Einde inhoudsopgave
De exhibitieplicht (BPP nr. X) 2010/7.3.4
7.3.4 Belangenafweging
mr. J. Ekelmans, datum 02-12-2010
- Datum
02-12-2010
- Auteur
mr. J. Ekelmans
- JCDI
JCDI:ADS373538:1
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
Voetnoten
Voetnoten
Velu 1974, p. 74-75.
HR 21 januari 1994, NJ , 473, r.o. 3.5 (E/Spaarnestad).
HR31 mei 2002, NJ 2003, 589,r.o. 3.5.2(K/Aegon); zie voor eerdere rechtspraak en de bespreking daarvan: H.A. Groen, 'De reikwijdte van fundamentele rechten in burgerlijke zaken', in: Preadvies Nederlandse Juristen Vereniging, Deventer: W.E.J. Tjeenk Willink 1995.
HR 12 juni 1953, NJ 1954, 61(Bloedproef); HR 28 april 1978, NJ 1979, 104(Bloedproef); HR 22 september 2000, NJ 2001, 647(DNA-onderzoek); HR 28 september 2001, NJ 2002, 104, r.o. 3.5(Rowa/Hooters).
HR 18 juni 1993, NJ 1994, 347, r.o. 3.2(Q/X Aids-test); Op vergelijkbare wijze geldt dat de WOB een toereikende grondslag biedt voor inbreuk op art. 8 EVRM, aldus HR 23 mei 1986, NJ 1987,702, r.o. 3.4(X/Y).
Zie o.a. EHRM 2 augustus 1984, NJ 1988, 534, r.o. 66(Malone/Verenigd Koninkrijk); EHRM 30 maart 1989, NJ 1991, 522, r.o. 52(Chappell/Verenigd Koninkrijk: Anton Piller order).
Barendrecht & Van den Reek 1994, p. 742.
Zoals blijkt uit het tweede lid van art. 8 EVRM is het recht op bescherming van de persoonlijke levenssfeer evenwel niet absoluut: daarop kan inbreuk gemaakt worden - onder meer - in verband met de bescherming van rechten en vrijheden van anderen. Die mogelijkheid stond niet in de ontwerp tekst van het verdrag opgemaakt door hoge ambtenaren. De regel vindt zijn oorsprong in een opmerking van de delegatie van het Verenigd Koninkrijk die van oordeel was dat de oorspronkelijke tekst onverenigbaar was met de regel dat een partij in een burgerlijk proces verplicht kan worden de documenten die zij onder zich heeft aan een andere partij te verstrekken.1
Of het recht op bescherming van de persoonlijke levenssfeer in de weg staat aan verstrekking van informatie, vergt dan ook belangenafweging. Die noodzaak om een belangenafweging te verrichten heeft de Hoge Raad dan ook bevestigd in de zaak over de publicatie van een foto van de ontvoerder van Gerrit Jan Heijn2 en in het arrest over de door een verzekeraar gemaakte video-opnamen van een van fraude verdachte verzekerde.3 Dat die belangenafweging plaats moet vinden, sluit ook aan op de hiervoor vermelde uitspraken waarin is bepaald dat er geen rechtsregel is dat een partij geheel in het algemeen niet gehouden is om aan bewijslevering tegen zichzelf mede te werken. Dat ondervonden onder meer de vaders en moeders die weigerden mee te werken aan bloed- of DNA-onderzoek bij vaderschapsacties.4
Bij de te maken belangenafweging is niet vereist, dat de inbreuk op de persoonlijke levenssfeer gebaseerd is op een specifieke wettelijke bepaling: het belang bij bescherming van de persoonlijke levenssfeer kan ook het onderspit delven, indien de verzoeker om informatie zijn aanspraak op informatie aan een algemene norm kan ontlenen zoals - bijvoorbeeld - art. 6:162 BW, zoals ook bleek uit het arrest waar de Hoge Raad moest oordelen over het opleggen van de verplichting om een aidstest te ondergaan.5 Sterker nog, de bevoegdheid om inbreuk te maken op een grondrecht kan volgens het EHRM zelfs ontleend worden aan ongeschreven of gewoonterecht.6 Zodoende is ook begrijpelijk dat Barendrecht en Van den Reek menen dat ook de tamelijke vage begrippen uit art. 843a Rv grondslag kunnen zijn voor inbreuk op recht op bescherming van de persoonlijke levenssfeer.7