De Politierechter heeft de betrokkenheid van de verdachte kennelijk afgeleid uit de verklaring die de getuige [betrokkene 2] bij de Rechter-Commissaris heeft afgelegd. Het Hof heeft die verklaring echter niet bij de bewijsmiddelen opgenomen. Het lijkt mij een te grote stap om nu de Hoge Raad voor te stellen het niet opnemen van deze verklaring te beschouwen als een kennelijke vergissing van het Hof.
HR, 11-06-2013, nr. 11/05190
ECLI:NL:HR:2013:CA2547
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
11-06-2013
- Zaaknummer
11/05190
- Conclusie
Mr. Vegter
- LJN
CA2547
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2013:CA2547, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 11‑06‑2013; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2013:CA2547
ECLI:NL:PHR:2013:CA2547, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 09‑04‑2013
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2013:CA2547
Beroepschrift, Hoge Raad, 01‑11‑2012
- Wetingang
- Vindplaatsen
NJ 2013/577 met annotatie van P.H.P.H.M.C. van Kempen
NbSr 2013/234
Uitspraak 11‑06‑2013
Inhoudsindicatie
Art. 80a RO. Niet-ontvankelijkheid cassatieberoep. HR herhaalt relevante overwegingen uit HR LJN BZ5960. In gevallen waarin de schriftuur na 1 oktober 2012 is ingediend en waarin niet alle onderdelen van de bewezenverklaring kunnen worden afgeleid uit de gebezigde bewijsmiddelen, kan het verhandelde ttz. onder omstandigheden aanleiding zijn voor het oordeel dat een nieuwe behandeling van de zaak niet tot een andere uitkomst t.a.v. de bewezenverklaring zal leiden, zodat de verdachte onvoldoende belang heeft bij zijn klacht over de bewijsvoering, en zo’n klacht met toepassing van art. 81.1/80a RO kan worden afgedaan. I.c. bevatten de middelen 2 en 4 zulke klachten.
11 juni 2013
Strafkamer
nr. S 11/05190
LBS/EC
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam, zitting houdende te Arnhem, van 14 november 2011, nummer 21/003350-11, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1983.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. Th.J. Kelder, advocaat te 's-Gravenhage, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal P.C. Vegter heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzing van de zaak teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
2. Bewezenverklaring en gebezigde bewijsmiddelen
2.1. Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
"1. hij op 4 november 2008 te Amsterdam tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een ladder, geheel of ten dele toebehorende aan [A] BV en/of [betrokkene 1];
2. hij op 4 november 2008 te Amsterdam opzettelijk enige handelingen ter uitvoering van enig wettelijk voorschrift ondernomen door [verbalisant 1], inspecteur van politie die was belast met de uitoefening van enig toezicht en bevoegd verklaard tot het opsporen en onderzoeken van strafbare feiten en ter uitvoering van het bepaalde in artikel 61a van het Wetboek van Strafvordering ondernomen handelingen opzettelijk heeft belet en belemmerd, door niet recht in een (foto)camera te kijken en door de andere kant op te kijken en door zijn hoofd schuin omhoog te houden en door zijn ogen weg te draaien en door zijn ogen te sluiten waardoor het niet mogelijk was politiefoto's te maken en door meerdere malen handen weg te trekken waardoor het niet mogelijk was vingerafdrukken te nemen."
2.2. Deze bewezenverklaringen steunen op de volgende bewijsmiddelen:
"1. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van aangifte, voor zover inhoudende als verklaring van aangever [betrokkene 1], zakelijk weergegeven:
Ik werk voor [A] BV en in opdracht van woningbouwvereniging [B] zijn wij bezig met de afdichting van slooppanden in de [a-straat] te Amsterdam. Zojuist, op 4 november 2008, is er een ladder weggenomen. Deze ladder is eigendom van mijn werkgever en deze had ik in gebruik in verband met die werkzaamheden. Ik zag op 4 november 2008 om 11.10 uur dat drie krakers mijn ladder hebben weggenomen. Ik zag namelijk dat zij de ladder vanuit het kraakpand omhoog trokken en in de woning schoven. Ik zag dat dit gezamenlijk verricht werd, omdat het hen kennelijk moeite kostte om de ladder omhoog te trekken.
2. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van bevindingen d.d. 4 november 2008, voor zover inhoudende het relaas van verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 3], zakelijk weergegeven:
Op 4 november 2008 om 11.15 uur kregen wij een telefonische melding van aangever [betrokkene 1].
Direct hierop begaven wij verbalisanten ons onmiddellijk naar de [a-straat] te Amsterdam, alwaar wij op 4 november 2008 om 11.20 uur arriveerden. Vervolgens werden wij, verbalisanten, aangesproken door de aangever voornoemd. Wij zagen dat [betrokkene 1] wees in de richting van een man die op het pleintje, gelegen voor het perceel [a-straat 1] te Amsterdam liep. Wij zagen dat deze man in onze richting liep. Wij hoorden dat aangever [betrokkene 1] zei: "Deze man heeft mijn ladder gestolen". Wij zagen dat de door [betrokkene 1] aangewezen man zich omdraaide en wegrende in de richting tegengesteld als waarin hij eerder liep. Om 11.25 uur hielden wij de verdachte aan.
Bij onderzoek in de achtertuin van het perceel [a-straat 1] te Amsterdam troffen wij op 4 november 2008 om 11.40 uur een ladder aan.
Nadat wij de aangetroffen ladder toonden aan aangever [betrokkene 1] verklaarde deze dat dit de door hem bedoelde ladder was.
3. Het proces-verbaal van verhoor van getuige d.d. 13 april 2010 door de rechter-commissaris strafzaken in de rechtbank Amsterdam, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als verklaring van getuige [betrokkene 1], zakelijk weergegeven:
Tegen de muur aan stond een ladder. Ik ben toen in de richting van de ladder gelopen en zag die plotseling verdwijnen. Ik heb dat met eigen ogen gezien. Die jongen die later is aangehouden stond op een soort afdakje en hij trok de ladder omhoog samen met een ander. Ik kan die jongen omschrijven als lang, slonzig en onverzorgd. Ik heb onmiddellijk gevraagd om die ladder terug te geven. Ik kreeg de ladder niet terug. Ik heb gezien dat die lange jongen is weggerend en toen in de kraag is gegrepen.
4. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van bevindingen d.d. 4 november 2008, voor zover inhoudende het relaas van verbalisant [verbalisant 1], zakelijk weergegeven:
Op 4 november 2008 om 18.20 uur stelde ik, verbalisant een onderzoek in. Op genoemde datum en tijdstip bevond ik, inspecteur van politie, mij in de hoedanigheid van chef dienst, tevens hulpofficier van justitie in het cellencomplex Noord West te Amsterdam.
In genoemd complex bevond zich de in verzekering gestelde verdachte NnPL134Jo0811041146 die niet wilde mee werken aan een identiteitsonderzoek. Om 18.25 uur heb ik bevolen mede te werken aan genoemd onderzoek. Hierbij is de verdachte medegedeeld dat als hij het onderzoek moedwillig saboteert en alle medewerking weigert hij zich schuldig zou maken aan een nieuw misdrijf. Wederom gaf de verdachte geen enkele reactie, noch verbaal noch non-verbaal. Vervolgens liep de verdachte vrijwillig mee naar de onderzoeksruimte en nam vrijwillig plaats in de stoel die hem gewezen werd voor het maken van een digitale opname van zijn gezicht in twee posities.
Toen hem werd gevraagd of hij recht in de camera wilde kijken, zag ik dat de verdachte de stoel wegdraaide en vervolgens de andere kant uit keek. Opnieuw wees ik de verdachte op het feit dat hem bevolen was mede te werken aan genoemd onderzoek. Opnieuw werkte verdachte niet mee. Ik zag namelijk dat hij zijn hoofd schuin omhoog bracht en naar boven keek. Hierop is verdachte onder gepaste dwang digitaal gefotografeerd. Hierbij zag ik dat de verdachte zijn ogen wegdraaide en bij een tweede poging zijn ogen dicht deed en pogingen deed om zijn hoofd weg te draaien. Vervolgens is verdachte onderworpen aan een dactyloscopisch onderzoek. Ook hierbij zag ik dat de verdachte zich verzette tegen het onderzoek voornoemd. Ik zag namelijk dat de verdachte in de armen ging hangen van de medewerkers die het onderzoek moesten verrichten. Vervolgens zag ik dat hij meerdere malen zijn handen trachtte weg te trekken om zodoende te voorkomen dat er vingerafdrukken werden genomen. Na enige waarschuwing alsmede gepaste dwang is de verdachte toch onderworpen aan genoemd onderzoek."
3. Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
3.1. Het tweede en het vierde middel klagen dat de bewezenverklaring van de feiten 1 en 2 ontoereikend is gemotiveerd.
3.2. Uit de onder 2.2 weergegeven inhoud van de door het Hof gebezigde bewijsmiddelen kan slechts worden afgeleid dat de in de bewezenverklaring onder 1 genoemde ladder is weggenomen door onder anderen de aangehouden persoon en dat deze persoon vervolgens niet heeft willen meewerken aan een identiteitsonderzoek. Hieruit kan niet zonder meer worden afgeleid dat het de verdachte is geweest die de in de bewezenverklaring omschreven feiten heeft gepleegd. In zoverre zijn de middelen terecht voorgesteld.
3.3. In zijn arrest van 2 april 2013, LJN BZ5960, heeft de Hoge Raad naar aanleiding van een schriftuur die was ingediend voor de in HR 11 september 2012, LJN BX0146, NJ 2013/241, rov. 2.8 genoemde datum van 1 oktober 2012, overwogen dat in gevallen waarin niet alle onderdelen van de bewezenverklaring kunnen worden afgeleid uit de gebezigde bewijsmiddelen, het verhandelde ter terechtzitting - waaronder begrepen de inhoud van de aldaar voorgehouden stukken van het dossier alsmede hetgeen aldaar naar voren is gebracht - onder omstandigheden aanleiding kan zijn voor het oordeel dat een nieuwe behandeling van de zaak niet tot een andere uitkomst ten aanzien van de bewezenverklaring zal leiden, zodat de verdachte in cassatie niet een voldoende in rechte te respecteren belang heeft bij zijn klacht over de toereikendheid van de bewijsvoering, en dat in dergelijke gevallen zo een klacht met toepassing van art. 81, eerste lid, RO kan worden afgedaan of, indien het beroep in cassatie uitsluitend deze klacht bevat, met toepassing van art. 80a RO.
3.4. In de onderhavige zaak, waarin de schriftuur is ingediend na 1 oktober 2012, gaat het om zulke klachten, nu de bestreden uitspraak inhoudt dat zij mede is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg van 17 maart 2009 en het proces-verbaal van die terechtzitting onder meer inhoudt:
"De verdachte antwoordt op de vragen van de politierechter te zijn:
[Verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1983,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland.
(...)
Verdachte verklaart, zakelijk weergegeven:
Op uw vraag of ik geweigerd heb om mee te werken aan het tot stand komen van een goede politiefoto en vingerafdrukken dan antwoord ik dat ik de verbalisanten niet begreep. Zij spraken Nederlands tegen mij. Ik wist niet dat ik mee moest werken. Ik zag een fotocamera op mijn hoofd gericht. Ik ging zitten waar ze mij neerzetten. Ik begreep wel dat de politie een foto wilde maken.
Voor wat betreft de vingerafdrukken begreep ik waar het om ging. Ik ben gedwongen door twee agenten die mijn hand pakten en in de inkt stopten. Ik kan mij niet herinneren of ik mijn hand heb teruggetrokken."
3.5. Gelet hierop en in aanmerking genomen dat ook de overige aangevoerde klachten geen behandeling in cassatie rechtvaardigen omdat de verdachte onvoldoende belang heeft bij het cassatieberoep dan wel omdat zij niet tot cassatie kunnen leiden, zal de Hoge Raad - gezien art. 80a RO - het beroep niet-ontvankelijk verklaren.
4. Beslissing
De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet-ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren N. Jörg en V. van den Brink, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken op 11 juni 2013.
Conclusie 09‑04‑2013
Mr. Vegter
Partij(en)
Nr. 11/05190
Mr. Vegter
Zitting 9 april 2013
Conclusie inzake:
[Verdachte]
1.
De verdachte is door het Gerechtshof te Amsterdam, zitting houdende te Arnhem, bij arrest van 14 november 2011 wegens 1. "diefstal door twee of meer verenigde personen" en 2. "opzettelijk enige handeling, door een ambtenaar belast met het opsporen en onderzoeken van strafbare feiten ondernomen ter uitvoering van enig wettelijk voorschrift beletten en belemmeren" veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee weken, voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
2.
Namens de verdachte heeft mr. Th.J. Kelder, advocaat te 's-Gravenhage, bij schriftuur vier middelen van cassatie voorgesteld.
3.1.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
"1. hij op 4 november 2008 te Amsterdam tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een ladder, geheel of ten dele toebehorende aan [A] BV en/of [betrokkene 1];
2. hij op 4 november 2008 te Amsterdam opzettelijk enige handelingen ter uitvoering enig wettelijk voorschrift ondernomen door [verbalisant 1], inspecteur van politie die was belast met de uitoefening van enig toezicht en bevoegd verklaard tot het opsporen en onderzoeken van strafbare feiten en ter uitvoering van het bepaalde in artikel 61 A van het Wetboek van Strafvordering ondernomen handelingen opzettelijk heeft belet en belemmerd, door niet recht in een (foto)camera te kijken en door de andere kant op te kijken en door zijn hoofd schuin omhoog te houden en door zijn ogen weg te draaien en door zijn ogen te sluiten waardoor het niet mogelijk was politiefoto's te maken en door meerdere malen handen weg te trekken waardoor het niet mogelijk was vingerafdrukken te nemen."
3.2.
Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
"1.
Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van aangifte, voor zover inhoudende als verklaring van aangever [betrokkene 1], zakelijk weergegeven:
lk werk voor [A] BV en in opdracht van woningbouwvereniging [B] zijn wij bezig met de afdichting van slooppanden in de [a-straat] te Amsterdam. Zojuist, op 4 november 2008, is er een ladder weggenomen. Deze ladder is eigendom van mijn werkgever en deze had ik in gebruik in verband met die werkzaamheden. Ik zag op 4 november 2008 om 11.10 uur dat drie krakers mijn ladder hebben weggenomen. Ik zag namelijk dat zij de ladder vanuit het kraakpand omhoog trokken en in de woning schoven. Ik zag dat dit gezamenlijk verricht werd, omdat het hen kennelijk moeite kostte om de ladder omhoog te trekken.
2.
Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van bevindingen d.d. 4 november 2008, voor zover inhoudende het relaas van verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 3], zakelijk weergegeven:
Op 4 november 2008 om 11.15 uur kregen wij een telefonische melding van aangever [betrokkene 1].
Direct hierop begaven wij verbalisanten ons onmiddellijk naar de [a-straat] te Amsterdam, alwaar wij op 4 november 2008 om 11.20 uur arriveerden. Vervolgens werden wij, verbalisanten, aangesproken door de aangever voornoemd. Wij zagen dat [betrokkene 1] wees in de richting van een man die op het pleintje, gelegen voor het perceel [a-straat 1 ] te Amsterdam liep. Wij zagen dat deze man in onze richting liep. Wij hoorden dat aangever [betrokkene 1] zei: "Deze man heeft mijn ladder gestolen". Wij zagen dat de door [betrokkene 1] aangewezen man zich omdraaide en wegrende in de richting tegengesteld als waarin hij eerder liep. Om 11.25 uur hielden wij de verdachte aan.
Bij onderzoek in de achtertuin van het perceel [a-straat 1 ] te Amsterdam troffen wij op 4 november 2008 om 11.40 uur een ladder aan.
Nadat wij de aangetroffen ladder toonden aan aangever [betrokkene 1] verklaarde deze dat dit de door hem bedoelde ladder was.
3.
Het proces-verbaal van verhoor van getuige d.d. 13 april 2010 door de rechter-commissaris strafzaken in de rechtbank Amsterdam, voorzover inhoudende, zakelijk weergegeven, als verklaring van getuige [betrokkene 1], zakelijk weergegeven: .
Tegen de muur aan stond een ladder. Ik ben toen in de richting van de ladder gelopen en zag die plotseling verdwijnen. Ik heb dat met eigen ogen gezien. Die jongen die later is aangehouden stond op een soort afdakje en hij trok de ladder omhoog samen met een ander. Ik kan die jongen omschrijven als lang, slonzig en onverzorgd. Ik heb onmiddellijk gevraagd om die ladder terug te geven. Ik kreeg de ladder niet terug. Ik heb gezien dat die lange jongen is weggerend en toen in de kraag is gegrepen.
4.
Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van bevindingen d.d. 4 november 2008, voor zover inhoudende het relaas van verbalisant [verbalisant 1], zakelijk weergegeven:
Op 4 november 2008 om 18.20 uur stelde ik, verbalisant een onderzoek in. Op genoemde datum en tijdstip bevond ik, inspecteur van politie, mij in de hoedanigheid van chef dienst, tevens hulp officier van justitie in het cellencomplex Noord West te Amsterdam. In genoemd complex bevond zich de in verzekering gestelde verdachte NnPL134Jo0811041146 die niet wilde mee werken aan een identiteitsonderzoek. Om 18.25 uur heb ik bevolen mede te werken aan genoemd onderzoek. Hierbij is de verdachte medegedeeld dat als hij het onderzoek moedwillig saboteert en alle medewerking weigert hij zich schuldig zou maken aan een nieuw misdrijf. Wederom gaf de verdachte geen enkele reactie, noch verbaal noch non-verbaal. Vervolgens liep de verdachte vrijwillig mee naar de onderzoeksruimte en nam vrijwillig plaats in de stoel die hem gewezen werd voor het maken van een digitale opname van zijn gezicht in twee posities. Toen hem werd gevraagd of hij recht in de camera wilde kijken, zag ik dat de verdachte de stoel wegdraaide en vervolgens de andere kant uit keek. Opnieuw wees ik de verdachte op het feit dat hij bevolen was mede te werken aan genoemd onderzoek. Opnieuw werkte verdachte niet mee. Ik zag namelijk dat hij zijn hoofd schuin omhoog bracht en naar boven keek. Hierop is verdachte onder gepaste dwang digitaal gefotografeerd. Hierbij zag ik dat de verdachte zijn ogen wegdraaide en bij een tweede poging zijn ogen dicht deed en pogingen deed om zijn hoofd weg te draaien. Vervolgens is verdachte onderworpen aan een dactyloscopisch onderzoek. Ook hierbij zag ik dat de verdachte zich verzette tegen het onderzoek voornoemd. Ik zag namelijk dat de verdachte in de armen ging hangen van de medewerkers die het onderzoek moesten verrichten. Vervolgens zag ik dat hij meerdere malen zijn handen trachtte weg te trekken om zodoende te voorkomen dat er vingerafdrukken werden genomen. Na enige waarschuwing alsmede gepaste dwang is de verdachte toch onderworpen aan genoemd onderzoek."
4.1.
Het eerste middel behelst de klacht dat het Hof ten aanzien van feit 1 de grondslag van de tenlastelegging heeft verlaten, aangezien het Hof niet duidelijk heeft gemaakt of de verdachte ten aanzien van de bewezenverklaarde gedraging tezamen en in vereniging met een ander of anderen dan wel alleen heeft gehandeld.
4.2.
Ten laste van de verdachte is onder 1 kort gezegd bewezenverklaard dat hij tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een ladder heeft gestolen. Bewijsmiddel 1 houdt als verklaring van de aangever in dat hij heeft gezien dat drie krakers zijn ladder wegnamen door deze vanuit een kraakpand omhoog te trekken en de woning in te schuiven. Bewijsmiddel 2 houdt als relaas van twee verbalisanten in dat dat zij met de aangever stonden te praten en dat de aangever op enig moment in de richting van een man wees en zei "Deze man heeft mijn ladder gestolen". Bewijsmiddel 3 betreft de verklaring van de getuige [betrokkene 1]. Deze getuige heeft gezien dat twee personen de ladder omhoog trokken. Uit deze bewijsmiddelen kan afgeleid worden dat de ladder door twee of meer verenigde personen is gestolen. Dat in bewijsmiddel 2 slechts over één persoon wordt gesproken doet daaraan niet af. Die verklaring ziet immers op een herkenning van een van de dieven op een later moment. Gelet op de bewijsmiddelen en de kwalificatie (diefstal door twee of meer verenigde personen) heeft het Hof kennelijk bedoeld bewezen te verklaren "tezamen en in vereniging met een ander of anderen" en zijn de woorden "althans alleen" kennelijk abusievelijk blijven staan. De Hoge Raad kan de bewezenverklaring met herstel van die misslag lezen. Als dan komt aan het middel de feitelijke grondslag te ontvallen
- 3.3.
Het middel is tevergeefs voorgesteld.
5.1.
Het tweede middel klaagt in de kern dat uit de gebezigde bewijsmiddelen betrokkenheid van de verdachte bij het onder 1 bewezenverklaarde feit niet kan worden afgeleid. Het vierde middel klaagt dat uit de gebezigde bewijsmiddelen evenmin kan worden afgeleid dat het de verdachte is geweest die het onder 2 bewezenverklaarde feit heeft gepleegd. De middelen lenen zich voor gezamenlijke bespreking.
5.2.
Uit de gebezigde bewijsmiddelen kan worden afgeleid dat de ladder is gestolen door (onder meer) de aangehouden persoon. De aangehouden persoon heeft kennelijk zijn naam niet willen opgeven en is - zo leert een blik achter de papieren muur - in het proces-verbaal van aanhouding aangemerkt als NnPL134Jo0811041146. Dit is ook de persoon die niet heeft willen meewerken aan het maken van de politiefoto's en het nemen van vingerafdrukken. Dat deze persoon de verdachte [verdachte] is, volgt echter niet uit gebezigde bewijsmiddelen.1.
5.3.
De middelen zijn terecht voorgesteld.
6.1.
Het derde middel klaagt dat het Hof ten onrechte niet heeft gereageerd op het (dakdekker)verweer dat geen sprake is geweest van 'wegnemen' noch van 'oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening', althans dat de bewezenverklaring van feit 1 in zoverre onvoldoende met redenen is omkleed.
6.2.
Voor een veroordeling ter zake van (voltooide) diefstal van een aan een ander toebehorend goed - een en ander als bedoeld in art. 310 Sr - is onder meer vereist dat de dader zich een zodanige feitelijke heerschappij over dat goed heeft verschaft dan wel dit zodanig aan de feitelijke heerschappij van de rechthebbende heeft onttrokken dat de wegneming van het goed als voltooid kan gelden. Of daarvan sprake is, is mede afhankelijk van waarderingen van feitelijke aard die in cassatie slechts in beperkte mate kunnen worden getoetst.2.
6.3.
Het Hof heeft kennelijk geoordeeld dat de in de bewijsmiddelen bedoelde personen door de ladder vanuit het kraakpand omhoog te trekken en de woning in te schuiven, zich een zodanige feitelijke heerschappij over het goed hebben verschaft dat de wegneming daarvan - in de zin van art. 310 Sr - was voltooid. Voorts heeft het Hof kennelijk geoordeeld dat deze personen door de ladder desgevraagd niet terug te geven, hebben gehandeld met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening. Dat geeft niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is evenmin onbegrijpelijk.
6.4.
Het middel faalt.
7.
Het tweede en vierde middel slagen. Het eerste en derde middel kunnen worden afgedaan met de aan art. 81 RO ontleende motivering. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van het bestreden arrest behoren te leiden.
8.
Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot terugwijzing van de zaak, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw kan worden berecht en afgedaan.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 09‑04‑2013
HR 22 maart 2011, LJN BP2627.
Beroepschrift 01‑11‑2012
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
SCHRIFTUUR HOUDENDE
MIDDELEN VAN CASSATIE
Van: Mr. Th.J. Kelder
Inzake:
[verzoeker],
verzoeker tot cassatie van een door het Gerechtshof te Amsterdam (nevenzittingsplaats Arnhem) op 14 november 2011, onder nummer 21-003350-11 gewezen arrest.
Middel I
1.
Het recht is geschonden en/of naleving is verzuimd van op straffe van nietigheid in acht te nemen vormvoorschriften, doordat het Hof wat betreft het onder 1 ten laste gelegde feit de grondslag van de tenlastelegging heeft verlaten. In de bewezenverklaring van dat feit heeft het Hof namelijk niet duidelijk gemaakt of verzoeker ten aanzien van die gedraging tezamen en in vereniging met een ander of anderen dan wel alleen heeft gehandeld.
2. Toelichting
2.1
Aan verzoeker is onder 1 ten laste gelegd dat hij — samengevat — ‘tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen’ een ladder heeft gestolen. In zijn bewezenverklaring van dit feit heeft het Hof niet duidelijk gemaakt of verzoeker die gedraging tezamen en in vereniging met een ander of anderen dan wel alleen heeft verricht. Zulke duidelijkheid is voor de strafrechtelijke betekenis van het bewezen verklaarde wel van belang, zodat het arrest niet in stand kan blijven (vgl. bijv. HR 20 september 2011, LJN BP6016).
2.2
Aan de gesignaleerde onduidelijkheid doet overigens niet af dat het Hof het bewezen verklaarde heeft gekwalificeerd als ‘diefstal door twee of meer verenigde personen’. Vgl. in dit verband HR 7 september 2004, LJN A09792, waarin een soortgelijke kwalificatie (zie de CAG onder 7) evenmin aan vernietiging in de weg stond. Daarbij kan in casu nog worden opgemerkt dat bewijsmiddel 1 melding maakt van ‘drie krakers’ die de ladder zouden hebben weggenomen, bewijsmiddel 2 spreekt over ‘een man’ die de ladder zou hebben gestolen en bewijsmiddel 3 rept van ‘twee jongens’ die de ladder omhoog zouden hebben getrokken. Wat het Hof nou precies aannemelijk acht is dus ook op grond van de gebezigde bewijsmiddelen niet zonder meer duidelijk.
Middel II
1.
Het recht is geschonden en/of naleving is verzuimd van op straffe van nietigheid in acht te nemen vormvoorschriften, doordat het Hof het verweer dat ten aanzien van het eerste feit geen sprake is van betrokkenheid van verzoeker noch van enige door verzoeker verrichte uitvoeringshandeling, ten onrechte althans op ontoereikende gronden heeft verworpen, en/of doordat de bewezenverklaring van feit 1 voor zover inhoudende dat het verzoeker is geweest die een ladder heeft weggenomen niet uit de gebezigde bewijsmiddelen kan worden afgeleid, zodat de bewezenverklaring niet naar de eis der wet met redenen is omkleed.
2. Toelichting
2.1
Door Mr. Jebbink, raadsman van verzoeker, is ten overstaan van het Hof vrijspraak van het onder 1 ten laste gelegde bepleit, nu niet blijkt dat verzoeker bij dat feit betrokken is geweest en evenmin dat verzoeker in dit verband enige uitvoeringshandeling heeft verricht (pleitnota, par. 7 t/m 20).
2.2
Het Hof heeft dit verweer als volgt verworpen (arrest, p. 2):
‘Het hof is van oordeel dat het door verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het tenlastegelegde wordt weersproken door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen redenen om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.’
2.3
De door het Hof bedoelde bewijsmiddelen in de aanvulling op het arrest behelzen echter niets waaruit blijkt dat het (mede) verzoeker is geweest die de ladder zou hebben weggenomen. Bewijsmiddel 1 rept enkel van ‘drie krakers’, bewijsmiddel 2 heeft slechts betrekking op ‘een man’ en bewijsmiddel 3 betreft niet meer dan een ‘lange, slonzige, onverzorgde jongen’ (en ‘een ander’). Dat verzoeker één van de in de bewijsmiddelen (rijkelijk vaag omschreven) personen is kan daaruit niet worden afgeleid.
Het verweer is dan ook ten onrechte, althans op ontoereikende gronden verworpen.
2.4
In het verlengde daarvan ligt de klacht dat uit de gebezigde bewijsmiddelen niet valt af te leiden dat het (mede) verzoeker is geweest die de ladder zou hebben weggenomen. Dit betreft een dermate basaal gebrek in de bewijsmotivering dat het arrest van het Hof niet in stand kan blijven (vgl. bijv. HR 1 juli 2008, LJN BD0431; HR 23 september 2008, LJN BD6200; HR 28 september 2010, LJN BM9922; HR 21 december 2010, LJN BO3372; HR 19 april 2011, LJN BP6458 en HR 27 september 2011, LJN BR1121), hetgeen temeer geldt nu de raadsman uitvoerig heeft betoogd dat van betrokkenheid van verzoeker noch van enige door hem verrichte uitvoeringshandeling is gebleken; een verweer waaraan het Hof geen woord heeft vuil gemaakt, juist omdat de verwerping van dat verweer in de bewijsmiddelen besloten zou liggen.
2.5
Het arrest kan niet in stand blijven.
Middel III
1.
Het recht is geschonden en/of naleving is verzuimd van op straffe van nietigheid in acht te nemen vormvoorschriften, doordat het Hof ten onrechte geen beslissing heeft gegeven op het (dakdekker)verweer dat vrijspraak van het onder 1 ten laste gelegde moet volgen, omdat in casu geen sprake is geweest van ‘wegnemen’ noch van een ‘oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening’ in de ten laste gelegde en in artikel 310 Sr bedoelde zin, althans doordat het Hof dit verweer ten onrechte doch in ieder geval ontoereikend gemotiveerd heeft verworpen, en/of doordat de bewezenverklaring van feit 1, voor zover inhoudende dat verzoeker ‘met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening’ een ladder heeft ‘weggenomen’, niet naar de eis der wet met redenen is omkleed.
2. Toelichting
2.1
Namens verzoeker is betoogd dat in casu geen sprake is geweest van ‘wegnemen’ terwijl bovendien het ‘oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening’ heeft ontbroken, hetgeen tot vrijspraak van het onder 1 ten laste gelegde dient te leiden (pleitnota, par. 21 t/m 28).
2.2
Het Hof heeft ten aanzien van dit verweer geen beslissing gegeven, maar op p. 2 van zijn arrest slechts verwezen naar de gebezigde bewijsmiddelen waarin een weerlegging van dat verweer besloten zou liggen. Aldus heeft het Hof miskend dat het gevoerde verweer niet louter van feitelijke aard is, maar tevens de rechtsvraag aan de orde stelt of in de omstandigheden van dit geval sprake is van ‘wegnemen’ en van een ‘oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening’ in de zin van artikel 310 Sr. Het Hof had daarom een uitdrukkelijke beslissing op dit verweer (c.q. uitdrukkelijk onderbouwde standpunt) moeten geven, hetgeen het ten onrechte niet heeft gedaan (vgl. bijv. HR 9 oktober 2007, LJN BB2873; HR 8 april 2008, NJ 2008/231 en HR 24 maart 2009, NJ 2009/170). Voor zover deze beslissing op het verweer wel in zijn arrest geacht moet worden besloten te liggen, heeft in ieder geval te gelden dat het Hof niet (in voldoende mate) in het bijzonder de redenen heeft opgegeven die ertoe hebben geleid dat het Hof van het gevoerde verweer is afgeweken, welk verzuim nietigheid tot gevolg heeft.
2.3
Reeds hierom kan het bestreden arrest niet in stand blijven.
2.4
In het verlengde hiervan ligt de klacht dat uit de gebezigde bewijsmiddelen niet zonder meer kan worden afgeleid dat de ladder is weggenomen, noch dat bij verzoeker het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening aanwezig is geweest. De bewijsmiddelen behelzen weliswaar kwalificaties van getuigen dat de ladder zou zijn ‘weggenomen’, maar die (juridische) kwalificatie is door de raadsman nu juist met kracht van argumenten bestreden. Omtrent het feitelijke wegnemen behelzen de bewijsmiddelen niet meer dan dat de ladder onder de ogen van degenen die daarmee aan het werk waren ‘omhoog werd getrokken’ en ‘in een woning werd geschoven’.
Daaruit blijkt niet zonder meer dat de ladder is weggenomen als bedoeld in artikel 310 Sr, zeker niet nu de raadsman heeft betoogd dat de ladder aldus niet aan de feitelijke heerschappij van de rechthebbende onttrokken is geweest. Evenmin kan uit de bewijsmiddelen zonder meer worden afgeleid dat er een oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft bestaan, mede gelet op het feit dat de raadsman heeft betoogd dat verzoeker in ieder geval niet meer heeft willen doen dan ‘klieren’ door de ladder heen en weer te bewegen.
2.5
Ook dit dient tot vernietiging van het bestreden arrest te leiden.
Middel IV
1.
Het recht is geschonden en/of naleving is verzuimd van op straffe van nietigheid in acht te nemen vormvoorschriften, doordat de bewezenverklaring van feit 2, voor zover inhoudende dat het verzoeker is geweest die de aldaar bewezen verklaarde gedraging(en) heeft verricht niet uit de gebezigde bewijsmiddelen kan worden afgeleid, zodat de bewezenverklaring niet naar de eis der wet met redenen is omkleed.
2. Toelichting
2.1
Ten laste van verzoeker is onder 2 — kort gezegd — bewezen verklaard dat hij niet heeft meegewerkt aan het nemen van politiefoto's en vingerafdrukken. Deze bewezenverklaring steunt op de in aanvulling op het verkorte arrest opgenomen bewijsmiddelen, in het bijzonder op bewijsmiddel 4. Uit die bewijsmiddelen valt echter op geen enkele wijze af te leiden dat het verzoeker is geweest die de onder 2 bewezen verklaarde gedragingen heeft verricht. Dit verzuim leidt tot nietigheid van het bestreden arrest (vgl. die in de toelichting bij middel II (par. 2.4) vermelde jurisprudentie).
Deze schriftuur wordt ondertekend en ingediend door Th.J. Kelder, advocaat te Den Haag, die verklaart dat verzoeker hem daartoe bepaaldelijk heeft gevolmachtigd.
Th.J. Kelder
Den Haag, 1 november 2012