De verruimingen van het opsporingsbegrip in verband met strafbare feiten in georganiseerd verband of naar aanleiding van aanwijzingen voor een terroristisch misdrijf kunnen hier buiten beschouwing blijven.
HR, 10-03-2015, nr. 13/02157
ECLI:NL:HR:2015:542
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
10-03-2015
- Zaaknummer
13/02157
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2015:542, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 10‑03‑2015; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2015:177, Gevolgd
ECLI:NL:PHR:2015:177, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 13‑01‑2015
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2015:542, Gevolgd
Beroepschrift, Hoge Raad, 30‑01‑2014
- Vindplaatsen
NJ 2015/357 met annotatie van Prof. mr. B.F. Keulen
SR-Updates.nl 2015-0122
Uitspraak 10‑03‑2015
Inhoudsindicatie
Vormverzuim. Art. 359a Sv. Het Hof heeft het verweer dat het aantreffen door de politie van de hoeveelheid vuurwerk “op grond van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering [dient] te worden uitgesloten” ontoereikend gemotiveerd verworpen, aangezien de bevoegdheid van de verbalisanten tot nader onderzoek dat heeft geleid tot het aantreffen van het vuurwerk niet kan worden gebaseerd op de aan de verbalisanten in art. 141 Sv opgedragen algemene taak tot opsporing van strafbare feiten. Het slagen van het middel behoeft evenwel niet tot cassatie te leiden. Nu het gevoerde verweer slechts inhoudt dat sprake is van een vormverzuim a.b.i. art. 359a Sv en dat zulks tot bewijsuitsluiting moet leiden, maar over het belang van het geschonden voorschrift, de ernst van het verzuim en het daardoor veroorzaakte nadeel niets is aangevoerd, had het Hof reeds op die grond niets anders kunnen doen dan het verweer verwerpen.
Partij(en)
10 maart 2015
Strafkamer
nr. S 13/02157 E
ABG/CeH
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, Economische Kamer, van 15 april 2013, nummer 24/002568-11, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1975.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. G.J.P.M. Grijmans, advocaat te Bolsward, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal P.C. Vegter heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De raadsman heeft daarop schriftelijk gereageerd.
2. Beoordeling van het middel
2.1.
Het middel behelst de klacht dat het Hof een gevoerd verweer strekkende tot bewijsuitsluiting ten onrechte, althans op ontoereikende gronden heeft verworpen.
2.2.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
"verdachte op 27 januari 2011 in de gemeente Ooststellingwerf opzettelijk een hoeveelheid professioneel vuurwerk (nitraten, vlinders, lawinepijlen en strijkers) bestemd voor particulier gebruik, heeft opgeslagen en voorhanden heeft gehad."
2.3.
Het Hof heeft het in het middel bedoelde verweer als volgt samengevat en verworpen:
"Beslissing op gevoerd verweer
De raadsman heeft ter zitting van het hof aangevoerd dat er met betrekking tot de groene aanhangwagen op het erf van de broer van verdachte op 27 januari 2011 door de politie een onrechtmatige opsporingshandeling is verricht. Daartoe heeft de raadsman het volgende betoogd. De politie bevond zich op genoemde datum met toestemming van de bewoner [betrokkene], de broer van verdachte, bij wie verdachte regelmatig verbleef, in het kader van een onderzoek naar diefstal van een aanhangwagen op diens erf. Op dat erf trof de politie vervolgens een dubbelassige aanhangwagen aan, voorzien van het kenteken [001]. Uit onderzoek bleek dat deze aanhangwagen uit de provincie Drenthe was verduisterd dan wel was meegenomen. Deze aanhangwagen is vervolgens door de politie in beslag genomen. Met het aantreffen van deze aanhangwagen is het onderzoek naar de diefstal van de aanhangwagen op het erf van [betrokkene] geëindigd en is de toestemming die [betrokkene] de politie had gegeven eveneens geëindigd. De politie had niets meer op het erf van [betrokkene] te zoeken. De politie is echter op genoemd erf doorgegaan met zoeken en trof aldaar toen de bewuste groene aanhangwagen aan. De politie heeft de klep van die aanhangwagen geopend en trof daarin vervolgens een hoeveelheid verboden vuurwerk aan. Er was op dat moment tegen verdachte geen redelijk vermoeden van schuld aanwezig dat hij op enigerlei wijze bij de opslag en/of het voorhanden hebben van dit vuurwerk was betrokken. De politie had voor de doorzoeking van deze groene aanhangwagen geen toestemming van genoemde bewoner. Ook had de politie geen machtiging om deze groene aanhangwagen te doorzoeken. Derhalve dient het op 27 januari 2011 door de politie aantreffen van een hoeveelheid vuurwerk in de groene aanhangwagen op grond van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering te worden uitgesloten van het bewijs. Het overige voorhanden zijnde bewijs is onvoldoende voor een bewezenverklaring van het tenlastegelegde voor zover gepleegd op 27 januari 2011.
Het hof overweegt met betrekking tot dit verweer als volgt.
Op grond van de processtukken en het verhandelde ter zitting stelt het hof het navolgende vast. Verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] bevonden zich op 27 januari 2011 in het kader van een onderzoek naar diefstal van een aanhangwagen op het perceel [a-straat] te Waskemeer, gemeente Ooststellingwerf. Daar is woonachtig [betrokkene], de broer van verdachte, bij wie verdachte veel verbleef. [betrokkene] had de verbalisanten mondeling toestemming gegeven om zich op het perceel te bevinden en om in de schuren op het erf te kijken. Nadat de verbalisanten een aanhangwagen, waarvan vermoed werd dat deze gestolen dan wel verduisterd was, hadden aangetroffen en in beslag genomen, hebben verbalisanten verder onderzoek gedaan. Op het erf hebben zij daarbij een groene zelfbouw aanhangwagen aangetroffen, die door een klep te openen is. In die aanhangwagen troffen verbalisanten een hoeveelheid vuurwerk aan.
Het hof komt, met de raadsman, tot het oordeel dat de toestemming van de broer van verdachte niet geacht kan worden ook voor dit (laatste) onderzoek te zijn gegeven. Hetgeen verbalisanten daaromtrent hebben gerelateerd is daartoe niet voldoende expliciet.
Echter, voor het onderzoek dat hier is verricht hadden verbalisanten een dergelijke toestemming of een machtiging ook niet nodig. Hetgeen verbalisanten hebben gedaan kan niet als doorzoeking worden aangemerkt. Verbalisanten hebben hun bevoegdheid tot het verrichten van het nadere onderzoek, dat heeft geleid tot het aantreffen van het vuurwerk, kunnen ontlenen aan hun algemene opsporingstaak, hen opgedragen in artikel 141 van het Wetboek van Strafvordering.
Er is geen sprake van verzuim van vormen als bedoeld in artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering dat tot bewijsuitsluiting zou moeten leiden. Het verweer wordt verworpen."
2.4.
Gelet op de door het Hof als vaststaand aangenomen feiten en omstandigheden, klaagt het middel terecht dat de bevoegdheid van de verbalisanten tot nader onderzoek dat heeft geleid tot het aantreffen van het vuurwerk, niet kan worden gebaseerd op de aan de verbalisanten in art. 141 Sv opgedragen algemene taak tot opsporing van strafbare feiten. Aldus heeft het Hof het verweer dat het aantreffen door de politie van de hoeveelheid vuurwerk "op grond van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering dient te worden uitgesloten van het bewijs" ontoereikend gemotiveerd verworpen.
Het slagen van het middel behoeft evenwel niet tot cassatie te leiden. Het gevoerde verweer houdt slechts in dat sprake is van een vormverzuim als bedoeld in art. 359a Sv en dat zulks tot bewijsuitsluiting moet leiden, maar over het belang van het geschonden voorschrift, de ernst van het verzuim en het daardoor veroorzaakte nadeel is niets aangevoerd. Het Hof had reeds op die grond niet anders kunnen doen dan het verweer verwerpen.
3. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en Y. Buruma, in bijzijn van de waarnemend griffier S.C. Rusche, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 10 maart 2015.
Conclusie 13‑01‑2015
Inhoudsindicatie
Vormverzuim. Art. 359a Sv. Het Hof heeft het verweer dat het aantreffen door de politie van de hoeveelheid vuurwerk “op grond van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering [dient] te worden uitgesloten” ontoereikend gemotiveerd verworpen, aangezien de bevoegdheid van de verbalisanten tot nader onderzoek dat heeft geleid tot het aantreffen van het vuurwerk niet kan worden gebaseerd op de aan de verbalisanten in art. 141 Sv opgedragen algemene taak tot opsporing van strafbare feiten. Het slagen van het middel behoeft evenwel niet tot cassatie te leiden. Nu het gevoerde verweer slechts inhoudt dat sprake is van een vormverzuim a.b.i. art. 359a Sv en dat zulks tot bewijsuitsluiting moet leiden, maar over het belang van het geschonden voorschrift, de ernst van het verzuim en het daardoor veroorzaakte nadeel niets is aangevoerd, had het Hof reeds op die grond niets anders kunnen doen dan het verweer verwerpen.
Nr. 13/02157 Zitting: 13 januari 2015 | Mr. Vegter Conclusie inzake: [verdachte] |
1. Het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, locatie Leeuwarden, Economische Kamer, heeft bij arrest van 15 april 2013 de verdachte wegens “overtreding van een voorschrift, gesteld krachtens artikel 9.2.2.1. van de Wet milieubeheer, opzettelijk begaan.“, veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 140 uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door 70 dagen hechtenis. Voorts heeft het Hof de onttrekking aan het verkeer bevolen van voorwerpen zoals in het arrest vermeld.
2. Namens verdachte heeft mr. G.J.P.M. Grijmans, advocaat te Bolsward, beroep in cassatie ingesteld en vervolgens bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld.
3. Het middel behelst de klacht dat het Hof ten onrechte heeft geoordeeld dat de bevoegdheid voor het nader onderzoek door verbalisanten dat heeft geleid tot het aantreffen van vuurwerk kon worden ontleend aan hun algemene opsporingstaak, ingevolge art. 141 Sv, en dat geen sprake was van vormverzuim als bedoeld in art. 359a Sv.
4. Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
“dat verdachte op 27 januari 2011 in de gemeente Ooststellingwerf opzettelijk een hoeveelheid professioneel vuurwerk (nitraten, vlinders, lawinepijlen en strijkers) bestemd voor particulier gebruik, heeft opgeslagen en voorhanden heeft gehad.”
5. Het Hof heeft voorts als volgt op een door de verdediging gevoerd verweer beslist:
“Beslissing op gevoerd verweer
De raadsman heeft ter zitting van het hof aangevoerd dat er met betrekking tot de groene aanhangwagen op het erf van de broer van verdachte op 27 januari 2011 door de politie een onrechtmatige opsporingshandeling is verricht. Daartoe heeft de raadsman het volgende betoogd. De politie bevond zich op genoemde datum met toestemming van de bewoner [betrokkene], de broer van verdachte, bij wie verdachte regelmatig verbleef, in het kader van een onderzoek naar diefstal van een aanhangwagen op diens erf. Op dat erf trof de politie vervolgens een dubbelassige aanhangwagen aan, voorzien van het kenteken [001]. Uit onderzoek bleek dat deze aanhangwagen uit de provincie Drenthe was verduisterd dan wel was meegenomen. Deze aanhangwagen is vervolgens door de politie in beslag genomen. Met het aantreffen van deze aanhangwagen is het onderzoek naar de diefstal van de aanhangwagen op het erf van [betrokkene] geëindigd en is de toestemming die [betrokkene] de politie had gegeven eveneens geëindigd. De politie had niets meer op het erf van [betrokkene] te zoeken. De politie is echter op genoemd erf doorgegaan met zoeken en trof aldaar toen de bewuste groene aanhangwagen aan. De politie heeft de klep van die aanhangwagen geopend en trof daarin vervolgens een hoeveelheid verboden vuurwerk aan. Er was op dat moment tegen verdachte geen redelijk vermoeden van schuld aanwezig dat hij op enigerlei wijze bij de opslag en/of het voorhanden hebben van dit vuurwerk was betrokken. De politie had voor de doorzoeking van deze groene aanhangwagen geen toestemming van genoemde bewoner [betrokkene]. Ook had de politie geen machtiging om deze groene aanhangwagen te doorzoeken.
Derhalve dient het op 27 januari 2011 door de politie aantreffen van een hoeveelheid vuurwerk in de groene aanhangwagen op grond van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering te worden uitgesloten van het bewijs. Het overige voorhanden zijnde bewijs is onvoldoende voor een bewezenverklaring van het ten lastegelegde voor zover gepleegd op 27 januari 2011.
Het hof overweegt met betrekking tot dit verweer als volgt.
Op grond van de processtukken en het verhandelde ter zitting stelt het hof het navolgende vast. Verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] bevonden zich op 27 januari 2011 in het kader van een onderzoek naar diefstal van een aanhangwagen op het perceel [a-straat] te Waskemeer, gemeente Ooststellingwerf. Daar is woonachtig [betrokkene], de broer van verdachte, bij wie verdachte veel verbleef. [betrokkene] had de verbalisanten mondeling toestemming gegeven om zich op het perceel te bevinden en om in de schuren op het erf te kijken. Nadat de verbalisanten een aanhangwagen, waarvan vermoed werd dat deze gestolen dan wel verduisterd was, hadden aangetroffen en in beslag genomen, hebben verbalisanten verder onderzoek gedaan. Op het erf hebben zij daarbij een groene zelfbouw aanhangwagen aangetroffen, die door een klep te openen is. In die aanhangwagen troffen verbalisanten een hoeveelheid vuurwerk aan.
Het hof komt, met de raadsman, tot het oordeel dat de toestemming van de broer van verdachte niet geacht kan worden ook voor dit (laatste) onderzoek te zijn gegeven. Hetgeen verbalisanten daaromtrent hebben gerelateerd is daartoe niet voldoende expliciet.
Echter, voor het onderzoek dat hier is verricht hadden verbalisanten een dergelijke toestemming of een machtiging ook niet nodig. Hetgeen verbalisanten hebben gedaan kan niet als doorzoeking worden aangemerkt. Verbalisanten hebben hun bevoegdheid tot het verrichten van het nadere onderzoek, dat heeft geleid tot het aantreffen van het vuurwerk, kunnen ontlenen aan hun algemene opsporingstaak, hen opgedragen in artikel 141 van het Wetboek van Strafvordering.
Er is geen sprake van verzuim van vormen als bedoeld in artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering dat tot bewijsuitsluiting zou moeten leiden. Het verweer wordt verworpen.”
6. Het middel stelt de onder 5 geciteerde overweging van het Hof zowel voor wat betreft de bevoegdheid tot onderzoek als voor wat betreft het rechtsgevolg als bedoeld in artikel 359a Sv ter discussie. In de toelichting op het middel is de focus vooral gericht op de stelling dat het onderzoek in de aanhangwagen een doorzoeking was, maar het kan moeilijk anders dan dat het middel eveneens zo moet worden verstaan dat tevens wordt geklaagd dat het onderzoek niet plaatsvond ter opsporing en dat indien dat wel wordt aangenomen er geen bevoegdheid was zich ten behoeve van het zoekend rondkijken in of doorzoeken van de aanhangwagen de toegang tot die aanhangwagen te verschaffen.
7. Zonder nadere toelichting die ontbreekt, is het niet zonder meer begrijpelijk dat de opsporingsambtenaren in het onderhavige geval optraden ter opsporing als bedoeld in art. 132a Sv. Het is namelijk niet zonder meer begrijpelijk dat na het aantreffen van en de inbeslagname van een (eerste) aanhangwagen er nog grond was voor enig nader onderzoek met als doel het nemen van strafvorderlijke beslissingen. Uit de overwegingen van het Hof blijkt niet meer dan dat het optreden van de politie plaatsvond in verband met verdenking van diefstal van de aanhangwagen die inmiddels in beslag was genomen. Zonder toelichting is mij niet duidelijk waarom hier niet gezegd kan of moet worden dat de opsporingsfase inmiddels teneinde was gekomen. Het gaat hier louter om de klassieke1.grond voor opsporing: onderzoek naar aanleiding van een redelijk vermoeden dat een strafbaar is begaan. Die klassieke grond is niet aanwezig bij het onderzoek in de (tweede) aanhangwagen. De politie was nog slechts bevoegd op te treden in het kader van de in artikel 2 (oud) van de Politiewet bedoelde algemene taken, te weten handhaven van de openbare orde en hulpverlening.2.
8. Als desondanks wordt aangenomen dat het onderzoek plaats kon vinden in het kader van de opsporing is de volgende vraag of dit onderzoek het zich verschaffen van toegang tot een aanhangwagen kan impliceren. De verbalisanten hebben zich immers toegang tot de - niet afgesloten (bewijsmiddel 5)- aanhangwagen verschaft door deze aanhangwagen door middel van een klep te openen (bewijsmiddel 1). In het kader van de opsporing is dit verschaffen van toegang nader geregeld in de artikelen 96 en 96b Sv. Genoemde bepalingen kunnen hier echter geen grondslag bieden voor het verschaffen van toegang, omdat niet valt in te zien dat van een heterdaadsituatie sprake was. Ook de enigszins ruimere bevoegdheid van artikel 23 van de Wet economische delicten komt hier niet in aanmerking. De daarvoor vereiste aanwijzingen3.voor het plegen van een economisch delict ontbraken immers. Er blijkt niet meer dan dat het aantreffen van het vuurwerk in de aanhangwagen een toevalstreffer was. Als er dus al werd opgetreden in het kader van de opsporing ontbrak een grondslag voor de verbalisanten om zich toegang tot de aanhangwagen te verschaffen.
9. Indien anders dan hiervoor als uitgangspunt wordt genomen dat de verbalisanten wel ter opsporing bevoegd waren de toegang tot de aanhangwagen te verschaffen door de klep te openen, komt de vraag aan de orde of hetgeen vervolgens heeft plaatsgevonden moet worden aangemerkt als een doorzoeking. In de toelichting op het middel wordt tot een doorzoeking geconcludeerd omdat het openen van de klep en het daarop volgend onderzoek in onderling verband en samenhang als zodanig wordt aangemerkt. Ik meen dat het openen van de klep en wat daarna is gebeurd uit elkaar kan en moet worden getrokken. Het beroep dat in de toelichting op het middel wordt gedaan op rechtspraak4.waarbij het openen van kasten en deuren onder omstandigheden wordt aangemerkt als doorzoeking gaat niet op. Immers, daar gaat het om gevallen waarin nadat de toegang tot een woning is verschaft in het kader van het daar opvolgende onderzoek meer gebeurt dan louter rondkijken. Hier echter wordt nadat de toegang is verschaft het vuurwerk voor de hand aangetroffen. Het onderzoek zelf bestaat dus alleen uit kijken. Van een doorzoeking van de aanhangwagen5.is hier dan ook geen sprake.
10. De in het arrest van het Hof opgenomen verwerping van het verweer dat de verbalisanten onbevoegd zijn opgetreden is onjuist, omdat anders dan het Hof oordeelt de verbalisanten hun bevoegdheid tot het verrichten van het nadere onderzoek, dat heeft geleid tot het aantreffen van het vuurwerk, niet kunnen ontlenen aan hun algemene opsporingstaak, hen opgedragen in artikel 141 van het Wetboek van Strafvordering. In zoverre is het middel gegrond. Ook het oordeel dat er geen sprake is van verzuim van vormen kan niet in stand blijven. Het komt mij echter voor dat dit niet tot cassatie behoeft te leiden en wel op grond van het volgende.
11. De verdediging heeft noch in hoger beroep duidelijk en gemotiveerd aan de hand van de factoren uit art. 359a Sv, tweede lid, aangegeven dat de gewraakte handeling tot bewijsuitsluiting of enig ander rechtsgevolg dient te leiden.6.Aangezien de verdediging niet aan haar stelplicht ter zake heeft voldaan, behoeft het middel, mede gelet op (recente) rechtspraak, niet tot cassatie te leiden.7.Ook de in de schriftuur opgenomen Inleidende opmerkingen die kennelijk beogen te benadrukken dat elke inbreuk op de persoonlijke levenssfeer steeds moet leiden tot enig rechtsgevolg in de strafprocedure maakt dit niet anders. Ik zie geen aanleiding daarbij nader stil te staan, omdat niet naar voren wordt gebracht dat en waarom andersluidende rechtspraak van uw Raad8.onjuist zou zijn. Het middel behoeft niet tot cassatie te leiden.
12. Het middel is derhalve terecht voorgesteld, maar leidt niet tot cassatie. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van het bestreden arrest behoren te leiden.
13. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 13‑01‑2015
Zie HR 25 juni 2013, ECLI:NL:HR:2013:3, NJ 2014/10 m.nt. Reijntjes.
Zie onder meer: HR 21 oktober 2003, ECLI:NL:HR:AH9998, HR 21 oktober 2003, ECLI:NL:HR:AL6238 en HR 25 april 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO6419, HR 21 december 2010, ECLI:NL:HR:2010:BO8202.
Omdat het middel niet aan de orde stelt of het onderzoek in de aanhangwagen mogelijk –plaatsvond in het kader van een doorzoeking van het erf laat ik die vraag verder buiten beschouwing.
Vgl. HR 30 maart 2004, ECLI:NL:HR:2004:AM2533, NJ 2004, 376 m.nt. Buruma.
Vgl. HR 9 december 2014, ECLI:NL:HR:2014:3550, rov 3.5: “Gelet op hetgeen de raadsman heeft aangevoerd, heeft het Hof zijn oordeel dat de aanhouding van de verdachte rechtmatig is geweest, niet behoorlijk gemotiveerd. Dat behoeft evenwel niet tot cassatie te leiden, nu het gevoerde verweer blijkens de pleitnota slechts inhoudt dat sprake is van een vormverzuim als bedoeld in art. 359a Sv en dat zulks tot bewijsuitsluiting moet leiden, terwijl over het belang van het geschonden voorschrift dat niet tot aanhouding mag worden overgegaan zonder een daartoe door de (hulp)officier gegeven bevel, de ernst van het verzuim en het daardoor veroorzaakte nadeel niet meer wordt aangevoerd dan dat bij naleving van bedoeld voorschrift “geen klopjacht had plaatsgevonden” en de verdachte niet van zijn vrijheid beroofd zou zijn geweest. (Vgl: HR 19 februari 2013, ECLI:NL:HR:2013:BY5321, NJ 2013/308).”
HR 19 februari 2013, ECLI:NL:HR:2013:BY5321, NJ 2013/308 m.nt. B.F. Keulen.
Beroepschrift 30‑01‑2014
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Griffienummer: S / 13 / 02 157 E
SCHRIFTUUR
Inzake
de heer [rekwirant],
advocaat: mr. G.J.P.M. Grijmans
De heer [rekwirant], verder te noemen: ‘[rekwirant]’, geboren op [geboortedatum] 1975, wonende te ([postcode]) [woonplaats], aan het adres [adres], rekwirant tot cassatie van het hem betreffende arrest van het Gerechtshof Arnhem — Leeuwarden, locatie Leeuwarden, op 15 april 2013 gewezen onder parketnummer 24-002568-11.
[rekwirant] dient de navolgende cassatiemiddelen in:
INLEIDENDE OPMERKINGEN
1.
In de zaak van [rekwirant] komt de vraag aan de orde waar rechtmatig optreden van opsporingsambtenaren begint en waar dit eindigt.
2.
Gedurende de menselijke geschiedenis heeft er bijna altijd een manier van opsporing en vervolging van (mogelijke) strafbare feiten plaatsgevonden. Over de grenzen van het toelaatbare hierbij is vaak wisselend gedacht. Zo hebben zich in het verleden stemmen opgedaan die het mantra bezigden: ‘De politie geniet volledige opsporingsvrijheid, immer, hij die niets te verbergen heeft…’
3.
Binnen de huidige rechtstaat is afstand genomen van dat uitgangspunt. Overheidsbevoegdheden en -plichten vloeien voort uit de Grondwet en worden nader ingekaderd bij of krachtens de wet. Zo ook het politieoptreden.
4.
De kern hierbij is dat de persoonlijke levenssfeer van individuele personen wordt gerespecteerd. Zowel Grondwet als het EVRM formuleren dit als een (grond)recht, met de verplichting aan de overheid om zich van inbreuken op dit recht te onthouden. De eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer is niet absoluut. Inbreuken zijn mogelijk onder strikte voorwaarden.
5.
De reden dat op dit punt zo uitvoerig wordt ingegaan, is gelegen in het feit dat [rekwirant] duidelijk wenst te maken dat eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer het uitgangspunt is en dat enkel en alleen onder bepaalde stringente, in de wet opgenomen omstandigheden hierop een inbreuk kan worden gemaakt. De wet normeert tevens de wijze van de inbreuk
6.
[rekwirant] is dan ook van mening dat bij de beoordeling van de vraag of aan een bepaalde (onrechtmatige) inbreuk gevolgen dienen te worden verbonden, zoals bijvoorbeeld uitsluiting van het ten gevolge van deze (onrechtmatige) inbreuk verkregen bewijs, de gevolgen van deze inbreuk dienen te worden geobjectiveerd. Wat betekent een dergelijke inbreuk, los van de gevolgen van deze onrechtmatige inbreuk voor [rekwirant], maar voor de mate waarin de rechtstaat en de daarmee verbonden grondrechten geweld is aangedaan.
7.
Daarbij dient naar de mening van [rekwirant] in ogenschouw te blijven worden genomen dat het passeren van eventuele vormverzuimen en gebreken door uw Raad natuurlijk niet betekent dat uw Raad bepaald onrechtmatig optreden goedkeurt, maar dat in de praktijk door opsporingsambtenaren en burgers dit zo wel zal worden ervaren.
8.
Dit maakt dan ook dat in het geval uw Raad overschrijdingen van hetgeen te doen betamelijk is door opsporingsambtenaren niet sanctioneert, door hieraan duidelijke en strenge gevolgen te verbinden, het opsporingsapparaat telkenmale haar grenzen zal (kunnen gaan) verleggen. Dit mondjesmaat verschuiven van grenzen is niet altijd duidelijk zichtbaar op korte termijn, maar kan op lange termijn zeer nadelige consequenties met zich meebrengen.
9.
Hetgeen hiervoor is aangegeven laat zich — mijns inziens — zeer goed vertalen in een voorbeeld. Indien men een kikker in een pan met koud water op het gasfornuis zou zetten en het gas zou ontbranden, blijft de kikker in het water. De temperatuur zal stijgen tot de kikker komt te overlijden. Indien men een pan met water op het gasfornuis zou zetten en de kikker pas op het moment van koken van dat water in het water zou gooien, zal de kikker er onmiddellijk uitspringen.
Cassatiemiddel I
10.
Schending van het recht en / of verzuim van vormen waarvan niet naleving nietigheid met zich meebrengt, doordat het Gerechtshof ten onrechte, althans op onjuiste gronden heeft overwogen en beslist:
‘Echter, voor het onderzoek dat hier is verricht hadden verbalisanten een dergelijke toestemming of een machtiging ook niet nodig. Hetgeen verbalisanten hebben gedaan kan niet als doorzoeking worden aangemerkt. Verbalisanten hebben hun bevoegdheid tot het verrichten van het nadere onderzoek, dat heeft geleid tot het aantreffen van het vuurwerk, kunnen ontlenen aan hun algemene opsporingstaak, hen opgedragen in artikel 141 van het Wetboek van Strafvordering
Er is geen sprake van verzuim van vormen als bedoeld in artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering dat tot bewijsuitsluiting zou moeten leiden. Het verweer wordt verworpen
Toelichting
11.
Uw Raad heeft bepaald dat handelingen van opsporingsambtenaren welke verder gaan dan zoekend rondkijken, dienen te worden aangemerkt als een doorzoeking. Voor een doorzoeking zijn aanmerkelijk strengere eisen gesteld dan aan zoekend rondkijken.1.
12.
Dit standpunt van uw Raad noopt tot nadere uitleg van hetgeen kan worden gezien als zoekend rondkijken. Uw Raad heeft hierover bepaald dat als zoekend rondkijken kan worden gezien het eventueel verplaatsen van dozen teneinde zich de doorgang te verschaffen2., alsook het openen van mogelijke doorgangen.
13.
De Memorie van Toelichting bij het wetsvoorstel dat heeft geleid tot de Wet van 27 mei 1999, Stb. 243 tot herziening van het gerechtelijk vooronderzoek, houdt ten aanzien van art. 96 Sv onder meer het volgende in:
‘In het voorgestelde artikel 96 is aan de algemene inbeslagnemingsbevoegdheid van de gewone opsporingsambtenaar gekoppeld de bevoegdheid ter inbeslagneming elke plaats te betreden. Het doel van het betreden van de desbetreffende plaats moet zijn een voor inbeslagneming vatbaar voorwerp (zie art. 94 Sv) in beslag te nemen. Ter inbeslagneming kan ook een woning waarvan de toegang door de bewoner wordt geweigerd, worden binnengetreden. De opsporingsambtenaar mag enkel en alleen zoekend rondkijken en de voor de hand liggende voorwerpen in beslag nemen. Een verdergaand onderzoek is krachtens deze bepaling niet geoorloofd. Dit zoekend rondkijken kan in alle vertrekken van de woning, voor zover deze niet zijn afgesloten, plaatsvinden. De voor inbeslagneming vatbare voorwerpen moeten met het oog zijn waar te nemen. Zo valt het openen van een niet afgesloten slaapkamer onder zoekend rondkijken, terwijl het openen van een niet afgesloten muurkast als doorzoeken moet worden aangemerkt. De precieze grenzen tussen het ‘zoekend rondkijken’ en de ‘doorzoeking’ zullen aan de hand van de concrete feiten en omstandigheden door de rechtspraak bepaald moeten worden.
Ten aanzien van de aan de binnentreding van een woning verbonden voorschriften zijn thans de artikelen 120–123 Sv van toepassing. Onder ‘plaats’ kan iedere denkbare plaats worden verstaan: een pakhuis, een schuurtje, een woning, een postkantoor, een bankgebouw, een tuin, een balkon of een vervoermiddel.
Bij de regeling van het binnentreden ter inbeslagneming van een woning door een gewone opsporingsambtenaar gaat het om een evenwichtige afweging van twee fundamentele belangen, te weten de inbreuk op het huisrecht en de privacy van de bewoner enerzijds en de effectiviteit van de algemene inbeslagnemingsbevoegdheid van de gewone opsporingsambtenaar en de veiligstelling van het in beslag te nemen voorwerp anderzijds. Ik ben met de commissie [commissie Moons] van oordeel dat de artikelen 120–123 Sv ter zake van de bescherming van het huisrecht en de privacy van de bewoner voldoende bescherming bieden, zolang de inbreuk beperkt blijft tot het in de woning zoekend rondkijken. Onder de door mij voorgestelde beperkende voorwaarden acht ik de inbreuk op genoemde rechten proportioneel ten opzichte van het beoogde en legitieme doel van de inbeslagneming.’
(Kamerstukken II, 1992–1993, 23 251, nr. 3, p. 17).
14.
In de onderhavige zaak blijkt uit het proces-verbaal van bevindingen van de verbalisanten dat de verbalisanten op het erf van de broer van verdachte aanwezig waren ter opsporing van een aanhangwagen. Nadat deze aanhangwagen door de verbalisanten is aangetroffen op het erf van de broer van verdachte, hebben de verbalisanten nog een andere afgesloten, aanhangwagen aangetroffen.
15.
Het Gerechtshof overweegt ten aanzien van dit punt dat de verbalisanten na het aantreffen van de eerstgenoemde aanhangwagen nader onderzoek hebben verricht. Waarnaar deze verbalisanten nader onderzoek hebben gedaan wordt door het Gerechtshof in haar arrest niet aangegeven. [rekwirant] begrijpt dit zo dat door de verbalisanten nader onderzoek is gedaan naar mogelijke andere gestolen dan wel verduisterde aanhangwagens.
16.
De verbalisanten komen uiteindelijk bij een volledig afgesloten zelfbouw aanhangwagen. Deze aanhangwagen wordt vervolgens door de verbalisanten geopend, waarna zij een hoeveelheid vuurwerk aantreffen.
17.
Het is dit openen van de aanhangwagen dat [rekwirant] onrechtmatig acht. Er was immers op het moment van openen van de aanhangwagen geen enkele redelijke verdenking van een strafbaar feit ten aanzien van deze aanhangwagen. Indien en voor het geval dat dit er wel zou zijn, hadden de verbalisanten eenvoudig aan de hand van het kenteken kunnen controleren of de groene aanhangwagen als vermist was opgegeven. Dit is niet gebeurd. Daarbij wordt opgemerkt dat voor dit onderzoek de aanhangwagen in het geheel niet hoeft te worden geopend. Het doel dat beoogd dient te worden met een eventuele doorzoeking, namelijk een (mogelijke) inbeslagname, kon dan ook op geen enkele manier worden bereikt door middel van de ingestelde doorzoeking. Immers, voor een eventuele inbeslagneming van de groene aanhangwagen was het openen in het geheel niet noodzakelijk.
18.
Het Gerechtshof overweegt ter zake dan ook ten onrechte dat het openen van de groene aanhangwagen niet kan worden aangemerkt als een doorzoeking. Het Gerechtshof motiveert dit oordeel niet, ondanks het feit dat dit een uitdrukkelijk en onderbouwd door [rekwirant] ingenomen standpunt betreft dat er sprake was van een doorzoeking en dat deze doorzoeking onrechtmatig was / is. [rekwirant] is dan ook van mening dat dit oordeel van het Gerechtshof zowel onvoldoende gemotiveerd c.q. onbegrijpelijk is, alsook dat het Gerechtshof uitgaat van een onjuiste rechtsopvatting ter zake. Het arrest van het Gerechtshof kan om die redenen naar de mening van [rekwirant] niet in stand blijven.
19.
Ook is er indien en voor het geval uw Raad zou oordelen dat er geen machtiging vereist was voor de gewraakte onderzoekshandeling, omdat er geen sprake was van een doorzoeking, stelt [rekwirant] zich op het standpunt dat er sprake was van een onrechtmatige onderzoekshandeling, nu de aanhangwagen niet door de verbalisanten is geopend met het doel daarin eventueel aanwezige zaken in beslag te nemen. Voor de inbeslagname was het openen van de aanhangwagen in het geheel niet vereist. Ook was er op het moment van het onderzoek aan de groene aanhangwagen geen enkele redelijke verdenking van een strafbaar feit terzake deze aanhangwagen en / of mogelijk zich daarin bevindende zaken. Redenen waarom het arrest van het Gerechtshof naar de mening van [rekwirant] niet in stand kan blijven. Door te beslissen dat het openen van de aanhangwagen onder deze omstandigheden geen vormverzuim als bedoeld in artikel 359a Sv oplevert geeft het Gerechtshof blijk van een onjuiste rechtsopvatting. Dit oordeel is voorts onbegrijpelijk nu zij onvoldoende is gemotiveerd.
20.
[rekwirant] kan zich voorts niet vinden in het standpunt van het Gerechtshof dat de verbalisanten het openen van de groene aanhangwagen mochten baseren op artikel 141 Sv, nu [rekwirant] van mening is dat artikel 141 Sv slechts een zeer algemene bepaling behelst ter zake welke personen belast zijn met het opsporen van strafbare feiten. Deze personen als bedoeld in artikel 141 Sv hebben diverse opsporingsbevoegdheden welke nader worden geëxpliceerd in het gesloten stelsel van opsporingsbevoegdheden. Aan artikel 141 Sv kunnen naar de mening van [rekwirant] geen zelfstandige opsporingsbevoegdheden worden ontleend. Door te overwegen zoals het Gerechtshof heeft overwogen, geeft het Gerechtshof dan ook blijk van een onjuiste rechtsopvatting. Tevens is naar de mening van [rekwirant] het arrest van het Gerechtshof op dit punt onvoldoende en onbegrijpelijk gemotiveerd. Redenen waarom [rekwirant] van mening is dat het arrest van het Gerechtshof niet in stand kan blijven.
Dit cassatieschriftuur wordt ondertekend en ingediend door mr. G.J.P.M. Grijmans, advocaat te (8701 HZ) Bolsward, kantoorhoudende aan het adres Wipstraat 8 (correspondentieadres: Postbus 27, 8700 AA Bolsward). Mr. G.J.P.M. Grijmans verklaart tot deze ondertekening en indiening bepaaldelijk te zijn gevolmachtigd.
Bolsward, 30 januari 2014
mr. G.J.P.M. Grijmans
Voetnoten
Voetnoten Beroepschrift 30‑01‑2014
Zie onder meer: HR 4 januari 2011, LJN: BM6673
Zie ondermeer: HR 19 november 2003, LJN: AL6238