Dat op zijn minst de verdachte of [betrokkene 2] de schutter was, blijkt uit de verklaring van het slachtoffer (b.m. 12): “While turning I saw that shots were being fired out of the same blue I-10 that [verdachte] and [betrokkene 2] were in.” en de verklaring van [betrokkene 3] (b.m. 13): “Toen [slachtoffer 1] gewond op de grond lag zei hij tegen mij dat [betrokkene 2] en [verdachte] op hem hadden geschoten.”
HR, 11-09-2018, nr. 16/03542 A
ECLI:NL:HR:2018:1543
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
11-09-2018
- Zaaknummer
16/03542 A
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Materieel strafrecht (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2018:1543, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 11‑09‑2018; (Artikel 81 RO-zaken, Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2018:585
ECLI:NL:PHR:2018:585, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 12‑06‑2018
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2018:1543
- Vindplaatsen
Uitspraak 11‑09‑2018
Partij(en)
11 september 2018
Strafkamer
nr. S 16/03542 A
IV/AJ
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een vonnis van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba, van 29 juni 2016, nummer H-137/15, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1989.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft C. Reijntjes-Wendenburg, advocaat te Maastricht, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal E.J. Hofstee heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf, tot vermindering daarvan aan de hand van de gebruikelijke maatstaf en tot verwerping van het beroep voor het overige.
2. Beoordeling van de middelen
De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3. Ambtshalve beoordeling van de bestreden uitspraak
De verdachte bevindt zich in voorlopige hechtenis. De Hoge Raad doet uitspraak nadat meer dan zestien maanden zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Dat brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Dit moet leiden tot vermindering van de aan de verdachte opgelegde gevangenisstraf van achttien jaren.
4. Slotsom
Nu geen van de middelen tot cassatie kan leiden, terwijl de Hoge Raad geen andere dan de hiervoor onder 3 genoemde grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf;
vermindert deze in die zin dat deze zeventien jaren en zes maanden beloopt;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren E.S.G.N.A.I. van de Griend en A.E.M. Röttgering, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 11 september 2018.
Conclusie 12‑06‑2018
Inhoudsindicatie
Conclusie AG over bewezenverklaringen van medeplegen poging tot moord, poging tot doodslag (meermalen gepleegd) en poging tot moord in Sint Maarten. De AG geeft de Hoge Raad in overweging het cassatieberoep (deels aan de hand van art. 81 RO) te verwerpen.
Nr. 16/03542 A Zitting: 12 juni 2018 | Mr. E.J. Hofstee Conclusie inzake: [verdachte] |
De verdachte is bij strafvonnis van 29 juni 2016 door het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba (hierna: het Hof) wegens (parketnummer 100.00306/14) 1. “Medeplegen poging moord” en 2. ”Overtreding van een bij artikel 3 van de Vuurwapenverordening 1930 gesteld verbod, meermalen gepleegd”, alsmede wegens (parketnummer 100.00269/15) 1. “Poging doodslag, meermalen gepleegd”, 2. “Poging moord”, 3. “Bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht ” en 4. “Heling”, veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van achttien jaren met aftrek van voorarrest. Voorts heeft het Hof enkele beslissingen genomen ten aanzien van de inbeslaggenomen voorwerpen, een en ander als nader in het arrest omschreven.
Namens de verdachte heeft mr. C. Reijntjes-Wendenburg, advocaat te Maastricht, drie middelen van cassatie voorgesteld.
Het eerste middel ziet op feit 1 met parketnummer 100.00306/14 en klaagt dat het Hof in strijd met art. 1:123 en 2:262 van het Wetboek van Strafrecht Sint Maarten (verder: SrStM) de bewezenverklaring ten aanzien van het medeplegen van poging tot moord onbegrijpelijk en onvoldoende heeft gemotiveerd, nu uit de bewijsmiddelen niet blijkt dat sprake is van “medeplegen” en “voorbedachte raad”.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard:
‘dat hij op 24 juli 2014 in Sint Maarten tezamen en in vereniging met een ander, ter uitvoering van het door de verdachte en zijn mededader voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer 1] van het leven te beroven, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg met een vuurwapen meerdere kogels op [slachtoffer 1] heeft afgevuurd, zijnde de verdere uitvoering van dat door hem en zijn mededader voorgenomen misdrijf niet voltooid.’
5. Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
“Feit 1
12. Een proces-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt en op 23 augustus 2014 gesloten en ondertekend door [verbalisant 1] en [verbalisant 2] , respectievelijk inspecteur en brigadier bij het Korps Politie Sint Maarten, voor zover inhoudende als verklaring van [slachtoffer 1], -zakelijk weergegeven-:
“On the 24th of July 2014 I was shot down on the A.Th. Illidge Road in Dutch Quarter (Hof: te Sint Maarten). That day I was standing next to [betrokkene 1] when I saw a blue car, come next to me. I saw the front window scrolling down. I saw that [betrokkene 2] was the driver. I also saw [verdachte] in the front passenger seat. I heard [betrokkene 1] say, look out and then I saw that she ran off. While turning I saw that shots were being fired out of the same blue 1-10 that [verdachte] and [betrokkene 2] were in. I felt the shots hit me in my back. I heard several shots after that. I recognize the persons on the pictures you showed me as [verdachte] and [betrokkene 2] ”
Opmerking verbalisanten: “We showed [slachtoffer 1] pictures of [verdachte] and [betrokkene 2] . ”
13. Een proces-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt en op 15 september 2014 gesloten en ondertekend door [verbalisant 3] , buitengewoon agent bij het Korps Politie Sint Maarten, voor zover inhoudende als verklaring van [betrokkene 3] - zakelijk weergegeven-:
“Die dag (Hof: op 24 juli 2014) stond [slachtoffer 1] te praten met een meisje toen ik een auto aan zag komen rijden. De auto ging een zijstraat in vlak voor waar [slachtoffer 1] stond. Toen de auto [slachtoffer 1] zag reed hij achteruit en reed in de richting van [slachtoffer 1] . Vervolgens werd er ongeveer negen keer vanuit de auto op [slachtoffer 1] geschoten. [slachtoffer 1] werd door de kogels geraakt. Toen [slachtoffer 1] gewond op de grond lag zei hij tegen mij dat [betrokkene 2] en [verdachte] op hem hadden geschoten.”
14. Een geschrift, te weten een medische verklaring opgemaakt op 25 juli 2014 door M.E. Misset, chirurg, voor zover inhoudende zakelijk weergegeven:
“Betreft [slachtoffer 1] , admitted with multiple shotwounds (Hof: op 24 juli 2014). Shotwound back/spine and bullet still in right chest. Spine TH 11 + 12 fractured and instable. Paralyses from groin/hip down.
Pneumothorax right side, Retroperioneai bleeding and damage kidney.
Shotwound left elbow and bullet wounds left chest.
Shotwound left groin and left scrotum
Shotwound right leg.”
15. Een proces-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt en op 14 januari 2015 gesloten en ondertekend door [verbalisant 4] , hoofdinspecteur bij het Korps Politie Sint Maarten, voor zover inhoudende als verklaring van verbalisant voornoemd,
-zakelijk weergegeven-:
“Op 25 juli 2014 heb ik een kogel overhandigd gekregen een vrouw die verklaarde dat zij de zus is van de moeder van [slachtoffer 1] en dat deze kogel afkomstig was uit het bovenlichaam van [slachtoffer 1] nadat hij was beschoten op 24 juli 2014.”
16. Een proces-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt en op 8 januari 2015 gesloten en ondertekend door [verbalisant 1] , inspecteur bij het Korps Politie Sint Maarten, voor zover inhoudende als verklaring van verbalisant voornoemd, -zakelijk weergegeven-:
“De moeder van [slachtoffer 1] , [betrokkene 4] , heeft mij verklaard dat zij een kogel die afkomstig is uit het bovenlichaam van haar zoon [slachtoffer 1] , nadat hij was beschoten op 24 juli 2014, heeft overhandigd aan de politieagent [verbalisant 4] . Ik heb contact opgenomen met de betreffende politieagent [verbalisant 4] . Hij verklaarde dat hij inderdaad een kogel overhandigd had gekregen van de zus van [betrokkene 4] . Op 8 januari 2015 heb ik de kogel overgenomen van politieagent [verbalisant 4] . De kogel is overgedragen aan de Forensische Afdeling voor verdere analyse.”
17. Een proces-verbaal van technisch onderzoek in de wettelijke vorm opgemaakt en op 20 januari 2015 gesloten en ondertekend door [verbalisant 5] , buitengewoon agent bij het Korps Politie Sint Maarten, voor zover inhoudende, als verklaring van die verbalisant -zakelijk weergegeven-:
“Op 24 juli 2014 omstreeks 22.10 uur werd ik verzocht naar de A.Th. Illidge road te gaan alwaar een schietpartij had plaatsgevonden. Daar aangekomen heb ik een onderzoek ingesteld.
Door mij werden ter plaatse de volgende stukken van overtuiging aangetroffen, geselecteerd en voorzien van een Sporen Identificatie Nummer (SIN):
SVO | SIN | Beschrijving |
300-T1 | AADH0219NL | projectiel |
300-T3 | AADH0221NL | huls met bodemstempel “RP AUTO 45” |
300-T4 | AADH0222NL | huls met bodemstempel “Winchester AUTO 45” |
300-T5 | AAEV5049NL | huls met bodemstempel “TULAMMO 45 AUTO” |
Op 8 januari 2015 werd mij het volgende projectiel aangeboden door inspecteur [verbalisant 1] :
300-T15 AAEV4561NL projectiel
Voornoemde stukken van overtuiging werden aangeboden aan het Nederlands Forensisch Instituut voor verder onderzoek.”
18. Een proces-verbaal (nr. 1408221100.DZK) van doorzoeking ter inbeslagname in de woning van [verdachte] , in de wettelijke vorm opgemaakt en op 23 augustus 2014 gesloten en ondertekend door [verbalisant 6] , brigadier bij het Korps Politie Sint Maarten, voor zover inhoudende als verklaring van voornoemde verbalisant, -zakelijk weergegeven-:
“Op 21 augustus 2014 werden in de woning aan de [a-straat] te Sint Maarten onder meer de volgende op de bijlage vermelde goederen in beslag genomen.”
19. Een geschrift, te weten een kennisgeving van inbeslagneming op 21 augustus 2014 te [a-straat] , opgemaakt door [verbalisant 6] , brigadier bij het Korps Politie Sint Maarten (als bijlage gevoegd bij het proces-verbaal nr. 1408221100.DZK), voor zover inhoudende als verklaring van voornoemde verbalisant, -zakelijk weergegeven-:
“Aangetroffen op de vloer en inbeslaggenomen: 1 zwarte Glock 21 Gen Austria 45 auto.”
20. Een proces-verbaal van technisch onderzoek, nr. 343-14 in de wettelijke vorm opgemaakt en op 2 oktober 2014 gesloten en ondertekend door [verbalisant 7] , inspecteur bij het Korps Politie Sint Maarten, voor zover inhoudende, als verklaring van die verbalisant -zakelijk weergegeven-:
“Op 21 augustus 2014 is mij (onder meer) een pistool van het merk GLOCK, model 21, kaliber .45 AUTO. Bij het wapen werden een bijbehorende patroonhouder en 13 scherpe patronen van het kaliber .45 aangeboden. Het vuurwapen is voor nader onderzoek verstuurd aan het NFI onder SIN AAEV5053NL.”
21. Een rapport van het Nederlands Forensisch Instituut d.d. 18 december 2014 genaamd “Munitieonderzoek naar aanleiding van een schietincident op 24 juli 2014, opgemaakt door de deskundige B. Jacobs, voor zover inhoudende als verklaring van deze deskundige:
“Onderzoeksmateriaal:
SIN Omschrijving SVO zoals op aanvraag
AADH0219NL Projectiel
AADH0221NL Huls RP AUTO 45
AADH0222NL Huls WINCHESTER AUTO 45
AAEV5049NL Huls TULAMMO 45 AUTO
Vraagstelling:
Zijn de verschoten munitiedelen (kogels/hulzen) afkomstig uit het pistool (AAEV5053NL) ingestuurd onder politieregistratienummer 343-14.01.
Pistool (AAE V5053NL)
Dit vuurwapen heeft de uiterlijke kenmerken van een semi-automatisch werkend pistool van het merk Glock, model 21, kaliber .45 ACP.
Hulzen (AADH0221NL, AADH022NL en AAEV5049NL)
Tijdens vergelijkend onderzoek tussen de afvuursporen in de hulzen en die uit een proefhuls uit het pistool is (onder meer) gebleken dat een zeer groot deel van de oneffenheden in de slagpinindrukken overeenkomen en de kraslijnen in de hulsuitwerpersporen voor een zeer groot deel aansluiten. Op basis van de structuur van de onregelmatigheden in de sporen veroorzakende onderdelen van het pistool (AAEV5053NL) zijn de sporen als zeer kenmerkend voor dit pistool beoordeeld. Hierdoor is het nagenoeg uitgesloten om deze mate van overeenkomst waar te nemen als de hulzen zijn verschoten met een ander vuurwapen dan pistool (AAEV5053NL).
Kogel (AADH0219NL)
Tijdens vergelijkend onderzoek tussen de sporen in de kogel is gebleken dat de kraslijnen in kogel AADH0219NL in meerdere segmenten voor een groot deel aansluitingen vormen met de kraslijnen in de proefkogels afgevuurd met het pistool (AAEV5053NL). Op basis van de structuur van de kraslijnen zijn deze sporen als zeer kenmerkend voor de loop van het gebruikte vuurwapen beoordeeld. Hierdoor is het nagenoeg uitgesloten om deze mate van aansluiting waar te nemen als de kogel AADH0219NL is afgevuurd uit een andere loop.”
22. Een rapport van het Nederlands Forensisch Instituut d.d. 25 februari 2015 genaamd “Munitieonderzoek naar aanleiding van een schietincident op 24 juli 2014, opgemaakt door de deskundige R. Hermsen, voor zover inhoudende als verklaring van deze deskundige:
“Onderzoeksmateriaal:
SIN Omschrijving SVO zoals op aanvraag
AADP4561NL Projectiel
Vraagstelling:
Is de kogel (AADP4561NL) afkomstig uit het pistool (AAEV5053NL) ingestuurd onder politie-registratienummer 343-14.01.
Tijdens vergelijkend onderzoek tussen de sporen in de kogels is gebleken dat de kraslijnen in kogel (AADP4561N1) in meerdere segmenten voor een (groot) deel aansluitingen vormen met de kraslijnen in de proefkogels afgevuurd met het pistool (AAEV5053NL).
Deze waargenomen mate van overeenkomst wordt verwacht als de kogel is afgevuurd uit het pistool. De verwachting is dat de mate van overeenkomst bij, conservatief beoordeeld, 1 op de minimaal 10.000 andere lopen van hetzelfde kaliber en met dezelfde systeemkenmerken als die van pistool (AAEV5053NL) wordt aangetroffen.
De bevindingen van het onderzoek dat de kogel is afgevuurd uit de loop van het pistool zijn zeer veel waarschijnlijker (10.000 - 1.000.000) dan dat de kogel is afgevuurd uit een andere loop van hetzelfde kaliber en met dezelfde systeemkenmerken als de loop van het pistool.”
23. Een proces-verbaal van bevindingen, in de wettelijke vorm opgemaakt en op 8 juni 2015 gesloten en ondertekend door [verbalisant 1] en [verbalisant 2] , beiden werkzaam bij het Korps Politie Sint Maarten, voor zover inhoudende als verklaring van verbalisanten voornoemd, -zakelijk weergegeven-:
“Op 7 maart 2015 is [betrokkene 2] aangehouden op het erf van het perceel [b-straat 1] . Op het erf waar hij is aangehouden werd een zwarte Blackberry curve 9220 met imeinummer [001] aangetroffen. In deze Blackberry zijn berichten aangetroffen tussen onder meer de volgende Blackberry pinnummers:
[003]
Op 21 augustus 2014 werd in het appartement van [verdachte] onder meer een roze Blackberry mobiele telefoon met imeinummer [002] aangetroffen. Op deze Blackberry zit een sticker met daarop vermeld het Blackberrypinnummer [003] in combinatie met imeinummer [002] . Dit imeinummer is voorts gekoppeld aan het telefoonnummer + [004] . Dit telefoonnummer is afgeluisterd en bleek in gebruik te zijn bij [verdachte] . Voorts is door de
telecomprovider Telcel aangegeven dat het telefoonnummer + [004] is gekoppeld aan het pinnummer [003] en imeinummer [002] .
[007]
Door de telecomprovider UTS is aangegeven dat het pinnummer [007] is gekoppeld aan het imeinummer [001] en telefoonnummer + [005] . In de contactenlijst van de telefoon die onder de verdachte [verdachte] in beslag is genomen is de naam “ [betrokkene 2] ” gekoppeld aan het telefoonnummer + [005] .
Op de op 7 maart 2014 in beslag genomen Blackberry is een pinbericht aangetroffen tussen BB pin [006] en BB pin [007] . De gebruiker van BB pin [006] antwoordde aan BB pin [007] : “Yes [betrokkene 2] ” Uit het onderzoek is gebleken dat met [betrokkene 2] wordt bedoeld [betrokkene 2] alias [betrokkene 2] . [betrokkene 5] , de vriendin van de verdachte is tijdens een verhoor geconfronteerd met BB pinberichten tussen haar BB pin [008] en BB pin [007] . [betrokkene 5] heeft toen verklaard dat dit een berichtenuitwisseling tussen haarzelf en [betrokkene 2] .”
Een proces-verbaal van bevindingen, in de wettelijke vorm opgemaakt en op 1 april 2015 gesloten en ondertekend door [verbalisant 1] en [verbalisant 2] , beiden werkzaam bij het Korps Politie Sint Maarten, voor zover inhoudende als verklaring van verbalisanten voornoemd, -zakelijk weergegeven-:
“Op 7 maart 2015 is [betrokkene 2] aangehouden op het erf van het perceel [b-straat 1] . Vlak bij de plek waar hij is aangehouden werd een zwarte Blackberry curve aangetroffen. In de telefoon werden foto’s van [betrokkene 2] en zijn vriendin [betrokkene 5] aangetroffen.
…
De eerste vier nummers van de pinberichten zijn het jaar, de vijfde en zesde nummers zijn de maand en de zevende en achtste nummers de dag.
Het eerste pinnummer is van de zender en het tweede pinnummer is van de ontvanger.
In de telefoon zijn onder meer de volgende pinberichten aangetroffen:
20140605...; [003] ; [007] : [slachtoffer 1] coming on the block very often
20140605...; [003] ; [007] : I can get him there
…
20140605...; [003] ; [007] : So is between [slachtoffer 1] , […] or [slachtoffer 4]
20140605...; [003] ; [007] : I don’t care though
20140605...; [003] ; [007] : Cuz he jus make it easy for me
20140605...; [007] ; [003] : If he easier to get bun him he done coming on the block looking for news playing smart.
20140605...; [003] ; [007] : Going need a ride though, he does come in the day alone.
…
20140613…; [003] ; [007] : [slachtoffer 1] up and down with the vest on.
20140613…; [007] ; [003] : He wearing one now?
20140613…; [003] ; [007] : Yh
20140613…; [007] ; [003] : Ok that could help him
20140613…; [007] ; [003] : Da thing you got don’t burst vest everything
20140613…; [003] ; [007] : No
20140613…; [003] ; [007] : Tht is shit
…
20140613…; [003] ; [007] : 45 buss tru vest too soldier
20140613…; [007] ; [003] : Yh
20140613...; [003] ; [007] : only 45
20140613...; [007] ; [003] : Ok
20140613...; [003] ; [007] : Even if it ain go tru
20140613...; [003] ; [007] : Tht can’t get up and walk
20140613...; [007] ; [003] : 57 too
20140613...; [003] ; [007] : 5.7 going straight tru tht why they make the bullet like tht.
20140613...; [003] ; [007] : Chk 5.7 vs 45 on youtube
20140613...; [007] ; [003] : Ok then.”
Bewijsoverweging
Ten aanzien van het onder parketnummer 100.00306/14 als feit 1 tenlastegelegde concludeert de verdediging tot vrijspraak, aangezien dit feit niet wettig en overtuigend kan worden bewezen. Hiertoe is - zakelijk weergegeven - aangevoerd dat voor dat feit slechts indirect bewijs voorhanden is. Een belangrijk deel daarvan betreft bovendien getuigenverklaringen die inconsistenties en verklaringen van horen-zeggen bevatten, waardoor zij onbetrouwbaar zijn en niet tot het bewijs kunnen worden gebezigd, aldus nog steeds de verdediging. Het Hof verwerpt dit verweer en overweegt als volgt.
Uit pinberichten van de telefoon met pinnummer [007] en de telefoon met pinnummer [003] , die blijkens de bewijsmiddelen afkomstig zijn van respectievelijk de medeverdachte [betrokkene 2] en de verdachte, leidt het Hof af dat [betrokkene 2] en de verdachte van plan waren het slachtoffer [slachtoffer 1] van het leven te beroven. Zij hebben besproken dat [slachtoffer 1] een kogelvrij vest draagt en welk vuurwapen gelet hierop het meest geschikt was. Er was voorts sprake van een doelbewust opzoeken van het slachtoffer [slachtoffer 1] om hem te doden. Op 24 juli 2014 bevonden de verdachte en de medeverdachte [betrokkene 2] zich in een auto. Door de verdachte is vanuit de, door de medeverdachte bestuurde en in de nabijheid van het slachtoffer tot stilstand gebrachte, auto vervolgens diverse malen gericht geschoten op het slachtoffer, dat door vier kogels is geraakt. Mede gelet op de uiterlijke verschijningsvorm van deze handelingen, in samenhang gezien met de daar aan voorafgaande verzonden pinberichten, acht het Hof voldoende komen vast te staan dat sprake is geweest van voorbedachte raad om [slachtoffer 1] te vermoorden.
Voorts is sprake geweest van een dusdanige nauwe en bewuste samenwerking
tussen de verdachte en de medeverdachte [betrokkene 2] dat dit als medeplegen gekwalificeerd dient te worden.
Betrouwbaarheid getuigenverklaringen
Het Hof acht de getuigenverklaringen van de aangever [slachtoffer 1] en de getuige Perdomo gedetailleerd en consistent. Voorts komen zij in belangrijke mate met
elkaar overeen. Het Hof heeft dan ook geen aanleiding te twijfelen aan de betrouwbaarheid van deze verklaringen die bovendien worden ondersteund door de overige bewijsmiddelen.”
6. Het feit is begaan op 24 juli 2014. Op dat moment was nog het Wetboek van Strafrecht van de Nederlandse Antillen (hierna: SrNA) in Sint Maarten van kracht. Art. 49, eerste lid aanhef en onder 1°, SrNA luidde destijds: “Als dader van een strafbaar feit worden gestraft: zij die het feit plegen, doen plegen of medeplegen”. Bij Landsverordening van 13 december 2012 is op 1 juni 2015 het Wetboek van Strafrecht van Sint Maarten in werking getreden (AB Sint Maarten, 2013, no. 2). Art. 1:123, eerste lid aanhef en onder a, SrStM luidt: “Als daders van een strafbaar feit worden gestraft: zij die het feit plegen of medeplegen”. Niet meer wordt in dit verband gerept van ‘doen plegen’, maar wat betreft het medeplegen luidt de nieuwe bepaling gelijk aan art. 49, eerste lid onder 1°, SrNA en zo ook aan art. 47, eerste lid aanhef en onder 1°, Sr. Ik meen dan ook dat op de onderhavige zaak van toepassing zijn de navolgende beschouwingen die de Hoge Raad in het arrest van 2 december 2014, ECLI:NL:HR:2014:3474, NJ 2015/390 m.nt. Mevis aan medeplegen en medeplichtigheid heeft gewijd:
“3.1. De art. 47 tot en met 51 Sr bieden diverse mogelijkheden om iemand, ook als hij niet zelf de gehele delictsomschrijving vervult — al dan niet in zogenoemd functionele vorm — onder specifieke voorwaarden strafrechtelijk aansprakelijk te stellen voor zijn betrokkenheid bij een strafbaar feit. In het geval van medeplegen houden de voorwaarden voor aansprakelijkstelling vooral in dat sprake moet zijn geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking met een ander of anderen. (Vgl. HR 24 mei 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP6581, NJ 2011/481). Het accent ligt daarbij op de samenwerking en minder op de vraag wie welke feitelijke handelingen heeft verricht. (Vgl. HR 6 juli 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO9905, NJ 2004/443).
In de praktijk is een belangrijke en moeilijke vraag wanneer de samenwerking zo nauw en bewust is geweest dat van medeplegen mag worden gesproken. Die vraag laat zich niet in algemene zin beantwoorden, maar vergt een beoordeling van de concrete omstandigheden van het geval. Algemene regels kunnen daarom dienaangaande niet worden gegeven. Wel kan de Hoge Raad met betrekking tot dit thema, mede gelet op zijn eerdere rechtspraak, enige aandachtspunten formuleren.
3.2.1.
De kwalificatie medeplegen is slechts dan gerechtvaardigd als de bewezenverklaarde — intellectuele en/of materiële — bijdrage aan het delict van de verdachte van voldoende gewicht is. Dat geldt in vergelijkbare zin indien het medeplegen — bijvoorbeeld in de vorm van ‘in vereniging’ — een bestanddeel vormt van de delictsomschrijving.
Dat de kwalificatie medeplegen gerechtvaardigd moet zijn, is mede van belang omdat het in dit verband vaak gaat om de vraag: medeplegen dan wel medeplichtigheid aan een strafbaar feit. Medeplichtigheid is alleen strafbaar in geval van misdrijf. Verder kent medeplichtigheid een beduidend lager strafmaximum (art. 49, eerste lid, Sr). Medeplegen daarentegen levert regelmatig een wettelijke strafverzwaringsgrond op (zie bijvoorbeeld art. 311, eerste lid onder 4, Sr). Waar het verwijt bij medeplegen zich concentreert op het gewicht van de intellectuele en/of materiële bijdrage aan het delict van de verdachte, is het kernverwijt bij medeplichtigheid ‘het bevorderen en/of vergemakkelijken van een door een ander begaan misdrijf’ (vgl. HR 22 maart 2011, ECLI:NL:HR:2011:BO2629, NJ 2011/341). Voor het gewicht van de rol van de medepleger in de zin van art. 47 Sr kan ook worden gewezen op art. 141, eerste lid, Sr. Het daar strafbaar gestelde ‘in vereniging plegen’ van geweld eist dat de verdachte ‘een voldoende significante of wezenlijke bijdrage aan het geweld’ heeft geleverd, zij het dat deze bijdrage zelf niet van gewelddadige aard behoeft te zijn geweest. (Vgl. bijvoorbeeld HR 2 juli 2013, ECLI:NL:HR:2013:132, NJ 2013/407).
3.2.2.
Een en ander brengt mee dat indien het tenlastegelegde medeplegen in de kern niet bestaat uit een gezamenlijke uitvoering, maar uit gedragingen die met medeplichtigheid in verband plegen te worden gebracht (zoals het verstrekken van inlichtingen, op de uitkijk staan, helpen bij de vlucht), op de rechter de taak rust om in het geval dat hij toch tot een bewezenverklaring van het medeplegen komt, in de bewijsvoering — dus in de bewijsmiddelen en zo nodig in een afzonderlijke bewijsoverweging — dat medeplegen nauwkeurig te motiveren. Bij de vorming van zijn oordeel dat sprake is van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking, kan de rechter rekening houden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip. Daarbij verdient overigens opmerking dat aan het zich niet distantiëren op zichzelf geen grote betekenis toekomt. Het gaat er immers om dat de verdachte een wezenlijke bijdrage moet hebben geleverd aan het delict. In dit verband valt te wijzen op bijvoorbeeld HR 22 december 2009, ECLI:NL:HR:2009:BK3356, NJ 2010/193 waarin ten aanzien van het medeplegen van een vernieling werd overwogen ‘dat het louter aanwezig zijn bij en zich niet distantiëren van een door een ander gepleegde vernieling, alsmede het louter instemmen met die vernieling, ieder voor zich en in onderlinge samenhang bezien daarvoor onvoldoende zijn’, alsmede HR 3 juni 2014, ECLI:NL:HR:2014:1307 inzake diefstal door twee of meer verenigde personen waarin onvoldoende werd bevonden de enkele vaststelling ‘dat de verdachte een vluchtmogelijkheid heeft gefaciliteerd en dat het niet anders kan zijn dan dat over het verschaffen van deze vluchtmogelijkheid van te voren door de verdachte en zijn mededaders afspraken zijn gemaakt’.”
7. De eerste klacht komt op tegen de bewezenverklaring van het medeplegen en voert (voorts) aan dat de gebezigde bewijsmiddelen de mogelijkheid openlaten dat de verdachte de rol van medeplichtige heeft vervuld, nu, anders dan het Hof heeft geoordeeld in zijn bewijsoverweging ter zake, nergens uit blijkt dat de verdachte degene is geweest die op het slachtoffer heeft geschoten.
8. Allereerst meen ik met het Hof dat uit de bewijsmiddelen kan worden afgeleid dat de verdachte de schutter was. Ik wijs daarvoor op: - de telefoongesprekken op 5 en 13 juni 2014 van de verdachte ( [003] ) met medeverdachte ‘ [betrokkene 2] ’ ( [betrokkene 2] ; [007] ), waarin de verdachte onder meer zegt: “ [slachtoffer 1] coming on the block very often”, I can get him there”, “Cuz he jus make it easy for me” en “45 buss tru vest too soldier” (b.m. 23); - het aantreffen van het vuurwapen, de Glock 21 (kaliber .45 AUTO) op 21 augustus 2014 in het appartement van de verdachte (b.m. 18 en 19); - de resultaten van het (vergelijkend) NFI-onderzoek met betrekking tot die Glock, de (afvuursporen in de) hulzen, de proefhuls, een van de afgevuurde kogels en de proefkogel (b.m. 19 t/m 22), uit welk onderzoek genoegzaam is komen vast te staan dat met deze Glock op die dag op [slachtoffer 1] is geschoten; - op [slachtoffer 1] werd geschoten toen de auto achteruit en richting [slachtoffer 1] reed (b.m. 13); - [betrokkene 2] de bestuurder van de auto was en de verdachte naast hem zat “in the front passenger seat” (b.m. 12). De verdachte had dus zijn handen vrij op het moment dat [betrokkene 2] bezig was de auto naar achteren te rijden. Dit in onderling verband en samenhang bezien met de inhoud van het telefoongesprek, het gegeven dat het vuurwapen bij de verdachte thuis is aangetroffen en de NFI-bevindingen, maakt dat, nu het tegendeel niet aannemelijk is geworden, kan worden aangenomen dat het de verdachte was die op het slachtoffer heeft geschoten.
9. Overigens, ook als uit de bewijsmiddelen niet zou kunnen worden afgeleid wie van de twee de schutter was, dan nog kan het medeplegen worden bewezenverklaard op grond van die bewijsmiddelen.1.Het doet er dan niet zozeer toe wie van hen daadwerkelijk heeft geschoten, zolang maar sprake is van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking.2.En dát die nauwe en bewuste samenwerking er was, blijkt, zoals ik hierboven nog eens samengevat heb weergegeven, zonder meer uit de bewijsvoering van het Hof. Gelet op de intensiteit van de samenwerking met [betrokkene 2] , hun (kennelijke) onderlinge taakverdeling, de rol van beiden in de voorbereiding, de uitvoering/afhandeling van het delict, het belang van de rol van de verdachte en diens aanwezigheid tempore delicti, kan de verdachte – nogmaals, indien niet zou vaststaan wie de schutter was – worden gezegd dat hij een wezenlijke bijdrage in de hier bedoelde zin aan het delict (poging tot moord) heeft geleverd.
10. Het oordeel van het Hof dat sprake is van medeplegen geeft niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting, is niet onbegrijpelijk en is toereikend gemotiveerd.
11. De tweede klacht houdt in dat uit de gebezigde bewijsmiddelen niet kan worden afgeleid dat de verdachte met voorbedachte raad heeft gehandeld. Met verwijzing naar hetgeen ik hierboven in randnummer 6 heb gesignaleerd, volsta ik hier met de opmerking dat art. 302 SrNA en art. 2:262 SrStM, en ook art. 289 Sr, alle in dezelfde zin luiden: “Hij die opzettelijk en met voorbedachten rade een ander van het leven berooft, wordt, als schuldig aan moord, gestraft met”[…].3.
12. Met betrekking tot de voorbedachte raad heeft de Hoge Raad in het arrest van 15 oktober 2013, ECLI:NL:HR:2013:963, NJ 2014/156 m.nt. Keulen het volgende overwogen:4.
“3.3 Voor een bewezenverklaring van het bestanddeel 'voorbedachte raad' moet komen vast te staan dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en dat hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
Bij de vraag of sprake is van voorbedachte raad gaat het bij uitstek om een weging en waardering van de omstandigheden van het concrete geval door de rechter, waarbij deze het gewicht moet bepalen van de aanwijzingen die voor of tegen het bewezen verklaren van voorbedachte raad pleiten. De vaststelling dat de verdachte voldoende tijd had om zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit vormt weliswaar een belangrijke objectieve aanwijzing dat met voorbedachte raad is gehandeld, maar behoeft de rechter niet ervan te weerhouden aan contra-indicaties een zwaarder gewicht toe te kennen. Daarbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan de omstandigheid dat de besluitvorming en uitvoering in plotselinge hevige drift plaatsvinden, dat slechts sprake is van een korte tijdspanne tussen besluit en uitvoering of dat de gelegenheid tot beraad eerst tijdens de uitvoering van het besluit ontstaat. Zo kunnen bepaalde omstandigheden (of een samenstel daarvan) de rechter uiteindelijk tot het oordeel brengen dat de verdachte in het gegeven geval niet met voorbedachte raad heeft gehandeld.
Mede met het oog op het strafverzwarende gevolg dat dit bestanddeel heeft, moeten aan de vaststelling dat de voor voorbedachte raad vereiste gelegenheid heeft bestaan, bepaaldelijk eisen worden gesteld en dient de rechter, in het bijzonder indien de voorbedachte raad niet rechtstreeks uit de bewijsmiddelen volgt, daaraan in zijn motivering van de bewezenverklaring nadere aandacht te geven (vgl. HR 28 februari 2012, ECLI:NL:HR:2012:BR2342, NJ 2012/518.
3.4
De achtergrond van het vereiste dat is dat ingeval vaststaat dat de verdachte die gelegenheid heeft gehad, het redelijk is aan te nemen dat de verdachte gebruik heeft gemaakt van die gelegenheid en dus daadwerkelijk heeft nagedacht over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap heeft gegeven (vgl. het overleg en nadenken dat in de wetsgeschiedenis is geplaatst tegenover de ogenblikkelijke gemoedsopwelling). Dat de verdachte daadwerkelijk heeft nagedacht en zich rekenschap heeft gegeven leent zich immers moeilijk voor strafrechtelijk bewijs, zeker in het geval dat de verklaringen van de verdachte en/of eventuele getuigen geen inzicht geven in hetgeen voor en ten tijde van het begaan van het feit in de verdachte is omgegaan. Of in een dergelijk geval voorbedachte raad bewezen kan worden, hangt dan sterk af van de hierboven bedoelde gelegenheid en van de overige feitelijke omstandigheden van het geval zoals de aard van het feit, de omstandigheden waaronder het is begaan alsmede de gedragingen van de verdachte voor en tijdens het begaan van het feit. Daarbij verdient opmerking dat de enkele omstandigheid dat niet is komen vast te staan dat is gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, niet toereikend is om daaraan de gevolgtrekking te verbinden dat sprake is van voorbedachte raad.”
13. De voorbedachte raad volgt mijns inziens rechtstreeks uit de bewijsmiddelen.5.In navolging van het Hof wijs ik daarvoor in het bijzonder op het proces-verbaal van bevindingen waarin de inhoud van de meergenoemde pinberichten d.d. 5 en 13 juni 2014 tussen de verdachte en [betrokkene 2] is weergegeven (b.m. 23) en op de uiterlijke verschijningsvormen van de handelingen van de verdachte en de medeverdachte op 24 juli 2014, de dag waarop het feit is gepleegd, die onder meer hierin bestonden dat zij eerst een zijstraat inreden en vervolgens, toen zij het slachtoffer zagen, achteruit reden en in de richting van het slachtoffer reden, waarna vanuit de auto ongeveer negen keer met een Glock (model 21, kaliber .45 AUTO) op het slachtoffer werd geschoten (b.m. 13 en 19 e.v.). In de bewijsoverweging van het Hof ligt als zijn niet onbegrijpelijk oordeel besloten dat de verdachte, gezien de tijdsverloop tussen 5/13 juni en 24 juli ruimschoots de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven, hij zich dus gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het genomen besluit, en dat de verdachte niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling. Daaraan doet niet af de opmerking van de steller van het middel dat het Hof voor het verstrijken van “een zo lange tijd sinds het opvatten van het vermeende plan” geen verklaring heeft gegeven en dat het toch niet voor de hand ligt dat iemand die het vaste plan maakt om een ander te doden, enkele weken wacht voordat hij tot uitvoering overgaat zonder dat daar een duidelijke reden voor is.
14. Het middel faalt in beide onderdelen.
15. Het tweede middel heeft betrekking op feit 1 met parketnummer 100.00269/15 (poging doodslag, meermalen gepleegd) en klaagt dat noch het daderschap van de verdachte noch het opzet op levensberoving uit ’s Hofs bewijsvoering kan volgen, althans dat deze bewijsvoering onbegrijpelijk en onvoldoende is gemotiveerd.
16. Ten laste van de verdachte is in dit verband bewezenverklaard:
“dat hij op 16 mei 2014 in Sint Maarten ter uitvoering van het door de verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] van het leven te beroven, met dat opzet, met een vuurwapen meermalen heeft geschoten op een auto waarin [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] zich bevonden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.”
17. Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
“Parketnummer 100.00269/15
Feit 1.
24. Een proces-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt en op 19 mei 2014 gesloten en ondertekend door [verbalisant 8] , agent bij het Korps Politie Sint Maarten, voor zover inhoudende als verklaring van [slachtoffer 2], -zakelijk weergegeven-:
“On the 16th of May 2014 I was driving in a car, a gray Suzuki Vitara, in the Zorg en Rust Road (Hof: te Sint Maarten). All of a sudden I heard the sound of seven loud pops. These pops sounded like gunshots to me. When I inspected the car I saw two bullet holes in the back of the car.”
25. Een proces-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt en op 6 september 2014 gesloten en ondertekend door [verbalisant 1] en [verbalisant 2] , respectievelijk inspecteur en brigadier bij het Korps Politie Sint Maarten, voor zover inhoudende als verklaring van [slachtoffer 3], -zakelijk weergegeven-:
“In May 2014 I was in the car with [slachtoffer 2] . While driving on the Zorg en Rust Road a black Tucson jeep was driving behind us. I heard a gunshot hit the spare tire in the back. I looked back and saw a hand outside from the passenger right door of the jeep. I saw sparks coming out of the gun. I heard two more shots that hit the trunk of [slachtoffer 2] ’s car. I saw that the person in the passenger right side of the black Tucson jeep was firing shots after us. The shots were being fired one at a time. I heard about 6 shots.”
26. Een proces-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt en op 28 mei 2015 gesloten en ondertekend door [verbalisant 2] , brigadier bij het Korps Politie Sint Maarten, voor zover inhoudende als verklaring van verbalisant voornoemd, -zakelijk weergegeven-:
“In een aantal onderzoeken is het telefoonnummer + [004] afgetapt en beluisterd. Hierbij werd door mij, verbalisant, aan de hand van de stemklank en intonatie vastgesteld dat de gebruiker van telefoonnummer + [004] een man betrof die ik, verbalisant ken als [verdachte] . Ik heb [verdachte] eerder als verdachte gehoord.”
27. Een geschrift te weten de transcriptie van een telefoongesprek voor zover
inhoudende -zakelijk weergegeven-:
“Starttijd: 6 juni 2014 om 18:44:47, NN man belt naar [verdachte] op nummer [004] . [verdachte] : ... I had that FN with me nuh cause I know that fuck, she pierce trough anything. And same way so that’s what she did. She pierce through the back of that fucking jeep you know. Vitara jeep nuh. Pierce through the back of that fuck, buss the man hand way, you check.”
28. Een proces-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt en op 6 september 2014 gesloten en ondertekend door [verbalisant 1] en [verbalisant 2] , respectievelijk inspecteur en brigadier bij het Korps Politie Sint Maarten, voor zover inhoudende -zakelijk weergegeven-:
als opmerking van verbalisanten:
“On the 6th of June 2014 the telephone number+ [004] was tapped and there was a call recorded between you and an unknown person where the following was said: I had that FN with me nuh cause I know that hick, she pierce trough anything. And same way so what she did. She pierce through the back of that fucking jeep you know. Vitara jeep nuh. Pierce through the back of that fuck, buss the man hand way, you check.”
als verklaring van de verdachte:
“I said that.”
29. Een proces-verbaal (nr. 1408221100.DZK) van doorzoeking ter inbeslagname in de woning van [verdachte] , in de wettelijke vorm opgemaakt en op 23 augustus 2014 gesloten en ondertekend door [verbalisant 6] , brigadier bij het Korps Politie Sint Maarten, voor zover inhoudende als verklaring van voornoemde
verbalisant, - zakelijk weergegeven-:
“Op 21 augustus 2014 werden in de woning aan de [a-straat] te Sint Maarten onder meer de volgende op de bijlage vermelde goederen in beslag genomen.”
30. Een geschrift, te weten een kennisgeving van inbeslagneming op 21 augustus 2014 te [a-straat] , opgemaakt door [verbalisant 6] , brigadier bij het Korps Politie Sint Maarten (als bijlage gevoegd bij het proces-verbaal nr. 1408221100.DZK), voor zover inhoudende als verklaring van voornoemde verbalisant, -zakelijk weergegeven-:
“Aangetroffen op de vloer en inbeslaggenomen: Een pistool van het merk FNH, kaliber 5.7.X28.”
31. Een proces-verbaal aanvraag DNA-onderzoek opgemaakt en op 1 oktober 2014 gesloten en ondertekend door [verbalisant 9] , brigadier bij het Korps Politie Sint Maarten, voor zover inhoudende, als verklaring van die verbalisant -zakelijk
weergegeven-:
“Op 21 augustus 2014 is een huiszoeking gedaan bij de woning van de verdachte [verdachte] op de [a-straat] waarbij onder meer een vuurwapen van het merk FNH, kaliber 5.7.x28 werd aangetroffen. Door mij werd dit vuurwapen bemonsterd op biologische sporen. Deze bemonstering is voor verder onderzoek onder de
volgende SIN nummers verzonden aan het Nederlands Forensisch Instituut:
SIN Beschrijving
AAEV5065NL geheel FNH”
32. Een rapport van het Nederlands Forensisch Instituut van 7 november 2014, opgemaakt door de deskundige dr. A.G.M. van Gorp, voor zover inhoudende als verklaring van deze deskundige:
“Het DNA-profiel van het celmateriaal in de bemonstering AAEV5065NL (geheel FNH) vormt een match met het DNA-profiel van [verdachte] (RABD1235NL). De berekende matchkans is kleiner dan één op één miljard.
Bewijsoverweging
Uit de bewijsmiddelen volgt het volgende. De verdachte heeft, vanuit een rijdende auto, tenminste zes keer met een vuurwapen geschoten op de rijdende auto waarin aangevers [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] zich bevonden. De auto waarin aangevers zaten is tenminste twee keer geraakt.
De verdachte heeft meermalen met een zwaar kaliber vuurwapen geschoten op een auto met twee inzittenden en hiermee bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat zij dodelijk zouden worden getroffen. Hij heeft zich schuldig gemaakt aan poging doodslag, meermalen gepleegd.”
18. Uit de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen blijkt dat, naar het Hof heeft vastgesteld: - op 16 mei 2014 vanuit een zwarte Tucson jeep op de achterkant van een grijze Suzuki Vitara, met daarin de doelwitten [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] , is geschoten; - de verdachte op 6 juni in een telefoongesprek onder meer (in straattaal) heeft gezegd dat hij een “FN” bij zich had, waarvan hij weet dat deze alles doorboort, en zo ook bij de “Vitara jeep”(“She, (de FN) pierce through the back of that fuck, buss the man hand way”); - op 21 augustus 2014 bij een doorzoeking in de woning van de verdachte een FNH, kaliber 5.7.x28. is aangetroffen; - op dit wapen zich celmateriaal bevond, waarvan het DNA-profiel een match vormt met het DNA-profiel van de verdachte.
19. Ik meen dat het oordeel van het Hof dat de verdachte degene is geweest die op de (achterkant van de) grijze Suzuki Vitara heeft geschoten, uit zijn bewijsvoering volgt. Daarbij heb ik de kleinschaligheid van het (Nederlandse gedeelte van het) eiland in aanmerking genomen – ik ga er vanuit dat daar niet dagelijks met een FNH, waarop zich celmateriaal van de verdachte bevindt, op een Vitara jeep wordt geschoten – en hetgeen de raadsvrouw op de terechtzitting van het Hof van 8 juni 2016 naar voren heeft gebracht, te weten dat onvoldoende uit het procesdossier zou blijken dat de tapgesprekken door de verdachte zijn gevoerd, de stemherkenning niet naar behoren is vastgesteld en de verdachte heeft ontkend dat de Black Berry pinnummers aan hem toebehoren, zulks terwijl de verdachte heeft erkend het bedoelde, aan hem voorgehouden telefoongesprek te hebben gevoerd (b.m. 28) en een aannemelijke (andere) verklaring voor (kort gezegd) dat telefoongesprek is uitgebleven.
20. Het Hof heeft tevens overwogen dat de verdachte meermalen met een zwaar kaliber vuurwapen op een auto met twee inzittenden heeft geschoten en hiermee bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat zij dodelijk zouden worden getroffen. In HR 25 maart 2003, ECLI:NL:HR:2003:AE9049, NJ 2003/552 m.nt. Buruma heeft de Hoge Raad het volgende overwogen aangaande het voorwaardelijk opzet:6.
“3.6
Bij de beoordeling van het middel moet het volgende worden vooropgesteld.
Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg — zoals hier de dood — is aanwezig indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dat gevolg zal intreden.
De beantwoording van de vraag of de gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Er is geen grond de inhoud van het begrip 'aanmerkelijke kans' afhankelijk te stellen van de aard van het gevolg. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregelen aanmerkelijk is te achten.
Voor de vaststelling dat de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan zulk een kans is niet alleen vereist dat de verdachte wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, maar ook dat hij die kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard (op de koop toe heeft genomen). Uit de enkele omstandigheid dat die wetenschap bij de verdachte aanwezig is dan wel bij hem moet worden verondersteld, kan niet zonder meer volgen dat hij de aanmerkelijke kans op het gevolg ook bewust heeft aanvaard, omdat in geval van die wetenschap ook sprake kan zijn van bewuste schuld.
Van degene die weet heeft van de aanmerkelijke kans op het gevolg, maar die naar het oordeel van de rechter ervan is uitgegaan dat het gevolg niet zal intreden, kan wel worden gezegd dat hij met (grove) onachtzaamheid heeft gehandeld maar niet dat zijn opzet in voorwaardelijke vorm op dat gevolg gericht is geweest.
Of in een concreet geval moet worden aangenomen dat sprake is van bewuste schuld dan wel van voorwaardelijk opzet zal, indien de verklaringen van de verdachte en/of bijvoorbeeld eventuele getuigenverklaringen geen inzicht geven omtrent hetgeen ten tijde van de gedraging in de verdachte is omgegaan, afhangen van de feitelijke omstandigheden van het geval. Daarbij zijn de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht, van belang. Bepaalde gedragingen kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer gericht op een bepaald gevolg dat het — behoudens contra-indicaties — niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg heeft aanvaard.”
21. In de voorliggende zaak is zes- of zevenmaal op de auto van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] geschoten met een wapen (b.m. 24 en 25) waarvan de verdachte, zo blijkt uit de voor het bewijs gebruikte transcriptie van het telefoongesprek (b.m. 27 en 28), wist dat het een auto kon doorboren. Het oordeel van het Hof dat de verdachte aldus handelend bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat beide slachtoffers dodelijk zouden worden getroffen, geeft geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is niet onbegrijpelijk, in aanmerking genomen dat een contra-indicatie ontbreekt, waaruit zou kunnen blijken dat de verdachte de inzittenden van die auto niet heeft willen doden maar bijvoorbeeld alleen heeft willen waarschuwen of afschrikken.
22. Het middel faalt in beide onderdelen.
23. Het derde middel heeft het oog op feit 2 met parketnummer 100.00269/15 en klaagt, bezien in samenhang met de toelichting daarop, dat noch het daderschap van de verdachte noch de voorbedachte raad uit ’s Hofs bewijsvoering kan volgen, althans dat de bewezenverklaring te dien aanzien zonder nadere motivering onbegrijpelijk is.
24. Ten laste van de verdachte is ter zake van voornoemd feit 2 bewezenverklaard:
“dat hij op 20 juli 2014 in Sint Maarten ter uitvoering van het door de verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer 4] van het leven te beroven, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, met een vuurwapen meermalen heeft geschoten op een slaapkamer van een woning waarin [slachtoffer 4] zich bevond, zijnde de verdere uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid.”
25. Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
“Feit 2
33. Een proces-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt en op 21 juli 2014 gesloten en ondertekend door [verbalisant 10] , brigadier bij het Korps Politie Sint Maarten, voor zover inhoudende als verklaring van [slachtoffer 4] , wonende [c-straat 1] te Sint Maarten, -zakelijk weergegeven-:
“On the 20th of July 2014 I was sitting on my bed (Hof: te [c-straat 1] ). Five or ten minutes after 3 o’clock I heard 5 to 6 gun shots. I heard the shots breaking the glass window and coming inside my room. Afterwards I saw that there was glass all over my bed. In the headboard of my bed I saw two holes. There were also bullet holes in the aircondition.”
34. Een proces-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt en op 21 juli 2014 gesloten en ondertekend door [verbalisant 1] en [verbalisant 2] , respectievelijk inspecteur en brigadier bij het Korps Politie Sint Maarten, voor zover inhoudende als verklaring van [slachtoffer 4] -zakelijk weergegeven-:
“People call me [slachtoffer 4] .”
35. Een proces-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt en op 21 juli 2014 gesloten en ondertekend door [verbalisant 10] , brigadier bij het Korps Politie Sint Maarten, voor zover inhoudende als verklaring van [betrokkene 6] , wonende [c-straat 1], - zakelijk weergegeven-:
“On the 20th of July 2014 I heard about 5 to 6 gun shots. ”
36. Een proces-verbaal van technisch onderzoek nr. 292-14 in de wettelijke vorm opgemaakt en op 9 januari 2015 gesloten en ondertekend door [verbalisant 11] , brigadier bij het Korps Politie Sint Maarten, voor zover inhoudende, als verklaring van die verbalisant -zakelijk weergegeven-:
“Op 20 juli 2014 heb ik een onderzoek ingesteld in en rondom een woning aan de [c-straat 1] waar een schietpartij had plaatsgevonden. Ik heb onder meer 5 hulzen allen met bodemstempel “7.62*39 TULAMMO” aangetroffen. Het hoofdeinde van het bed vertoonde twee perforaties zowel aan de voor- als de achterzijde. De muur achter het hoofdeinde vertoonde twee beschadigingen. Onder het hoofdeinde lag een kogelmantel Door mij werden ter plaatse de volgende stukken van overtuiging geselecteerd en voorzien van een Sporen Identificatie Nummer (SIN):
SVO SIN Beschrijving
292-T2 AADP4598NL Huls met bodemstempel “7.62*39 TULAMMO”
292-T3 AADP4597NL Huls met bodemstempel “7.62*39 TULAMMO”
292-T4 AADV7517NL Huls met bodemstempel “7.62*39 TULAMMO”
292-T5 AADR2371NL Huls met bodemstempel “7.62*39 TULAMMO”
292-T6 AADV7532NL Huls met bodemstempel “7.62*39 TULAMMO”
Voornoemde stukken van overtuiging werden aangeboden aan het Nederlands Forensisch Instituut voor verder onderzoek.”
37. Een proces-verbaal (nr. 1408221100.DZK) van doorzoeking ter inbeslagname in de
woning van [verdachte] , in de wettelijke vorm opgemaakt en op 23
augustus 2014 gesloten en ondertekend door [verbalisant 6] , brigadier bij het Korps Politie Sint Maarten, voor zover inhoudende als verklaring van voornoemde verbalisant, - zakelijk weergegeven-:
“Op 21 augustus 2014 werden in de woning aan de [a-straat] te Sint Maarten onder meer de volgende op de bijlage vermelde goederen in beslag genomen.”
38. Een geschrift, te weten een kennisgeving van inbeslagneming op 21 augustus 2014 te [a-straat] , opgemaakt door [verbalisant 6] , brigadier bij het Korps Politie Sint Maarten (als bijlage gevoegd bij het proces-verbaal nr. 1408221100.DZK), voor zover inhoudende als
verklaring van voornoemde verbalisant, -zakelijk weergegeven-:
“Aangetroffen en inbeslaggenomen: een zwart/bruin machinegeweer opschrift MDL PAP M92pv cal 7.62x39.”
39. Een proces-verbaal van technisch onderzoek nr. 343-14, in de wettelijke vorm opgemaakt en op 2 oktober 2014 gesloten en ondertekend door [verbalisant 7] , inspecteur bij het Korps Politie Sint Maarten, voor zover inhoudende, als verklaring van die verbalisant -zakelijk weergegeven-:
“Op 21 augustus 2014 is mij onder meer een geweer van het merk ZASTAVA SERBIA AK-47, model PAP M92PV, kaliber 7.62x39MM aangeboden. Het wapen was voorzien van wapennummer [009] . Bij het wapen werden een bijbehorende patroonhouder en 25 scherpe patronen van het kaliber 7.62x39 aangeboden. Het vuurwapen is voor nader onderzoek verstuurd aan het Nederland Forensisch Instituut onder SIN AAEV5057NL.”
40. Een rapport van het Nederlands Forensisch Instituut d.d. 19 december 2014 genaamd “Munitieonderzoek naar aanleiding van een schietincident op Sint Maarten op 20 juli 2014, opgemaakt door de deskundige R. Hermsen, voor zover inhoudende als verklaring van deze deskundige:
“Onderzoeksmateriaal:
SIN Omschrijving SVO zoals op aanvraag
AADP4598NL Huls met bodemstempel “7.62*39 TULAMMO”
AADP4597NL Huls met bodemstempel “7.62*39 TULAMMO”
AADV7517NL Huls met bodemstempel “7.62*39 TULAMMO”
AADR2371NL Huls met bodemstempel “7.62*39 TULAMMO”
AADV7532NL Huls met bodemstempel “7.62*39 TULAMMO”
Vraagstelling:
Zijn de verschoten munitiedelen (kogels/hulzen) afkomstig uit het geweer (AAEV5057NL) ingestuurd onder politieregistratienummer 343-14.01.
Geweer (AAEV5057NL)
Dit vuurwapen heeft de uiterlijke kenmerken van een semi-automatisch werkend vuurwapen van het merk Zastava, model PAP M92, kaliber 7,62x39mm.
Hulzen (AADP4597NL, -98NL, AADR2371NL, AADV7517NL en -32NL)
Tijdens vergelijkend onderzoek tussen de afvuursporen in de vijf hulzen en die in de proefhulzen uit het geweer is gebleken dat:
-de oneffenheden in de slagpinindrukken overeenkomen;
-de op kraslijnen gelijkende indrukken in de stootbodemsporen overeenkomen;
-de oneffenheden in de hulsuitwerpersporen overeenkomen;
-de kraslijnen in de kamerwandsporen aansluiten
-de kraslijnen in de hulzenvenstersporen aansluiten.
Op basis van de structuur van de onregelmatigheden in de sporen veroorzakende onderdelen van het geweer (AAEV5057NL) zijn de sporen als zeer kenmerkend voor dit geweer beoordeeld. Hierdoor is het nagenoeg uitgesloten om deze mate van overeenkomst waar te nemen als de hulzen zijn verschoten met een ander vuurwapen dan geweer (AAEV5057NL).
Het is zeer veel waarschijnlijker dat de hulzen zijn verschoten met het geweer (AAEV5057NL) dan dat de hulzen zijn verschoten met een ander vuurwapen van hetzelfde kaliber en met dezelfde systeemkenmerken als het geweer. ”
41. Een proces-verbaal van bevindingen, in de wettelijke vorm opgemaakt en op 8 juni 2015 gesloten en ondertekend door [verbalisant 1] en [verbalisant 2] , beiden werkzaam bij het Korps Politie Sint Maarten, voor zover inhoudende als verklaring van verbalisanten
voornoemd, -zakelijk weergegeven-:
“Op 7 maart 2015 is [betrokkene 2] aangehouden op het erf van het perceel [b-straat 1] . Op het erf waar hij is aangehouden werd een zwarte Blackberry curve 9220 met imeinummer [001] aangetroffen. Door de telecomprovider UTS is aangegeven dat het pinnummer [007] is gekoppeld aan het imeinummer [001] en telefoonnummer + [005] . In de contactenlijst van de telefoon die onder de verdachte Reymond in beslag is genomen is de naam “ [betrokkene 2] ” gekoppeld aan het telefoonnummer + [005] . Op de op 7 maart 2014 in beslag genomen Blackberry is een pinbericht aangetroffen tussen BB pin [006] en BB pin [007] . De gebruiker van BB pin [006] antwoordde aan BB pin [007] : “Yes [betrokkene 2] ”. Uit het onderzoek is gebleken dat met [betrokkene 2] wordt bedoeld [betrokkene 2] alias [betrokkene 2] . [betrokkene 5] , de vriendin van de verdachte is tijdens een verhoor geconfronteerd met BB pinberichten tussen haar BB pin [008] en BB pin [007] . [betrokkene 5] heeft toen verklaard dat dit een berichtenuitwisseling tussen haarzelf en [betrokkene 2] .”
42. De verklaring van de verdachte ter terechtzitting op 6 augustus 2015 voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
“U houdt mij de volgende pinberichten voor:
20140719...; [010] ; [007] : boi dog peso jus beat up my gyal lil sister
20140719...; [010] ; [007] : boi he take the 25 from her
20140719...; [010] ; [007] : say I must come for it
20140719...; [010] ; [007] : rinse 1 after he faggit skunt
20140719...; [010] ; [007] : for the disrespect
20140719...; [010] ; [007] : so I just rinse it
20140719...; [007] ; [010] : you catch him?
20140719...; [010] ; [007] : nah
20140719...; [010] ; [007] : I ain wanted to hit him
20140719...; [010] ; [007] : nearly
20140719...; [010] ; [007] : but she was close
Ik heb die pinberichten verzonden naar aanleiding van de confrontatie met Rombley.”
43. Een proces-verbaal van bevindingen, in de wettelijke vorm opgemaakt en op 1 april 2015 gesloten en ondertekend door [verbalisant 1] en [verbalisant 2] , beiden werkzaam bij het Korps Politie Sint Maarten, voor zover inhoudende als verklaring van verbalisanten voornoemd, -zakelijk weergegeven-:
“Op 7 maart 2015 is [betrokkene 2] aangehouden op het erf van het perceel [b-straat 1] . Vlak bij de plek waar hij is aangehouden werd een zwarte Blackberry curve aangetroffen. In de telefoon werden foto’s van [betrokkene 2] en zijn vriendin [betrokkene 5] aangetroffen.
De eerste vier nummers van de pinberichten zijn het jaar, de vijfde en zesde nummers zijn de maand en de zevende en achtste nummers de dag.
Het eerste pinnummer is van de zender en het tweede pinnummer is van de ontvanger.
…
In de telefoon zijn onder meer de volgende pinberichten aangetroffen:
20140719...; [010] ; [007] : watchin [slachtoffer 4] house
20140719...; [010] ; [007] : which window u say was his
20140719...; [007] ; [010] : the last one down in the corner
20140719...; [010] ; [007] : the last 1 self
20140719.. ; [007] ; [010] : yh
20140720.. ; [007] ; [010] : he had to dead in the punk skunt
20140720...; [010] ; [007] : ohk
20140720...; [010] ; [007] : where the fuck he was
20140720...; [007] ; [010] : he was there but he bed was in the corner self nuh.
20140720...; [007] ; [010] : a lil bit more he was dead.
20140720...; [010] ; [007] : man don’t where the fuck he was
20140720.. .; [007] ; [010] : kill kill kill murder murder murder
20140721.. .; [010] ; [007] : boi dog is lucky he get lucky trust me cuz window
get spray up self
20140721...; [010] ; [007] : they going dead man wait.
Een proces-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt en op 11 mei 2015 gesloten en ondertekend door [verbalisant 1] en [verbalisant 6] , beiden werkzaam bij het Korps Politie Sint Maarten, voor zover inhoudende als verklaring van [betrokkene 5] , - zakelijk weergegeven-:
“My boyfriend [betrokkene 2] told me had problems with [slachtoffer 4] ”.
Bewijsoverwegingen
Het Hof stelt voorop dat gelet op de bewijsmiddelen voldoende is komen vast te staan dat de medeverdachte [betrokkene 2] de gebruiker is van de telefoon met pinnummer [007] en verdachte de gebruiker is van de telefoon met pinnummer [010] . Voorts is niet aannemelijk geworden dat de pinberichten tussen deze nummers afkomstig zijn van (een) ander(en) dan die [betrokkene 2] en/of de verdachte.
Het Hof heeft eerder al overwogen dat op grond van de gebezigde bewijsmiddelen evenzeer genoegzaam is komen vast te staan dat het in de woning van de verdachte aan de [a-straat] aangetroffen vuurwapen, met de uiterlijke kenmerken van een semi- automatisch vuurwapen, van het merk Zastava aan hem toebehoort.
Uit de bewijsmiddelen volgt het volgende. De verdachte en de medeverdachte [betrokkene 2]
waren al langer van plan een persoon met de bijnaam [slachtoffer 4] te vermoorden. Daarmee doelden zij op [slachtoffer 4] . Op 20 juli 2014 is de verdachte met het voornemen om hieraan uitvoering te geven midden in de nacht en voorzien van een semi-automatisch vuurwapen naar het huis van [slachtoffer 4] gegaan. Daarmee heeft hij vervolgens meermalen geschoten op (het raam van) de slaapkamer van [slachtoffer 4] .
Bovenstaande gedragingen, te weten het meermalen gericht schieten op een raam waarachter een persoon zich bevindt, dienen naar de uiterlijke verschijningsvorm te worden aangemerkt als zozeer te zijn gericht op het mogelijk gevolg, te weten dat die persoon (in dit geval [slachtoffer 4] ) dodelijk zou worden getroffen, dat het niet anders kan zijn dan dat de verdachte minst genomen bewust de aanmerkelijke kans op dat gevolg heeft aanvaard. Dit blijkt ook uit de pinberichten van de verdachte aan de medeverdachte [betrokkene 2] op 21 juni 2015 met name de berichten: “boi dog is lucky he get lucky trust me cuz window get spray up self’ en “they going dead man wait”. Er is derhalve sprake van (voorwaardelijk) opzet.
26. Uit de door het Hof gebezigde bewijsmiddelen kan het volgende worden afgeleid. Op 20 juli 2014 wordt door het (slaap)kamerraam van [slachtoffer 4] (ook wel ‘ [slachtoffer 4] ’ genoemd) vijf of zesmaal geschoten (b.m. 33). Binnen worden vijf hulzen aangetroffen (b.m. 36). Op 21 augustus 2014 vindt in de woning van de verdachte een doorzoeking plaats, waarbij onder meer een geweer van het merk ZASTAVA SERBIA Ak-47, model PAP M92PV, kaliber 7.62x39 (wapennummer [011] ) wordt aangetroffen met een daarbij behorende patroonhouder en 25 scherpe patronen van het kaliber 7x62x39 (b.m. 38 en 39). Het Hof heeft tevens vastgesteld dat uit deskundigenonderzoek is gebleken dat het zeer veel waarschijnlijker is dat de hulzen die zijn aangetroffen op de plaats delict zijn verschoten met het wapen dat is aangetroffen bij de verdachte dan dat de hulzen zijn verschoten met een ander vuurwapen van hetzelfde kaliber en met dezelfde systeemkenmerken (b.m. 40). Voorts heeft het Hof vastgesteld dat de bedoelde pinberichten over en weer zijn verzonden door de verdachte en de medeverdachte (b.m. 41 t/m 43). Uit deze pinberichten blijkt dat de dag voor het schietincident het huis van ‘ [slachtoffer 4] ’ in de gaten werd gehouden en dat zij op de dag zelf (20 juli 2014), kennelijk na de poging van de verdachte om “ [slachtoffer 4] ’ van het leven te beroven, erover spreken dat het slachtoffer net niet (dodelijk) is geraakt.
27. Ik meen dat uit het voorgaande kan worden afgeleid dat de verdachte degene is geweest die op ‘ [slachtoffer 4] ’ heeft geschoten.7.Het desbetreffend oordeel van het Hof is niet onbegrijpelijk en toereikend gemotiveerd. Hetzelfde geldt – ik verwijs mede naar hetgeen ik hierboven in randnummer 11 heb opgemerkt en in randnummer 12 uit de rechtspraak van de Hoge Raad heb weergegeven – voor de voorbedachte raad. Naar mijn inzicht volgt (ook) met betrekking tot het onderhavige feit de voorbedachte raad rechtstreeks uit de bewijsmiddelen, met name uit bewijsmiddel 43, nu daaruit blijkt dat de verdachte en [betrokkene 2] al daags voor het delict het huis van ‘ [slachtoffer 4] ’ in de gaten hielden en toen spraken over welk raam van ‘ [slachtoffer 4] ’ was. In het oordeel van het Hof ligt besloten dat de verdachte de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven, zich dus gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het genomen besluit, en dat de verdachte niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling. Het oordeel van het Hof dat er sprake is van voorbedachte raad is (ook zonder nadere motivering) niet onbegrijpelijk en toereikend gemotiveerd.
28. Het middel faalt in beide onderdelen.
29. De middelen falen. Het eerste en het tweede middel kunnen worden afgedaan met de aan art. 81, eerste lid, RO ontleende motivering.
30. Ambtshalve merk ik op dat de verdachte op 6 juli 2016 cassatieberoep heeft ingesteld, zodat de Hoge Raad niet binnen zestien maanden nadien uitspraak zal doen.8.Dit moet leiden tot vermindering van de aan de verdachte opgelegde gevangenisstraf van achttien jaren.
31. Andere gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen, heb ik niet aangetroffen.
32. Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf, tot vermindering daarvan aan de hand van de gebruikelijke maatstaf en tot verwerping van het beroep voor het overige.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 12‑06‑2018
Zie de door mij aangehaalde overweging 3.1 in randnummer 6. Zie voorts HR 6 juli 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO9905, NJ 2004/443, HR 22 mei 2018, ECLI:NL:HR:2018:740 en J. de Hullu, Materieel strafrecht, 2015 zesde druk, p. 461/462. Vgl. ook het Nijmeegse scooter-arrest van HR 20 februari 2018, ECLI:NL:HR:2018:241 en mijn daaraan voorafgaande conclusie.
Er zijn alleen verschillen in de strafbedreiging.
Zie ook HR 5 juli 2016, ECLI:NL:HR:2016:1520 (rov. 2.3).
Zie (met name) bewijsmiddel 23 van het vonnis van 29 juni 2016.
Herhaald in o.m. HR 5 december 2006, ECLI:NL:HR:2006:AZ1668, NJ 2006/663.
Ter zake van deze poging tot moord is niet het medeplegen, maar enkel het plegen bewezenverklaard. Dat betekent dat het daderschap van de verdachte uit de bewijsmiddelen moet volgen.
De verdachte zit gedetineerd.