Zie de conclusie voor HR 1 december 2009, LJN BJ8686 en NLR, Inleiding, aant. 3.5.
HR, 20-04-2010, nr. 09/01728
ECLI:NL:HR:2010:BL6765, Cassatie: (Gedeeltelijke) vernietiging met terugwijzen
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
20-04-2010
- Zaaknummer
09/01728
- Conclusie
Mr. Vegter
- LJN
BL6765
- Vakgebied(en)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2010:BL6765, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 20‑04‑2010; (Cassatie)
In cassatie op: ECLI:NL:GHLEE:2009:BH1713, (Gedeeltelijke) vernietiging met terugwijzen
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2010:BL6765
ECLI:NL:PHR:2010:BL6765, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 02‑03‑2010
Arrest gerechtshof: ECLI:NL:GHLEE:2009:BH1713
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2010:BL6765
- Vindplaatsen
Uitspraak 20‑04‑2010
Inhoudsindicatie
Aanmerkelijke kans. O.g.v. ’s Hofs vaststellingen moet er in cassatie van worden uitgegaan dat verdachte de hem verweten gedragingen niet willens en wetens op de dood van X heeft gericht. Het Hof heeft immers het opzet in voorwaardelijke vorm bewezen geacht en daaraan een afzonderlijke bewijsoverweging gewijd. Dat sprake was van een aanmerkelijke kans dat X door de in de bewezenverklaring bedoelde schoten dodelijk zou worden getroffen, kan niet zonder meer uit ’s Hofs bewijsvoering volgen. De bewijsmiddelen houden immers in dat X zich t.t.v. het lossen van de schoten in de slaapkamer bevond, terwijl die slaapkamer niet in het verlengde van de voordeur was gelegen. Gelet hierop is ’s Hofs oordeel dat een aanmerkelijke kans bestond dat één van de kogels X dodelijk zou raken, niet zonder meer begrijpelijk (vgl. HR LJN AT2760). Het bewezenverklaarde opzet is niet naar de eis der wet met redenen omkleed.
20 april 2010
Strafkamer
Nr. 09/01728
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Leeuwarden van 3 februari 2009, nummer 24/001358-08, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren op [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1977, ten tijde van de betekening van de aanzegging gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting "Veenhuizen, locatie Norgerhaven" te Veenhuizen.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. R.B.J.G. Baggen, advocaat te Arnhem, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Vegter heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Bewezenverklaring en bewijsvoering
2.1. Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
"hij op 26 december 2007, in de gemeente Groningen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk en met voorbedachten rade een persoon, genaamd [slachtoffer], van het leven te beroven, tezamen en in vereniging met een ander met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, naar de woning van die [slachtoffer] is gegaan en aldaar meerdere malen op de deur heeft geklopt en vervolgens met een vuurwapen meerdere schoten heeft gelost op/door de voordeur van de woning ([a-straat 1]) in welke woning die [slachtoffer] zich bevond, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid."
2.2.1. Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
a. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van [slachtoffer]:
"Ik was op 26 december 2007 omstreeks 02.00 en 02.30 uur met [betrokkene 1] (naar het hof begrijpt: [betrokkene 1]) in discotheek [A] te Groningen. Daar was een jongen die heel druk was. Hij gooide een glas naar mijn neef [betrokkene 2]. Ik heb de jongen een klap gegeven. Hij viel en ik heb hem een schop tegen het hoofd gegeven. Later buiten ging de jongen mee in een politieauto. Ik hoorde hem zeggen tegen mij:
"Ik vermoord jullie, jullie zullen weten."
Omstreeks 03.30 uur waren we, [betrokkene 3], [betrokkene 1] en ik, thuis aan de [a-straat 1] te Groningen. Op een gegeven moment hoorden we lawaai. [Betrokkene 1] ging kijken en ziet dat die jongens buiten waren. Hij bedoelde daarmee de jongen die ik een klap had gegeven. [Betrokkene 3] is ook gaan kijken. Zij zei dat de jongens naar boven kwamen.
Ik heb de voordeur op slot gedaan en zag de bovenkant van het hoofd van de jongen. Ik herkende de jongen. Het was dezelfde jongen die ik in de discotheek een trap had gegeven. De jongen draaide zijn hoofd naar iemand anders en vroeg welk huis het was. Toen liep hij de laatste trap op. Ik zat toen al in de slaapkamer met de deur op slot. [Betrokkene 3] ging in de douche schuilen en [betrokkene 1] in de woonkamer. Ik hoorde iemand op mijn deur kloppen. Hierna was het even stil. Daarna hoorde ik twee keer een knal. Ik hoorde aan het geluid dat het pistoolschoten waren. Toen ik uit de slaapkamer kwam zag ik dat er kogelgaten in de deur zaten. In [A] had ik gehoord dat de jongen door zijn vrienden [verdachte] werd genoemd."
b. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van [betrokkene 1] ([betrokkene 1]):
"Ik was op 26 december 2007 met [slachtoffer] in [A]. [Verdachte] (naar het hof begrijpt: verdachte) lag op de grond. Hij vertelde mij dat mijn vriend hem een klap in het gezicht had gegeven. Hij had een wond boven zijn linker oog. [verdachte] was erg opgewonden en bloedde erg bij zijn linkeroog. Hij was erg opgewonden. Buiten zag ik hem weer. Ik hoorde dat [verdachte] tegen [slachtoffer] zei: "Jij lacht nu, maar jij gaat straks zien wat er gebeurt. Ik ga je dood maken." Binnen was een andere jongen met rastahaar bij [verdachte].
[Betrokkene 3], ik en [slachtoffer] zijn naar de woning van [slachtoffer] gegaan. Op een gegeven moment hoorde ik een auto rijden. Ik zag een rode Mazda. Ik zag daar zeker 5 Antilliaanse mensen in zitten. Zij reden naar het einde tot het plein. Vanuit de auto hoorde ik zeggen: "Stop, stop." Dit was in het Papiaments.
Mijn vriendin (naar het hof begrijpt: [betrokkene 3]) zag twee mannen aan komen lopen. Ik hoorde haar zeggen dat één van de mannen de man was van de problemen in [A]. Daarmee bedoelde zij [verdachte].
Omdat mijn vriendin de mannen naar boven zag komen deed [slachtoffer] de voordeur op slot. [Slachtoffer] riep: "Bel de politie." Hierna hoorde ik iemand op de voordeur kloppen. Na ongeveer 10 seconden hoorde ik het knallen van een vuurwapen. Ik heb twee knallen gehoord."
c. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van [betrokkene 3]:
"Ik ben met mijn vriend (naar het hof begrijpt: [betrokkene 1]) en [slachtoffer] naar het Antilliaanse feest in [A] geweest. Ik zag dat er ruzie was. Eenmaal buiten zag ik dat [verdachte] (naar het hof begrijpt: verdachte) door de politie werd meegenomen. Ik ken [verdachte] nog vanuit Rotterdam. Met [slachtoffer] en [betrokkene 1] (naar het hof begrijpt: [betrokkene 1]) ben ik naar huis gegaan. Op een gegeven moment keek [betrokkene 1] uit het raam. Hij dacht de auto van [verdachte] te zien staan. Ik vertrouwde het niet en keek uit het slaapkamerraam. Ik zag twee mensen lopen. Ik ben naar de voordeur gelopen. Ik keek uit het raam van de voordeur. Ik zag [verdachte]. Ik zag dat hij de portiekdeur opentrok.
Ik ben toen in de badkamer gegaan en heb de deur dichtgedaan. Ik hoorde dat er op de deur werd geklopt. Ik hoorde de mannen buiten praten. Vervolgens werd er twee keer geschoten."
d. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van [betrokkene 2] ([betrokkene 2]):
"In de discotheek was irritatie over een grote dikke Antilliaanse man (bezien in samenhang met de inhoud van vorenstaande bewijsmiddelen en de foto afgedrukt op pagina 212 van het dossier, begrijpt het hof dat er over verdachte wordt verklaard). Er was ook een rasta bij. De dikke zat te schreeuwen en de boel op te fokken. Mijn neef, [slachtoffer], gaf de dikke een klap in zijn gezicht. Buiten kwam de dikke op ons af. Hij zei: "Ik schiet jullie dood. Ik krijg jullie nog wel."
Toen ik mijn neef later belde zei hij: "Die jongens zijn bij mijn huis geweest en hebben op mijn huis geschoten.""
e. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van [getuige 1]:
"Op 26 december 2007 stond ik 's nachts voor het raam van mijn woning. Ik zag toen dat er een bordeauxrode personenauto van het merk Mazda, volgens mij type 626, in het parkeervak voor mijn woning stond. Ik zag een negroïde man vanaf de achterbank uit de auto stappen. Ik moest naar het toilet en op het moment dat ik doortrok hoorde ik knallen. Ik hoorde de knallen kort na elkaar. De knallen klonken hol, dus volgens mij stond degene die schoot in de portiek van de flat naast onze woning. Deze flat staat aan de [a-straat ]. In ben in de hal blijven kijken. Ik zag twee negroïde mannen uit de steeg komen, een kleine en een grote. De kleine was ongeveer 1.76 meter. De grote was zeker twee koppen groter, was kaal en breed. De grote man had in zijn linker hand een pistool. Deze man was duidelijk erg boos. Ik hoorde hem onder andere het woord 'conjo' zeggen, waaruit ik opmaak dat de man van Antilliaanse afkomst moet zijn. Ik zag dat deze man in de richting van mijn woning keek. Ik heb op dat moment wel goed zijn gezicht gezien. Ik denk dat ik hem wel zou kunnen herkennen, als ik een foto van hem zou zien."
f. een proces-verbaal van politie, opgemaakt door de opsporingsambtenaar [verbalisant 1], voor zover inhoudende als relaas van de verbalisant:
"Op 25 januari 2008 hield ik, verbalisant, een meervoudige fotoconfrontatie met de getuige:
[getuige 1].
Hiertoe selecteerde een medewerker van het IKC 5 foto's van figuranten, die qua huidskleur, geslacht, gelaatskenmerken, haarkleur en haardracht gelijkenis vertoonden met de verdachte: [verdachte], geboren op [geboortedatum] 1977 te [geboorteplaats]. Alle foto's zijn in willekeurige volgorde op de plaatsen 1 t/m 6 gekopieerd op een vel A4. De foto van verdachte bevond zich daarbij op plaats nr. 4.
De getuige herkende de foto van de persoon op de plaats nr. 4 op het A4-tje als zijnde de dader van het feit waar hij getuige van was geweest."
g. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van [betrokkene 4]:
"Ik ken [verdachte] (naar het hof begrijpt: verdachte) en [betrokkene 5] (naar het hof begrijpt: [betrokkene 5]). U toont mij foto's van [verdachte] en [betrokkene 5]. Ik herken deze personen voor 100 %.
[betrokkene 6] is een neef van mij. Hij wordt ook [betrokkene 6] genoemd.
U toont mij een foto van een meisje (naar het hof begrijpt: [betrokkene 7]). Ik herken haar als het meisje dat met [verdachte] was bij het UMCG.
Ik zag allemaal politie voor [A]. Ik ben met [betrokkene 6] en [betrokkene 5] meegegaan in een rode auto (5 deurs) naar het UMCG. Vervolgens zijn [verdachte] en het meisje bij mij op de achterbank ingestapt. [betrokkene 6] bestuurde de auto en [betrokkene 5] zat naast hem. Wij zijn richting Beijum gereden."
h. een proces-verbaal van politie, opgemaakt door de opsporingsambtenaren [verbalisant 2] en [verbalisant 3], voor zover inhoudende als relaas van de verbalisanten dan wel een van hen:
"Op 26 december 2007 in het UMCG heb ik, tweede verbalisant, tegen [verdachte] gezegd dat het mogelijk zou zijn dat hij gehecht zou moeten worden bij zijn oog. Direct hoorde ik hem hierop zeggen: "Als ik hechtingen in mijn oog moet krijgen dan doe ik een belletje naar Curaçao want de [verdachte] familie is heel groot en dan wordt de moeder van die jongen zo neergeschoten."
Om 04.43 uur krijgen wij, verbalisanten, te horen dat er was geschoten op de [a-straat ].
Bij de spoedpoli van UMCG werd gezegd dat [verdachte] en zijn vriendin tussen 04.15 en 04.30 het ziekenhuis hadden verlaten. Zij waren opgehaald door vrienden en waren weggereden in een rode auto. Op camerabeelden is te zien dat om 04.20 uur een Antilliaanse man voor het UMCG heen en weer loopt. Kort daarna verschijnen vier manspersonen waaronder [verdachte] en [betrokkene 7]."
i. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van [betrokkene 5] ([betrokkene 5]):
"Ik heb vorig jaar mijn rode Mazda 626 sedan verkocht aan [betrokkene 6], maar hij staat nog wel op mijn naam. [betrokkene 6] moest eerst zijn Antilliaans rijbewijs nog omruilen. [Verdachte] was die avond in [A] erg dronken."
j. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van [betrokkene 6]:
"Ik word wel [betrokkene 6] genoemd. Ik ben in het bezit van een rode Mazda 626, een 5-deurs. Ik heb deze auto gekocht van [betrokkene 5]. Hij wordt ook wel [betrokkene 5] genoemd. Ik ken [verdachte] (naar het hof begrijpt: verdachte). Hij is denk ik wel 1.95 meter. Hij is breed en was kaal.
Op 25 december zijn [verdachte], [betrokkene 5] en ik naar discotheek [A] gegaan. [verdachte] had veel gedronken en ook in [A] heeft hij veel whisky gedronken. Het was al in de nacht toen ik hoorde dat [verdachte] aan het vechten was.
[Betrokkene 5] en ik zijn toen weggegaan met de rode Mazda en hebben wat rondgereden. Later kwamen we weer terug. We wilden naar [verdachte] in het UMCG. [Betrokkene 8] is met zijn auto gegaan en ik ben met [betrokkene 5] en [betrokkene 4] gegaan. [Verdachte] kwam met een Nederlandse vrouw (naar het hof begrijpt: [betrokkene 7]) naar buiten. Wij zijn toen in de rode Mazda gestapt. [Betrokkene 5] zat naast mij. [verdachte], het meisje en [betrokkene 4] zaten achterin. Wij zijn vervolgens naar Beijum gereden."
k. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van [betrokkene 7]:
"In [A] kwam ik [verdachte] tegen. Ik zag dat [verdachte] ruzie kreeg met [betrokkene 2], neef van [slachtoffer].
Ik zag dat [verdachte] onderuit werd gehaald door [slachtoffer]. Ik zag dat [verdachte] gewond was en hevig bloedde. Samen met de politie heb ik [verdachte] afgezet bij het UMCG. [Verdachte] vroeg mij om [betrokkene 8] te bellen. Omdat [betrokkene 8] niet opnam heb ik [betrokkene 5] (naar het hof begrijpt: [betrokkene 5]) gebeld. [betrokkene 5] kwam met nog twee anderen naar het ziekenhuis.
[Betrokkene 5] kwam aan met een normale auto, 5 deurs. [betrokkene 5] zat op de bijrijdersstoel. De auto werd bestuurd door [betrokkene 6] (naar het hof begrijpt: [betrokkene 6]). Op de achterbank zat een Antilliaanse man die ik niet ken. [Verdachte] en ik zijn op de achterbank gaan zitten. Ik spreek goed Papiaments. Ik hoorde dat de jongens o.a. zeiden dat die jongens nog niet klaar met hen waren en dat ze net zolang zouden zoeken totdat ze hen hadden gevonden. [Verdachte] was behoorlijk opgefokt. Ik ken [verdachte] goed. Hij is een ex-vriend van me. Ik weet dat hij "schietgraag" is. Ze vroegen mij het adres van [slachtoffer]. Vlak voor ik werd afgezet reed [betrokkene 6] de parkeerplaats van de videotheek in Beijum op. Dat is aan de [a-straat ]. Daar zou volgens die jongens [slachtoffer] moeten wonen. In het huis van [slachtoffer] zag ik licht branden. Van de jongens vernam ik dat er mensen voor het raam stonden te kijken."
l. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van [betrokkene 7]:
"Ik herken de man op de foto (politie toont getuige een politiefoto van [betrokkene 5]) als zijnde [betrokkene 5]. [Verdachte] was al opgefokt vanaf het moment dat hij de discotheek verliet.
In de auto heb ik ook gehoord dat men sprak over het feit om ze allemaal te pakken en af te maken."
m. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van [betrokkene 7]:
"[Verdachte] en [betrokkene 5] (naar het hof begrijpt: [betrokkene 5]) zijn bekend als vuurwapen gevaarlijk. [Verdachte] (naar het hof begrijpt: verdachte) is een wraakzuchtig man."
n. een proces-verbaal van politie, opgemaakt door [verbalisant 4], senior medewerker opsporingstechniek van Regiopolitie Drenthe, en de opsporingsambtenaar [verbalisant 5], voor zover inhoudende als relaas van de verbalisanten:
"Op verzoek van de politie Groningen hebben wij een technisch sporenonderzoek ingesteld naar aanleiding van een schietpartij in de portiek van de [a-straat 1] te Groningen.
Op woensdag 26 december 2007, omstreeks 04.45 uur kreeg de meldkamer van de regiopolitie Groningen de melding dat er in de buurt van het winkelcentrum aan de [a-straat ] zou zijn geschoten. Nadat de politie ter plaatse kwam, werd duidelijk dat er was geschoten in het portiek van de woningen [a-straat 1 t/m 5]. Uit de verklaringen van getuigen kon blijken dat er was geschoten op de voordeur van de woning [a-straat 1] te Groningen. De bewoner van deze woning is [slachtoffer]. De woning van aangever ligt op de tweede etage. De woning is via de trap bereikbaar. Zie foto 1 tot en met 6.
De voordeur geeft toegang tot de gang. Aan het eind van de gang is de deur naar de woonkamer met open keuken. Rechts van de gang is het toilet, aan de linkerkant loopt de gang door en geeft toegang tot twee slaapkamers.
Door ons werden in het portiek twee hulzen aangetroffen. Eén huls lag op de vloer, op de eerste etage, nabij de voordeur van [a-straat 2] te Groningen. De andere huls lag op een plateau tussen de eerste en tweede etage.
Wij zagen dat de voordeur van de woning, [a-straat 1] te Groningen, bestond uit twee ramen. Wij zagen dat in de onderste ruit een gat zat (op de foto aangegeven als nummer 4). Het gat zat op 50,5 centimeter hoogte, vanaf de vloer gemeten.
Wij zagen dat in het hout van de voordeur, onder het onderste raam, een gat zat (op de foto aangegeven als nummer 5). Het gat zat op 28 centimeter hoogte, vanaf de vloer gemeten (zie foto 11 en 12).
Wij zagen dat, ongeveer in het midden van de gang van de woning het tapijt was beschadigd. Wij zagen dat er een gat in het tapijt zat. De aangever verklaarde dat het tapijt voor de schietpartij niet was beschadigd. Wij troffen voor de deur naar de woonkamer een gedeelte van een kogel aan (zie foto 13). Op donderdag 10 januari 2008 werd door aangever het andere restant van de kogel in zijn gang terug gevonden. Kennelijk heeft het restant van de kogel ergens in het tapijt gezeten.
Wij zagen in de deur naar de woonkamer een gat zitten. Het gat zat op 18,5 centimeter hoogte, gemeten vanaf de vloer (op foto aangegeven als nummer 6, zie foto 13). Wij zagen dat tegenover de deur, in de woonkamer een bank stond. Wij zagen dat in de bank een gat zat. Het gat zat op 45 centimeter hoogte, gemeten vanaf de vloer (op foto aangegeven als nummer 7).
Wij zagen dat de bank tegen de verwarmingsplaat aan stond. Wij zagen dat aan de achterzijde van de bank een scheurtje in de bekleding zat. Wij zagen dat op de plaats waar het scheurtje zat ook de verwarmingsplaat was beschadigd. Wij troffen in de bekleding van de bank een kogel aan (zie foto 14 en 15).
Door ons werden de schotbanen uitgelijnd. Wij zagen dat een schotbaan liep vanaf de trap in het portiek via het glas in de voordeur (nummer 3), de deur naar de woonkamer (nummer 6), en dat deze schotbaan eindigde in de bank (nummer 7).
Wij zagen dat de tweede schotbaan liep vanaf de trap in het portiek, via de deur (nummer 4) en eindigde in de vloer van de gang, op de plaats waar het tapijt was beschadigd (zie foto 16 tot en met 20). Van de situatie zoals wij die aantroffen zijn digitale opnamen gemaakt, welke in dit procesverbaal zijn opgenomen (dossierpagina 112 t/m 121).
Conclusie:
In de portiek is met een pistool geschoten op de deur van aangever [slachtoffer]. Gezien de hoogte van de inslagen in de voordeur is het aannemelijk dat de schutter op de trap in de portiek heeft gestaan en twee keer heeft geschoten."
o. de verklaring van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep, voor zover inhoudende:
"De alcohol heeft me die dag (naar het hof begrijpt: de avond/nacht van 25 op 26 december 2007) toegetakeld. Die dag had ik te veel in het glaasje gekeken. Ik had cognac en whisky op. Ik wankelde, zwaaide met mijn armen en zocht steun bij de bar.
Ik ben door [betrokkene 6], [betrokkene 5], [betrokkene 4] en [betrokkene 7] uit het ziekenhuis opgehaald. Ik zat achter in de rode Mazda. De auto was van [betrokkene 5] of [betrokkene 6]. [Betrokkene 7] is bij haar huis ergens in Beijum afgezet."
2.2.2. Het Hof heeft ten aanzien van de bewezenverklaring voorts nog het volgende overwogen (nummering aangebracht door de Hoge Raad):
"1. Vaststaande feiten
Het hof stelt op grond van de inhoud van het dossier en de ter zitting van het hof afgelegde verklaring van verdachte de navolgende feiten vast, als zijnde erkend dan wel onvoldoende weersproken.
Verdachte - door bekenden aangesproken met zijn bijnaam [verdachte] - bezoekt in de nacht van 26 december 2007 discotheek [A] te Groningen. Aldaar is een feest voor Antillianen georganiseerd. Op dat feest zijn ook [slachtoffer] (de aangever in de onderhavige strafzaak), [betrokkene 2] ([betrokkene 2] genoemd), [betrokkene 1] en diens vriendin [betrokkene 3] aanwezig. Verdachte heeft - naar eigen zeggen - veel gedronken en voelde zich aangeschoten. Tegen 03.30 uur wankelt hij op zijn benen, zwaait met zijn armen en zoekt steun bij de bar. Hij raakt hierbij [betrokkene 2] met zijn arm. [Slachtoffer] slaat verdachte vervolgens op zijn linkeroog ten gevolge waarvan verdachte komt te vallen, waarna [slachtoffer] hem nog tegen zijn hoofd schopt. Verdachte wordt eerst [A] uitgezet en kort daarna moet ook [slachtoffer] [A] verlaten. Verdachte bedreigt [slachtoffer] voor de discotheek in het Papiaments. Op straat ontfermt de inmiddels gearriveerde politie zich over verdachte. Samen met een vriendin, [betrokkene 7], wordt verdachte door de politie naar de spoedeisende hulp van het UMCG-ziekenhuis te Groningen gebracht. In het ziekenhuis hoort verbalisant [verbalisant 3] verdachte zeggen: "Als ik hechtingen in mijn oog moet krijgen, dan doe ik een belletje naar Curaçao, want de [verdachte] familie is heel groot en dan wordt de moeder van die jongen zo neer geschoten." In het ziekenhuis blijkt, zoals valt op te maken uit de in het strafdossier aanwezige medische verklaring, dat verdachte in het gezicht een aantal oppervlakkige verwondingen heeft opgelopen. Deze zijn geplakt. Daarnaast blijkt de linkerpink van verdachte te zijn geluxeerd. De pink is teruggezet waarna verdachte, blijkens de medische verklaring, de pink normaal kon gebruiken, weliswaar beperkt door pijn. Op de geadviseerde spalk voor de pink heeft verdachte niet gewacht; hij heeft het ziekenhuis voortijdig verlaten. Uit beelden afkomstig van beveilingscamera's van het ziekenhuis, is gebleken dat verdachte omstreeks 04.27 uur het ziekenhuis heeft verlaten. Dit tijdstip is ook door verdachte, weliswaar geschat, genoemd.
Bij de ingang heeft verdachte korte tijd beweeglijk en druk gebarend met enkele personen gesproken. Deze beelden zijn vastgelegd op dvd. Het hof heeft aan de hand van de beelden niet kunnen vaststellen dat verdachte in zijn gezicht of aan zijn linkerhand enige pleister of verbandmateriaal droeg. Bij het ziekenhuis is verdachte opgehaald met een auto. De bedrijfsbeveiliging van het ziekenhuis heeft gezien dat het een auto met een rode kleur betrof. In deze auto bevonden zich naast verdachte en genoemde [betrokkene 7], als chauffeur [betrokkene 6] ([betrokkene 6] genoemd) en als inzittenden [betrokkene 5] ([betrokkene 5] genoemd) en [betrokkene 4]. Per auto is dit vijftal naar de Groningse wijk Beijum gereden, teneinde [betrokkene 7] af te zetten.
Op 26 december 2007 omstreeks 04.43 uur verspreidt de politie in Groningen het bericht dat er geschoten zou zijn op de [a-straat ] te Groningen. Uit onderzoek werd duidelijk dat er was geschoten in het portiek van de woningen [a-straat 1 t/m 5]. Er bleek te zijn geschoten op de voordeur van de woning [a-straat 1]. Deze woning wordt bewoond door aangever [slachtoffer]. Zijn naam staat ook vermeld bij [a-straat 1] van de brievenbussen naast de deur die toegang geeft tot het portiek. In deze toegangsdeur bevindt zich een ruit (zie foto 1 en 2, pagina 112 dossierproces-verbaal). De woning van [slachtoffer] bevindt zich op de tweede etage (naar het hof begrijpt heeft de woning kennelijk alle ruimtes op één niveau) en is via een trap te bereiken. In het portiek trof de politie twee hulzen aan. De ene huls lag op de vloer op de eerste etage nabij de voordeur van de woning [a-straat 2] en de andere huls lag op het plateau tussen de eerste en de tweede etage. Het betroffen hulzen van 9 millimeter patronen.
Uit technisch onderzoek blijkt dat de voordeur van de woning van [slachtoffer] twee ruiten heeft. In de onderste ruit zat vanaf de vloer gemeten op een hoogte van 50,5 centimeter een gat. In het hout van de voordeur onder de onderste ruit zat op een hoogte van 28 centimeter eveneens een gat. Achter de voordeur bevindt zich een gang. Aan het einde van de gang bevindt zich een tussendeur die toegang geeft tot een woonkamer met open keuken. In het verlengde van de gang, stond in de woonkamer voor het raam een zitbank. In de gang is het tapijt beschadigd en wordt een gedeelte van een kogel aangetroffen. In de deur naar de woonkamer zat een gat op een hoogte van 18,5 centimeter (zie foto 18, pagina 120 dossierproces-verbaal). Ook in de bank blijkt een kogelgat te zitten (zie foto 14 en 15, pagina 118 en 119 dossierproces-verbaal). Met behulp van touwtjes heeft de politie twee schotbanen weergegeven (zie foto 16 tot en met 20, pagina 119 tot en met 121 dossierproces-verbaal). Uit onderzoek is gebleken dat beide schotbanen een aanvang nemen vanaf de trap in het portiek. De politie concludeert op grond van deze bevindingen dat er in het portiek met een pistool is geschoten op de voordeur van de woning van [slachtoffer]. Gezien de hoogte van de inslagen in de voordeur is het aannemelijk dat de schutter op de trap in het portiek heeft gestaan en twee keer heeft geschoten.
2. Getuigenverklaringen
In het dossierproces-verbaal bevinden zich de navolgende verklaringen op basis waarvan het hof vaststelt wat er na de confrontatie tussen verdachte en [slachtoffer] in [A] is gebeurd.
[Betrokkene 7] heeft tijdens haar verhoor door de politie (pagina 162 tot en met 165 van het dossierproces-verbaal) verklaard dat [betrokkene 5] ([betrokkene 5]) bij het ziekenhuis aankwam met een normale 5-deurs auto, bestuurd door [betrokkene 6] ([betrokkene 6]). Op de achterbank zat nog een Antilliaan, wiens naam zij niet kent. Ze zaten dus met vijf man in de auto. [Betrokkene 7] hoorde in de auto dat werd gezegd dat die jongens nog niet klaar met hen waren. Ze zouden net zolang zoeken totdat ze hen hadden gevonden. Verdachte zei dit ook en hij was behoorlijk opgefokt. In de auto vroegen de jongens [betrokkene 7] om het adres van [slachtoffer] (naar het hof begrijpt: [slachtoffer]). [betrokkene 6] is de parkeerplaats van de videotheek in Beijum opgereden. Dit is aan de [a-straat ]. Volgens de jongens zou [slachtoffer] daar moeten wonen. In het huis van [slachtoffer] heeft [betrokkene 7] licht zien branden en ze heeft van de jongens vernomen dat er mensen voor het raam stonden te kijken. De jongens zijn niet uitgestapt en hebben haar vervolgens bij de [b-straat] afgezet.
[Betrokkene 6] heeft tijdens zijn verhoor bij de politie verklaard (pagina 152 tot en met 154 van het dossierproces-verbaal) dat hij in het bezit is van een 5-deurs rode Mazda 626. Hij heeft deze auto gekocht van [betrokkene 5]. In de nacht van 26 december 2007 is hij naar het ziekenhuis gereden om verdachte op te halen. [Betrokkene 5], [betrokkene 4], verdachte, [betrokkene 7] en hijzelf zijn in zijn rode Mazda naar Beijum gereden. [Betrokkene 5] heeft tijdens zijn verhoor bij de politie (pagina 141 tot en met 146 van het dossier-proces-verbaal) verklaard dat hij een rode Mazda 626 sedan heeft gehad. Hij heeft deze auto verkocht aan [betrokkene 6]. Omdat [betrokkene 6] eerst zijn Antilliaanse rijbewijs moest omruilen stond deze auto eind 2007 nog op zijn naam. Uit politieonderzoek is gebleken (pagina 13 van het dossierproces-verbaal) dat [betrokkene 5] een auto, merk Mazda 626, kleur rood, voorzien van het kenteken [AA-00-BB] op naam heeft gehad. [Betrokkene 1] heeft tijdens zijn verhoor bij de politie (pagina 76 tot en met 78 van het dossier-proces-verbaal) verklaard dat verdachte [slachtoffer] voor [A] heeft bedreigd met de woorden (vertaald): "Jij lacht nu, maar jij gaat straks zien wat er gebeurt. Ik ga je doodmaken." [Slachtoffer], [betrokkene 3] en hij zijn na het voorval in [A] naar de woning van [slachtoffer] gegaan. Hij heeft bij de portiekdeur een stukje hout geplaatst omdat ene [betrokkene 9] nog brood zou brengen. [betrokkene 9] hoefde dan niet aan te bellen. Ze zijn de woning van [slachtoffer] ingegaan. De balkondeur stond een klein beetje open omdat ze aan het roken waren. Omdat [betrokkene 1] een auto hoorde rijden, ging hij kijken. Hij heeft verklaard dat hij een rode Mazda zag met daarin zeker vijf Antilliaanse mensen. De auto werd de parkeerplaats opgereden en hij hoorde in het Papiaments zeggen: "Para, para.", hetgeen Stop, stop betekent. [Betrokkene 1] heeft de auto vervolgens weg zien rijden en - na enige tijd - weer terug zien komen. Vervolgens heeft zijn vriendin (naar het hof begrijpt: [betrokkene 3]) enige tijd later twee mannen aan zien komen lopen. [Betrokkene 1] hoorde dat [betrokkene 3] zei dat één van de mannen de man was van de problemen in [A]. Daarmee bedoelde zij [verdachte]. [Betrokkene 3] zag dat de twee mannen naar boven kwamen. Vervolgens heeft [slachtoffer] de voordeur op slot gedaan. Daarna hoorde [betrokkene 1] iemand op de deur kloppen. Daarop is niet gereageerd. Ongeveer 10 seconden daarna hoorde hij het knallen van een vuurwapen. Hij heeft twee knallen gehoord.
[Betrokkene 3] heeft tijdens haar verhoor bij de politie (pagina 79 tot en met 80 van het dossierproces-verbaal) verklaard dat zij ook het Antilliaanse feest in [A] heeft bezocht. Zij was daar met haar vriend (naar het hof begrijpt: [betrokkene 1]) en [slachtoffer]. Er was ruzie in [A] en later hoorde zij dat [slachtoffer] bij de ruzie betrokken was. Zij heeft gezien dat [verdachte] door de politie werd meegenomen en dat zij [verdachte] kent vanuit Rotterdam. Eenmaal in de woning van [slachtoffer] zag zij op enig moment twee mensen lopen. Zij is naar de voordeur van de woning gelopen. Via het raam van de voordeur zag zij dat [verdachte] de portiekdeur opentrok.
Na tegen haar vriend en [slachtoffer] te hebben gezegd dat [verdachte] naar boven kwam lopen, is zij de badkamer ingegaan en heeft zij de deur daarvan dichtgedaan. Ze hoorde dat er drie keer op de deur werd geklopt en ze hoorde mannen buiten praten. Vervolgens werd er twee keer geschoten. [Slachtoffer] heeft tijdens zijn verhoor bij de politie (pagina 72 tot en met 75 van het dossier-proces-verbaal) verklaard dat hij op 26 december 2007 ruzie heeft gehad in [A]. Nadat zowel verdachte als hij uit [A] waren verwijderd bedreigde verdachte hem met de woorden (vertaald): "Ik vermoord jullie, jullie zullen weten." [Betrokkene 2] (pagina 89 en 90 van het dossierproces-verbaal) heeft hierover verklaard dat die dikke man (naar het hof begrijpt: [verdachte]) heeft gezegd: "Ik schiet jullie dood. Ik krijg jullie nog wel". [Slachtoffer] heeft vervolgens verklaard dat hij omstreeks 03.30 uur samen met [betrokkene 1] en [betrokkene 3] thuis kwam. Op enig moment hoorde [betrokkene 1] buiten lawaai en is hij op het balkon gaan kijken. [Betrokkene 1] zei dat die jongen die [slachtoffer] had geslagen buiten was. [Betrokkene 3] is ook gaan kijken en zei dat de jongens naar boven kwamen. Vervolgens heeft [slachtoffer] de voordeur van zijn woning op slot gedaan. Hij zag daarbij de bovenkant van het hoofd van de jongen en herkende de jongen als de jongen die hij in [A] een klap had gegeven. Deze jongen vroeg aan iemand welk huis het was en liep de laatste trap naar boven. Vervolgens hoorde [slachtoffer], die zich inmiddels in zijn slaapkamer had verscholen, twee keer op zijn deur kloppen en kort daarna hoorde hij twee keer een knal. [Getuige 1] heeft tijdens zijn verhoor bij de politie (pagina 91 tot en met 93 van het dossierproces-verbaal) verklaard dat hij op 26 december 2007 's nachts voor het raam van zijn woning stond. Hij zag op dat moment een bordeauxrode auto van het merk Mazda, volgens hem van het type 626, in het parkeervak voor zijn woning staan. [Getuige 1] ziet een negroïde man uit de auto stappen. Kort daarop, wanneer hij zich in het toilet bevindt, hoort hij een aantal knallen. Omdat de knallen hol klonken dacht [getuige 1] dat er werd geschoten in de flat naast zijn woning, de flat aan de [a-straat ]. Vervolgens ziet hij vanuit de hal van zijn woning twee negroïde mannen uit de steeg naast zijn woning komen. Eén van de mannen droeg een pistool in zijn linkerhand. Hij heeft deze man later tijdens een fotoconfrontatie herkend als verdachte.
3. Tijdspad
De raadsman van verdachte heeft ter terechtzitting van het hof aangevoerd dat verdachte het hem ten laste gelegde feit niet gepleegd kan hebben gelet op het tijdsverloop tussen het tijdstip van het verlaten van het ziekenhuis door verdachte en het tijdstip van de schietpartij. Hij heeft hiertoe het volgende aangevoerd. Verdachte heeft tussen 04.20 en 04.25 uur het ziekenhuis verlaten. Nadat verdachte uit het ziekenhuis is vertrokken is eerst [betrokkene 7] naar huis gebracht. De tijd die nodig is om per auto de route tussen het ziekenhuis en de woning van [betrokkene 7] af te leggen bedraagt volgens de ANWB-routeplanner 19 minuten.
De reistijd van de woning van [betrokkene 7] naar de woning van aangever bedraagt daarnaast nog eens 5 minuten. Dit betekent volgens de raadsman dat de minimale reistijd 24 minuten bedroeg. Verdachte kon derhalve op zijn vroegst om 04.44 uur bij de woning van aangever aanwezig zijn, terwijl de melding dat er geschoten is in de [a-straat ] reeds om 04.43 uur is gedaan.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
De tijd die nodig is om van het ziekenhuis per auto naar de [a-straat ] te rijden is niet exact vast te stellen nu dit van diverse omstandigheden afhankelijk is zoals bijvoorbeeld de gekozen route, de snelheid waarmee gereden wordt, het overige verkeer op de weg en het al dan niet in werking zijn van verkeerslichten. Bovendien heeft het hof het tijdstip van vertrek uit het ziekenhuis niet exact kunnen vaststellen. Het is dan ook verre van uitgesloten dat verdachte op het tijdstip waarop de schoten zijn gelost niet aan de [a-straat ] aanwezig kon zijn. Het hof verwerpt reeds hierom het verweer van de raadsman.
Ten overvloede merkt het hof op dat andere routeplanners - zoals ter terechtzitting aan de orde is gesteld - een substantieel kortere tijd vermelden benodigd om de afstand van het ziekenhuis naar de woning van [betrokkene 7] af te leggen. Bovendien heeft [betrokkene 7] verklaard dat zij niet thuis is afgezet, maar op een dichter bij de plaats delict gelegen kruising.
Belangrijker in dit verband is overigens dat, gelet op de verklaringen van [betrokkene 7], [betrokkene 6], [betrokkene 1], [betrokkene 3], [slachtoffer] en [getuige 1], zoals hierboven weergegeven, vast staat dat verdachte zich heeft bevonden op de parkeerplaats aan de [a-straat ], vlak bij de woning van [slachtoffer], rond het tijdstip van de geloste schoten.
Het hof leidt uit bovenstaande vaststellingen af dat [betrokkene 6] vanaf het ziekenhuis naar de woning van [slachtoffer] aan de [a-straat ] is gereden, verdachte aldaar heeft vastgesteld waar zich de woning van [slachtoffer] bevond, [betrokkene 6] is weggereden naar de nabij gelegen [b-straat] om [betrokkene 7] af te zetten en is teruggegaan naar de [a-straat ] alwaar verdachte en een mede-inzittende de auto hebben verlaten. Vervolgens stelt het hof vast dat boven redelijke twijfel is verheven dat verdachte, tezamen en in vereniging met een mededader, in de nacht van 26 december 2007 twee kogels heeft afgevuurd op de voordeur van de woning van [slachtoffer].
4. Aanwezigheid personen in de woning
De raadsman heeft voorts aangevoerd dat het primair ten laste gelegde niet bewezen kan worden nu voor de schutter niet duidelijk was dat er personen in de woning aanwezig waren. De raadsman heeft aangevoerd dat er geen licht brandde in de woning, dat de gordijnen dichtzaten en dat er niet gereageerd werd toen er op de deur werd geklopt. Naar de mening van de raadsman mocht de schutter hieruit concluderen dat er niemand in de woning aanwezig was. Het hof begrijpt het verweer van de raadsman zo dat hij betoogt dat de schutter geen (voorwaardelijk) opzet op de dood heeft gehad.
Gelet op het bovenstaande stelt het hof vast dat verdachte samen met anderen - nadat hij het ziekenhuis had verlaten - naar de woning van [slachtoffer] is gegaan, van wie hij wist dat deze na de ruzie [A] had verlaten. [Betrokkene 7] heeft verklaard dat zij de mannen in de auto heeft horen zeggen dat er personen in de woning aanwezig waren en dat zij heeft gezien dat er licht brandde in de woning. Naar het oordeel van het hof moest verdachte dan ook rekening houden met het feit dat er zich mensen, waaronder [slachtoffer], in de woning bevonden. Verdachte heeft na een aantal keren op de voordeur te hebben geklopt, korte tijd daarna een tweetal kogels recht op de voordeur van de woning van [slachtoffer] afgevuurd. Verdachte heeft hiermee willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat [slachtoffer] - van wie hij immers kon verwachten dat deze zich mogelijk achter de deur zou bevinden - dodelijk geraakt werd door één van de kogels. Het hof verwerpt derhalve het verweer van de raadsman."
3. Beoordeling van het eerste en het tweede middel
3.1. Beide middelen richten zich in de kern tegen 's Hofs oordeel dat de aanmerkelijke kans bestond dat [slachtoffer] dodelijk zou worden geraakt door de afgevuurde kogels. De middelen lenen zich voor gezamenlijke bespreking.
3.2. Op grond van 's Hofs vaststellingen moet er in cassatie van worden uitgegaan dat de verdachte de hem verweten gedraging niet willens en wetens op de dood van [slachtoffer] heeft gericht. Het Hof heeft immers het opzet in voorwaardelijke vorm bewezen geacht en heeft daaraan een afzonderlijke bewijsoverweging gewijd.
3.3. Dat sprake was van een aanmerkelijke kans dat [slachtoffer] door de in de bewezenverklaring bedoelde schoten dodelijk zou worden getroffen, kan niet zonder meer uit 's Hofs bewijsvoering volgen. Die houdt immers in dat [slachtoffer] zich ten tijde van het lossen van de schoten in de slaapkamer bevond terwijl die slaapkamer niet in het verlengde van de voordeur was gelegen. Gelet hierop is 's Hofs oordeel dat een aanmerkelijke kans bestond dat een van de kogels hem dodelijk zou raken, niet zonder meer begrijpelijk (vgl. HR 6 september 2005, LJN AT2760, NJ 2006, 50). Het bewezenverklaarde opzet is dus niet naar de eis der wet met redenen omkleed.
3.4. De middelen zijn gegrond.
4. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven, het derde middel geen bespreking behoeft en als volgt moet worden beslist.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te Leeuwarden, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en C.H.W.M. Sterk, in bijzijn van de waarnemend griffier L.J.J. Okker-Braber, en uitgesproken op 20 april 2010.
Conclusie 02‑03‑2010
Mr. Vegter
Partij(en)
Conclusie inzake:
[Verdachte]
1.
Verdachte is door het Gerechtshof te Leeuwarden wegens het medeplegen van poging tot moord veroordeeld tot vijf jaar gevangenisstraf. Voorts heeft het Hof de vordering van de benadeelde partij toegewezen en aan de verdachte een schadevergoedingsmaatregel opgelegd, een en ander zoals in het arrest vermeld.
2.
Namens de verdachte heeft mr. R.B.J.G. Baggen drie middelen van cassatie voorgesteld.
3.
De middelen komen allen op tegen het bewezenverklaarde opzet op de dood van het slachtoffer. De eerste twee middelen lenen zich voor gezamenlijke bespreking.
4.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
‘hij op 26 december 2007, in de gemeente Groningen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk en met voorbedachten rade een persoon, genaamd [slachtoffer], van het leven te beroven, tezamen en in vereniging met een ander met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, naar de woning van die [slachtoffer] is gegaan en aldaar meerdere malen op deur heeft geklopt en vervolgens met een vuurwapen meerdere schoten heeft gelost op/door de voordeur van de woning ([a-straat 1]) in welke woning die [slachtoffer] zich bevond, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.’
5.
De bewezenverklaring berust op de volgende bewijsmiddelen:
- ‘1.
Een proces-verbaal nummer PL01KN/07-162074 d.d. 26 december 2007, op ambtseed opgemaakt door [verbalisant 6], brigadier van Regiopolitie Groningen, district Groningen/Haren, (pagina 72 tot en met 75 van dossierproces-verbaal nr. PL01KN/08-000869, op ambtsbelofte opgemaakt door [verbalisant 7], hoofdagent van Regiopolitie Groningen, Unit districtrecherche Groningen/Haren) inhoudende, zakelijk weergegeven:
als aangifte van [slachtoffer]:
Ik was op 26 december 2007 omstreeks 02.00 en 02.30 uur met [betrokkene 1] (naar het hof begrijpt: [betrokkene 1]) in discotheek [A] te Groningen. Daar was een jongen die heel druk was. Hij gooide een glas naar mijn neef [betrokkene 2]. Ik heb de jongen een klap gegeven. Hij viel en ik heb hem een schop tegen het hoofd gegeven.
Later buiten ging de jongen mee in een politieauto. Ik hoorde hem zeggen tegen mij:
‘Ik vermoord jullie, jullie zullen weten.’
Omstreeks 03.30 uur waren we, [betrokkene 3], [betrokkene 1] en ik, thuis aan de [a-straat 1] te Groningen. Op een geven moment hoorden we lawaai. [Betrokkene 1] ging kijken en ziet dat die jongens buiten waren. Hij bedoelde daarmee de jongen die ik een klap had gegeven. [Betrokkene 3] is ook gaan kijken. Zij zei dat de jongens naar boven kwamen.
Ik heb de voordeur op slot gedaan en zag de bovenkant van het hoofd van de jongen. Ik herkende de jongen. Het was dezelfde jongen die ik in de discotheek een trap had gegeven. De jongen draaide zijn hoofd naar iemand anders en vroeg welk huis het was. Toen liep hij de laatste trap op. Ik zat toen al in de slaapkamer met de deur op slot. [Betrokkene 3] ging in de douche schuilen en [betrokkene 1] in de woonkamer. Ik hoorde iemand op mijn deur kloppen. Hierna was het even stil. Daarna hoorde ik twee keer een knal. Ik hoorde aan het geluid dat het pistoolschoten waren. Toen ik uit de slaapkamer kwam zag ik dat er kogelgaten in de deur zaten. In [A] had ik gehoord dat de jongen door zijn vrienden [verdachte] werd genoemd.
- 2.
Een proces-verbaal nummer PL01KF/07-162074 d.d. 26 december 2007, op ambtseed opgemaakt door [verbalisant 8], brigadier van Regiopolitie Groningen, district Groningen/Haren, (pagina 76 tot en met 78 van het onder 1. genoemde dossierproces-verbaal), inhoudende, zakelijk weergegeven:
als verklaring van [betrokkene 1] ([betrokkene 1]):
Ik was op 26 december 2007 met [slachtoffer] in [A]. [Verdachte] (naar het hof begrijpt: verdachte) lag op de grond. Hij vertelde mij dat mijn vriend hem een klap in het gezicht had gegeven. Hij had een wond boven zijn linker oog. [Verdachte] was erg opgewonden en bloedde erg bij zijn linkeroog. Hij was erg opgewonden.
Buiten zag ik hem weer. Ik hoorde dat [verdachte] tegen [slachtoffer] zei: ‘Jij lacht nu, maar jij gaat straks zien wat er gebeurt. Ik ga je dood maken.’ Binnen was een andere jongen met rastahaar bij [verdachte].
[Betrokkene 3], ik en [slachtoffer] zijn naar de woning van [slachtoffer] gegaan. Op een gegeven moment hoorde ik een auto rijden. Ik zag een rode Mazda. Ik zag daar zeker 5 Antilliaanse mensen in zitten. Zij reden naar het einde tot het plein. Vanuit de auto hoorde ik zeggen: ‘Stop, stop.’ Dit was in het Papiaments.
Mijn vriendin (naar het hof begrijpt: [betrokkene 3]) zag twee mannen aan komen lopen. Ik hoorde haar zeggen dat één van de mannen de man was van de problemen in [A]. Daarmee bedoelde zij [verdachte].
Omdat mijn vriendin de mannen naar boven zag komen deed [slachtoffer] de voordeur op slot. [Slachtoffer] riep: ‘Bel de politie.’ Hierna hoorde ik iemand op de voordeur kloppen. Na ongeveer 10 seconden hoorde ik het knallen van een vuurwapen. Ik heb twee knallen gehoord.
- 3.
Een proces-verbaal nummer PL01KF/07-162074 d.d. 26 december 2007, op ambtseed opgemaakt door [verbalisant 9], hoofdagent van Regiopolitie Groningen, district Groningen/Haren, (pagina 79 en 80 van het onder 1. genoemde dossierproces-verbaal) inhoudende, zakelijk weergegeven:
als verklaring van [betrokkene 3]:
Ik ben met mijn vriend (naar het hof begrijpt: [betrokkene 1]) en [slachtoffer] naar het Antilliaanse feest in [A] geweest. Ik zag dat er ruzie was. Eenmaal buiten zag ik dat [verdachte] (naar het hof begrijpt: verdachte) door de politie werd meegenomen. Ik ken [verdachte] nog vanuit Rotterdam. Met [slachtoffer] en [betrokkene 1] (naar het hof begrijpt: [betrokkene 1]) ben ik naar huis gegaan. Op een gegeven moment keek [betrokkene 1] uit het raam. Hij dacht de auto van [verdachte] te zien staan. Ik vertrouwde het niet en keek uit het slaapkamerraam. Ik zag twee mensen lopen. Ik ben naar de voordeur gelopen. Ik keek uit het raam van de voordeur. Ik zag [verdachte]. Ik zag dat hij de portiekdeur opentrok. Ik ben toen in de badkamer gegaan en heb de deur dichtgedaan. Ik hoorde dat er op de deur werd geklopt. Ik hoorde de mannen buiten praten. Vervolgens werd er twee keer geschoten.
- 4.
Een proces-verbaal nr. PL01KF/07-162074 d.d. 28 december 2007, op ambtseed opgemaakt door [verbalisant 10], brigadier van regiopolitie Groningen, district Groningen/Haren, (pagina 89 en 90 van het onder 1. genoemde dossierproces-verbaal) inhoudende, zakelijk weergegeven:
als verklaring van [betrokkene 2] ([betrokkene 2]):
In de discotheek was irritatie over een grote dikke Antilliaanse man (bezien in samenhang met de inhoud van vorenstaande bewijsmiddelen en de foto afgedrukt op pagina 212 van het dossier, begrijpt het hof dat er over verdachte wordt verklaard). Er was ook een rasta bij. De dikke zat te schreeuwen en de boel op te fokken. Mijn neef, [slachtoffer], gaf de dikke een klap in zijn gezicht. Buiten kwam de dikke op ons af. Hij zei: ‘Ik schiet jullie dood. Ik krijg jullie nog wel.’
Toen ik mijn neef later belde zei hij: ‘Die jongens zijn bij mijn huis geweest en hebben op mijn huis geschoten.’
- 5.
Een proces-verbaal nummer PL01KN/07-162074 d.d. 27 december 2007, op ambtsbelofte opgemaakt door [verbalisant 11], brigadier van Regiopolitie Groningen, district Groningen/Haren, (pagina 91 tot en met 93 van het onder 1. genoemde dossierproces-verbaal) inhoudende, zakelijk weergegeven:
als verklaring van [getuige 1]:
Op 26 december 2007 stond ik 's nachts voor het raam van mijn woning.
Ik zag toen dat er een bordeauxrode personenauto van het merk Mazda, volgens mij type 626, in het parkeervak voor mijn woning stond. Ik zag een negroïde man vanaf de achterbank uit de auto stappen. Ik moest naar het toilet en op het moment dat ik doortrok hoorde ik knallen. Ik hoorde de knallen kort na elkaar. De knallen klonken hol, dus volgens mij stond degene die schoot in de portiek van de flat naast onze woning. Deze flat staat aan de [a-straat]. In ben in de hal blijven kijken. Ik zag twee negroïde mannen uit de steeg komen, een kleine en een grote. De kleine was ongeveer 1.76 meter. De grote was zeker twee koppen groter, was kaal en breed. De grote man had in zijn linker hand een pistool. Deze man was duidelijk erg boos. Ik hoorde hem onder andere het woord ‘conjo’ zeggen, waaruit ik opmaak dat de man van Antilliaanse afkomst moet zijn. Ik zag dat deze man in de richting van mijn woning keek. Ik heb op dat moment wel goed zijn gezicht gezien. Ik denk dat ik hem wel zou kunnen herkennen, als ik een foto van hem zou zien.
- 6.
Een proces-verbaal nr. 07-162074 d.d. 25 januari 2008, op ambtsbelofte opgemaakt door [verbalisant 1], brigadier van Regiopolitie Groningen, districtsrecherche Groningen/Haren, (pagina 101 tot en met 103 van het onder 1. genoemde dossierproces-verbaal) inhoudende, zakelijk weergeven:
als verklaring van verbalisant:
Op 25 januari 2008 hield ik, verbalisant, een meervoudige fotoconfrontatie met de getuige: [getuige 1].
Hiertoe selecteerde een medewerker van het IKC 5 foto's van figuranten, die qua huidskleur, geslacht, gelaatskenmerken, haarkleur en haardracht gelijkenis vertoonden met de verdachte:
[verdachte], geboren op [geboortedatum] 1977 te [geboorteplaats].
Alle foto's zijn in willekeurige volgorde op de plaatsen 1 t/m 6 gekopieerd op een vel A4.
De foto van verdachte bevond zich daarbij op plaats nr. 4.
De getuige herkende de foto van de persoon op de plaats nr. 4 op het A4-tje als zijnde de dader van het feit waar hij getuige van was geweest.
- 7.
Een proces-verbaal nr. PL01KN/07-162074 d.d. 26 februari 2008, op ambtseed opgemaakt door [verbalisant 12], hoofdagent van Regiopolitie Groningen, district Groningen/Haren, (pagina 94 tot en met 96 van het onder 1. genoemde dossierproces-verbaal) inhoudende, zakelijk weergegeven:
als verklaring van [betrokkene 4]:
Ik ken [verdachte] (naar het hof begrijpt: verdachte) en [betrokkene 5] (naar het hof begrijpt: [betrokkene 5]). U toont mij foto's van [verdachte] en [betrokkene 5]. Ik herken deze personen voor 100 %.
[betrokkene 6] is een neef van mij. Hij wordt ook [betrokkene 6] genoemd.
U toont mij een foto van een meisje (naar het hof begrijpt: [betrokkene 7]). Ik herken haar als het meisje dat met [verdachte] was bij het UMCG.
Ik zag allemaal politie voor [A]. Ik ben met [betrokkene 6] en [betrokkene 5] meegegaan in een rode auto (5 deurs) naar het UMCG. Vervolgens zijn [verdachte] en het meisje bij mij op de achterbank ingestapt. [betrokkene 6] bestuurde de auto en [betrokkene 5] zat naast hem. Wij zijn richting Beijum gereden.
- 8.
Een proces-verbaal van bevindingen nr. PL01KE/07-162059 d.d. 26 december 2007, op respectievelijk ambtsbelofte dan wel ambtseed afgelegd door [verbalisant 2] en [verbalisant 3], respectievelijk hoofdagent en adspirant van Regiopolitie Groningen, district Groningen/Haren, (pagina 97 tot en met 99 van het onder 1. genoemde dossierproces-verbaal) inhoudende, zakelijk weergegeven:
als verklaring van verbalisanten:
Op 26 december 2007 in het UMCG heb ik, tweede verbalisant, tegen [verdachte] gezegd dat het mogelijk zou zijn dat hij gehecht zou moeten worden bij zijn oog. Direct hoorde ik hem hierop zeggen: ‘Als ik hechtingen in mijn oog moet krijgen dan doe ik een belletje naar Curaçao want de [verdachte] familie is heel groot en dan wordt de moeder van die jongen zo neergeschoten.’
Om 04.43 uur krijgen wij, verbalisanten, te horen dat er was geschoten op de [a-straat].
Bij de spoedpoli van UMCG werd gezegd dat [verdachte] en zijn vriendin tussen 04.15 en 04.30 het ziekenhuis hadden verlaten. Zij waren opgehaald door vrienden en waren weggereden in een rode auto. Op camerabeelden is te zien dat om 04.20 uur een Antilliaanse man voor het UMCG heen en weer loopt. Kort daarna verschijnen vier manspersonen waaronder [verdachte] en [betrokkene 7].
- 9.
Een proces-verbaal nr. PL01KN/07-162074 d.d. 22 januari 2008, op respectievelijk ambtsbelofte dan wel ambtseed opgemaakt door [verbalisant 7] en [verbalisant 10], beiden voornoemd, (pagina 141 tot en met 146 van het onder 1. genoemde dossierproces-verbaal) inhoudende, zakelijk weergegeven:
als verklaring van [betrokkene 5] ([betrokkene 5]):
Ik heb vorig jaar mijn rode Mazda 626 sedan verkocht aan [betrokkene 6], maar hij staat nog wel op mijn naam. [Betrokkene 6] moest eerst zijn Antilliaans rijbewijs nog omruilen. [Verdachte] was die avond in [A] erg dronken.
- 10.
Een proces-verbaal nr. PL01KN/07-162074 d.d. 19 februari 2008, op ambtseed opgemaakt door [verbalisant 12], voornoemd, en [verbalisant 13], brigadier van Regiopolitie Groningen, district Groningen/Haren, (pagina 152 tot en met 154 van het onder 1. genoemde dossierproces-verbaal) inhoudende, zakelijk weergegeven:
als verklaring van [betrokkene 6]:
Ik word wel [betrokkene 6] genoemd. Ik ben in het bezit van een rode Mazda 626, een 5-deurs. Ik heb deze auto gekocht van [betrokkene 5]. Hij wordt ook wel [betrokkene 5] genoemd. Ik ken [verdachte] (naar het hof begrijpt: verdachte). Hij is denk ik wel 1.95 meter. Hij is breed en was kaal.
Op 25 december zijn [verdachte], [betrokkene 5] en ik naar discotheek [A] gegaan. [Verdachte] had veel gedronken en ook in [A] heeft hij veel whisky gedronken.
Het was al in de nacht toen ik hoorde dat [verdachte] aan het vechten was.
[Betrokkene 5] en ik zijn toen weggegaan met de rode Mazda en hebben wat rondgereden. Later kwamen we weer terug. We wilden naar [verdachte] in het UMCG. [Betrokkene 8] is met zijn auto gegaan en ik ben met [betrokkene 5] en [betrokkene 4] gegaan. [Verdachte] kwam met een Nederlandse vrouw (naar het hof begrijpt: [betrokkene 7]) naar buiten. Wij zijn toen in de rode Mazda gestapt. [Betrokkene 5] zat naast mij. [verdachte], het meisje en [betrokkene 4] zaten achterin. Wij zijn vervolgens naar Beijum gereden.
- 11.
Een proces-verbaal nr. PL01KN/07-162074 d.d. 15 januari 2008, opgemaakt op ambtseed door [verbalisant 12], voornoemd, en [verbalisant 14], brigadier van Regiopolitie Groningen, district Groningen/Haren, (pagina 162 tot en met 165 van het onder 1. genoemde dossierproces-verbaal) inhoudende, zakelijk weergegeven:
als verklaring van [betrokkene 7]:
In [A] kwam ik [verdachte] tegen. Ik zag dat [verdachte] ruzie kreeg met [betrokkene 2], neef van [slachtoffer]. Ik zag dat [verdachte] onderuit werd gehaald door [slachtoffer].
Ik zag dat [verdachte] gewond was en hevig bloedde. Samen met de politie heb ik [verdachte] afgezet bij het UMCG. [Verdachte] vroeg mij om [betrokkene 8] te bellen. Omdat [betrokkene 8] niet opnam heb ik [betrokkene 5] (naar het hof begrijpt: [betrokkene 5]) gebeld. [Betrokkene 5] kwam met nog twee anderen naar het ziekenhuis.
[Betrokkene 5] kwam aan met een normale auto, 5 deurs. [Betrokkene 5] zat op de bijrijdersstoel. De auto werd bestuurd door [betrokkene 6] (naar het hof begrijpt: [betrokkene 6]). Op de achterbank zat een Antilliaanse man die ik niet ken. [Verdachte] en ik zijn op de achterbank gaan zitten. Ik spreek goed Papiaments. Ik hoorde dat de jongens o.a. zeiden dat die jongens nog niet klaar met hen waren en dat ze net zolang zouden zoeken totdat ze hen hadden gevonden. [Verdachte] was behoorlijk opgefokt. Ik ken [verdachte] goed. Hij is een ex-vriend van me. Ik weet dat hij ‘schietgraag’ is. Ze vroegen mij het adres van [slachtoffer]. Vlak voor ik werd afgezet reed [betrokkene 6] de parkeerplaats van de videotheek in Beijum op. Dat is aan de [a-straat]. Daar zou volgens die jongens [slachtoffer] moeten wonen. In het huis van [slachtoffer] zag ik licht branden. Van de jongens vernam ik dat er mensen voor het raam stonden te kijken.
- 12.
Een proces-verbaal nr. PL01KF/07-162074 d.d. 15 januari 2008, opgemaakt op ambtseed door [verbalisant 14] en [verbalisant 10], beiden voornoemd, (pagina 166 tot en met 168 van het onder 1. genoemde dossierproces-verbaal) inhoudende, zakelijk weergegeven:
als verklaring van [betrokkene 7]:
Ik herken de man op de foto (politie toont getuige een politiefoto van [betrokkene 5]) als zijnde [betrokkene 5]. [Verdachte] was al opgefokt vanaf het moment dat hij de discotheek verliet.
In de auto heb ik ook gehoord dat men sprak over het feit om ze allemaal te pakken en af te maken.
- 13.
Een proces-verbaal nr. PL01KN/07-162074 d.d. 16 januari 2008, op respectievelijk ambtseed dan wel ambtsbelofte opgemaakt door [verbalisant 12] en [verbalisant 1], beiden voornoemd, (pagina 169 tot en met 171 van het onder 1. genoemde dossierproces-verbaal) inhoudende, zakelijk weergegeven:
als verklaring van [betrokkene 7]:
[Verdachte] en [betrokkene 5] (naar het hof begrijpt: [betrokkene 5]) zijn bekend als vuurwapen gevaarlijk. [Verdachte] (naar het hof begrijpt: verdachte) is een wraakzuchtig man.
- 14.
Een proces-verbaal nr. 07-162074 d.d. 21 januari 2008, op respectievelijk ambtsbelofte dan wel ambtseed opgemaakt door [verbalisant 4], senior medewerker opsporingstechniek van Regiopolitie Drenthe, en [verbalisant 5], hoofdagent van Regiopolitie Drenthe, (pagina 109 tot en met 122 van het onder 1. genoemde dossierproces-verbaal) inhoudende, zakelijk weergegeven:
als verklaring van verbalisanten:
Op verzoek van de politie Groningen hebben wij een technisch sporenonderzoek ingesteld naar aanleiding van een schietpartij in de portiek van de [a-straat 1] te Groningen.
Op woensdag 26 december 2007, omstreeks 04.45 uur kreeg de meldkamer van de regiopolitie Groningen de melding dat er in de buurt van het winkelcentrum aan de [a-straat] zou zijn geschoten. Nadat de politie ter plaatse kwam, werd duidelijk dat er was geschoten in het portiek van de woningen [a-straat 1 t/m 5].
Uit de verklaringen van getuigen kon blijken dat er was geschoten op de voordeur van de woning [a-straat 1] te Groningen. De bewoner van deze woning is [slachtoffer]. De woning van aangever ligt op de tweede etage. De woning is via de trap bereikbaar. Zie foto 1 tot en met 6.
De voordeur geeft toegang tot de gang. Aan het eind van de gang is de deur naar de woonkamer met open keuken. Rechts van de gang is het toilet, aan de linkerkant loopt de gang door en geeft toegang tot twee slaapkamers.
Door ons werden in het portiek twee hulzen aangetroffen. Eén huls lag op de vloer, op de eerste etage, nabij de voordeur van [a-straat 2] te Groningen. De andere huls lag op een plateau tussen de eerste en tweede etage.
Wij zagen dat de voordeur van de woning, [a-straat 1] te Groningen, bestond uit twee ramen. Wij zagen dat in de onderste ruit een gat zat (op de foto aangegeven als nummer 4). Het gat zat op 50,5 centimeter hoogte, vanaf de vloer gemeten.
Wij zagen dat in het hout van de voordeur, onder het onderste raam, een gat zat (op de foto aangegeven als nummer 5). Het gat zat op 28 centimeter hoogte, vanaf de vloer gemeten (zie foto 11 en 12).
Wij zagen dat, ongeveer in het midden van de gang van de woning het tapijt was beschadigd. Wij zagen dat er een gat in het tapijt zat. De aangever verklaarde dat het tapijt voor de schietpartij niet was beschadigd. Wij troffen voor de deur naar de woonkamer een gedeelte van een kogel aan (zie foto 13). Op donderdag 10 januari 2008 werd door aangever het andere restant van de kogel in zijn gang terug gevonden. Kennelijk heeft het restant van de kogel ergens in het tapijt gezeten.
Wij zagen in de deur naar de woonkamer een gat zitten. Het gat zat op 18,5 centimeter hoogte, gemeten vanaf de vloer (op foto aangegeven als nummer 6, zie foto 13).
Wij zagen dat tegenover de deur, in de woonkamer een bank stond. Wij zagen dat in de bank een gat zat. Het gat zat op 45 centimeter hoogte, gemeten vanaf de vloer (op foto aangegeven als nummer 7).
Wij zagen dat de bank tegen de verwarmingsplaat aan stond. Wij zagen dat aan de achterzijde van de bank een scheurtje in de bekleding zat. Wij zagen dat op de plaats waar het scheurtje zat ook de verwarmingsplaat was beschadigd. Wij troffen in de bekleding van de bank een kogel aan (zie foto 14 en 15).
Door ons werden de schotbanen uitgelijnd. Wij zagen dat een schotbaan liep vanaf de trap in het portiek via het glas in de voordeur (nummer 3), de deur naar de woonkamer (nummer 6), en dat deze schotbaan eindigde in de bank (nummer 7).
Wij zagen dat de tweede schotbaan liep vanaf de trap in het portiek, via de deur (nummer 4) en eindigde in de vloer van de gang, op de plaats waar het tapijt was beschadigd (zie foto 16 tot en met 20).
Van de situatie zoals wij die aantroffen zijn digitale opnamen gemaakt, welke in dit procesverbaal zijn opgenomen (dossierpagina 112 t/m 121).
Conclusie:
In de portiek is met een pistool geschoten op de deur van aangever [slachtoffer]. Gezien de hoogte van de inslagen in de voordeur is het aannemelijk dat de schutter op de trap in de portiek heeft gestaan en twee keer heeft geschoten.
15.
De verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van het hof van 20 januari 2009, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
De alcohol heeft me die dag (naar het hof begrijpt: de avond/nacht van 25 op 26 december 2007) toegetakeld. Die dag had ik te veel in het glaasje gekeken. Ik had cognac en whisky op. Ik wankelde, zwaaide met mijn armen en zocht steun bij de bar.
Ik ben door [betrokkene 6], [betrokkene 5], [betrokkene 4] en [betrokkene 7] uit het ziekenhuis opgehaald. Ik zat achter in de rode Mazda. De auto was van [betrokkene 5] of [betrokkene 6]. [Betrokkene 7] is bij haar huis ergens in Beijum afgezet.’
6.
Het bestreden arrest houdt, voor zover hier van belang, het volgende in:
‘Op 26 december 2007 omstreeks 04.43 uur verspreidt de politie in Groningen het bericht dat er geschoten zou zijn op de [a-straat] te Groningen. Uit onderzoek werd duidelijk dat er was geschoten in het portiek van de woningen [a-straat 1 t/m 5]. Er bleek te zijn geschoten op de voordeur van de woning [a-straat 1]. Deze woning wordt bewoond door aangever [slachtoffer]. Zijn naam staat ook vermeld bij [a-straat 1] van de brievenbussen naast de deur die toegang geeft tot het portiek. In deze toegangsdeur bevindt zich een ruit (zie foto 1 en 2, pagina 112 dossierproces-verbaal). De woning van [slachtoffer] bevindt zich op de tweede etage (naar het hof begrijpt heeft de woning kennelijk alle ruimtes op één niveau) en is via een trap te bereiken. In het portiek trof de politie twee hulzen aan. De ene huls lag op de vloer op de eerste etage nabij de voordeur van de woning [a-straat 2] en de andere huls lag op het plateau tussen de eerste en de tweede etage. Het betroffen hulzen van 9 millimeter patronen.
Uit technisch onderzoek blijkt dat de voordeur van de woning van [slachtoffer] twee ruiten heeft. In de onderste ruit zat vanaf de vloer gemeten op een hoogte van 50,5 centimeter een gat. In het hout van de voordeur onder de onderste ruit zat op een hoogte van 28 centimeter eveneens een gat. Achter de voordeur bevindt zich een gang. Aan het einde van de gang bevindt zich een tussendeur die toegang geeft tot een woonkamer met open keuken. In het verlengde van de gang, stond in de woonkamer voor het raam een zitbank. In de gang is het tapijt beschadigd en wordt een gedeelte van een kogel aangetroffen. In de deur naar de woonkamer zat een gat op een hoogte van 18,5 centimeter (zie foto 18, pagina 120 dossierproces-verbaal). Ook in de bank blijkt een kogelgat te zitten (zie foto 14 en 15, pagina 118 en 119 dossierproces-verbaal).
Met behulp van touwtjes heeft de politie twee schotbanen weergegeven (zie foto 16 tot en met 20, pagina 119 tot en met 121 dossierproces-verbaal). Uit onderzoek is gebleken dat beide schotbanen een aanvang nemen vanaf de trap in het portiek. De politie concludeert op grond van deze bevindingen dat er in het portiek met een pistool is geschoten op de voordeur van de woning van [slachtoffer]. Gezien de hoogte van de inslagen in de voordeur is het aannemelijk dat de schutter op de trap in het portiek heeft gestaan en twee keer heeft geschoten.
Getuigenverklaringen
(…)
[Betrokkene 1] heeft tijdens zijn verhoor bij de politie (pagina 76 tot en met 78 van het dossierproces-verbaal) verklaard dat verdachte [slachtoffer] voor [A] heeft bedreigd met de woorden (vertaald): ‘Jij lacht nu, maar jij gaat straks zien wat er gebeurt. Ik ga je doodmaken.’ [Slachtoffer], [betrokkene 3] en hij zijn na het voorval in [A] naar de woning van [slachtoffer] gegaan. Hij heeft bij de portiekdeur een stukje hout geplaatst omdat ene [betrokkene 9] nog brood zou brengen. [Betrokkene 9] hoefde dan niet aan te bellen. Ze zijn de woning van [slachtoffer] ingegaan. De balkondeur stond een klein beetje open omdat ze aan het roken waren. Omdat [betrokkene 1] een auto hoorde rijden, ging hij kijken. Hij heeft verklaard dat hij een rode Mazda zag met daarin zeker vijf Antilliaanse mensen. De auto werd de parkeerplaats opgereden en hij hoorde in het Papiaments zeggen: ‘Para, para.’, hetgeen Stop, stop betekent. [Betrokkene 1] heeft de auto vervolgens weg zien rijden en — na enige tijd — weer terug zien komen. Vervolgens heeft zijn vriendin (naar het hof begrijpt: [betrokkene 3]) enige tijd later twee mannen aan zien komen lopen. [Betrokkene 1] hoorde dat [betrokkene 3] zei dat één van de mannen de man was van de problemen in [A]. Daarmee bedoelde zij [verdachte]. [Betrokkene 3] zag dat de twee mannen naar boven kwamen. Vervolgens heeft [slachtoffer] de voordeur op slot gedaan. Daarna hoorde [betrokkene 1] iemand op de deur kloppen. Daarop is niet gereageerd. Ongeveer 10 seconden daarna hoorde hij het knallen van een vuurwapen. Hij heeft twee knallen gehoord.
[Betrokkene 3] heeft tijdens haar verhoor bij de politie (pagina 79 tot en met 80 van het dossierproces-verbaal) verklaard dat zij ook het Antilliaanse feest in [A] heeft bezocht. Zij was daar met haar vriend (naar het hof begrijpt: [betrokkene 1]) en [slachtoffer]. Er was ruzie in [A] en later hoorde zij dat [slachtoffer] bij de ruzie betrokken was. Zij heeft gezien dat [verdachte] door de politie werd meegenomen en dat zij [verdachte] kent vanuit Rotterdam. Eenmaal in de woning van [slachtoffer] zag zij op enig moment twee mensen lopen. Zij is naar de voordeur van de woning gelopen. Via het raam van de voordeur zag zij dat [verdachte] de portiekdeur opentrok.
Na tegen haar vriend en [slachtoffer] te hebben gezegd dat [verdachte] naar boven kwam lopen, is zij de badkamer ingegaan en heeft zij de deur daarvan dichtgedaan. Ze hoorde dat er drie keer op de deur werd geklopt en ze hoorde mannen buiten praten. Vervolgens werd er twee keer geschoten.
[Slachtoffer] heeft tijdens zijn verhoor bij de politie (pagina 72 tot en met 75 van het dossierproces-verbaal) verklaard dat hij op 26 december 2007 ruzie heeft gehad in [A]. Nadat zowel verdachte als hij uit [A] waren verwijderd bedreigde verdachte hem met de woorden (vertaald): ‘Ik vermoord jullie, jullie zullen weten.’ [betrokkene 2] (pagina 89 en 90 van het dossierproces-verbaal) heeft hierover verklaard dat die dikke man (naar het hof begrijpt: [verdachte]) heeft gezegd: ‘Ik schiet jullie dood. Ik krijg jullie nog wel’. [slachtoffer] heeft vervolgens verklaard dat hij omstreeks 03.30 uur samen met [betrokkene 1] en [betrokkene 3] thuis kwam. Op enig moment hoorde [betrokkene 1] buiten lawaai en is hij op het balkon gaan kijken. [Betrokkene 1] zei dat die jongen die [slachtoffer] had geslagen buiten was. [Betrokkene 3] is ook gaan kijken en zei dat de jongens naar boven kwamen. Vervolgens heeft [slachtoffer] de voordeur van zijn woning op slot gedaan. Hij zag daarbij de bovenkant van het hoofd van de jongen en herkende de jongen als de jongen die hij in [A] een klap had gegeven. Deze jongen vroeg aan iemand welk huis het was en liep de laatste trap naar boven. Vervolgens hoorde [slachtoffer], die zich inmiddels in zijn slaapkamer had verscholen, twee keer op zijn deur kloppen en kort daarna hoorde hij twee keer een knal.
[Getuige 1] heeft tijdens zijn verhoor bij de politie (pagina 91 tot en met 93 van het dossierproces-verbaal) verklaard dat hij op 26 december 2007 's nachts voor het raam van zijn woning stond. Hij zag op dat moment een bordeauxrode auto van het merk Mazda, volgens hem van het type 626, in het parkeervak voor zijn woning staan. [Getuige 1] ziet een negroïde man uit de auto stappen. Kort daarop, wanneer hij zich in het toilet bevindt, hoort hij een aantal knallen. Omdat de knallen hol klonken dacht [getuige 1] dat er werd geschoten in de flat naast zijn woning, de flat aan de [a-straat].
Vervolgens ziet hij vanuit de hal van zijn woning twee negroïde mannen uit de steeg naast zijn woning komen. Eén van de mannen droeg een pistool in zijn linkerhand. Hij heeft deze man later tijdens een fotoconfrontatie herkend als verdachte.
(…)
Aanwezigheid personen in de woning
De raadsman heeft voorts aangevoerd dat het primair ten laste gelegde niet bewezen kan worden nu voor de schutter niet duidelijk was dat er personen in de woning aanwezig waren. De raadsman heeft aangevoerd dat er geen licht brandde in de woning, dat de gordijnen dichtzaten en dat er niet gereageerd werd toen er op de deur werd geklopt. Naar de mening van de raadsman mocht de schutter hieruit concluderen dat er niemand in de woning aanwezig was. Het hof begrijpt het verweer van de raadsman zo dat hij betoogt dat de schutter geen (voorwaardelijk) opzet op de dood heeft gehad.
Gelet op het bovenstaande stelt het hof vast dat verdachte samen met anderen — nadat hij het ziekenhuis had verlaten — naar de woning van [slachtoffer] is gegaan, van wie hij wist dat deze na de ruzie [A] had verlaten. [Betrokkene 7] heeft verklaard dat zij de mannen in de auto heeft horen zeggen dat er personen in de woning aanwezig waren en dat zij heeft gezien dat er licht brandde in de woning. Naar het oordeel van het hof moest verdachte dan ook rekening houden met het feit dat er zich mensen, waaronder [slachtoffer], in de woning bevonden. Verdachte heeft na een aantal keren op de voordeur te hebben geklopt, korte tijd daarna een tweetal kogels recht op de voordeur van de woning van [slachtoffer] afgevuurd. Verdachte heeft hiermee willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat [slachtoffer] — van wie hij immers kon verwachten dat deze zich mogelijk achter de deur zou bevinden — dodelijk geraakt werd door één van de kogels. Het hof verwerpt derhalve het verweer van de raadsman.’
7.
De verdachten hebben uitlatingen gedaan die moeilijk anders kunnen worden uitgelegd dan in die zin dat zij de bedoeling hadden [slachtoffer] te vermoorden. Het Hof heeft deze verklaringen voor het bewijs gebruikt. Zie de verklaring van aangever [slachtoffer] (bewijsmiddel 1) waaruit naar voren komt dat verdachte hem gezegd heeft dat hij hen zou vermoorden. Voorts de verklaring van de getuige [betrokkene 1] (bewijsmiddel 2) die onder meer inhoudt dat verdachte tegen [slachtoffer] zei: ‘Jij lacht nu, maar jij gaat straks zien wat er gebeurt. Ik ga je dood maken. ’ Ook [betrokkene 2] (bewijsmiddel 4) bevestigt dit door te verklaren dat verdachte tegen hem en aangever zei: ‘ Ik schiet jullie dood. Ik krijg jullie nog wel.’ Het was niet zo maar een opwelling, omdat na bezoek aan het ziekenhuis onderweg in de auto volgens [betrokkene 7] (bewijsmiddel 12) het nog steeds aan de orde was: ‘In de auto heb ik ook gehoord dat men sprak over het feit om ze allemaal te pakken en af te maken’. Ik wijs hierop omdat het voorwaardelijk opzet — waarvan het Hof lijkt te zijn uitgegaan, ik kom op dit punt hierna terug — vaak dienst doet als constructie om opzet te bewijzen. Het gaat dan om gevallen waarbij het opzet niet is af te leiden uit verklaringen van de verdachte. Dat ligt hier dus anders.
8.
Aangenomen dat het Hof heeft geoordeeld dat de verdachte (slechts) met voorwaardelijk opzet heeft gehandeld, geldt het volgende. De stand van de rechtspraak inzake voorwaardelijk opzet is in grote lijn als volgt. Voorwaardelijk opzet is aanwezig indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden. De beantwoording van de vraag of de gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Er is geen grond de inhoud van het begrip ‘aanmerkelijke kans’ afhankelijk te stellen van de aard van het gevolg. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregelen aanmerkelijk is te achten. Voor de vaststelling dat de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan zulk een kans is niet alleen vereist dat de verdachte wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, maar ook dat hij die kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard (op de koop toe heeft genomen). Uit de enkele omstandigheid dat die wetenschap bij de verdachte aanwezig is dan wel bij hem moet worden verondersteld, kan niet zonder meer volgen dat hij de aanmerkelijke kans op het gevolg ook bewust heeft aanvaard, omdat in geval van die wetenschap ook sprake kan zijn van bewuste schuld. Van degene die weet heeft van de aanmerkelijke kans op het gevolg, maar die naar het oordeel van de rechter ervan is uitgegaan dat het gevolg niet zal intreden, kan wel worden gezegd dat hij met (grove) onachtzaamheid heeft gehandeld maar niet dat zijn opzet in voorwaardelijke vorm op dat gevolg gericht is geweest.
Of in een concreet geval moet worden aangenomen dat sprake is van bewuste schuld dan wel van voorwaardelijk opzet zal, indien de verklaringen van de verdachte en/of bijvoorbeeld eventuele getuigenverklaringen geen inzicht geven omtrent hetgeen ten tijde van de gedraging in de verdachte is omgegaan, afhangen van de feitelijke omstandigheden van het geval. Daarbij zijn de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht, van belang. Bepaalde gedragingen kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer gericht op een bepaald gevolg dat het — behoudens contra-indicaties — niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg heeft aanvaard (HR 24 juni 2003, NJ 2003, 552, m.nt. YB).
9.
Op het moment waarop de in de bewezenverklaring genoemde schoten werden gelost, hield [slachtoffer] zich schuil in de slaapkamer. Die lag niet in het verlengde van de gang achter de deur waarop de verdachte heeft geschoten, zodat aangenomen kan worden dat de kans dat [slachtoffer] door de schoten op (door) de deur daadwerkelijk geraakt zou worden niet erg groot was. In HR 6 september 2005, LJN AT2760, NJ 2006, 50, waarop het middel zich beroept, was reeds de onzekerheid of het mogelijke slachtoffer B.A. zich — evenals het andere mogelijke slachtoffer, ten aanzien van wie het opzet wel uit de bewijsmiddelen kon volgen — in de kamer achter de beschoten ruiten bevond genoeg om het over het bewijs van het opzet klagende middel te doen slagen:
‘Voor wat betreft feit 2 schiet de motivering van het bewezenverklaarde (voorwaardelijk) opzet tekort. Dat sprake was van een aanmerkelijke kans dat B.A. door het schot lichamelijk letsel zou bekomen, kan uit de gebezigde bewijsmiddelen niet volgen. Uit die bewijsmiddelen kan immers niet zonder meer worden afgeleid dat zij zich ten tijde van het schot in de desbetreffende kamer bevond. Ook de bewezenverklaring houdt op dit punt niet meer in dan dat zij zich in de woning bevond. Gelet op de aldus opengebleven mogelijkheid dat B.A. ten tijde van het schot niet in bedoelde kamer, maar elders in de woning vertoefde, is 's Hofs oordeel, inhoudende dat een aanmerkelijke kans bestond dat de kogel via het plafond of via een ander voorwerp van baan zou veranderen en haar zou raken niet zonder meer begrijpelijk. In dat opzicht klaagt het middel terecht over de ontoereikendheid van de bewijsmotivering.’
Als in de onderhavige zaak tot uitgangspunt wordt genomen dat de schoten vrijwel zeker geen doel konden treffen, lijken de middelen dat wel te doen.
10.
Maar dat is wat te kort door de bocht. Dat het antwoord op de vraag of (hier) de kans op [slachtoffer]'s dood aanmerkelijk was afhangt van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht, werpt immers de vervolgvraag op welke omstandigheden dan in aanmerking genomen moeten worden. In het geval van een poging is het gevolg per definitie niet ingetreden. Als de omstandigheden van het geval allen tot in detail in de achteraf door de rechter te maken beoordeling worden betrokken zal de conclusie dan ook steeds zijn dat van een aanmerkelijke kans geen sprake is geweest. Als bijvoorbeeld het feit dat een bijna aangereden agent nog net tijdig opzij is gesprongen en zo de motorkap van een op hem inrijdende auto heeft kunnen ontwijken tezamen met alle andere omstandigheden van het geval in de beoordeling van de kans op een aanrijding wordt meegenomen, kan slechts geoordeeld worden dat bij een dergelijk opzijspringen in combinatie met een dergelijk rijden van een aanmerkelijke kans op een aanrijding geen sprake was. Als iemand die zich achter een beschoten voordeur bevindt nog net tijdig de slaapkamer in kan duiken, geldt hetzelfde. En ook als die persoon zich al iets eerder in de slaapkamer heeft verstopt is van een aanmerkelijke kans op zijn dood dan geen sprake. Een dergelijke uitkomst — nooit een aanmerkelijke kans — veroordeelt zichzelf. Ik citeer in dit verband A-G Knigge voor HR 18 april 2006, LJN AV4871:
‘Kansberekenen achteraf is dus alleen zinvol als men tot zekere hoogte abstraheert van de condities zoals die zich in het concrete geval voordeden. De vraag welke factoren buiten beschouwing mogen worden gelaten, vraagt wederom om keuzes die niet anders dan vanuit een normatief gezichtspunt kunnen worden gemaakt. Moet, om een voorbeeld te geven, bij de vraag of het met scherp schieten op een persoon in een bepaald geval een aanmerkelijke kans op diens overlijden schiep, in aanmerking worden genomen dat die persoon een kogelwerend vest droeg, of dient men dat gegeven buiten beschouwing te laten? Van het antwoord daarop hangt af of sprake is van een poging tot doodslag of niet. Dat is geen neutrale, juridisch indifferente kwestie.’
11.
Machielse1. en Van Dijk2. lijken de opvatting te huldigen dat het er wat het opzet betreft om gaat hoe de verdachte zelf de kans op een verkeerde afloop heeft ingeschat. In een geval waarin de verdachte daaromtrent geen openheid van zaken heeft gegeven en de rechter op grond van de omstandigheden van het geval moet beoordelen of (het niet anders kan zijn dan dat) de verdachte de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg heeft aanvaard, zou dan voorbijgegaan moeten worden aan omstandigheden die de verdachte niet bekend waren. Daarop kon de verdachte zijn inschatting immers niet baseren. In de onderhavige zaak blijkt niet dat de verdachten wisten dat [slachtoffer] zich in de slaapkamer bevond. De consequentie van de opvatting van Machielse en Van Dijk zou dan zijn dat de (achteraf gebleken) plek waar [slachtoffer] zich in de woning bevond er niet toe doet voor de beoordeling of van voorwaardelijk opzet sprake was.
12.
De opvatting van Machielse en Van Dijk lijkt echter niet goed te rijmen met de grond waarop de Hoge Raad in zijn arrest van 6 september 2005, NJ 2006, 50 vernietigde, namelijk dat uit de bewijsmiddelen niet kon volgen dat sprake was van een aanmerkelijke kans (en dus niet: dat uit de bewijsmiddelen niet kan volgen dat de verdachte die kans als aanmerkelijk inschatte).3. Ook De Hullu4. en Knigge5. leiden uit de rechtspraak van de Hoge Raad af dat voor het aannemen van voorwaardelijk opzet is vereist dat de aanmerkelijke kans er objectief gezien was en dat het feit dat de verdachte meende dat de kans aanmerkelijk was dus niet volstaat.6. Dat niet blijkt dat de verdachten in de onderhavige zaak wisten dat [slachtoffer] zich in de slaapkamer en niet achter de deur bevond, wil daarom niet zeggen dat die omstandigheid om die reden buiten beschouwing gelaten moet worden bij de vraag of er een aanmerkelijke kans op [slachtoffer]'s dood bestond.
13.
Mijns inziens zal bij de vraag welke omstandigheden relevant zijn voor de beoordeling of van een aanmerkelijke kans sprake is in ieder geval een relevante factor moeten zijn hoe uitzonderlijk of (on)waarschijnlijk — en daarmee ook: hoe voorzienbaar — de desbetreffende omstandigheid is. Van een uitzonderlijke of onwaarschijnlijke omstandigheid zal eerder geabstraheerd kunnen worden. Zo draagt de gemiddelde persoon geen kogelvrij vest. Dat is een uitzondering. Het opzet op de dood kan bij het gericht schieten op de borst van een persoon doorgaans dan ook worden aangenomen, ook al blijkt achteraf dat de dood als gevolg van het dragen van zo'n vest niet is ingetreden. De kleine kans dat iemand zo'n vest blijkt te dragen doet er dan niet aan af dat de kans dat iemand dat niet doet en overlijdt aanmerkelijk is. Dat een bepaalde persoon zich niet in de beschoten kamer van een woning bevindt is doorgaans minder uitzonderlijk. Het zou — afhankelijk van de indeling van de desbetreffende woning en het tijdstip van schieten — wel eens eerder uitzonderlijk kunnen zijn als die persoon daar op het moment van schieten wel was.
14.
Na de voorgaande beschouwingen dringt zich de conclusie op dat het Hof de bewezenverklaring van het — nog steeds: aangenomen — voorwaardelijk opzet ontoereikend heeft gemotiveerd. Niet omdat achteraf is gebleken waar [slachtoffer] zich precies ophield en thans dus duidelijk is dat hij nagenoeg geen kans liep om daadwerkelijk geraakt te worden (zie hiervoor, onder 9). Wel omdat het Hof omtrent de kans dat [slachtoffer] zich achter de deur bevond niet meer heeft vastgesteld dan dat dit (zoals de verdachte kon verwachten) ‘mogelijk’ was. De enkele mogelijkheid dat [slachtoffer] zich achter de deur bevond is niet genoeg. De vaststellingen van het Hof maken ook niet duidelijk dat het om een zeer reële mogelijkheid en dus om een aanmerkelijke kans ging. Van aanwijzingen dat [slachtoffer] zich in het verlengde van de deur bevond blijkt niet. Als [slachtoffer] zich achter de deur in plaats van op enige andere plaats in de woning zou hebben bevonden zou dat kennelijk min of meer toevallig (of in de hierboven gebezigde terminologie: uitzonderlijk) zijn geweest. Ik wijs er in dit verband op dat het nacht was en [slachtoffer] kennelijk bovendien na het stappen al enige tijd thuis was, zodat de meest voor de hand liggen plek waar hij zich zou bevinden één van de twee slaapkamers was.
15.
Ik heb mij hierbij nog het volgende afgevraagd. Allereerst of de omstandigheid dat de verdachten eerst op de deur hebben geklopt alvorens te schieten het voorgaande anders maakt. Bijvoorbeeld omdat het Hof in het kloppen een omstandigheid heeft gezien die het waarschijnlijker maakte dat [slachtoffer] zich achter de deur zou bevinden (omdat het aankloppen hem naar de deur gelokt zou hebben). De bewezenverklaring kan in deze zin worden uitgelegd, omdat deze inhoudt dat de verdachten ter uitvoering van het door hen voorgenomen misdrijf onder meer op de deur hebben geklopt. Ook de overweging van het Hof dat de verdachten, kort gezegd, met voorwaardelijk opzet hebben gehandeld door ‘na een aantal keren op de voordeur te hebben geklopt, korte tijd daarna’ tweemaal door de deur te hebben geschoten kan aldus gelezen worden. De strafmotivering houdt evenwel in dat de verdachten op de voordeur hebben geschoten nadat op de voordeur was geklopt ‘en er niet werd open gedaan’. Deze laatste overweging duidt erop dat het Hof er vanuit is gegaan dat de verdachte pas hebben geschoten toen het kloppen niet het gewenste effect bleek te hebben. Wellicht zelfs pas toen duidelijk was dat [slachtoffer] zich niet als gevolg van het kloppen richting de deur begaf. Ik wijs er in dit verband op dat het Hof heeft vastgesteld dat in de voordeur van de woning twee ruiten zaten, zodat niet uitgesloten is dat de verdachten de hal in konden kijken en pas geschoten hebben toen duidelijk was dat [slachtoffer] daar niet was.
16.
Ten tweede heb ik mij afgevraagd, en daarmee kom ik terug op het hiervoor onder 7. aangestipte punt, of de betreden uitspraak werkelijk niet anders kan worden gelezen dan in die zin dat de verdachte slechts met voorwaardelijk opzet heeft gehandeld. Anders dan in het hierboven al vermelde arrest van 6 september 2005 staat op grond van de bewijsmiddelen in het onderhavige geval vast dat verdachte als zijn voornemen te kennen heeft gegeven dat hij aangever wilde doden. Gesteld noch gebleken is dat de verdachte (kort) voordat hij schoot van dit voornemen (‘vol opzet’) is afgestapt en nog slechts wilde schieten om de verdachte bang te maken (maar daarbij wel de kans dat het toch verkeerd afliep op de koop toe heeft genomen). Ik heb mij met andere woorden afgevraagd of aan de vaststelling van het volle opzet in de bewijsmiddelen geen overwegende betekenis moet worden toegekend. Als de verdachte ondanks zijn voornemen [slachtoffer] te doden uitsluitend in de (open) lucht zou hebben geschoten, zou er van een poging wel geen sprake zijn geweest. Dat schieten is namelijk geheel ongeschikt om te bereiken dat het slachtoffer wordt gedood. In het onderhavige geval is het schieten op de deur niet volledig ongeschikt, omdat het inderdaad mogelijk was dat [slachtoffer] zich achter de deur bevond. Die mogelijkheid heeft niet zo zeer van doen met voorwaardelijk opzet, maar met de vraag of een volledig ongeschikte gedraging wordt ingezet om het voornemen te realiseren. Het toedienen van een niet letale dosis gif met het opzet te doden kan immers ook aangemerkt worden als poging tot doodslag.7.
17.
Het is de vraag of de laatste alinea van de hierboven onder 6 geciteerde overweging van het Hof wel zo gelezen kan worden dat het Hof van een gewoon opzet, een gaaf voornemen is uitgegaan. Met name de een na laatste zin (‘Verdachte heeft hiermee willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat [slachtoffer] — van wie hij immers kon verwachten dat deze zich mogelijk achter de deur zou bevinden — dodelijk geraakt werd door één van de kogels.’) maakt dat problematisch. Maar wellicht niet onmogelijk. Als tot uitgangspunt wordt genomen dat het Hof in de bewijsmiddelen niet voor niets heeft vastgesteld dat de verdachte het gave voornemen had om [slachtoffer] dood te schieten, zou de desbetreffende overweging van het Hof ook zo gelezen kunnen worden dat de verdachte dat voornemen heeft uitgevoerd door, terwijl hij wist dat er mensen, onder wie naar verwachting [slachtoffer], in de woning waren, twee kogels recht door de voordeur te schieten en daardoor de aanmerkelijke kans in het leven te roepen dat [slachtoffer] zou overlijden, welke kans de verdachte ook heeft aanvaard. Uitgaande van het in de bewijsmiddelen vastgestelde volle opzet heeft het Hof daarmee dan een voor de verdachte te gunstige invulling gegeven aan het opzet (zie hiervoor onder 16). Maar daardoor is de verdachte niet tekort gedaan.
18.
Misschien is ook nog een iets andere benadering denkbaar. Het Hof heeft zijn overweging over het schieten met en aanvaarden van een aanmerkelijke kans op de dood van [slachtoffer] gegeven in reactie op het verweer dat slechts inhield dat de verdachte niet wist dat er mensen in de woning waren (zie de pleitnota in hoger beroep onder 1–12). Dat verweer heeft het Hof afdoende weerlegd door feitelijk vast te stellen dat de verdachte dat wel degelijk wist.8. Als het Hof het daarbij had gelaten en de overweging over de aanmerkelijke kans niet had opgenomen, zou de bewezenverklaring van het (volle) opzet mijns inziens niet op problemen zijn gestuit. Deze overweging kan daarom met enige welwillendheid ook als ten overvloede gegeven worden beschouwd.
19.
Het opzet kan zonder meer uit de bewijsmiddelen volgen. Het Hof heeft het terzake gevoerde verweer (dat de verdachte niet wist dat er personen in de woning waren) genoegzaam gemotiveerd verworpen. Met de belangen van een maatschappelijk acceptabele uitkomst en een voortvarende afdoening van de zaak in het achterhoofd9. meen ik dan ook dat de Hoge Raad de overweging van het Hof over de aanmerkelijke kans op de dood van [slachtoffer] zo kan lezen dat het Hof — zij het in minder gelukkige bewoordingen — daarmee tot uitdrukking heeft gebracht dat de verdachte zijn voornemen [slachtoffer] te doden heeft gepoogd uit te voeren door, terwijl hij, anders dan was betoogd, wist dat er mensen, onder wie [slachtoffer], in de woning aanwezig waren te schieten zoals hij heeft gedaan (zie hiervoor onder 17). Althans dat de Hoge Raad aan de overweging van het Hof over de aanmerkelijke kans voorbij kan gaan door deze als ten overvloede gegeven aan te merken (hiervoor onder 18).
20.
Het middel faalt.
21.
Het derde middel klaagt dat het opzet niet uit de bewijsmiddelen kan volgen omdat de baan van de geloste schoten niet hoog genoeg boven de vloer was (zie bewijsmiddel 14). In zoverre kan ik niet met de steller van het middel meegaan. Anders dan in de zaak die leidde tot HR 28 september 2004, NJ 2004, 660, m.nt. De Jong, waarop het middel zich beroept, duiden de bewijsmiddelen er niet op dat op een manier (naar de grond) is geschoten waarbij werd getracht geen vitale lichaamsdelen te raken. Uit de bewijsmiddelen volgt dat de schoten weliswaar niet al te hoog door de deur zijn gegaan, maar richting de grond werd niet geschoten (het Hof heeft overwogen dat de verdachte ‘recht op de voordeur’ heeft geschoten). De schutter stond kennelijk lager dan het vloerniveau van de woning op de portiektrap. In ieder geval één van de kogels is op bijna een halve meter boven de grond door de bank gevlogen. Nu de verdediging bij het Hof niet heeft aangevoerd dat de verdachten hebben getracht te schieten op een manier waarbij fatale gevolgen zouden uitblijven, behoefde het Hof zijn oordeel in zoverre niet nader te motiveren.
22.
Het middel faalt en kan worden afgedaan met de in artikel 81 RO bedoelde motivering.
23.
Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen heb ik niet aangetroffen.
24.
Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 02‑03‑2010
Van Dijk, Strafrechtelijke aansprakelijkheid heroverwogen, Apeldoorn/Antwerpen 2008, p. 393, 394: ‘Bij een materieelrechtelijke analyse van voorwaardelijk opzet moet onderscheid gemaakt worden tussen het kansbegrip binnen het opzet en het kansbegrip binnen de actus reus. ‘Kans’ binnen het opzet ziet enkel en alleen op de inschatting van de actor.’
Machielse lijkt deze mening eveneens toegedaan. Vgl. zijn hiervoor genoemde aantekening in NLR.
J. de Hullu, Materieel strafrecht, 4e, p. 232.
Conclusie onder 12 voor HR 18 april 2006, LJN AV4871.
In deze opvatting past ook HR 9 februari 2010, LJN BI4691, ro. 4.4.2.
HR 29 maart 1949, NJ 1949, 422.
Dat het Hof dit verweer heeft begrepen als een betwisting van het ‘(voorwaardelijk) opzet’ doet daaraan niet af. Ook het aldus begrepen verweer vindt zijn weerlegging in de vaststelling dat de verdachte wist dat [slachtoffer] naar verwachting in de woning was.
Wat dit laatste belang betreft merk ik op dat als de zaak na vernietiging van het arrest mocht worden (terug)verwezen, het desbetreffende Hof het opzet mijns inziens op grond van de uitlatingen van de verdachte(n) zonder meer alsnog bewezen kan en naar mijn inschatting ook zal verklaren.