De tekening op blz. 483 is door een technisch tekenaar van de politie gemaakt. De tekeningen op blz.519 e.v. zijn gemaakt door verbalisanten van de politie Regio Rotterdam-Rijnmond. Kennisneming van de laatste tekeningen maakt ook duidelijk waarom het hof niet op deze tekeningen is afgegaan. De afstand van 397 cm die daarin is genoemd heeft betrekking op de schuine lijn tussen punt A en punt B. Die 397 cm worden ook verkregen door de afzonderlinge getallen van 1,10 m, 1,545 m en 1,325 m bij elkaar op te tellen. Maar die cijfers staan bij een rechte lijn. Dat klopt dus niet.
HR, 01-12-2009, nr. 08/02948
ECLI:NL:HR:2009:BJ8686
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
01-12-2009
- Zaaknummer
08/02948
- Conclusie
Mr. Machielse
- LJN
BJ8686
- Vakgebied(en)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2009:BJ8686, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 01‑12‑2009; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2009:BJ8686
ECLI:NL:PHR:2009:BJ8686, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 22‑09‑2009
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2009:BJ8686
- Vindplaatsen
Uitspraak 01‑12‑2009
Inhoudsindicatie
Art. 359.2 Sv. Het stond het Hof vrij de verklaringen van getuigen te bezigen ondanks argumenten van de verdediging dat deze verklaringen onbruikbaar waren, en de verklaringen waarop de verdediging zich heeft beroepen terzijde te stellen. Art. 359.2 Sv noopte het Hof niet tot nadere motivering nu die bepaling geen wijziging heeft gebracht in vrijheid van de feitenrechter t.a.v. de selectie- en waardering van het beschikbare bewijsmateriaal.
1 december 2009
Strafkamer
Nr. 08/02948
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 4 juli 2008, nummer 22/004513-07, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1958, ten tijde van de betekening van de aanzegging gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting "Zuid-West, locatie De Nederhof" te Middelburg.
1. Geding in cassatie
1.1. Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. J.M. Lintz, advocaat te Rotterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Machielse heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
1.2. De raadsman heeft schriftelijk op de conclusie gereageerd.
2. Beoordeling van het eerste middel
2.1. Het middel klaagt dat het Hof ten aanzien van het onder 1 bewezenverklaarde "één of meerdere door de verdediging naar voren gebracht uitdrukkelijk onderbouwd standpunt(en) heeft verworpen, terwijl die verwerping niet of niet voldoende is gemotiveerd, althans de motivering van die verwerping die verwerping niet dragen kan".
2.2. Ten laste van de verdachte is onder 1 bewezenverklaard dat:
"hij op 4 januari 2007 te [plaats] ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk een persoon genaamd [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet met zijn dienstwapen één kogel heeft afgevuurd in de richting van die [slachtoffer] terwijl zij zich achter een deur bevond, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid."
2.3. Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
a. de verklaring van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep, voor zover inhoudende:
"Het tweede schot is binnen 5 seconden na het eerste schot afgegaan. Het klopt dat daarna de deur dichtging, maar dat het zusje van mijn ex-vriendin, [slachtoffer], toen nog buiten stond.
Nadat [slachtoffer] naar binnen was getrokken is er nog een schot afgegaan. Ik kan me voorstellen dat de vader dacht dat ik op hen ging schieten."
b. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van [betrokkene 1]:
"Op 4 januari 2007 kwam ik samen met mijn ouders en zusje bij mijn flatwoning aan de [a-straat 1] in [plaats]. Toen wij bij mijn voordeur kwamen zagen we dat mijn ex-vriend [verdachte] bij de voordeur zat op het trappetje. Mijn vader zei tegen [verdachte] dat hij weg moest gaan, maar [verdachte] bleef zitten. Ik ben naar mijn voordeur gelopen en heb deze open gedaan. Ik trok vervolgens mijn vader mee naar binnen. Mijn zusje, [slachtoffer] (het hof begrijpt: [slachtoffer]), zei toen ook tegen [verdachte] dat hij weg moest gaan. [verdachte] had op dat moment de hele tijd zijn rechterhand in zijn rugzak alsof hij elk moment iets kon pakken. [verdachte] zei toen opeens dat het nu te laat was. Ik zag toen dat [verdachte] er agressief uit zag en dat hij op mijn vader af kwam lopen. Ik zag dat mijn vader de hand van [verdachte] greep. Ik zag dat [verdachte] in deze hand een zwart vuurwapen vast hield. Ik zag dat [verdachte] dit vuurwapen op ons, mijn ouders, mijn zusje en mij, richtte. Ik raakte in paniek. Ik dacht dat [verdachte] ons allemaal dood zou schieten. Ik zag dat mijn vader de hand van [verdachte] naar beneden duwde in de richting van de grond zodat [verdachte] het vuurwapen niet op ons kon richten. Op een gegeven moment kon ik mijn vader en mijn moeder mijn woning binnen trekken. Ik deed toen snel mijn voordeur dicht. Toen ik dat gedaan had besefte ik dat [slachtoffer] nog buiten bij [verdachte] stond. Vervolgens deed ik snel mijn voordeur open en trok ik [slachtoffer] mijn woning binnen. Ik deed gelijk de voordeur weer dicht. Ik heb [verdachte] toen nog een aantal schoten horen geven op de voordeur."
c. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van [betrokkene 1]:
"Toen wij allemaal binnen waren en [verdachte] buiten mijn woning was, hoorde ik één of meerdere schoten. Hij schoot kennelijk op het cilinderslot van mijn voordeur. Mijn zusje was de enige van ons die achter de voordeur stond toen er werd geschoten."
d. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van [betrokkene 2]:
"Vanmiddag vond in de woning van mijn dochter in [plaats] een schietincident plaats.
Op dat tijdstip was mijn dochter in haar woning tezamen met mijzelf, mijn vrouw en onze jongste dochter [slachtoffer]. Mijn dochter heeft ongeveer 6 maanden een relatie met [verdachte] gehad. Toen we naar boven liepen, naar de derde verdieping toe, zagen we dat bovenaan de trap [verdachte] zat te wachten vlak voor de deur van de woning van [betrokkene 1]. Ik sprak [verdachte] aan en vroeg hem weg te gaan. Ondertussen waren we de woning binnen gegaan. [Verdachte] probeerde binnen te komen. Ik zag dat hij met zijn rechterhand in een tas greep. Hij greep twee keer in dat tasje en op een bepaald moment zag ik dat hij een pistool in de lucht hield.
[Verdachte] richtte het wapen op mij. Ik greep zijn arm beet en drukte de arm met het wapen omlaag. Hij kwam tegen de muur en ik drukte de arm tegen de muur. Hierbij werd er door hem drie keer geschoten. Ik schrok heel erg. Wij duwden hem achteruit en ik liet hem los. Hierna richtte hij opnieuw met het wapen naar de deur. De deur hadden wij dicht gedaan. Mijn jongste dochter stond achter de voordeur en keek door het raampje. Hierna schoot hij nog twee keer. Later zag ik dat er een kogel bij het slot, precies bij het kozijn en de deur zat."
e. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van [betrokkene 2]:
"Toen ik [verdachte] zag zei ik tegen [verdachte] "Wat doe je hier, ga weg, [verdachte]". Ik zag dat [verdachte] op dat moment heel boos naar mij keek. Ik zag dat [verdachte] wielrennerschoenen aan had. Ik zag dat [verdachte] een klein rugzakje op zijn schoot had. Ik zag dat [verdachte] zijn rechterhand in die rugzak had. [Betrokkene 1] opende op dat moment de toegangsdeur van haar woning met de sleutel. Ik zag dat [verdachte] het platform opliep en ging staan tussen de twee toegangsdeuren in. Al die tijd had [verdachte] zijn rechterhand in het rugzakje. [Verdachte] duwde met zijn bovenlichaam en linker arm tegen mijn vrouw aan om te proberen binnen te komen. Hij bleef zijn rechterhand in het rugzakje houden. Mijn vrouw en ik probeerden [verdachte] naar buiten te duwen. Op dat moment zag ik dat [verdachte] een pistool uit het rugzakje trok met zijn rechterhand. Ik zag dat hij het pistool in de richting van mijn bovenlichaam probeerde te brengen. Ik heb het pistool en de rechterhand van [verdachte] vastgepakt. Als ik niet zo snel had gereageerd door zijn hand vast te pakken en weg te duwen had [verdachte] mij zeker in de borst geraakt als hij had geschoten. Op het moment dat ik de rechterhand van [verdachte] met daarin het pistool vasthad en naar beneden drukte voelde ik dat [verdachte] met kracht het wapen naar boven probeerde te krijgen. Ik drukte het pistool steeds naar beneden en [verdachte] probeerde steeds om het vuurwapen naar boven te drukken. In deze worsteling ging er een schot af. Ik had de gedachte dat hij ons iets aan wilde doen. Als hij de kans zou krijgen, zou hij op ons gaan schieten en deze kans wilde ik hem niet geven. Het lukte uiteindelijk om [verdachte] uit de woning te duwen. Op een gegeven moment lukte het ons om [verdachte] van het platform af te duwen. Ik bemerkte dat hij een aantal treden naar beneden stapte waardoor er wat ruimte ontstond. Van deze ruimte hebben wij gebruik gemaakt door de woning binnen te gaan en de toegangsdeur van de woning dicht te doen. Toen wij in de woning stonden en de toegangsdeur van de woning dicht was hoorde ik nog een schot afgaan in het trappenhuis."
f. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van [slachtoffer]:
"Mijn vader, moeder, ikzelf en mijn zuster [betrokkene 1] kwamen terug bij de woning van [betrokkene 1] in [plaats]. [Verdachte] zat er. Toen we op de derde verdieping aankwamen zei mijn zuster dat hij weg had moeten gaan. Mijn vader bemoeide zich ermee en vroeg hem dringend weg te gaan. Toen werd [verdachte] boos op mijn vader. Toen mijn vader hem ook probeerde naar buiten te duwen werd hij nog kwader. Hij greep met zijn rechterhand in een soort rugzakje. Op dat moment haalde hij zijn hand uit het tasje en zag ik een zwart pistool uit het tasje komen. Ik schrok me rot. Hij richtte het wapen op mijn vader die meteen in een schrikreactie aan de arm met het pistool ging hangen. We duwden hem met elkaar de voordeur uit. Hierna richtte hij het wapen op mij. Mijn zus trok mij weg voor de deur en ik duwde de deur dicht. Ik hoorde een schot."
g. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van [betrokkene 3]:
"Op 4 januari 2007 kwamen mijn dochter [betrokkene 1], mijn man, mijn dochter [slachtoffer] en ik bij de woning van mijn dochter [betrokkene 1] te [plaats]. Wij liepen met zijn vieren de trap op naar de woning van [betrokkene 1]. Toen wij bijna bij de voordeur van [betrokkene 1] waren, zag ik dat [verdachte] op de trap voor de woning van [betrokkene 1] zat. Ik zag tevens dat [verdachte] een tas droeg. Ik hoorde dat mijn man tegen [verdachte] zei "wat doe je hier, ga weg". Ik zag dat [verdachte] zijn rechterhand in zijn tas had. Ik zag dat [verdachte] richting de geopende voordeur van [betrokkene 1] haar woning stapte. Ik zag dat [verdachte] een zwart vuurwapen uit zijn tas pakte. Ik zag dat mijn man met beide handen de rechterpols van [verdachte] beetpakte en deze met kracht naar beneden drukte. Ik zag dat [verdachte] terugstapte en ik zag dat [verdachte] nog steeds het vuurwapen in zijn rechterhand had.
Ik weet zeker dat wanneer mijn man niet de rechterhand van [verdachte] waarin hij zijn vuurwapen hield naar beneden had gedrukt, mijn man geraakt zou zijn door de kogels uit [verdachte] zijn vuurwapen. Ik hoorde dat mijn dochter [slachtoffer] later tegen mij zei dat kort nadat de voordeur door ons was dichtgedaan, zij nog een of twee harde knallen had gehoord die zij herkende als schoten."
h. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van [betrokkene 3]:
"Ik zag dat [verdachte] met beide handen het pistool vasthield en dat hij op ons richtte. Wij stonden allemaal op het platform voor de toegangsdeur van de woning van [betrokkene 1]. Ik herinner mij dat [verdachte] meerdere malen riep: "En nu is het te laat." Ik dacht dat wij zouden worden doodgeschoten. Na het sluiten van de deur, zag ik dat [slachtoffer] niet in de woning was. [Betrokkene 1] deed de deur weer open en trok [slachtoffer] naar binnen. Zij deed direct nadat [slachtoffer] binnen was, de deur weer dicht. De deur zat net dicht en toen hoorde ik één of twee schoten. [Slachtoffer] stond toen nog bij de deur en hield die met twee handen tegen om de deur dicht te houden. Zij had de handgreep aan de binnenzijde van de toegangsdeur vast. Toen [slachtoffer] de handgreep vasthield hoorde ik het schot of de schoten."
i. een proces-verbaal van politie, opgemaakt door de opsporingsambtenaren [verbalisant 1] en andere bevoegde opsporingsambtenaren, voor zover inhoudende als relaas van de verbalisanten:
"In verband met een schietincident d.d. 4 januari 2007 aan de [a-straat 1] te [plaats] stelden wij een onderzoek in naar de projectielsnelheid na het doorboren van de betreffende voordeur door middel van het bij dit schietincident gebruikte pistool en munitie. Dit om te bepalen of het projectiel, aangetroffen in het deurschild (T-006), de deur, wanneer deze niet het deurschild had getroffen maar de deur zelf, had kunnen doorboren en daarna nog voldoende restsnelheid zou bezitten om letsel te kunnen hebben veroorzaakt bij een persoon achter deze deur.
Conclusies: een met het vuurwapen van de verdachte afgevuurd projectiel van het kaliber 9mm parabellum, type Action Effect, kan de voornoemde deur op een afstand van 4 meter doorboren. Ook kon een onder dezelfde omstandigheden afgevuurd projectiel onder een hoek van 44° de deur doorboren, waarbij het projectiel ongeveer 21 millimeter meer weerstand ondervond dan bij een schot haaks op de deur. Het projectiel houdt na het doorboren van de deur voldoende snelheid over om een persoon staand achter de deur (dodelijk) te verwonden. De gemeten snelheden van 277,624 en 284,333 meter per seconden liggen hoger dan de gemiddelde aanvangsnelheid van munitie van het kaliber 9x17 mm, zijnde 270 meter per seconde. Munitie van het laatst genoemde kaliber heeft in het verleden aangetoond personen te kunnen verwonden en/of doden en is daar ook voor bestemd."
j. een rapport van [verbalisant 2], vast gerechtelijk deskundige, voor zover inhoudende:
"Schotrestenonderzoek naar aanleiding van een schietincident in [plaats] op 4 januari 2007.
Onderzoeksmateriaal
Ontvangen van de Technische Recherche Rotterdam-Rijnmond:
TR nummer NFI nummer Omschrijving
T-014 1.008 vier folies, waarmee de omgeving rond de inschotbeschadiging op de slotplaat van de voordeur is bemonsterd;
Vraagstelling
Verzocht werd:
a. met betrekking tot de folies [T-014] de schootsafstand te bepalen;
Schotrestenonderzoek
Resultaten en Conclusie
a. Folies
Op de vier folies [T-014], waarmee het gedeelte rond de inschotbeschadiging op de slotplaat van de voordeur is bemonsterd, zijn op zinkkoper (elementen die in de slagsas van de gebruikte loodvrije munitie voorkomen) houdend materiaal wijzende verkleuringen en in totaal acht nitrocellulosekruitdeeltjes aangetroffen. Deze sporen wijzen op een schootsafstand tussen circa 75 en 150 centimeter op de slotplaat van de voordeur."
k. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van de verdachte:
"Op 4 januari 2007 zat ik voor de woning van mijn ex-vriendin [betrokkene 1] aan de [a-straat 1] te [plaats] te wachten. Ik zag dat mijn vriendin, toen zij terugkwam bij haar woning, in gezelschap was van haar vader, moeder en haar zuster [slachtoffer]. [Slachtoffer] liep voorop met daarachter haar moeder, haar vader en [betrokkene 1]. Ik werd boos. Ik had mijn rugzak in mijn hand. Met mijn rechterhand pakte ik toen het wapen. Ik werd besprongen door de vader. Op enig moment is mijn wapen uit de rugzak gekomen. Toen ging er in de worsteling een schot af."
l. een proces-verbaal van de Rechter-Commissaris, voor zover inhoudende als verklaring van de verdachte:
"Op 4 januari 2007 ben ik van huis in [plaats] met de fiets weggegaan. Ik heb mijn dienstwapen opgehaald bij het politiebureau in [plaats]. Ik ben vanuit daar naar het huis van [betrokkene 1] gegaan. Ik heb op de trap voor haar voordeur op haar gewacht. Zij kwam later terug met haar vader, moeder en zusje. Omdat ik belaagd werd door de familie, wilde ik uit mijn rugzak mijn doorgeladen dienstwapen pakken. De vader van [betrokkene 1] trok mijn arm strak tegen de muur. Het wapen ging toen af."
m. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van de verdachte:
"Toen ik een stap in de gang van de woning stond haalde ik mijn dienstpistool uit mijn rugtas. Er ging een schot af. Op het platform voor de woning zag ik dat [slachtoffer] voor mijn neus stond. De deur van de woning was dicht. Zij werd naar binnengetrokken. Ik heb mijn wapen herladen. Ik had mijn pistool met de loop op de deur gericht en toen ging het schot af."
2.4. Blijkens de aan het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep gehechte pleitaantekeningen heeft de raadsman van de verdachte het volgende aangevoerd:
"Een goed beeld van de inrichting van het appartement is van groot belang. Het dossier bevat bovenaan zichten van het appartement (p. 480 e.v., m.n. p. 483). Daaruit blijkt dat de gang haaks staat op de toegangsdeur. Ik overhandig u een maquette, althans iets wat daarvoor door moet gaan, waarin dat inzichtelijk wordt gemaakt. Ik verzoek u deze "gang met deur" te hechten aan de processtukken.
Wat blijkt er namelijk uit? Dat wie twee stappen de gang in zet, zich niet meer achter maar naast de deur bevindt.
Cliënt beweert niemand gezien te hebben toen hij door het raam in de voordeur keek.
Dit lijkt alleen verklaard te kunnen worden doordat de familie [van slachtoffer] verder de gang in is gelopen. Dat is ook een logische reactie. Als er iemand met een vuurwapen voor de deur staat, wil je uit de buurt van die deur blijven. Je verwijdert je instinctief van het gevaar.
Dat heeft ook de familie [van slachtoffer] gedaan. Er stond niemand achter de deur toen het schot op de deur viel. Ook [slachtoffer] niet. Zij verklaart daarover zelf:
Toen ik de knal hoorde stond ik niet achter de deur. Ik stond net voorbij de deur in de hal. De anderen stonden verder de hal in (2e verklaring, p. 546).
Bij de R-C verklaart [slachtoffer] opeens dat zij wel achter de deur stond. Aan die verklaring hecht de verdediging minder geloof. Die verklaring is immers veel later afgelegd. Tijdsverloop vermindert de kwaliteit van herinneringen.
Tevens kan ze in die tijd bedacht hebben dat cliënt zwaarder wordt belast door te verklaren dat zij achter de deur stond. Dat zij cliënt zo zwaar mogelijk wil belasten, is best aannemelijk. [slachtoffer] zal de situatie ongetwijfeld als zeer bedreigend hebben ervaren. Dat neemt zij cliënt kwalijk.
Ook haar familieleden verklaren niet consequent over waar [slachtoffer] was ten tijde van het schot op de deur.
Vader [van slachtoffer] stelt in zijn eerste verklaring dat [slachtoffer] achter de deur stond toen er op de deur werd geschoten. Zij keek door het raampje in de deur (p. 549). [Slachtoffer] zelf zegt ook dat zij door het raampje in de deur keek Zij verklaart echter dat dit NA het schot op de deur was:
toen hoorde ik een schot. (...) Hierna ging ik stiekem door het raampje kijken (1e verklaring, p. 542).
Het is aannemelijk [slachtoffer] pas na het schot door het raam keek. Zij weet zelf toch het beste op welk moment zij door het raam keek. Dan kan niet worden aangenomen dat zij ten tijde van het schot ook achter de deur stond. In zijn tweede verklaring stelt vader dat hij eigenlijk niets meer weet vanaf het moment dal de deur dicht was (p. 553). Hij zegt dan ook niets meer over de positie van [slachtoffer]. Het lijkt erop dat vader zich in zijn eerste verklaring vergist.
[Betrokkene 1] zegt in haar tweede verklaring dat [slachtoffer] achter de deur stond toen er op de deur geschoten werd. Haar moeder trok haar weg bij de deur toen zij "de schoten" hoorde (p. 538). Dat is opmerkelijk omdat die moeder zelf in haar eerste verklaring stelt helemaal niet gehoord te hebben dat op de deur is geschoten. Zij verklaart dan ook niets over de plaats waar [slachtoffer] zich bevond (p. 558). Overigens stelt moeder in haar tweede verklaring opeens wel schoten te hebben gehoord. [Slachtoffer] zou zich toen achter de deur hebben bevonden (p. 561).
Bij de R-C verklaart [betrokkene 1] opnieuw dat moeder [slachtoffer] wegtrok hij de deur. Zij stelt niet expliciet wanneer dat was. Logischerwijs hield [betrokkene 1] in haar verklaring de chronologische volgorde van de feiten aan. Zij verklaart eerst dat er op de deur geschoten werd. Vervolgens verklaart zij dat haar moeder haar zusje wegtrok hij de deur. Dit correspondeert ook mei de verklaring van [slachtoffer] dat zij na het schot door het raampje heeft gekeken (en vervolgens werd weggetrokken zoals [betrokkene 1] stelt). Dat zegt dus niets over de positie van [slachtoffer] op het moment van het schot op de deur.
Deze verklaring van [betrokkene 1] sluit dus niet uit:
1. Schot op deur
2. Vervolgens kijken door raam door [slachtoffer]
3. Vervolgens wordt [slachtoffer] weggetrokken.
De verdediging meent dat de verklaringen van de familie [van slachtoffer] erop wijzen dat [slachtoffer] op het moment van het schot op de deur naast die deur stond. Na het schot heeft zij door het raam in de deur gekeken.
Dit brengt mee dat er geen aanmerkelijke kans bestond dat iemand zou worden getroffen. Dat geldt zelfs als cliënt bewust op de deur zou hebben geschoten en bij toeval, het slot zou hebben geraakt. Van voorwaardelijk opzet op de dood van [slachtoffer] kan dan geen sprake zijn.
Ik verwijs in dat kader naar HR 6 september 2005, LJN: AT2760. In die zaak had een man vanaf de straat geschoten door de ruit van de hoger gelegen woning waarin twee personen aanwezig waren. Van een van hen stond echter niet vast dat zij zich bevond in de kamer waar naar binnen was geschoten.
De HR overwoog dat onder dergelijke omstandigheden het oordeel van het hof dat sprake was van een aanmerkelijke kans dat zij zou worden geraakt, onvoldoende gemotiveerd was. Uit de bewijsmiddelen moet volgen dat ook werkelijk, in het licht van alle omstandigheden van het geval, een reële mogelijkheid bestond dat iemand door het schot geraakt werd.
Cliënt moet worden vrijgesproken voor de poging doodslag op [slachtoffer] omdat er niemand achter de deur stond."
2.5. De toelichting op het middel houdt onder B de klacht in dat het Hof voor het bewijs gebruik heeft gemaakt van verschillende verklaringen waaruit blijkt dat [slachtoffer] achter de deur zou hebben gestaan, maar heeft nagelaten te motiveren "waarom het [..] ondanks argumenten van de verdediging deze verklaringen bruikbaar heeft geacht".
2.6. Die klacht faalt. Het stond het Hof vrij de desbetreffende verklaringen tot het bewijs te bezigen en de verklaringen waarop de verdediging zich heeft beroepen terzijde te stellen. Art. 359, tweede lid, Sv noopte het Hof niet tot nadere motivering. Die bepaling heeft immers geen wijziging gebracht in de vrijheid van de rechter die over de feiten oordeelt ten aanzien van de selectie en waardering van het beschikbare bewijsmateriaal (vgl. HR 11 april 2006, LJN AU9130, NJ 2006, 393).
3. Beoordeling van de middelen voor het overige
De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de middelen in zoverre niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Ambtshalve beoordeling van de bestreden uitspraak
De verdachte bevindt zich in voorlopige hechtenis. De Hoge Raad doet uitspraak nadat meer dan zestien maanden zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Dat brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Dit moet leiden tot vermindering van de aan de verdachte opgelegde gevangenisstraf van vier jaren en zes maanden.
5. Slotsom
Nu geen van de middelen tot cassatie kan leiden, terwijl de Hoge Raad geen andere dan de hiervoor onder 4 genoemde grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.
6. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf;
vermindert deze in die zin dat deze vier jaren en vijf maanden beloopt;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren W.M.E. Thomassen en M.A. Loth, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.J. Verhoeven, en uitgesproken op 1 december 2009.
Conclusie 22‑09‑2009
Mr. Machielse
Partij(en)
Conclusie inzake:
[Verdachte]
1.
Het Gerechtshof te 's‑Gravenhage heeft verdachte op 4 juli 2008 voor
- 1.
Poging tot doodslag,
- 2.
Bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd,
- 3.
Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie, en
- 4.
Mishandeling begaan tegen zijn echtgenote, meermalen gepleegd,
veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vier jaar en zes maanden. Tevens heeft het hof de onttrekking aan het verkeer bevolen van een aantal in beslag genomen voorwerpen, van andere voorwerpen de teruggave aan rechthebbende gelast, de vorderingen van benadeelde partijen toegewezen en schadevergoedingsmaatregelen opgelegd. Voor het in bezit hebben van 278 stuks munitie, onderdeel van de bewezenverklaring onder 3, heeft het hof verdachte van alle rechtsvervolging ontslagen.
2.
Mr. A.M. Seebregts, advocaat te Schiphol-Rijk, heeft cassatie ingesteld. Mr. J.M. Lintz, advocaat te Rotterdam, heeft een schriftuur ingezonden, houdende drie middelen van cassatie.
3.1.
Het eerste middel klaagt over de veroordeling voor feit 1. De verdediging zou een onderbouwd standpunt aan het hof hebben voorgehouden, erop neerkomende dat het schot dat de voordeur van de woning trof per ongeluk is afgegaan toen verdachte tegen de deur schopte.
De pleitnota in hoger beroep wijst op wetenschappelijk onderzoek waaruit blijkt dat wel degelijk met het wapen waarover verdachte beschikte onbedoeld en zelfs onbewust schoten kunnen worden afgevuurd. Zo kan door een ongecontroleerde spierreflex de trekker worden overgehaald. Zulke zogenaamde reflexschoten zullen zich voor kunnen doen wanneer de schutter zijn evenwicht verliest of plotselinge kracht uitoefent met een ander lichaamsdeel. Dat de leden van de familie [van slachtoffer] niets hebben gezegd over een schop tegen de deur is te verklaren omdat het schot wellicht samenviel met de schop. Maar ook wijst de pleitnota erop dat de getuigen [slachtoffer, betrokkene 1, 2 en 3] hebben verklaard dat er meerdere schoten zijn gevallen toen zij zich in de flat bevonden en verdachte daarbuiten. Dat kan erop wijzen dat de leden van de familie de schop tegen de duur voor een schot hebben gehouden. Want het staat wel vast dat er maar één schot op de deur is afgevuurd.
Voorts zou de kans dat [slachtoffer], die zich in de woning bevond, door de kogel geraakt zou worden niet aanmerkelijk zijn omdat zij ten tijde van het schot niet recht achter de deur stond maar daarnaast. Dat zou zijn af te leiden uit verklaringen van de leden van de familie. En als dat zo is was er geen aanmerkelijke kans dat zij door een schot dwars door de deur heen dodelijk zou kunnen worden geraakt.
3.2.
Het hof heeft als feit 1 bewezenverklaard dat
‘hij op 04 januari 2007 te [plaats] ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk een persoon genaamd [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet met zijn dienstwapen een kogel heeft afgevuurd in de richting van die [slachtoffer] terwijl zij zich achter een deur bevond, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.’
3.3.
Het hof heeft de volgende overwegingen aan het verweer gewijd:
‘Nadere bewijsoverweging
De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep aangevoerd dat het schot op de deur per ongeluk is afgegaan toen hij tegen de deur schopte, omdat er op zijn kloppen — hij wilde zijn handschoen die onder de deur vastzat terug — niemand opendeed.
Naar het oordeel van het hof is niet aannemelijk geworden dat het schot op de deur per ongeluk is gelost. Het hof heeft hierbij acht geslagen op het rapport van het Nederlands Forensisch Instituut, d.d. 16 mei 2007, waaruit blijkt dat de schootsafstand tot de slotplaat van de deur tussen de circa 75 en 150 centimeter was. Uit het proces-verbaal van Politie Rotterdam-Rijnmond, Forensische Opsporing, Xpolnummer 2007005414, d.d. 14 januari 2007, opgemaakt in de wettelijke vorm en ondertekend door [verbalisant 1], brigadier van politie, (dossierpagina 481 e.v.) en de daarbij behorende schaaltekening van de woning en het portiek van de ex-vriendin van de verdachte, blijkt dat de afstand tussen de voordeur van de woning waarop is geschoten en de trap circa 97,5 centimeter bedraagt. Hieruit volgt dat de verdachte, toen hij zou hebben geschopt, op het einde van de overloop of op de trap moet hebben gestaan, hetgeen, zeker gelet op het feit dat hij, volgens zijn eigen verklaring, gladde wielrenschoenen droeg, de verklaring van de verdachte niet geloofwaardig en daarmee onaannemelijk maakt. Daarenboven heeft geen van de getuigen verklaard een schop tegen de deur te hebben gehoord en blijkt uit het rapport van het Nederlands Forensisch Instituut van 29 juni 2007 dat het dienstpistool van de verdachte alleen maar kan zijn afgegaan als de trekker werd bediend. Uit dit laatste volgt, naar het oordeel van het hof, dat de verdachte niet alleen het pistool vast heeft gehad, maar ook zijn vinger op de trekker heeft gehouden, hetgeen de verklaring van de verdachte dat het schot per ongeluk is afgegaan nog onaannemelijker maakt.
Nu het slachtoffer net binnen was toen de verdachte het schot afvuurde (zie o.a. de verklaring van [betrokkene 3] p. 559) heeft hij minst genomen willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat hij het slachtoffer dodelijk zou raken.’
3.4.
Verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep van 20 juni 2008 verklaard dat hij alvorens tegen de deur te schoppen ook nog op de deur heeft geklopt, maar dat niet werd opengedaan. Geen van de getuigen die zich bevonden in de woning van de ex-vriendin van verdachte heeft vermeld dat voordat het schot of de schoten viel(en) er eerst op de deur is geklopt, hoewel toch een aantal van hen zich onmiddellijk achter de voordeur bevond.
[Betrokkene 1] verklaart over een aantal schoten dat zij heeft gehoord nadat haar zusje [slachtoffer] naar binnen was gehaald (bewijsmiddel 2), maar ook van één of meerdere schoten (bewijsmiddel 3). Vader [betrokkene 2] verklaart dat nog twee schoten zijn gevallen toen iedereen van de familie [van slachtoffer] al binnen was (bewijsmiddel 4), maar heeft het in een andere verklaring (bewijsmiddel 5) over nog maar één schot. Zusje [slachtoffer] spreekt van één schot (bewijsmiddel 6).
3.5.
Wat betreft de afmetingen van het trapportaal geldt dat het hof klaarblijkelijk meer waarde heeft toegekend aan de tekeningen op blz. 482 en volgende van het dossier dan aan de tekening op blz. 519.1. Nu in feitelijke aanleg niet is aangegeven waarom het hof aan de andere gegevens de voorkeur zou moeten geven, stond het aan het hof vrij om uit te gaan van de tekeningen op blz. 482 en volgende. En dan is de versie van verdachte dat hij tegen de deur heeft geschopt en dat toen een reflexschot is afgegaan onwaarschijnlijk geworden.
3.6.
De mogelijkheden die de verdediging aanvoert ter ondersteuning van de stelling dat er sprake is geweest van een reflexschot als gevolg van het schoppen tegen de deur zijn onderling met elkaar niet te rijmen. Men kan niet het gegeven dat er sprake is van de waarneming van twee schoten verklaren uit de mogelijkheid dat de schop tegen de deur ten onrechte voor een schot is aangezien en tegelijkertijd wijzen op de mogelijkheid dat schot en schop zijn samengevallen, waardoor de schop niet als zelfstandige gebeurtenis is gehoord. Een van beide mogelijkheden moet onjuist zijn geweest. Maar ik werp dat de steller van het middel niet tegen, omdat het hof nu eenmaal ook voor het bewijs verklaringen heeft gebruikt waarin beide mogelijkheden zijn opgenomen. Wel komt het mij voor — maar dat is een overpeinzing die geen feitelijke grondslag heeft in deze zaak — dat een schop tegen een deur, zeker als die half zou zijn mislukt, wel degelijk anders klinkt dan een schot van een vuurwapen. Voorts denk ik dat het onwaarschijnlijker is dat de trekker wordt overgehaald als de wilde lichaamsbeweging al voorbij is dan wanneer deze juist wordt uitgevoerd.
3.7.
De kans op zo'n reflexschot lijkt mij overigens groter wanneer men zijn vinger om de trekker houdt dan wanneer men dat niet doet. Daarom vergt het oordeel van het hof dat het feit dat verdachte zijn vinger op de trekker heeft gehouden de verklaring van verdachte dat het schot per ongeluk is afgegaan nog onaannemelijker maakt wel nadere uitleg. Als een schot afgaat doordat de trekker wordt overgehaald zijn er twee mogelijkheden. De eerste en meest waarschijnlijke is dat de trekker opzettelijk is overgehaald. Dat is zo in het merendeel van de gevallen. Dat wordt ook in de resultaten van het wetenschappelijk onderzoek dat de verdediging heeft opgevoerd niet betwist. De andere mogelijkheid is dat er bijvoorbeeld een reflexschot valt, maar dat is een uitzondering. Het hof is kennelijk uitgegaan van de stelling dat er eerder opzet kan worden aangenomen wanneer men de vinger om de trekker van een geladen wapen heeft, dan wanneer men zijn vingers daar uit de buurt houdt. Wanneer er aanwijzingen zijn die pleiten tegen de mogelijkheid van een reflexschot, en die enkel via hypothetische tegenmogelijkheden kunnen worden geëcarteerd is het niet onbegrijpelijk dat de rechter die tegenmogelijkheid verwerpt. Dat is hier ook gebeurd. Het hof heeft uit het feit dat degenen die zich achter de deur bevonden geen schop tegen de deur hebben bemerkt, uit de beperkte manoeuvreerruimte voor verdachte in het portaal en uit het feit dat het schot is afgegaan doordat de trekker is overgehaald vrijwel direct nadat de voordeur was gesloten kunnen afleiden dat de door de verdediging geopperde mogelijkheid zo weinig waarschijnlijk is dat daarmee in redelijkheid geen rekening kan worden gehouden.
De uitdrukking ‘per ongeluk’ heeft het hof hier kennelijk gebezigd als tegenstelling tot ‘opzettelijk’. En dan vind ik deze zinsnede in de overwegingen van het hof niet vreemd. Verdachte was naar eigen zeggen gedurende 10 jaar wapeninspecteur en had dagelijks met wapens te maken. Hij moet bekend zijn geweest met de mogelijkheid dat een schot afgaat als men de vinger aan de trekker houdt en dan heftige bewegingen maakt. Uitgaande van de cijfers die de verdediging heeft gegeven over het voorkomen van zulke reflexschoten is zo een schot geen rariteit.2.
3.8.
Ten tweede voert het middel aan dat de kans dat [slachtoffer] dodelijk geraakt zou worden niet aanmerkelijk was omdat niet aannemelijk is dat zij zich op het moment van het schot achter de deur bevond. In de pleitnota in hoger beroep is aangevoerd dat het waarschijnlijker is dat zij zich al verder in de gang had begeven.
3.9.
Voor het bestaan van voorwaardelijk opzet is niet nodig dat vaststaat dat de kans op het ongewenste gevolg aanmerkelijk is geweest, als verdachte maar heeft beseft dat er een aanmerkelijke kans bestond en die kans bewust heeft aanvaard. Gaat men van het andere standpunt uit dan zou het bestaan van voorwaardelijk opzet worden bepaald door gegevens die aan verdachte verborgen blijven en die pas naderhand blijken. Als in de onderhavige zaak verdachte bewust op de deur heeft geschoten, denkend dat er een aanmerkelijke kans bestond dat [slachtoffer] zich achter die deur bevond en door de kogel dodelijk zou kunnen worden getroffen, maar dat risico voor lief nemend, is er voorwaardelijk opzet ook als naderhand zou blijken dat [slachtoffer] zich tijdens het schot al van de deur had verwijderd.
Uit bewijsmiddel 8 heeft het hof kennelijk opgemaakt dat het schot op de deur is afgevuurd net nadat [slachtoffer] naar binnen was getrokken en de voordeur dicht was gedaan. Verdachte moet dus hebben beseft dat de kans groot was dat [slachtoffer] zich nog in de onmiddellijke nabijheid van of direct achter de deur zou bevinden.
Het middel faalt in al zijn onderdelen.
4.1.
Het tweede middel klaagt over de veroordeling voor feit 2. Uit de gebezigde bewijsmiddelen zou niet zijn af te leiden dat de verdachte het wapen op de anderen heeft gericht of dit opzettelijk dreigend aan hen heeft getoond.
4.2.
Het hof heeft als feit 2 bewezenverklaard dat
‘hij op 04 januari 2007 te [plaats] [betrokkene 1], [slachtoffer], [betrokkene 2] en [betrokkene 3] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht immers heeft verdachte opzettelijk dreigend aan [betrokkene 1] en [slachtoffer] en [betrokkene 2] en [betrokkene 3] een vuurwapen getoond en/of op hen gericht.’
4.3.
Volgens de steller van het middel kan het bewezenverklaarde niet volgen uit de gebezigde bewijsmiddelen omdat deze onderling tegenstrijdig zijn m.b.t. de personen op wie verdachte zou hebben gericht en het moment waarop dat zou zijn gebeurd.
4.4.
Het middel faalt gelet op de inhoud van de bewijsmiddelen 2 en 8. Dat andere verklaringen enkel inhouden dat de verdachte op [betrokkene 2] heeft gericht is daarmee niet in strijd omdat ook [betrokkene 2] deel uitmaakte van het groepje van vier personen. Anders dan de steller van het middel vind ik geen aanknopingspunt voor de uitleg van bewijsmiddel 8 dat verdachte eerst op alle anderen gericht zou hebben na de worsteling met de vader.
Het bewijs van het tonen van het wapen heeft het hof ook uit de gebezigde bewijsmiddelen kunnen afleiden, omdat de leden van de familie [van slachtoffer] verklaren dat verdachte het wapen voor hen zichtbaar uit zijn rugzak heeft gepakt.
5.1.
Het derde middel keert zich in de eerste plaats tegen de oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van vier en een half jaar. Deze strafoplegging zou verbazing wekken omdat de rechtbank voor zwaardere feiten slechts drie en een half jaar gevangenisstraf heeft opgelegd en de AG ook voor meer en zwaardere feiten slechts een weinig hogere straf heeft gevorderd dan het hof uiteindelijk heeft opgelegd.
5.2.
Het hof heeft de straf als volgt gemotiveerd:
‘Strafmotivering
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het onder 1, 2, 3 en 4 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vijf jaren, met aftrek van voorarrest.
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft gepoogd het zusje van zijn ex-vriendin van het leven te beroven door opzettelijk met zijn dienstwapen te schieten op de deur waarachter zij zich bevond. Tevens heeft hij zijn ex-vriendin, haar ouders en zusje bedreigd door het vuurwapen, zijn dienstwapen, dat hij bij zich had, te tonen en/of op hen te richten. De slachtoffers hebben zich door de verdachte bijzonder bedreigd gevoeld. Te verwachten valt dat zij nog lange tijd de gevolgen hiervan zullen ondervinden.
Ook heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan jarenlange mishandeling van zijn echtgenote en aan het in bezit hebben van een grote hoeveelheid munitie en van wapenonderdelen.
Het hof rekent de verdachte bovengenoemde feiten ernstig aan en is van oordeel dat hierop alleen kan worden gereageerd met de oplegging van een gevangenisstraf van aanzienlijke duur.
(…)
Voorts is door de verdediging aangevoerd dat de verdachte ter zake van het onder 1 en 2 tenlastegelegde verkeerde in psychische nood, hetgeen volgens de verdediging relevant is voor de strafmaat.
Het hof acht aannemelijk dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft gepleegd terwijl hij in eniger mate in psychische nood verkeerde. Dit blijkt ook uit de over de persoon van de verdachte opgemaakte rapportage.
Uit het Psychologisch onderzoek Pro Justitia, d.d. 29 april 2007, opgemaakt en ondertekend door C.M. Van Deutekom, klinisch psycholoog, blijkt dat de verdachte terzake van het onder 1 en 2 tenlastegelegde kan worden beschouwd als enigszins verminderd toerekeningsvatbaar.
Dit blijkt ook uit het rapport Pro Justitia, d.d. 1 mei 2007, opgemaakt en ondertekend door Th.J.G. van Bakkum, psychiater en beëdigd vast gerechtelijk deskundige. Uit bovengenoemde rapportages blijkt bovendien dat de verdachte ook ter zake van het onder 4 tenlastegelegde, te weten de mishandeling van zijn echtgenote, verminderd toerekeningsvatbaar kan worden beschouwd. Naar het oordeel van het hof is de (enigszins) verminderde toerekeningsvatbaarheid van de verdachte ter zake van het onder 1, 2 en 4 tenlastegelegde in voldoende mate verdisconteerd in de hierna te melden op te leggen gevangenisstraf, welke straf het hof passend en geboden acht.’
5.3.
Het hof heeft in tegenstelling tot de rechtbank slechts één in plaats van twee pogingen tot doodslag bewezenverklaard. Anders dan de rechtbank heeft het hof verdachte veroordeeld voor bedreiging van vier personen in plaats van voor bedreiging van twee personen. Tevens heeft het hof verdachte ook veroordeeld voor een deel van feit 3. De AG heeft een gevangenisstraf voor de duur van vijf jaar geëist voor alle vier de feiten.
Er zit dus inderdaad enig verschil tussen de feiten waarvoor de rechtbank heeft veroordeeld, waarvoor de AG veroordeling heeft gevorderd en waarvoor het hof heeft veroordeeld. De maximale straf die aan verdachte kon worden opgelegd is echter telkens dezelfde, omdat feit 4 een maximale strafbedreiging van vier jaar kent, zodat de combinatie met de enkelvoudige poging tot doodslag— waarvoor het hof heeft veroordeeld — ingevolge art. 57 Sr een maximale gevangenisstraf kent van tien jaar, met een derde vermeerderd, en een meervoudige poging tot doodslag in combinatie met andere, met een minder zware straf bedreigde misdrijven, ook niet verder reikt dan tien jaar plus een derde maximaal.
5.4.
Of verdachte voor een of meer pogingen tot doodslag wordt veroordeeld maakt daarom voor de bepaling van maximaal op te leggen straf niet uit. De strafmotivering kan de oplegging van een gevangenisstraf van vier en een half jaar dragen. Bij mij wekt de straftoemeting geen verbazing gelet op de maximumstraf die zou kunnen worden opgelegd en de feiten waarvoor het hof heeft veroordeeld. Dat misschien de totale zwaarte van alle feiten waarvoor de rechtbank verdachte heeft veroordeeld iets hoger lag dan het pakket waar het hof van is uitgegaan brengt niet mee dat het opleggen van vier en een half in plaats van drie en een half jaar de strafoplegging onbegrijpelijk doet zijn. Tot een nadere motivering was het hof daarom niet gehouden.3.
5.5.
Tot slot klaagt het middel dat de toewijzing van de vordering van de benadeelde partij [betrokkene 2] en de oplegging van een schadevergoedingsmaatregel niet begrijpelijk is omdat het hof anders dan de rechtbank verdachte heeft vrijgesproken van poging tot doodslag op [betrokkene 2].
5.6.
Het hof heeft dienaangaande overwogen:
‘Vordering tot schadevergoeding [betrokkene 2]
In het onderhavige strafproces heeft Mr C.A.L.C. Van Putten zich namens [betrokkene 2] als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte onder 1 en 2 tenlastegelegde tot een bedrag van EUR 4.946,--. Tevens heeft de benadeelde partij een onbekend bedrag aan materiële schade gevorderd.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot het in eerste aanleg als voorschot toegewezen bedrag van EUR 2.000,-- aan immateriële schade.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij.
Tevens heeft de advocaat-generaal gevorderd dat aan de verdachte de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht wordt opgelegd.
De vordering van de benadeelde partij is namens de verdachte betwist.
Naar het oordeel van het hof heeft de benadeelde partij aangetoond dat de gestelde immateriële schade is geleden en dat deze schade het rechtstreeks gevolg is van het ten laste van de verdachte onder 2 bewezenverklaarde. De vordering van de benadeelde partij zal derhalve worden toegewezen.
Dit brengt mee, dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met zijn vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof begroot op EUR 1.071,--, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [betrokkene 2]
Nu vaststaat dat de verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het onder 2 bewezenverklaarde feit is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag van EUR 2.000,-- als voorschot ten behoeve van het slachtoffer [betrokkene 2].’
5.7.
Het bezwaar van het middel komt erop neer dat het hof heeft vrijgesproken van poging tot doodslag op [betrokkene 2]. Wel heeft het hof verdachte veroordeeld voor bedreiging van deze persoon. Maar nu het hof, anders dan de rechtbank, heeft vrijgesproken van de poging tot doodslag zou het toewijzen door het hof van de vordering van deze benadeelde partij tot hetzelfde bedrag als de rechtbank heeft gedaan en het opleggen van een gelijke schadevergoedingsmaatregel nader moeten worden gemotiveerd, mede gelet op het feit dat aan de benadeelde partij [slachtoffer], die zowel van poging tot doodslag als van bedreiging slachtoffer is geweest, de vordering ook maar tot 2000,00 euro is toegewezen.
5.8.
De benadeelde partij [betrokkene 2] heeft in eerste aanleg een vordering ingediend van 4946,00 euro, waarvan de rechtbank 2000,00 euro heeft toegewezen. In hoger beroep heeft de benadeelde partij zich niet nogmaals gevoegd, zodat het hof gebonden was aan een bovengrens van 2000,00 euro. Ik zie eerlijk gezegd geen enkele grond waarom het hof op basis van de vordering van deze benadeelde partij en van hetgeen de verdediging daar tegenover heeft gesteld niet deze vordering tot een bedrag van 2000,00 euro kon toewijzen. Wellicht heeft het hof gedacht dat de immateriële schade die voor deze benadeelde partij uit feit 2 voortvloeide al minstens op de 2000,00 euro neerkwam die in eerste aanleg waren toegewezen. In ieder geval is er geen rechtsregel aan mij bekend die de rechter die van een feit vrijspreekt en voor een ander feit veroordeelt noopt tot een neerwaartse aanpassing van de toewijzing van de vordering van de benadeelde partij als de in redelijkheid te schatten schade, die het gevolg is van het feit waarvoor de verdachte nog wel wordt veroordeeld, naar het oordeel van de rechter reikt tot het bedrag dat de eerste rechter voor meer feiten heeft toegekend.
Het middel faalt.
6.
De voorgestelde middelen falen en kunnen naar mijn mening met de aan art. 81 RO ontleende motivering worden verworpen. Ambtshalve heb ik geen grond aangetroffen die tot vernietiging aanleiding behoort te geven.
7.
Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 22‑09‑2009
HR 24 februari 2004, NJ 2004, 375 m.nt. Mevis.
HR 27 maart 2001, NJ 2001, 297; HR 16 december 2008, NJ 2009, 228 m.nt. Buruma.