Einde inhoudsopgave
De overeenkomst in het insolventierecht (R&P nr. InsR3) 2012/4.5.1
4.5.1 Algemeen
mr. T.T. van Zanten, datum 14-09-2012
- Datum
14-09-2012
- Auteur
mr. T.T. van Zanten
- JCDI
JCDI:ADS389221:1
- Vakgebied(en)
Insolventierecht / Faillissement
Verbintenissenrecht / Overeenkomst
Voetnoten
Voetnoten
Zie ook § 3.2, waar het keuzerecht van de curator is gesignaleerd als één van de uitgangspunten die de confrontatie tussen het insolventierecht en het contractenrecht beheersen.
Zie ook Verstijlen 2006a, p. 100.
Indien de curator hiermee draalt, heeft de wederpartij op grond van art. 46§ 1 lid 2 Faill.W. de bevoegdheid hem aan te manen zijn beslissing binnen vijftien dagen te nemen.
Is sprake van een procedure onder het op liquidatie gerichte Chapter 7, dan dient de trustee in beginsel binnen 60 dagen zijn keuze te hebben gemaakt, bij gebreke waarvan het contract als rejected heeft te gelden; zie § 365(d)(1) BC. In geval van een procedure onder Chapter 11 heeft de debtor in possession in dit kader als regel de tijd tot het moment dat de bankruptcy cours het ingediende plan of reorganization goedkeurt, tenzij de cours hem op verzoek van de wederpartij dwingt op een eerder moment een beslissing omtrent gestanddoening te nemen; zie § 365(d)(2) BC.
Zie ook Verstijlen 2006a, p. 100.
Zie Wessels Insolventierecht II 2012, par. 2483. In dezelfde zin voor het Belgische recht: Dirix 2010a, p. 153. Idem voor het Amerikaanse recht: Tabb & Brubaker 2006, p. 426.
Naar Nederlands recht is hiervoor instemming van de wederpartij vereist, behoudens het bijzondere geval dat de rechter zijn instemming daarvoor in de plaats kan stellen (zie art. 7:307 BW). In de Verenigde Staten heeft de trustee echter op grond van § 365(f) BC een bijzondere bevoegdheid om overeenkomsten waarbij de debtor partij is over te dragen aan een derde, zónder dat daartoe de instemming van de wederpartij vereist is. Zie over deze regeling — die in de Verenigde Staten bekritiseerd wordt — nader § 7.6.3.
Vgl. Rb. Rotterdam 29 januari 1998, KG 1998, 94.
De mogelijkheden om zich op een dergelijke contractuele clausule te beroepen zijn echter niet onbegrensd; zie nader § 7.2.
Zie ook Van Nievelt 1907, p. 77. In dezelfde zin voor het Belgische recht: Dirix 2003, p. 205; De Wilde 2005, p. 173; Dirix 2010a, p. 154.
Zie ook § 4.4.4.
Zie Dirix 2010a, p. 154.
Waar de regeling van art. 37 Fw de wederpartij een middel verschaft om een einde te maken aan de onzekere situatie waarin zij als gevolg van het faillissement van haar contractpartij is komen te verkeren, verwoordt zij tegelijkertijd het zogeheten keuzerecht van de curator. Wanneer de curator op de voet van art. 37 Fw een termijn is gesteld, zal hij immers een keuze dienen te maken tussen gestanddoening en niet-gestanddoening.1
Dit keuzerecht is in internationaal verband een steeds terugkerend fenomeen.2 Zo is het ook in België aan de curator om te kiezen of hij lopende overeenkomsten al dan niet verder zal uitvoeren. Dit zogeheten optierecht is neergelegd in art. 46 Faill.W., welke bepaling kan worden beschouwd als het equivalent van art. 37 Fw, met dien verstande dat zij niet primair als een faciliteit voor de wederpartij is geformuleerd, maar als een keuzerecht van de curator. Art. 46 § 1 lid 1 Faill.W. bepaalt dat de curator na zijn aanstelling onverwijld dient te beslissen of hij 'de overeenkomsten die gesloten zijn voor de datum van het vonnis van faillietverklaring en waaraan door dat vonnis geen einde wordt gemaakt', verder zal uitvoeren.3 Het Amerikaanse insolventierecht neemt eveneens het keuzerecht van de trustee tot uitgangspunt. Op grond van § 365 (a) BC geldt dat 'the trustee, subject to the court's approval, may assume or reject any executory contract or unexpired lease of the debtor.'4
Het keuzerecht biedt de curator aan de ene kant de mogelijkheid de boedel te ontdoen van overeenkomsten die — mede gezien de mate waarin daaraan inmiddels door partijen uitvoering is gegeven — per saldo verliesgevend zijn of waarbij hij in het kader van een eventuele voortzetting van de onderneming niet langer belang meent te hebben. Aan de andere kant stelt het keuzerecht hem juist in staat te profiteren van prestaties die de boedel voordeel brengen.5 Daarbij geldt dat de curator er alleen voor kan kiezen het contract integraal gestand te doen, dat wil zeggen met alle daaruit voortvloeiende rechten en verplichtingen; cherry picking is niet mogelijk.6 Ook is denkbaar dat de curator in dit opzicht géén keuze maakt, maar het contract overdraagt aan een derde,7 om zo een doorstart mogelijk te maken, om de in de overeenkomst besloten liggende (meer) waarde te realiseren of (slechts) de daaruit voortvloeiende schade voor de boedel te beperken.8
Partijen kunnen de curator de mogelijkheid om te kiezen voor nakoming op voorhand ontnemen, bijvoorbeeld door vast te leggen dat de wederpartij in geval van faillissement het recht heeft de overeenkomst te ontbinden of dat de overeenkomst in dat geval ipso facto zal zijn ontbonden 9 Het spreekt voor zich dat het recht van de curator om te kiezen voor niet-nakoming niet kan worden `weggecontracteerd', bijvoorbeeld door te bepalen dat het contract ondanks een eventueel faillissement moet worden uitgevoerd,10 of anderszins buitenspel kan worden gezet, bijvoorbeeld door in de termijnstellingsbrief op te nemen dat de overeenkomst ook bij het uitblijven van een tijdige reactie zijdens de curator heeft te gelden als door hem gestand gedaan.11 Een en ander zou neerkomen op het creëren van een preferentie (boedelschuld) buiten de wet om.12