Einde inhoudsopgave
Bevrijdende verweren (BPP nr. XXII) 2023/356e
356e De rechter vult ambtshalve de rechtsgronden aan; ius curia novit (art. 25 Rv)
H.W.B. thoe Schwartzenberg, datum 27-01-2023
- Datum
27-01-2023
- Auteur
H.W.B. thoe Schwartzenberg
- JCDI
JCDI:ADS691931:1
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
Voetnoten
Voetnoten
HR 27 november 2015, ECLI:NL:HR:2015:3422, NJ 2017/56 met nt. E.W.J. de Groot, JBPr 2016/8 met nt. F.J.P. Lock (Van Kooten/gem. Leusden; betreft onteigening). Zie voor het contrast: HR 30 oktober 2015, ECLI:NL:HR:2015:3195, NJ 2015/448, JBPr 2016/7 met nt. F.J.P. Lock (Muradin/Waaijer).
Snijders 2008a, p. 544.
Zie ook Lock 2016b onder 2.
HR 20 april 2018, ECLI:NL:HR:2018:644, NJ 2018/463.
HR 24 februari 2012, ECLI:NL:HR:2012:BV0472, r.o. 4.5.2, NJ 2012/143 (Post/Kleijweg).
A-G Langemeijer in zijn conclusie randnr. 2.7 vóór HR 15 mei 1998, ECLI:NL:PHR:1998:ZC2655, NJ 1998/625 (Van Rooij/Erven Van der Sluijs). Zie ook Asser 2015 Preadvies, 3.4.3.
Ahsmann 2017a. Van Schaick bepleitte dat de nadruk blijft liggen op de partijautonomie (Van Schaick 2017).
Asser, Groen & Vranken 2006, p. 53 en p. 182 (11.5).
Reactie van de minister op Uitgebalanceerd van 5 februari 2007, Kamerstukken II 2006-2007, 30 951, nr. 1.Zie ook De Bock 2011/3.8. In art. 24 lid 2 Wetsontwerp Herziening Bewijsrecht is de opvatting van de minister opgenomen.
Asser 2015 Preadvies, 3.4.1 en 3.4.3 en Asser Procesrecht/Van Schaick 2 2022/99.
HR 15 mei 1998, ECLI:NL:HR:1998:ZC2655, NJ 1998/625 (Van Rooij/Erven Van der Sluijs).
Asser/Vranken Algemeen deel 1995/45.
Art. 25 verplicht de rechter tot ambtshalve aanvulling van rechtsgronden. De rechter is verplicht na te gaan welke rechtsregel van toepassing is op de door partijen aangevoerde feitelijke gronden, mits de voor de toepassing van deze regel relevante feiten aan de vordering of het verweer ten grondslag zijn gelegd.1 De verplichting tot ambtshalve aanvullen geldt in beginsel slechts binnen de rechtsstrijd van partijen.2 De rechter mag alleen die rechtsgronden ambtshalve toepassen die bij de feitelijke grondslag van de vordering of van het verweer passen (art. 24 Rv).3 Het ambtshalve aanvullen van rechtsgronden komt neer op het juridisch kwalificeren van de door een partij aangevoerde feiten. De rechter moet zelfstandig nagaan of - en zo ja op welke juridische grondslag – de in de procedure vastgestelde feiten kunnen leiden tot toe- of afwijzing van (een deel van) de vordering. Niet van belang is of die partij de precieze rechtsregel en kwalificatie heeft ingeroepen.4 Noodzakelijk, maar ook voldoende is dat zodanige stellingen zijn betrokken door een partij dat die, zo nodig in onderling verband en samenhang bezien en voor zover kenbaar voor rechter en de wederpartij, honorering van de vordering of het verweer kunnen dragen op de door de rechter bij te brengen rechtsgrond.5
Voorbeeld
“Indien eiser, door zijn eigen onjuiste kwalificatie van de feiten op het verkeerde spoor, onvoldoende feiten heeft gesteld om de vordering na de juiste kwalificatie toewijsbaar te maken, mag de rechter de ontbrekende feiten niet aanvullen (art. 48 Rv [oud]). De vordering zal in dat geval stranden omdat niet aan alle wettelijke vereisten is voldaan. Wanneer eiser, ook al heeft hij een verkeerd juridisch etiket op de gestelde feiten geplakt, echter voldoende feiten heeft gesteld om zijn vordering — ook wanneer de juiste kwalificatie wordt toegepast — toewijsbaar te maken, brengt de regel van art. 48 Rv [oud] met zich mede dat de rechter zo nodig de rechtsgronden aanvult. De vordering kan dan worden gehonoreerd, aangenomen dat er geen ander (inhoudelijk) beletsel voor toewijzing is. Dit laatste is vaste rechtspraak.”6
Aanvulling feitelijke grondslag?
Met betrekking tot art. 25 Rv verwijst Ahsmann7 naar de aanbeveling van de Commissie Fundamentele Herbezinning: 8 ‘Vanwege de verstrengeling van recht en feit zal de rechter die ziet dat het gestelde of gebleken feitencomplex en de door de partij op grond daarvan ingeroepen rechtsgevolgen niet goed op elkaar aansluiten, in het licht van art. 25 Rv de taak hebben zulks aan de orde te stellen.’ Deze aanbeveling is door de wetgever niet overgenomen; de minister gaf aan geen behoefte te hebben aan wetgeving die de mogelijkheden van ambtshalve aanvullen van feiten verruimt, maar overweegt wel de mogelijkheid voor de rechter om vragen ter zake te stellen aan partijen in wetgeving te verduidelijken.9
Wat betreft verweerder zal de rechter zelfstandig moeten nagaan of op grond van een rechtsregel – en zo ja op welke juridische grondslag – de in de procedure vastgestelde feiten kunnen leiden tot afwijzing van (een deel van) de vordering van eiser. Dat geldt ook indien verweerder zelf deze rechtsregel niet naar voren heeft gebracht, maar de benodigde feiten daarvoor wel heeft aangevoerd.10 De rechter kan de vordering van eiser afwijzen op grond van een andere rechtsregel dan die door verweerder werd aangevoerd wanneer de rechter die andere rechtsregel – binnen de vastgestelde feiten – beslissend oordeelt.11 Het stellen van veel feiten biedt de rechter meer armslag om een verweer op een andere grondslag te honoreren.12