HR 25 maart 2003, ECLI:NL:HR:2003:AE9049, NJ 2003, 552 m.nt. Buruma, r.ov. 3.6; HR 29 september 2009, ECLI:NL:HR:2009:BI4736, NJ 2010, 117 m.nt. Keijzer; HR 10 januari 2012, ECLI:NL:HR:2012:BU3460, NJ 2012, 503 m.nt. Keulen, r.ov. 2.3.
HR, 22-04-2014, nr. 13/00512
ECLI:NL:HR:2014:975
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
22-04-2014
- Zaaknummer
13/00512
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Materieel strafrecht (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2014:975, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 22‑04‑2014; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2014:324, Gevolgd
ECLI:NL:PHR:2014:324, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 04‑03‑2014
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2014:975, Gevolgd
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2014-0210
Uitspraak 22‑04‑2014
Inhoudsindicatie
Poging doodslag. Slagende bewijsklacht opzet.
Partij(en)
22 april 2014
Strafkamer
nr. 13/00512
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem van 28 december 2012, nummer 21/000591-12, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1979.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. J.O.A.N. de Vries, advocaat te Amersfoort, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal A.J. Machielse heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest voor zover het de beslissing over het eerste tenlastegelegde feit (parketnummer 08-710725-10) en de strafoplegging betreft en tot verwijzing van de zaak naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden teneinde in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
2. Beoordeling van het middel
2.1.
Het middel klaagt dat het in de zaak met parketnummer 08-710725-10 bewezenverklaarde (voorwaardelijk) opzet niet uit de door het Hof gebezigde bewijsmiddelen kan volgen.
2.2.1.
Ten laste van de verdachte is in de zaak met parketnummer 08-710725-10 bewezenverklaard dat:
"hij op 20 oktober 2010 te Almelo ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [betrokkene 1] van het leven te beroven, met dat opzet, - met een mes - naar de woning van [betrokkene 1] is gegaan en vervolgens dat mes in de rug, en het lichaam van [betrokkene 1], heeft gestoken, en [betrokkene 1] heeft geslagen en getrapt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid."
2.2.2.
Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
"1. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal (op p. 49 e.v. van het proces-verbaal, proces-verbaalnummer 2010094870) voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - als relaas van verbalisanten:
Op woensdag 20 oktober 2010 omstreeks 01.40 uur, zijn wij, verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2], gezonden naar de hoek van de Reigerstraat met de Irisstraat te Almelo alwaar onenigheid zou zijn op straat. Ter plaatse gekomen troffen wij in eerste instantie niets aan en werden wij aangesproken door [betrokkene 2], wonende [a-straat 1] te Almelo. Deze verklaarde ons dat hij de melder was en dat het ging om perceel [b-straat 1] te Almelo. Hij had toen hij thuis kwam gezien dat er een jongen op een bromfiets voor de deur stond die veel lawaai maakte. Deze jongen was via de achterzijde naar binnen gegaan en hij had toen veel lawaai gehoord. Even later zag hij de jongen op de bromfiets weer via de voordeur naar buiten komen. Deze had volgens hem iets glimmends in de hand wat leek op een mes. Hij is weer op zijn bromfiets gestapt en weggereden via de Reigerstraat in de richting van de Violierstraat.Wij, verbalisanten, zijn gaan kijken bij het perceel [b-straat 1] te Almelo. In de woning brandde licht en wij zagen via het raam aan de voorzijde dat er een manspersoon op de grond lag. Op aankloppen werd niet gereageerd. Via de achterdeur hebben wij de woning betreden en zagen daar een manspersoon liggen op de grond. De man had een bebloed hoofd en naast hem lag een plas bloed. De man ademde normaal en werd op ons aanspreken wakker en wist niet wat er gebeurd was. Wij zagen dat op de rugzijde van de jas van de man bloed zat.
Wij zagen dat er diverse stoelen omver lagen en dat de computerkast op de grond lag. Aan deze kast zat bloed. Er waren diverse sporen te zien alsof er een worsteling had plaatsgevonden in de woning.De man werd afgevoerd met de ambulance met in ieder geval een hoofdwond en een wond bij zijn oor. Later kwam er bericht van het ziekenhuis dat de man ook een steekwond in zijn rug had. Ook kwam er bericht door van de meldkamer dat een man zich telefonisch had gemeld als zijnde de dader van het voorval aan de Irisstraat.
2. Het in de wettelijke vorm opgemaakte stamproces-verbaal, proces-verbaalnummer 2010094870, gesloten en getekend op 7 december 2010 door [verbalisant 3] en [verbalisant 4], beiden senior-rechercheur van Regiopolitie Twente, voor zover op p. 11 e.v. inhoudende - zakelijk weergegeven - als relaas van verbalisanten:
Op verzoek van verbalisanten werd door de Regionale Meldkamer te Hengelo een zestal geluidsfragmenten op een CD aangeleverd. Op deze geluidsfragmenten zijn gesprekken te horen met de verdachte [verdachte] en getuige [betrokkene 2].
- Het eerste gesprek: 20-10-2010, om 00.33.38 uur. De verdachte geeft aan dat er problemen zijn met zijn oom
- Het derde gesprek: 20-10-2010, om 01.02.52 uur. De verdachte [verdachte] geeft aan dat hij teruggaat naar de Irisstraat en dat hij gaat afhandelen met zijn oom.
- Het zesde gesprek: 20-10-2010 om 02.20.25 uur. De verdachte [verdachte] belt weer met de meldkamer en geeft aan dat hij zijn oom heeft nagekeken en dat hij een ambulance wil hebben op de Irisstraat en zegt dat ze naar zijn oom moeten gaan kijken.
3. Een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef en onder 5° van het Wetboek van Strafvordering, te weten de geneeskundige verklaring (als bijlage op p. 69 van het proces-verbaal, proces-verbaalnummer 2010094870) voor zover inhoudende, - zakelijk weergegeven -:
Geneeskundige verklaring
Medische informatie betreffende:
Achternaam [achternaam betrokkene 1]
Voornamen [voornamen betrokkene 1]
Geboren [geboortedatum] 1956
Geboorteplaats, - land [geboorteplaats], in Nederland
Adres [b-straat 1]
Postcode, plaats [woonplaats]
Omschrijving van het letsel.
A: Uitwendig waargenomen letsel:
Steekverwonding rug (rechtsboven), 2 centimeter.
2x steekwond linkerbovenarm, 1 en 2 centimeter
scheurwond linkeroor
Er is sprake van gering uitwendig bloedverlies.
C. Psychische stoornissen: ja
Storingen in het bewustzijn: ja
D: Datum waarop voornoemde persoon werd onderzocht: 20/10/10
E: Overige van belang zijnde informatie (operaties, blijvend letsel e.d.)
Onder invloed van alcohol, promillage 2,4.
F: Geschatte duur van de genezing: 10 dagen.
Datum: 29/10/10, namens dhr. Ramakers
4. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal (op p. 60 e.v. van het proces-verbaal, proces-verbaalnummer 2010094870) voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - als verklaring van [betrokkene 1]:
op woensdag 20 oktober 2010 te 01.36 uur werd ik op de [b-straat 1] te Almelo, gestoken door [verdachte]. Ik heb niemand toestemming gegeven mij opzettelijk en wederrechtelijk pijn en/of letsel toe te brengen.
5. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal (op p. 77 e.v. van het proces-verbaal, proces-verbaalnummer 2010094870) voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - als verklaring van [betrokkene 3]:
Ik heb nu ongeveer drie jaar een relatie gehad met [betrokkene 1]. Op de avond van de steekpartij was ik eerst gewoon thuis aan de [b-straat 1] te Almelo. Op een gegeven moment, het was in de avond, ben ik het huis uitgegaan omdat ik ruzie wilde voorkomen met [betrokkene 1]. Ik ben naar [betrokkene 4] gegaan. [betrokkene 4] woont aan de [c-straat 1] te Almelo. Toen ik in de woonkamer kwam zei ik dat ik daar naartoe kwam omdat ik ruzie wilde voorkomen met [betrokkene 1]. Kort daarna ging kleine [verdachte] (het hof begrijpt: de verdachte) weg zonder iets te zeggen.
Ongeveer een half uurtje later kwam kleine [verdachte] weer bij [betrokkene 4] binnen. Ik zag dat kleine [verdachte] bloed aan zijn handen had. Ik vroeg aan [verdachte]: 'Wat heb jij nu?' Ik hoorde [verdachte] zeggen dat hij [betrokkene 1] in elkaar geslagen had. Ik hoorde van [betrokkene 4] dat [betrokkene 4] de volgende dag een mes uit de keuken miste. Dit zou een slagersmes zijn.
6. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal (op p. 37 e.v. van het proces-verbaal, proces-verbaalnummer 2010094870) voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - als verklaring van de verdachte:
[betrokkene 1] is een broer van mijn vader. [betrokkene 3] is sinds vijf jaar zijn vrouw.
Vorige week dinsdag, 19 oktober 2010, ben ik rond 11.00 uur naar de Tactus inloop gegaan. Omstreeks 16.00 uur ben ik bij Tactus weggegaan. Omstreeks 16.30 uur ben ik naar huis gegaan. Omstreeks 17.00 uur ben ik op mijn rode scooter, merk Yamaha, naar het huis van ome [betrokkene 1] en [betrokkene 3] gereden. [betrokkene 1] en [betrokkene 3] hadden geen bier meer in huis en ik ben toen de stad in gereden. Ik had nog net € 1,50 op mijn pinpas staan en kon hier net drie blikken bier van kopen bij de Albert Heijn. Ik ben toen weer naar het huis van [betrokkene 1] en [betrokkene 3] gegaan. Toen ik daar was, hoorde ik dat ome [betrokkene 5] en [betrokkene 4] ook zouden komen. Dit leek mij gezellig. Ik denk dat zij er rond 18.00 - 18.30 uur waren en ik lapte gelijk € 12,-. Ik heb toen een traytje Exportbier van 24 blikken gekocht bij de Plusmarkt aan de Bornsestraat te Almelo. Ik ben toen weer met de scooter naar het huis van [betrokkene 1] en [betrokkene 3] gereden en heb toen mijn scooter achter het huis gezet en ben via de achterdeur naar binnen gegaan. Omstreeks 20.30 - 21.00 uur waren wij met het laatste biertje bezig. [betrokkene 4] zei toen al dat hij thuis in de [c-straat 1] nog een paar biertjes had staan. Hij zei dat wij met hem mee mochten gaan. Omstreeks 21.00 uur zijn [betrokkene 4], [betrokkene 5] en ik in de auto gestapt. Ik zag vanuit de auto dat [betrokkene 1] en [betrokkene 3] onenigheid met elkaar hadden. Ik hoorde [betrokkene 4] tegen [betrokkene 5] zeggen dat hij maar vast naar zijn huis moest rijden, omdat hij niet op [betrokkene 1] en [betrokkene 3] wilde wachten.
Nog geen vijf minuten later kwam [betrokkene 3] helemaal overstuur bij [betrokkene 4] zijn huis op de fiets. Ik hoorde [betrokkene 3] zeggen dat [betrokkene 1] weer de boel kort en klein had geslagen. [betrokkene 3] was helemaal over de toeren. Het werd mij allemaal te veel. Ik voelde haat, onmacht en was boos op [betrokkene 1], omdat hij weer door het lint was gegaan. Ik heb met de vaste huistelefoon van [betrokkene 4] de politie gebeld. Ik heb 8844 gebeld en de politie medegedeeld dat [betrokkene 1] nog wel lastig kon worden. Ik denk dat ik op dat moment zo'n 6 tot 7 halve liters Exportbier had gedronken.Ik heb toen op een gegeven moment een mes gepakt uit de keuken van [betrokkene 4]. Ik denk dat dit vijf minuten is geweest, nadat ik de politie had gebeld. Ik weet dat het snijvlak van het mes 20 tot 25 centimeter was met een houten handvat. Het was een vleesmes. Ik heb dit mes toen direct in mijn rechterbroekzak gestopt. Ik ben toen met een flinke pas van de [c-straat 1] naar de [b-straat 1] gelopen. Ik ben via de poort aan de zijkant van de woning naar mijn scooter achter de woning van [betrokkene 1] gelopen. Ik heb toen mij scooter gepakt en ben er mee naar de kruising, bij [betrokkene 1] zijn huis, gelopen. Ik heb daar mijn scooter midden op de kruising gezet en gestart. Ik ben toen weer naar de woning van [betrokkene 1] gelopen en heb op het voorraam geklopt. Ik zag dat [betrokkene 1] toen de voordeur opendeed met een woest gezicht. Ik zag dat hij zijn rechtervuist gebald in de lucht naar mij ophief. Ik heb toen direct het mes uit mijn rechterbroekzak gepakt en [betrokkene 1] hiermee één keer gestoken. [betrokkene 1] liep, rende, vloog of strompelde naar zijn keuken. Toen [betrokkene 1] bij de keukentafel was heb ik hem vanachter een klap met mijn rechterhand tegen zijn rechterslaap gegeven. Ik zag dat [betrokkene 1] inderdaad op de grond viel. Toen zag ik ook dat er bloed uit de mond van [betrokkene 1] liep. Toen besefte ik ook pas dat ik hem had geraakt met het mes. Ik schrok hier van en ben naar buiten gelopen en heb het mes weer in mijn rechterbroekzak gestopt. Ik heb mijn scooter gepakt en ben naar het huis van [betrokkene 4] gereden. Ik heb het mes waarmee ik [betrokkene 1] had neergestoken achter de bank bij de keuken neergegooid.
7. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal (op p. 44 e.v. van het proces-verbaal, proces-verbaalnummer 2010094870) voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - als verklaring van de verdachte:
Bij de [b-straat 1] aangekomen zag ik dat de lichten uit waren. In eerste instantie wilde ik mijn brommer achter het huis weghalen, in tweede instantie wilde ik kijken wat de situatie was in de woning en in derde instantie wilde ik kijken hoe [betrokkene 1] reageerde. [betrokkene 1] kwam naar de voordeur en trok ineens de deur agressief open. Ik ben toen gewoon kats over de rooie gegaan. Toen hij de deur open deed, op een agressieve manier, heb ik hem in een schrikreactie gestoken, als in een reflex. Ik weet dat ik [betrokkene 1] één keer heb gestoken. Ik hoor van u dat [betrokkene 1] in de rug is gestoken. Waarschijnlijk heeft hij vlak voordat ik stak bijgedraaid. Zodoende heb ik hem dan in zijn linkerzij gestoken, als ik dat zo inschat. Toen hij zich omdraaide heb ik hem eerst met de platte hand een klap tegen zijn slaap gegeven en daarna heb ik hem nog een trap nagegeven, waarschijnlijk op zijn bovenbeen of ribben, ergens daar tussenin. Op een gegeven moment lag hij op de grond en zag ik dat er bloed uit zijn mond kwam. Ik ben toen op de scooter gesprongen en naar [betrokkene 4] teruggereden.
8. De verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting van het hof d.d. 14 december 2012, voor zover inhoudende, - zakelijk weergegeven -:
Ik zeg daarop dat mijn oom de deur open maakte en met een vuist op mij af kwam. Ik pakte het mes dat ik in mijn broekzak had gestoken. toen ik uithaalde draaide mijn oom weg. Ik dacht dat ik hem in zijn buik had gestoken, maar dat bleek niet zo te zijn. Ik zeg u dat ik de arm van mijn oom ook heb geraakt. Ik was in paniek. Het is juist dat ik heb verklaard dat ik achter mijn oom aanging, de gang in en dat ik hem heb geschopt en/of een klap heb gegeven. Hij vloog naar de keuken toe en ik sloeg hem neer. Daarna heb ik de politie gebeld."
2.2.3.
Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsvrouwe van de verdachte aldaar het woord gevoerd overeenkomstig de aan het proces-verbaal gehechte pleitnota. Deze pleitnota houdt in:
"Voorwaardelijk opzet
Naar het oordeel van de rechtbank kan, gelet op het letsel in samenhang met de plaatsen op het lichaam waar de snijwonden zich bevonden, niet worden geconcludeerd dat er een aanmerkelijke kans bestond dat de door cliënt aangebrachte messteken de dood van zijn oom tot gevolg zouden hebben.
Het letsel bestond uit een snijwond op het rechterschouderblad, twee snijwonden op de rechterarm en een verwonding aan het linkeroor.
De rechtbank oordeelt dat er wel een aanmerkelijke kans bestond op zwaar lichamelijk letsel.
De verdediging onderschrijft dit oordeel.
Cliënt heeft niet willens en wetens zijn oom dood willen maken. Noch heeft cliënt door zijn handelen bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat zijn oom [betrokkene 1] fataal letsel zou oplopen.
De officier van justitie noemt in haar appelschriftuur twee uitspraken waar wel voorwaardelijk opzet op de dood is aangenomen ter onderbouwing van haar stellingname dat een dergelijk opzet ook in deze zaak aanwezig moet zijn geweest.
Bij het genoemde arrest van het gerechtshof Arnhem is evenwel niet op te maken waar het slachtoffer uiteindelijk in de rug is geraakt, noch hoe het steken eraan toe is gegaan. Daardoor is de conclusie dat er ook in deze zaak dus sprake zou zijn van een aanmerkelijke kans op de dood niet één-op-één over te nemen.
De genoemde zaak is trouwens wel van belang voor de strafmaat. Ik zal hier in het kader van de strafmaat dan ook op terugkomen.
De tweede uitspraak die wordt aangehaald, heeft de officier van justitie ook in haar requisitoir genoemd. Hierop heb ik ter zitting in eerste aanleg al aangegeven dat er een wezenlijk verschil is tussen het vanuit staande positie onverwacht steken met een mes van 30 centimeter boven de rand van het rechter schouderblad, terwijl iemand voorover gebukt zit en het al staande steken nabij het rechter schouderblad van iemand die aanzienlijk langer is en eveneens staat. Daardoor is ook de conclusie in deze zaak niet één-op-één over te nemen.
Ook op deze zaak zal ik in het kader van de strafmaat echter terugkomen.
De Hoge Raad heeft op 1 november 2011 (LJN: BT1871) een arrest gewezen waarin zij overweegt:
Het kennelijke oordeel van het Hof dat de verdachte door de in de bewezenverklaring bedoelde messteken in de rug en in de achterzijde van het rechterbovenbeen willens en wetens de aanmerkelijke kans op de dood van E. S. heeft aanvaard, is niet zonder meer begrijpelijk. Daarbij neemt de Hoge Raad in aanmerking dat uit de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen niet kan worden afgeleid in welk deel van de rug het slachtoffer is gestoken en evenmin met welke kracht de bewezenverklaarde steken zijn toegebracht, terwijl het Hof over de aard van de verwondingen niet meer heeft vastgesteld dan het gapende scherpgerande wonden betrof.
De Hoge Raad geeft aldus aan dat niet elk steken in de rug automatisch een aanmerkelijke kans op de dood oplevert, maar dat het onder meer van belang is waar en met welke kracht er is gestoken.
De rechtbank Roermond heeft op 6 mei 2009 (LJN: BI3600) de navolgende uitspraak gewezen:
Verdachte heeft bij de politie en ter terechtzitting verklaard, dat hij [slachtoffer] twee keer met een (vlees)mes heeft gestoken. Het betreft een mes met een zilveren lemmet van circa 14 centimeter.
De rechtbank stelt voorop dat het hanteren van een mes met een lemmet van 14 centimeter naar de uiterlijke verschijningsvorm een geschikt middel kan zijn om iemand van het leven te beroven. (...)
Voor het aannemen van voorwaardelijk opzet, in casu op de dood, moet onder andere in elk geval sprake zijn van een minst genomen aanmerkelijke kans of mogelijkheid dat dit gevolg (de dood) daadwerkelijk zal intreden. (...)
De rechtbank kan zich op grond van de gebrekkige informatie met betrekking de feitelijke toedracht en de omstandigheden van het geval geen oordeel vormen of er in dit geval sprake is geweest van een aanmerkelijke kans of mogelijkheid dat het gevolg, de dood van [slachtoffer], daadwerkelijk zou intreden. De rechtbank acht de waarneming van de verbalisanten dat zij "twee inkepingen" op de schouders [slachtoffer] hebben waargenomen volstrekt onvoldoende om op grond van die waarneming alleen te komen tot het oordeel dat er dus sprake geweest van een aanmerkelijke kans dat [slachtoffer] het leven zou laten. Immers hieruit valt niet af te leiden hoe groot het risico was dat vitale lichaamsdelen van het slachtoffer konden worden geraakt. Meer in het bijzonder ontbreekt inzicht in de positie van verdachte en het slachtoffer ten tijde van het steken. De verdachte moet derhalve van dit onderdeel van het ten laste gelegde worden vrijgesproken.
Oom [betrokkene 1] kan niet verklaren hoe hij en cliënt stonden ten tijde van het steken.
Uit de medische verklaring in de onderhavige zaak blijkt dat snel medisch ingrijpen niet geboden was. Als gevolg van de steken met het mes zijn er geen vitale organen van oom [betrokkene 1] geraakt. De vraag of de kans aanmerkelijk was dat er vitale lichaamsdelen zouden worden geraakt, wordt in de medische verklaring niet beantwoord.
Op de foto's op pagina 70 van het eindproces-verbaal is te zien dat er sprake is van een oppervlakkige snede van twee centimeter bovenaan het schouderblad en van twee sneden op de arm.
Cliënt had weliswaar een groot mes bij zich, maar is door zijn ervaring als slager behept hoe je iemand met een mes kunt doden en derhalve ook hoe je juist niet de fatale plekken raakt.
Dit doe je bijvoorbeeld niet door iemand met een scherpe punt een aantal keren te snijden in de arm en op het schouderblad, waardoor kleine sneden ontstaan.
De meest fatale plekken zijn de keel, het hart en de buikstreek.
Cliënt is bij deze plekken niet (...) in de buurt geweest, noch heeft hij de aanmerkelijke kans aanvaard dat hij hier wel in de buurt zou komen met het mes.
Cliënt heeft niet per toeval slechts vrij gering letsel toegebracht.
Hij heeft niet ongecontroleerd uitgehaald. Hij heeft uiteindelijk - zonder het mes - voorkomen dat zijn oom zich kon bewapenen door zijn oom met zijn vlakke hand tegen het hoofd te slaan.
Dit gebeurde niet op een wijze waardoor blijvend hersenletsel zou ontstaan, laat staan dat zijn oom het leven zou laten.
Ook hiermee is dus niet de aanmerkelijke kans door cliënt aanvaard dat oom [betrokkene 1] zou komen te overlijden.
Te meer heeft cliënt deze kans niet aanvaard door vervolgens direct bij aankomst in de woning van [betrokkene 5] een ambulance te bellen om de nodige zorg voor zijn oom te bewerkstelligen.
De mededelingen die cliënt na zijn aanhouding volgens het proces-verbaal van bevindingen aan de politie zou hebben gedaan betreffende doodsverwensingen aan het adres van zijn oom, moeten gezien worden als uiting van jarenlang opgekropte frustraties en niet als een uiting van zijn opzet op dat moment.
Bij de eerste verhoren heeft cliënt ook steeds naar de gezondheid van zijn oom [betrokkene 1] geïnformeerd. De verhorende agenten beschrijven dat cliënt zichtbaar opgelucht was toen hij hoorde dat zijn oom niet in levensgevaar verkeerde.
Gelet op het voorgaande verzoek ik uw hof om de conclusie van de rechtbank over te nemen en cliënt wederom vrij te spreken van het primair tenlastegelegde."
2.3.
Het kennelijke oordeel van het Hof dat de verdachte door de in de bewezenverklaring bedoelde gedragingen willens en wetens de aanmerkelijke kans op de dood van [betrokkene 1] heeft aanvaard, is niet zonder meer begrijpelijk. Daarbij neemt de Hoge Raad in aanmerking dat het Hof over de aard en de gevolgen van de verwondingen niet meer heeft vastgesteld dan hetgeen hiervoor in bewijsmiddel 3 is weergegeven, zonder dat uit 's Hofs overwegingen kan worden afgeleid welke risico's op de dood de gedragingen van de verdachte in het leven hebben geroepen.
2.4.
Het middel slaagt.
3. Slotsom
Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven en als volgt moet worden beslist.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak maar uitsluitend wat betreft de beslissingen ter zake van het in zaak 08-710725-10 tenlastegelegde en de strafoplegging;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, opdat de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en H.A.G. Splinter-van Kan, in bijzijn van de waarnemend griffier S.C. Rusche, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 22 april 2014.
Conclusie 04‑03‑2014
Inhoudsindicatie
Poging doodslag. Slagende bewijsklacht opzet.
Nr. 13/00512
Mr. Machielse
Zitting 4 maart 2014
Conclusie inzake:
[verdachte]
1. Het gerechtshof Arnhem heeft verdachte op 28 december 2012 wegens 08/710725-10 “poging tot doodslag” en 08/720976-10 “overtreding van artikel 163, tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994” veroordeeld tot een gevangenisstraf van 30 maanden, waarvan 15 maanden voorwaardelijk. Hieraan heeft het hof een proeftijd van twee jaren en een aantal bijzondere voorwaarden verbonden. Tevens is verdachte de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen ontzegd voor de duur van negen maanden en is de onttrekking aan het verkeer bevolen van een in beslag genomen keukenmes.
2. Namens verdachte is beroep in cassatie ingesteld. Mr. J.O.A.N. de Vries, advocaat te Amersfoort, heeft een schriftuur ingezonden houdende één middel van cassatie.
3.1 Het middel klaagt dat het hof in strijd met art. 359, tweede lid, Sv heeft verzuimd in het bijzonder de redenen op te geven die hebben geleid tot afwijking van het uitdrukkelijk onderbouwde standpunt dat verdachte geen (voorwaardelijk) opzet had op de dood van het slachtoffer.
3.2 Blijkens een ter terechtzitting in hoger beroep overgelegde pleitnota heeft de raadsvrouw van verdachte aldaar het volgende aangevoerd:
“Cliënt heeft niet willens en wetens zijn oom dood willen maken. Noch heeft cliënt door zijn handelen bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat zijn oom [betrokkene 1] fataal letsel zou oplopen. (…)
De Hoge Raad geeft (…) aan dat niet elk steken in de rug automatisch een aanmerkelijke kans op de dood oplevert, maar dat het onder meer van belang is waar en met welke kracht er is gestoken. (…)
Oom [betrokkene 1] kan niet verklaren hoe hij en cliënt stonden ten tijde van het steken.
Uit de medische verklaring in de onderhavige zaak blijkt dat snel medisch ingrijpen niet geboden was. Als gevolg van de steken met het mes zijn er geen vitale organen van oom [betrokkene 1] geraakt. De vraag of de kans aanmerkelijk was dat er vitale lichaamsdelen zouden worden geraakt, wordt in de medische verklaring niet beantwoord.
Op de foto’s op pagina 70 van het eindproces-verbaal is te zien dat er sprake is van een oppervlakkige snede van twee centimeter bovenaan het schouderblad en van twee sneden op de arm.
Cliënt had weliswaar een groot mes bij zich, maar is door zijn ervaring als slager behept hoe je iemand met een mes kunt doden en derhalve ook hoe je juist niet de fatale plekken raakt.
Dit doe je bijvoorbeeld niet door iemand met een scherpe punt een aantal keren te snijden in de arm en op het schouderblad, waardoor kleine sneden ontstaan.
De meest fatale plekken zijn de keel, het hart en de buikstreek.
Cliënt is bij deze plekken niet (…) in de buurt geweest, noch heeft hij de aanmerkelijke kans aanvaard dat hij hier wel in de buurt zou komen met het mes.
Cliënt heeft niet per toeval slechts vrij gering letsel toegebracht.
Hij heeft niet ongecontroleerd uitgehaald. Hij heeft uiteindelijk - zonder het mes - voorkomen dat zijn oom zich kon bewapenen door zijn oom met zijn vlakke hand tegen het hoofd te slaan.
Dit gebeurde niet op een wijze waardoor blijvend hersenletsel zou ontstaan, laat staan dat zijn oom het leven zou laten.
Ook hiermee is dus niet de aanmerkelijke kans door cliënt aanvaard dat oom [betrokkene 1] zou komen te overlijden.
Te meer heeft cliënt deze kans niet aanvaard door vervolgens direct bij aankomst in de woning van [betrokkene 5] een ambulance te bellen om de nodige zorg voor zijn oom te bewerkstelligen.
De mededelingen die cliënt na zijn aanhouding volgens het proces-verbaal van bevindingen aan de politie zou hebben gedaan betreffende doodsverwensingen aan het adres van zijn oom, moeten gezien worden als uiting van jarenlang opgekropte frustraties en niet als een uiting van zijn opzet op dat moment.
Bij de eerste verhoren heeft cliënt ook steeds naar de gezondheid van zijn oom [betrokkene 1] geïnformeerd. De verhorende agenten beschrijven dat cliënt zichtbaar opgelucht was toen hij hoorde dat zijn oom niet in levensgevaar verkeerde.
Gelet op het voorgaande verzoek ik uw hof om de conclusie van de rechtbank over te nemen en cliënt wederom vrij te spreken van het primair tenlastegelegde.”
3.3 Desondanks is ten laste van verdachte onder 08/710725-10 primair bewezen verklaard dat:
“hij op 20 oktober 2010 te Almelo ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [betrokkene 1] van het leven te beroven, met dat opzet -met een mes- naar de woning van [betrokkene 1] is gegaan en vervolgens dat mes in de rug en het lichaam van [betrokkene 1] heeft gestoken, en [betrokkene 1] heeft geslagen en getrapt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.”
3.4 Een uitdrukkelijke weerlegging van het ingenomen standpunt is in het arrest niet opgenomen. Blijkens de in de aanvulling op het verkort arrest opgenomen bewijsmiddelen heeft het hof bij zijn oordeel over het bewijs de volgende feiten en omstandigheden in aanmerking genomen:
Toen verdachte in de nacht van 19 op 20 oktober 2010 hoorde dat zijn oom, het latere slachtoffer [betrokkene 1], “weer de boel kort en klein had geslagen”, voelde verdachte haat, onmacht en boosheid richting het slachtoffer. Verdachte stak een vleesmes met een snijvlak van 20 tot 25 centimeter in zijn broekzak en is “met een flinke pas” naar de woning van het slachtoffer gelopen om te gaan “afhandelen met zijn oom”. Verdachte had op dat moment zes á zeven halve liters bier gedronken. Toen het slachtoffer de voordeur open deed en een gebalde vuist naar verdachte ophief, pakte verdachte direct het mes uit zijn broekzak en stak hij het slachtoffer één keer in diens lichaam. Daarbij heeft verdachte ook de arm van het slachtoffer geraakt. Vervolgens heeft verdachte het slachtoffer nog een klap tegen zijn slaap en een trap gegeven, waarna het slachtoffer op de grond viel en er bloed uit diens mond kwam (bewijsmiddelen 2, 6, 7 en 8). Even later is het slachtoffer bewusteloos en met een bebloed hoofd, liggend naast een plas bloed aangetroffen (bewijsmiddel 1). Op 20 oktober 2010 zijn bij het slachtoffer een steekverwonding van twee centimeter in de rechterbovenrug, twee steekwonden van één en twee centimeter in de linkerbovenarm en een scheurwond in het linkeroor geconstateerd. Er was sprake van een gering bloedverlies en met de genezing van de wonden zouden naar schatting tien dagen zijn gemoeid (bewijsmiddel 3).
3.5 Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg - zoals hier de dood - is aanwezig als de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dat gevolg zal intreden. De verdachte moet wetenschap hebben gehad van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden en die kans ten tijde van de gedraging bewust hebben aanvaard. Of hiervan sprake is, hangt af van de omstandigheden van het geval, waaronder de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder die is verricht. Het moet gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten. Bepaalde gedragingen kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer gericht op een bepaald gevolg dat het - afgezien van contra-indicaties - niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans heeft aanvaard.1.Die aanmerkelijke kans moet wel echt hebben bestaan. Als achteraf zou blijken dat de kans op het kwalijke gevolg naar ervaringsregels niet aanmerkelijk is geweest, kan volgens de Hoge Raad voorwaardelijk opzet niet worden bewezen.2.
3.6 Uit de gebezigde bewijsmiddelen kan worden afgeleid dat verdachte in opgefokte en beschonken toestand en gewapend met een groot vleesmes naar het huis van het slachtoffer is gegaan met de kennelijke bedoeling het slachtoffer een lesje te leren. Direct toen het slachtoffer de voordeur open deed en zich agressief jegens verdachte opstelde, stak verdachte met het mes in de richting van het slachtoffer. Uit het geconstateerde letsel aan de bovenrug van het slachtoffer kan worden afgeleid dat verdachte in de richting van de schouder heeft gestoken. Bovendien heeft verdachte geslagen tegen een kwetsbaar onderdeel van het hoofd van het slachtoffer, te weten diens slaap.
3.7 In de rechtspraak van de Hoge Raad is een aantal arresten aan te wijzen waarin het bewijs van het voorwaardelijk opzet op levensberoving van een verdachte die een ander in de rug heeft gestoken toereikend is geoordeeld. Een verdachte die tijdens een gevecht degene die op hem lag met een mes in de rug stak, was veroordeeld voor poging tot doodslag en klaagde over het bewijs van het opzet, ving bot omdat was vastgesteld dat de verdachte met kracht een diepe steekwond had veroorzaakt die reikte tot in de thorax en zeer fors bloedverlies had veroorzaakt. Een deel van een long moest operatief worden weggenomen. De verwondingen zouden volgens de medische verklaring zeker fataal zijn geweest als niet tijdig medische behandeling had kunnen plaatsvinden.3.In een andere zaak had de verdachte twee jongens met een mes in de rug gestoken. Een arts had tegen een van de slachtoffers gezegd dat iedere steek iets meer opzij aan welke kant dan ook fataal zou zijn geweest. Over het andere slachtoffer meldde een medische verklaring dat er een snijwond aan de rechterflank van de onderrug was van vier cm die met vier hechtingen moest worden gedicht.4.In weer een andere zaak had de verdachte wel succes. Het slachtoffer was gestoken aan de achterzijde van het rechterbovenbeen en in de rug. Deze steken hadden gapende, scherpgerande wonden veroorzaakt. De medische verklaring maakte geen melding van een noodzakelijk medisch ingrijpen. In die zaak vond de Hoge Raad het bewijs van het voorwaardelijk opzet op de dood ontoereikend omdat uit de gebezigde bewijsmiddelen niet kon worden afgeleid in welk deel van de rug en met welke kracht het slachtoffer is gestoken, terwijl het hof over de aard van de verwondingen slechts heeft vastgesteld dat het gapende, scherpgerande wonden betrof.5.
3.8 Het kennelijke oordeel van het hof dat verdachtes gedragingen in casu op zijn minst duiden op voorwaardelijk opzet op de dood van het slachtoffer acht ik niet voldoende gemotiveerd. De geneeskundige verklaring over het slachtoffer houdt immers slechts in dat er een steekverwonding in de rug is aangetroffen (rechtsboven), van twee cm, dat twee steekwonden in de linkerbovenarm zijn gevonden, van één en twee centimeter, benevens een scheurwond in het linkeroor. Er is sprake van gering uitwendig bloedverlies en de genezing zal tien dagen duren. Er is geen melding gemaakt van de diepte van de steken, van de door deze steken in het leven geroepen risico's, of van enigerlei noodzaak van medisch ingrijpen. Hoe het hof tot het oordeel is kunnen komen dat er een aanmerkelijke kans bestond dat het slachtoffer het leven zou verliezen, is mij onder deze omstandigheden niet duidelijk geworden. Het middel treft naar mijn oordeel doel.
4. Deze conclusie strekt tot vernietiging van het bestreden arrest voor zover het betreft de beslissingen over het eerste ten laste gelegde feit en over de straftoemeting en tot verwijzing van de zaak naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden teneinde in zoverre op het bestaande beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 04‑03‑2014
HR 6 september 2005, ECLI:NL:HR:2005:AT2760; HR 20 april 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL6765; HR 14 januari 2014, ECLI:NL:HR:2014:54.
HR 8 april 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC5982.
HR 6 november 2012, ECLI:NL:HR:2012:BX8482.
HR 1 november 2011, ECLI:NL:HR:2011:BT1871.