NJ 2014/10
Bevoegdheid doorzoeken vervoermiddelen ex art. 23 WED.
HR 25-06-2013, ECLI:NL:HR:2013:3, m.nt. J.M. Reijntjes
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
25 juni 2013
- Magistraten
Mrs. A.J.A van Dorst, B.C. Savornin Lohman, W.F. Groos, J. Wortel, N. Jörg
- Zaaknummer
11/01500 E
- Conclusie
A-G mr. A.J.M. Machielse
- Noot
J.M. Reijntjes
- JCDI
JCDI:ADS161765:1
- Vakgebied(en)
Strafprocesrecht / Bijzondere onderwerpen
Materieel strafrecht / Sancties
Strafprocesrecht / Voorfase
Bijzonder strafrecht / Bijzondere onderwerpen strafrecht
Bijzonder strafrecht / Economisch strafrecht
- Brondocumenten
ECLI:NL:HR:2013:3, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 25‑06‑2013
ECLI:NL:PHR:2013:3, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 16‑04‑2013
Beroepschrift, Hoge Raad, 10‑01‑2013
- Wetingang
Art. 23 WED
Essentie
De toepassing van de opsporingsbevoegdheid ex art. 23 WED is niet beperkt tot bijzondere plaatsen waar een in de WED bedoeld voorschrift vermoedelijk niet wordt nageleefd; het belang van de opsporing brengt mee dat bij aanwijzingen dat zo een voorschrift niet wordt nageleefd, ook vastgesteld moet kunnen worden waar zich een overtreding van het voorschrift voordoet (vgl. HR 9 maart 1993, LJN ZC9268, NJ 1993/633. De verbalisanten mochten, mede gelet op de hun bekende omstandigheid dat in het Rotterdamse havengebied bij het vervoer van gevaarlijke stoffen de toepasselijke regelgeving niet voldoende ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.