HR, 01-11-2011, nr. S 11/00943
ECLI:NL:HR:2011:BT1871
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
01-11-2011
- Zaaknummer
S 11/00943
- LJN
BT1871
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2011:BT1871, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 01‑11‑2011; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2011:BT1871
- Wetingang
art. 287 Wetboek van Strafrecht
- Vindplaatsen
NbSr 2012/89
Uitspraak 01‑11‑2011
Inhoudsindicatie
Bewijs opzet poging doodslag. Het kennelijke oordeel van het Hof dat de verdachte door de messteken in de rug en in de achterzijde van het rechterbovenbeen willens en wetens de aanmerkelijke kans op de dood heeft aanvaard, is niet zonder meer begrijpelijk in aanmerking genomen dat uit de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen niet kan worden afgeleid in welk deel van de rug het slachtoffer is gestoken en evenmin met welke kracht de bewezenverklaarde steken zijn toegebracht, terwijl het Hof over de aard van de verwondingen niet meer heeft vastgesteld dan dat het gapende scherpgerande wonden betrof.
1 november 2011
Strafkamer
nr. S 11/00943
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 3 augustus 2010, nummer 22/004541-09, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1981, ten tijde van de betekening van de aanzegging gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting "Noord-Holland Noord, locatie Westlinge" te Heerhugowaard.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. R.J. Baumgardt, advocaat te Spijkenisse, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Machielse heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest voor zover het betreft de daarin opgenomen beslissingen over feit 1, de vordering van de benadeelde partij en de sanctieoplegging en tot terugwijzing van de zaak naar het Hof te 's-Gravenhage ten einde op het bestaande beroep in zoverre opnieuw te worden berecht en afgedaan.
2. Beoordeling van het eerste middel
2.1. Het middel klaagt dat het onder 1 bewezenverklaarde opzet niet uit de door het Hof gebezigde bewijsmiddelen kan volgen.
2.2.1. Ten laste van de verdachte is onder 1 bewezenverklaard dat:
"hij op 27 april 2009 te Vlissingen ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, met dat opzet [slachtoffer] met een mes in de rug en in de achterzijde van het rechter bovenbeen heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid."
2.2.2. Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
a. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van [slachtoffer], voor zover hier van belang:
"Ik kreeg in januari 2009 van [verdachte] het aanbod om in een pand aan de [a-straat 1] te Vlissingen te gaan wonen. Dat pand is eigendom van [betrokkene 1]. Onder deze woning bevindt zich een winkel en daaronder een kelder. De kelderruimte stond vol met weed. Ik zou oppassen. Ik was de enige die daar woonde, Op 27 april 2009 om 03.00 uur is daar ingebroken en heeft iemand weed gestolen. Om 4.20 uur hoorde ik dat iemand het pand verliet. Zelf ging ik om 4.25 uur naar buiten naar mijn werk. [Verdachte] en [slachtoffer] kwamen aanrennen. Ik zag [verdachte] op mij afstormen. Ik voelde dat hij met iets in mijn been en in mijn rug stak. Later bleek het een mes. Ik voelde aan mijn been en zag dat de wond heel hard bloedde. Mijn hand zat onder het bloed. Ik hoorde [verdachte] zeggen dat ik naar binnen moest. Ik voelde dat ik door beiden geslagen werd. Ze duwden tegen mij.
Ik zag in de gang dat [verdachte] een soort slagersmes in zijn handen had. [verdachte] heeft tegen mij gezegd dat ik binnen moest blijven. Ik ben kruipend teruggegaan naar mijn kamer. Ik kon niet meer lopen.
(...)
b. een formulier beschrijving letsel van de Gemeenschappelijke Gezondheidsdienst Zeeland van 2 mei 2009, opgemaakt en ondertekend door de forensisch geneeskundige M. Weststrate, inhoudende zakelijk weergegeven:
Naam [slachtoffer]
Geboortedatum [geboortedatum]-'71
Omschrijving letsel:
1. achterzijde rechterbovenbeen gapende, scherpgerande wond
2. rug: gapende, scherp gerande wond
(...)".
2.3. Het kennelijke oordeel van het Hof dat de verdachte door de in de bewezenverklaring bedoelde messteken in de rug en in de achterzijde van het rechterbovenbeen willens en wetens de aanmerkelijke kans op de dood van [slachtoffer] heeft aanvaard, is niet zonder meer begrijpelijk. Daarbij neemt de Hoge Raad in aanmerking dat uit de inhoud van gebezigde bewijsmiddelen niet kan worden afgeleid in welk deel van de rug het slachtoffer is gestoken en evenmin met welke kracht de bewezenverklaarde steken zijn toegebracht, terwijl het Hof over de aard van de verwondingen niet meer heeft vastgesteld dan het gapende scherpgerande wonden betrof.
2.4. Het middel slaagt.
3. Slotsom
Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat het tweede middel geen bespreking behoeft, en als volgt moet worden beslist.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak maar uitsluitend wat betreft de beslissingen ter zake van het onder 1 tenlastegelegde en de strafoplegging;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren W.A.M. van Schendel en W.F. Groos, in bijzijn van de waarnemend griffier S.C. Rusche, en uitgesproken op 1 november 2011.