrest, aanspraak te hebben op een bedrag van bijna EUR 7 miljoen voor het verrichten van werkzaamheden voor TomTom gedurende een periode die iets minder dan een maand heeft geduurd.
Onderdeel 1
subonderdeel a
In rov. 4.7 heeft het Hof, op zichzelf genomen: met juistheid, vastgesteld dat TomTom c.s. bij conclusie na enquête in eerste aanleg een beroep op dwaling hebben gedaan. Het Hof heeft daaraan — wederom: met juistheid — toegevoegd dat dit beroep op dwaling een beroep op oneigenlijke dwaling betreft, dat wil zeggen dwaling omtrent de wilsovereenstemming. Dat is juist, nu TomTom c.s. inderdaad op verschillende plaatsen in de processtukken het standpunt hebben ingenomen dat daar waar partijen dachten dat zij wilsovereenstemming hadden bereikt, zulks uiteindelijk niet zo bleek te zijn. Het moet er dus, zo nog steeds de stellingen van TomTom c.s., voor gehouden worden dat er nimmer een arbeidsovereenkomst tussen partijen tot stand is gekomen. Zie in die zin de Memorie van Antwoord, tevens Memorie van Grieven in incidenteel appel onder 16., waar TomTom c.s. het navolgende hebben gesteld:
- ‘16.
Daarnaast, (ii), blijkt juist ook uit de hiervoor geschetste feiten dat geen sprake was van overeenstemming op de meest kenmerkende en bepalende onderdelen. Voor het ontstaan van een arbeidsovereenkomst is noodzakelijk dat partijen het toch wel eens zijn over de compensatie die staat tegenover de te verrichten arbeid. Daar zijn partijen het echter nooit over eens geworden, nu [gerequireerde] een verdubbeling van de opties verlangde en stelde dat er ‘anders geen deal was’. Dat kan niet anders worden uitgelegd dan dat [gerequireerde] van mening was dat er tot dat moment ‘geen deal’ was, hoewel hij dat wel eerder had geschreven.’
Bij pleidooi in appel is deze stelling door TomTom c.s. nog nader uitgewerkt. Zie pleitnota Prof. Mr J.M. van Slooten onder 20. tot en met 24. waar uitdrukkelijk is aangevoerd dat er achteraf geen overeenstemming bleek te bestaan over een flink aantal zaken:
- ‘21.
In dit geval bleek over een flink aantal zaken geen overeenstemming: het aantal opties en fiscale risicoverdeling, de toepasselijkheid van het optiereglement en het proeftijdbeding.
(…)
- 23.
Er was sprake van dwaling omtrent de wilsovereenstemming zodat de arbeidsovereenkomst geacht moet worden niet te hebben bestaan. Hiervoor pleit dat de heer [betrokkene 1] al in de mail van 4 februari aan de heer [gerequireerde] bevestigde: ‘je gaf woensdag al aan ‘op basis van voortschrijdend inzicht’ tot de conclusie te zijn gekomen dat we geen deal hebben tenzij je tweemaal zoveel opties krijgt toegekend.’ Tegen deze woorden heeft de heer [gerequireerde] geen bezwaar gemaakt en ze kwamen letterlijk uit zijn mond. ‘Voortschrijdend inzicht’ impliceert juist dat je bij nader inzien geen overeenstemming hebt, dus aanvankelijk hebt gedwaald.’
Het Hof heeft het beroep van TomTom c.s. op oneigenlijke dwaling in rov. 4.7 verworpen op grond van (niet meer dan) de navolgende overweging:
‘4.7.
(…) De ‘dwaling’ omtrent de omvang van de belastingheffing staat niet aan bescherming van het bij [gerequireerde] opgewekte vertrouwen in de weg, nu bij de toekenning van de optierechten is bedongen dat de belastingheffing voor rekening van [gerequireerde] zou komen, zodat TomTom c.s. daarvan geen nadeel konden ondervinden.’
Het Hof heeft, blijkens dit citaat, de stellingen van TomTom c.s. klaarblijkelijk aldus uitgelegd dat TomTom c.s. zich (uitsluitend) zouden hebben beroepen op (oneigenlijke) dwaling terzake van de omvang van de belastingheffing over de toegekende opties. Die uitleg van de stellingen van TomTom c.s. is onbegrijpelijk, nu uit de hiervoor weergegeven passages uit de processtukken zijdens TomTom c.s. duidelijk blijkt dat TomTom c.s. hun beroep op (oneigenlijke) dwaling niet, althans zeker niet voornamelijk of uitsluitend, hebben gebaseerd op de stelling dat sprake was van dwaling terzake van de omvang van de belastingheffing, maar dat zij veeleer hebben gesteld dat sprake was van dwaling terzake van de wilsovereenstemming met betrekking tot ‘het aantal opties en de fiscale risicoverdeling’ (arcering SFS), alsmede terzake van ‘de toepasselijkheid van het optiereglement en een proeftijdbeding’.
In het licht van die stelling van TomTom c.s. — te weten de stelling dat geen overeenstemming bleek te bestaan over het aantal opties en de fiscale risicoverdeling — is eveneens onbegrijpelijk de beslissing van het Hof in rov. 4.7 in fine dat, kort gezegd, het beroep op (oneigenlijke) dwaling niet opgaat nu TomTom c.s. geen nadeel kunnen ondervinden van die dwaling (omdat bij de toekenning van de optierechten is afgesproken dat eventuele fiscale gevolgen voor rekening van [gerequireerde] zullen zijn), althans vormt die beslissing geen voldoende begrijpelijke weerlegging van het beroep van TomTom c.s. op oneigenlijke dwaling, nu zonder nadere motivering — die in het bestreden arrest ontbreekt — niet valt in te zien waarom TomTom c.s. geen nadeel zouden kunnen ondervinden van dwaling ter zake van het aantal opties dat aan [gerequireerde] is toegekend.
subonderdeel b
De beslissingen van het Hof als vervat in de rov.'en 4.13 en 4.14, 4.15 tot en met 4.40, alsmede 4.42, 4.43 en 5 bouwen voort op de door subonderdeel a bestreden beslissing van het Hof dat tussen partijen rechtsgeldig een arbeidsovereenkomst tot stand is gekomen. Zo subonderdeel a slaagt, kunnen de beslissingen als vervat in die rechtsoverwegingen derhalve ook niet in stand blijven.
Onderdeel 2
In de rov.'en 4.8 tot en met 4.11 heeft het Hof beoordeeld of de met [gerequireerde] afgesloten arbeidsovereenkomst begin februari 2005 door partijen met wederzijds goedvinden is beëindigd.
subonderdeel a
In rov. 4.9 van het arrest van het Hof ligt besloten dat, wil aangenomen kunnen worden dat [gerequireerde] heeft ingestemd met beëindiging van zijn dienstverband, sprake moet zijn van een ondubbelzinnige wilsverklaring van [gerequireerde], gericht op beëindiging van zijn dienstverband.
Aldus heeft het Hof een onjuiste maatstaf gehanteerd, omdat niet langer bij wijze van vaste regel voor juist kan worden gehouden dat de instemming van de werknemer met (een voorstel tot) beëindiging van zijn dienstverband met wederzijds goedvinden steeds alleen dan kan worden aangenomen, wanneer sprake is van een (duidelijke en) ondubbelzinnige verklaring van die werknemer gericht op dat rechtsgevolg. Die strenge maatstaf werd namelijk blijkens eerdere rechtspraak van Uw Raad — vide onder meer HR 10 juni 2005, NJ 2005, 395 — voor een belangrijk deel ingegeven door de omstandigheid dat een werknemer door in te stemmen met beëindiging van zijn dienstverband op aangegeven van de werkgever, zijn aanspraak op een WW-uitkering in beginsel verloor, terwijl dat uitgangspunt — en daarmee dat argument voor de door Uw Raad ontwikkelde strenge maatstaf — sinds de inwerkingtreding van de Wet Wijziging WW-stelsel per 1 oktober 2006 niet langer geldt, althans ingrijpend is gemitigeerd, nu de werknemer in dat geval zijn recht op WW in beginsel behoudt. Gelet daarop, maar ook gelet op de steeds verdergaande emancipatie van met name hoog geschoolde werknemers, die leidt tot een steeds verder afnemende behoefte aan ongelijkheidscompensatie, zal als regel hebben te gelden dat een beëindiging van het dienstverband met wederzijds goedvinden weliswaar in beginsel een duidelijke en ondubbelzinnige verklaring van de werknemer gericht op dat rechtsgevolg vereist, maar dat de omstandigheden van het geval, waaronder de maatschappelijke positie van de werknemer, diens deskundigheid en ervaring, kunnen meebrengen dat de instemming van de werknemer ook zonder een dergelijke duidelijke en ondubbelzinnige verklaring mag worden aangenomen. Het Hof heeft die genuanceerde maatstaf in rov. 4.9 klaarblijkelijk uit het oog verloren door aan te nemen dat voor een beëindiging met wederzijds goedvinden per definitie, dat wil zeggen: ongeacht de omstandigheden van het geval, een duidelijke en ondubbelzinnige verklaring van de werknemer vereist is.
subonderdeel b
In rov. 4.9 van zijn arrest heeft het Hof beslist dat TomTom c.s. op 8 februari 2005, nadat het verzoek van [gerequireerde] tot verdubbeling van zijn aanspraak op opties was afgewezen, hadden dienen te verifiëren of de wil van [gerequireerde], na afwijzing van dat verzoek, daadwerkelijk, althans nog steeds, op beëindiging van zijn dienstverband gericht was.
In rov. 4.10 heeft het Hof daaraan — op zich met juistheid — toegevoegd dat TomTom c.s. hebben aangevoerd dat zij, gelet op de deskundigheid en maatschappelijke positie van [gerequireerde] aan diens verklaringen van 2 en 3 februari 2005, in het licht van de email van 5 februari 2005, wél de betekenis mochten toekennen dat [gerequireerde] zijn arbeidsovereenkomst wilde beëindigen indien niet aan zijn verzoek werd voldaan dat hem tweemaal zoveel optierechten werden toegekend en dat zij [gerequireerde] op 8 februari 2005 aan deze wilsverklaring mochten houden.
Het Hof heeft dit betoog zijdens TomTom c.s. in rov. 4.10 verworpen met niet meer dan de navolgende overweging:
‘De deskundigheid, ervaring en maatschappelijke positie van [gerequireerde] brachten niet mee dat TomTom c.s. op 8 februari 2005 waren ontslagen van de verplichting te onderzoeken of de wil van [gerequireerde] daadwerkelijk was gericht op beëindiging.’
In deze overweging ligt besloten dat het Hof er bij zijn beoordeling van is uitgegaan dat op een werkgever bij een beëindiging van een dienstverband met wederzijds goedvinden (ongeacht de deskundigheid, ervaring en maatschappelijke positie van de werknemer) in zijn algemeenheid een verplichting rust om te onderzoeken of de wil van de werknemer daadwerkelijk op beëindiging van het dienstverband is gericht. De beslissing van het Hof in rov. 4.10 getuigt daarmee van een onjuiste rechtsopvatting, nu het weliswaar zo is dat het beginsel van goed werkgeverschap, onder omstandigheden — zoals wanneer er aanwijzingen zijn dat de werknemer zijn verklaringen en gedragingen niet kan overzien — kan meebrengen dat op een werkgever een onderzoeksplicht rust terzake van de werkelijke bedoeling van de mededelingen of gedragingen van zijn werknemer waaruit hij een ontslagneming, althans akkoordverklaring met een beëindiging met wederzijds goedvinden, heeft menen te mogen afleiden, maar een dergelijke onderzoeksplicht geldt zeker niet steeds en bij wijze van algemene regel, zoals klaarblijkelijk en ten onrechte door het Hof is aangenomen.
subonderdeel c
De beslissingen als vervat in de rov.'en 4.13, 4.14, 4.43 en 5 bouwen voort op de door de subonderdelen a en b van dit onderdeel bestreden beslissingen van het Hof in de rov.'en 4.9 en 4.10 en getuigen derhalve eveneens op de hiervoor in subonderdeel a en b weergegeven gronden van een onjuiste rechtsopvatting.
Onderdeel 3
Inleiding; algemeen
In de rov.'en 4.15 tot en met 4.26 is het Hof ingegaan op de vraag of [gerequireerde] aanspraak kan maken op de contractuele afvloeiingsregeling als vervat in de termsheet.
In dat verband heeft het Hof in rov. 4.17 beslist dat het voorbehoud dat partijen ten aanzien van de contractuele afvloeiingsregeling zijn overeengekomen, voorshands — met TomTom c.s. — aldus moet worden uitgelegd dat de aanspraak op die regeling werd opgeschort totdat de (definitieve) schriftelijke arbeidsovereenkomst zou zijn getekend. Tegen deze beslissing van het Hof richt dit cassatieberoep zich niet.
Vervolgens heeft het Hof in rov. 4.18 overwogen dat [gerequireerde], subsidiair, een beroep heeft gedaan op art. 6:23 BW en heeft betoogd dat de opschortende voorwaarde die aan de contractuele afvloeiingsregeling is verbonden, op grond van de eisen van de redelijkheid en billijkheid als vervuld moet gelden, nu TomTom c.s. de vervulling ervan hebben belet. Dit beroep van [gerequireerde] op het bepaalde in art. 6:23 BW is in rov. 4.19 door het Hof besproken en gegrond bevonden. Het Hof heeft daartoe het navolgende overwogen:
‘4.19
TomTom c.s. hebben op 19 januari 2005 aan [gerequireerde] een concept arbeidscontract toegezonden met ‘Versalis B.V.’ als werkgeefster, waarin de afspraken uit de termsheet waren opgenomen, maar ook een niet in de termsheet voorzien proeftijdbeding. [gerequireerde] heeft zijn bezwaren tegen dit concept op 26 januari 2005 aan W.G. [betrokkene 2], destijds Hoofd personeelszaken van TomTom c.s., toegelicht. Tussen 26 januari 2005 en 5 februari 2005 hebben de gesprekken en e-mailwisseling tussen [gerequireerde] en [betrokkene 1] plaatsgevonden over het optiedossier. TomTom c.s. hebben vervolgens op 8 februari 2005 eenzijdig afgezien van voortzetting van het dienstverband en de onderhandelingen over de uitwerking van de arbeidsovereenkomst afgebroken. [gerequireerde] heeft bij zijn e-mail en zijn brief van 9 februari 2005 hiertegen bezwaar gemaakt en heeft medegedeeld dat hij de arbeidsovereenkomst wilde voortzetten. In dit geheel van omstandigheden ligt besloten dat TomTom c.s. hebben belet dat met [gerequireerde] een ondertekend arbeidscontract tot stand kwam en daarmee de opschortende voorwaarde werd vervuld, terwijl zij daarbij belang hadden. De voor TomTom c.s. kenbare omstandigheden dat de opschortende voorwaarde betrekking had op een onderdeel van de eind december 2004 tot stand gekomen arbeidsovereenkomst met [gerequireerde], dat [gerequireerde] op 10 januari 2005 ook feitelijk met zijn werkzaamheden was begonnen, dat [gerequireerde] er groot belang bij had dat een volledig uitgewerkt arbeidscontract in overeenstemming met de afspraken in de termsheet tot stand zou komen en dat de eind december 2004 afgesproken ontslagregeling in werking zou treden, brengen mee dat TomTom c.s. zich in redelijkheid van het op 19 januari 2005 aanbieden van een arbeidscontract met een proeftijd en het vervolgens op 8 februari 2005 geheel afbreken van de onderhandelingen had behoren te onthouden. De redelijkheid en billijkheid verlangen onder deze omstandigheden dat de opschortende voorwaarde op 8 februari 2005 als vervuld geldt’
Cursivering SFS
Deze beslissing van het Hof is rechtens onjuist, althans onvoldoende gemotiveerd, in het licht van het navolgende.
subonderdeel a
In de eerste plaats heeft te gelden dat de beslissing van het Hof dat TomTom c.s. de vervulling van de aan de contractuele ontslagvergoeding verbonden opschortende voorwaarde hebben belet, (mede) berust op de veronderstelling dat TomTom c.s. op 8 februari 2005 eenzijdig hebben afgezien van voortzetting van het dienstverband. Die beslissing bouwt daarmee voort op de door de klachten van onderdeel 2 bestreden beslissing van het Hof dat de arbeidsovereenkomst tussen partijen niet per 8 februari 2005 met wederzijds goedvinden is beëindigd. Dat betekent dat indien de klachten van subonderdeel a en/of subonderdeel b van onderdeel 2 doel treffen, zulks ook de beslissing van het Hof in rov. 4.19 dat TomTom c.s. de vervulling van de hier bedoelde opschortende voorwaarde hebben belet, vitieert.
subonderdeel b
In de tweede plaats heeft het Hof klaarblijkelijk uit het oog verloren dat het bepaalde in art. 6:23 lid 1 BW niet geldt voor een zogenaamde ‘potestatieve voorwaarde’ waarvan de vervulling in de macht van de schuldenaar ligt. De hier aan de orde zijnde voorwaarde dat TomTom c.s. een arbeidsovereenkomst tekenen is zo een voorwaarde waarvan de schuldenaar de vervulling geheel in de hand heeft. Ten onrechte heeft het Hof dus toepassing gegeven aan het bepaalde in art. 6:23 lid 1 BW.
Maar ook indien het er in cassatie voor gehouden moet worden dat art. 6:23 lid 1 BW door het Hof wel toegepast mocht worden, is het Hof uitgegaan van een onjuiste rechtsopvatting terzake van de op grond van dat artikel door de rechter aan te leggen maatstaf. Bij de beoordeling of de redelijkheid en billijkheid eisen dat een opschortende voorwaarde vervuld moet worden geacht omdat de partij die bij de niet-vervulling belang had, de vervulling heeft belet, is namelijk beslissend of de schuldenaar zich naar de aard der overeenkomst, gelet op de belangen van beide partijen, in redelijkheid van die handeling had moeten onthouden. Alleen als daarvan, na afweging van de belangen van beide partijen, sprake is, kan het gevolg van art. 6:23 lid 1 BW intreden. Het Hof heeft dat criterium klaarblijkelijk miskend door in rov. 4.19 in plaats van de vereiste belangenafweging — waarbij de belangen van [gerequireerde] tegen die van TomTom c.s. afgewogen moesten worden — te laten plaatsvinden, alleen de belangen van [gerequireerde] in de beoordeling te betrekken, naar met name blijkt uit de opsomming van (alleen) aan de zijde van [gerequireerde] bestaande belangen als opgenomen in de cursief weergegeven passage van rov. 4.19, als weergegeven in de inleiding op dit onderdeel.
Voor zover het Hof niet mocht hebben miskend dat bij de beoordeling of de redelijkheid en billijkheid eisen dat een opschortende voorwaarde vervuld moet worden geacht omdat de partij die bij de niet-vervulling belang had, de vervulling heeft belet, beslissend is of de schuldenaar zich naar de aard der overeenkomst, gelet op de belangen van beide partijen, in redelijkheid van die handeling had moeten onthouden, is de beslissing van het Hof in rov. 4.19 dat de aan de contractuele ontslagvergoedingsregeling verbonden opschortende voorwaarde van ondertekening van een arbeidsovereenkomst vervuld moet worden geacht, onbegrijpelijk, althans onvoldoende gemotiveerd. Zulks omdat het Hof bij zijn afweging of TomTom c.s. zich in redelijkheid hadden moeten onthouden van de handeling die het in vervulling gaan van de opschortende voorwaarde heeft belet, geen enkele aandacht heeft besteed aan de belangen die in dat verband zijdens TomTom c.s. naar voren zijn gebracht. TomTom c.s. hebben er in dat verband onder meer op gewezen dat
- (i)
[gerequireerde] gevraagd heeft om een verdubbeling van het aantal toe te kennen opties,
- (ii)
[gerequireerde] daardoor de relatie tussen partijen heeft verbroken en
- (iii)
het niet kwam van ondertekening van de arbeidsovereenkomsten nu de afspraken zich op bepaalde onderdelen steeds verder ontwikkelden, waardoor de formulering van de afspraken niet tijdsbestendig was.
Zie Memorie van Antwoord, tevens Memorie van Grieven in incidenteel appel onder 136. tot en met 138. Met geen van deze door TomTom c.s. gestelde omstandigheden/belangen is door het Hof in zijn afweging rekening gehouden, waarmee die afweging onvoldoende begrijpelijk is gemotiveerd.
subonderdeel c
De beslissing van het Hof in de rov.'en 4.21 en 4.26 dat aan [gerequireerde], kort gezegd, een bedrag van EUR 262.000,- bruto terzake van de contractuele ontslagvergoeding zal worden toegewezen, bouwt voort op de door de subonderdelen a en b van dit onderdeel bestreden beslissingen. Gegrondbevinding van één van die onderdelen vitieert derhalve ook de beslissing van het Hof in de rov.'en 4.21 en 4.26.
Onderdeel 4
subonderdeel a
In rov. 4.28 en in de eerste volzin van rov. 4.30 heeft het Hof beslist dat [gerequireerde] er gerechtvaardigd op mocht vertrouwen dat hem door TomTom c.s. onvoorwaardelijk 6.000 optierechten op aandelen TomTom B.V. waren toegekend, nu
- (i)
in de termsheet staat vermeld ‘We will grant 6.000 Share Options subject to the TomTom Share Option Scheme. All granted options will vest immediately on the 25th of December 2004 and have to be exercised before December 26th 2009’,
- (ii)
TomTom c.s. in de salarisafrekening over december 2004 over de optietoekenning loonbelasting hebben ingehouden en
- (iii)
[gerequireerde] ter uitvoering van deze afspraak een ‘Grant of Options’-formulier voor 6.000 opties heeft ontvangen op 26 januari 2005.
Deze beslissing van het Hof dat sprake is van onvoorwaardelijke toekenning van 6.000 optierechten is onbegrijpelijk, althans onvoldoende gemotiveerd, in het licht van
- (i)
het door TomTom c.s. bij Memorie van Antwoord, tevens Memorie van Grieven in incidenteel appel onder 153. benadrukte feit dat de termsheet ten aanzien van de optierechten uitdrukkelijk bepaalt dat zij zullen worden toegekend (‘we will grant’) — en derhalve nog niet door middel van de termsheet zelve worden toegekend — maar met name ook gelet op
- (ii)
het feit dat in het (ook volgens het Hof toepasselijke) Share Option Plan onder 2.2. staat vermeld — zoals het Hof in rov. 4.30 met juistheid heeft vastgesteld en zoals zijdens TomTom c.s. bij Memorie van Antwoord, tevens Memorie van Grieven in incidenteel appel onder 153. eveneens is benadrukt — dat ‘The grant of the Option is conditioned upon the acceptance by the Participant of the terms hereof as evidenced by his execution of the Option Form and the return of an executed copy to the Board no later than the date as will be announced by the Committee’.
Deze bewoordingen laten zich niet anders lezen dan aldus dat een toekenning van optierechten voorwaardelijk is (‘conditioned upon’), zolang als de deelnemer het hem toegezonden Option Form niet ondertekend heeft geretourneerd. Gelet op dit een en ander is de beslissing van het Hof dat [gerequireerde] er enkel op basis van de door het Hof in rov. 4.28 genoemde omstandigheden vanuit mocht gaan dat hem onvoorwaardelijk 6.000 opties waren toegekend onbegrijpelijk, althans heeft het Hof zijn oordeel onvoldoende gemotiveerd door bij die beslissing de hiervoor met (i) en (ii) aangeduide stellingen van TomTom c.s., onbesproken te laten. Daarmee is ook de daarop voortbouwende beslissing in rov. 4.30 dat nu TomTom c.s. de opties onvoorwaardelijk hadden toegekend, zij deze op 22 februari 2005 niet meer konden intrekken, onvoldoende begrijpelijk gemotiveerd.
subonderdeel b
In de rov.'en 4.31 tot en met 4.38 heeft het Hof onderzocht of de gedragingen en verklaringen van [gerequireerde] aangemerkt kunnen worden als ‘cause’ in de zin van artikel 1.02 van het Share Option Plan waardoor de optierechten op de voet van artikel 2.04 van dat reglement zijn vervallen.
In rov. 4.34 heeft het Hof bij zijn uitleg van het ‘Share Option Plan’ voorop gesteld dat daarin een regeling is vastgelegd die het karakter heeft dat deze de rechtspositie van derden (de deelnemers aan de optieregeling) beïnvloedt zonder dat deze derden invloed hebben op de inhoud of de formulering van die regeling, terwijl de onderliggende partijbedoeling voor die derden niet kenbaar is. Het ‘Share Option Plan’ dient daarom naar objectieve maatstaven te worden uitgelegd, waarbij onder meer acht kan worden geslagen op de elders in die regeling gebruikte formuleringen en op de aannemelijkheid van de rechtsgevolgen waartoe de verschillende tekstinterpretaties zouden leiden.
Deze beslissing van het Hof is rechtens onjuist, nu het Hof daarmee heeft miskend dat op de uitleg van een document als een optieplan, op basis waarvan een werkgever rechtstreeks met zijn werknemers contracteert, niet de door het Hof gehanteerde ‘CAO-norm’, maar de ‘Haviltex-norm’ toepassing vindt. Een document als het Share Option Plan, dat geldt tussen de partijen die de afspraak maken aan dat plan gebonden te zullen zijn, behoort (net als bijvoorbeeld algemene voorwaarden, vide HR 30 november 2001, JOL 2001, 709 en HR 30 november 2001, JOL 2001, 710) te worden uitgelegd aan de hand van de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan deze bepalingen mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. Bij deze uitleg dient de rechter rekening te houden met alle bijzondere omstandigheden van het gegeven geval, waaronder de (subjectieve) bedoelingen van de contractanten en de bij de onderhandelingen over en weer gewekte verwachtingen. Daarbij is van belang dat de contractspartijen bij een optieovereenkomst, net als overigens bij algemene voorwaarden, steeds de bevoegdheid hebben om de toepasselijkheid van een Share Option Plan uit te sluiten of van een of meer bepalingen daarvan af te wijken, zodat de vraag in hoeverre zij bij de totstandkoming van de voorwaarden betrokken waren, niet beslissend is.
De onjuistheid van de door het Hof in rov. 4.34 aangelegde maatstaf, vitieert ook de in de rov.'en 4.35 tot en met 4.38 verankerde toepassing van die maatstaf op de uit te leggen bepalingen van het Share Option Plan.
subonderdeel c
In de rov.'en 4.29 en 4.30 is het Hof ingegaan op de vraag of [gerequireerde] de hem toegekende optierechten tijdig heeft aanvaard. Het Hof heeft die vraag in rov. 4.30 bevestigend beantwoord. In de zevende volzin van rov. 4.30 heeft het Hof daartoe beslist dat aangezien de arbeidsovereenkomst tot 15 Juni 2005 heeft bestaan, [gerequireerde] de effectuering van de uitgifte van de 6.000 optierechten door toezending bij brief van 16 maart 2009 van de op 9 maart 2005 ondertekende ‘Grant of Options’ nog geldig kon aanvaarden. Deze beslissing bouwt derhalve voort op de door onderdeel 1 respectievelijk onderdeel 2 bestreden beslissingen van het Hof dat er tussen partijen een arbeidsovereenkomst tot stand is gekomen op basis van de termsheet en dat die arbeidsovereenkomst niet met wederzijds goedvinden is beëindigd aan het begin van februari 2005. Indien de klachten van onderdeel 1 of de klachten van onderdeel 2 doel treffen, vitieert dat derhalve ook de beslissing van het Hof in rov. 4.30 dat de arbeidsovereenkomst tot 15 juni 2005 heeft bestaan.
Bovendien blijkt uit het gebruik van de woorden ‘objectieve maatstaven’ in rov. 4.30 dat het Hof ook het bepaalde in artikel 2.02 van het Share Option Plan heeft uitgelegd aan de hand van de zogenaamde CAO-norm. Die beslissing is onjuist op grond van de hiervoor in subonderdeel b van dit onderdeel weergegeven gronden.
Onderdeel 5
subonderdeel a
In rov. 4.39 is het Hof ingegaan op de stelling van TomTom c.s. dat toekenning van de 6.000 optierechten naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is.
TomTom c.s. hebben zowel in eerste aanleg, als in appel voldoende gemotiveerd gesteld dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn wanneer [gerequireerde] aanspraak zou hebben op (toekenning van) 6.000 optierechten. In dat verband is bij conclusie van antwoord onder 17., 27. en 14. betoogd dat zulks naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn gelet op het feit dat [gerequireerde] de beëindiging van het dienstverband in belangrijke mate aan zichzelf te wijten heeft en de hoogte van het met de opties gemoeide bedrag geen recht doet aan het feit dat [gerequireerde] nauwelijks heeft gewerkt (te weten: maximaal 20 dagen). Bij conclusie van dupliek onder 45. is dit argument nader uitgewerkt Aldaar is namelijk gesteld:
- ‘45.
(…) TomTom realiseert zich dat dit geen lichte maatstaf is, maar is er niettemin van overtuigd dat zich hier een situatie voordoet waarin het artikel van toepassing is: een beoogd financieel directeur van een destijds spoedig te noteren onderneming, die precies weet waaraan hij toe is als het gaat om de fiscale behandeling van opties, begint te draaien als door hem eerder aanvaarde risico's zich voordoen en stelt zijn belangen boven die van de vennootschap. Als gevolg daarvan eindigt de arbeidsovereenkomst. Het gaat tegen ieder rechtsgevoel in dat zo iemand met enkele miljoenen naar huis kan gaan. Het argument dat TomTom het dan maar anders had moeten afspreken, vindt zijn weerlegging in het feit (dat, toevoeging SFS) deze situatie zo uitzonderlijk is dat hieraan niet is gedacht. Dit zeker niet nu de Term Sheet door [betrokkene 1], samen met [gerequireerde] en zonder deskundige hulp van anderen is opgesteld.’
Bij Memorie van Antwoord, tevens Memorie van Grieven in incidenteel appel onder 161. is nogmaals benadrukt dat sprake is van onaanvaardbaarheid in de zin van art. 6:248 lid 2 BW, zowel gelet op de verwijtbaarheid aan de zijde van [gerequireerde] ten aanzien van het ontstaan van de breuk, als gelet op het feit dat het met de opties gemoeide bedrag geen recht doet aan het feit dat [gerequireerde] feitelijk nauwelijks voor TomTom c.s. heeft gewerkt.
Het Hof heeft het beroep van TomTom c.s. op art. 6:248 lid 2 BW verworpen op grond van niet meer dan de navolgende overweging:
‘4.39.
(…) Dit verweer faalt. In rechtsoverweging 4.23 is beslist dat de (voortijdige) beëindiging van het dienstverband niet in overwegende mate aan [gerequireerde] kan worden verweten. Hetzelfde geldt voor de omstandigheid dat TomTom c.s. ná 8 februari 2005 geen gebruik meer willen hebben maken van de diensten van [gerequireerde], hoewel hij zich daartoe bereid heeft verklaard.’
Deze beslissing is rechtens onjuist, althans onvoldoende gemotiveerd, gelet op het navolgende.
In de beslissing van het Hof ligt besloten dat er pas dan sprake zou kunnen zijn van een situatie waarin de toekenning van 6.000 opties (met een waarde van in potentie enige miljoenen EURO) afgezet tegen de zeer korte periode waarin [gerequireerde] feitelijk werkzaamheden heeft verricht voor TomTom c.s. — te weten vier weken — naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is, wanneer het feit dat [gerequireerde] zo kort heeft gewerkt in overwegende mate aan hem kan worden verweten.
Die rechtsopvatting van het Hof is onjuist, omdat daarmee wordt miskend dat de vraag of sprake is van een situatie die onaanvaardbaar is naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid, afhankelijk is van een weging van alle omstandigheden van het geval en er ook sprake kan zijn van een situatie waarin de toekenning van een optiepakket ter waarde van enkele miljoenen EURO naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is gelet op/afgezet tegen het feit dat de betreffende werknemer daarvoor maar een zeer korte periode — in casu een twintigtal dagen — heeft gewerkt, wanneer dat laatste feit niet in overwegende mate aan die werknemer is te wijten. Anders gezegd: het Hof heeft blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door te miskennen dat de wanverhouding tussen de omvang van de aanspraak van de werknemer enerzijds en de korte duur van de daarvoor verrichte arbeid anderzijds in zichzelf een onaanvaardbaar resultaat kan laten zien, ook wanneer zulks niet in overwegende mate, maar slechts deels of zelfs helemaal niet aan de werknemer te wijten is.
Indien het Hof een en ander in rov. 4.39 niet mocht hebben miskend, is zijn beslissing dat geen sprake is van een situatie die naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is, in ieder geval onvoldoende, althans onbegrijpelijk gemotiveerd. De overweging van het Hof dat het feit dat TomTom c.s. na 8 februari 2005 geen gebruik meer hebben gemaakt van de diensten van [gerequireerde], niet in overwegende mate aan hem te wijten is, vormt immers geen begrijpelijke weerlegging van de stelling van TomTom c.s. dat gelet op de wanverhouding tussen enerzijds de korte duur waarin feitelijk door [gerequireerde] werk is verricht — te weten van 10 januari tot 8 februari 2005 — en anderzijds een aanspraak op 6.000 opties ter waarde van enkele miljoenen, toekenning van die opties naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar doet zijn, nu die wanverhouding ook onaanvaardbaar kan zijn wanneer [gerequireerde] niet in overwegende mate een verwijt valt te maken van het feit dat hij maar zo kort feitelijk heeft gewerkt.
subonderdeel b
De beslissing van het Hof in rov. 4.40 dat de gevorderde verklaringen voor recht
- (i)
dat aan [gerequireerde] op 26 december 2004 6.000 optierechten zijn toegekend en
- (ii)
dat hij deze rechtsgeldig heeft uitgeoefend, toewijsbaar zijn, bouwen voort op de door subonderdeel a bestreden beslissing in rov. 4.39.
Zo de klacht van subonderdeel a slaagt vitieert dat dus ook (op dezelfde gronden) de beslissing als vervat in rov. 4.40.
Onderdeel 6
De beslissingen van het Hof in de rov.'en 4.43 en 5 bouwen voort op de beslissingen die zijn bestreden door de klachten als vervat in de verschillende subonderdelen van de onderdelen 1 tot en met 5 van het cassatiemiddel. Gegrondbevinding van één van die onderdelen vitieert derhalve ook de beslissingen in de rov.'en 4.43 en 5.
Op grond van dit middel:
vorderen TomTom c.s. dat het arrest waartegen het cassatieberoep is gericht door de Hoge Raad zal worden vernietigd, met zodanige verdere beslissing als de Hoge Raad passend zal achten, kosten rechtens.
Deurwaarder
De kosten van dit exploot zijn:[€ 73, 98]