Einde inhoudsopgave
Cessie (O&R nr. 70) 2012/IX.5.4.7
IX.5.4.7 Vorderingen uit de wet en uit publiekrechtelijke rechtsverhoudingen
mr. M.H.E. Rongen, datum 01-10-2011
- Datum
01-10-2011
- Auteur
mr. M.H.E. Rongen
- JCDI
JCDI:ADS362500:1
- Vakgebied(en)
Financieel recht / Algemeen
Ondernemingsrecht / Algemeen
Goederenrecht / Verkrijging en verlies
Voetnoten
Voetnoten
Vgl. o.a.: HR 26 maart 1982, NJ 1982, 615, m.nt. WMK (SOS/ABN); HR 11 oktober 1985, NJ 1986, 68 (Kramer q.q./NMB); HR 16 juni 1995, NJ 1996, 508, m.nt. WMK (Ontvanger/Rabobank IJmuiden) en Hof ’s-Gravenhage 25 februari 1987, NJ 1988, 333. Zie daarover: Van Boom 1993, p. 702-703 en vgl. in verband met belastingvorderingen: Langereis 1979, p. 901.
Zie MvA II, Parl. Gesch. Boek 6, p. 209 en TM, Parl. Gesch. Boek 6, p. 500 en vgl. Parl. Gesch. Boek 6, p. 997 en p. 1031. Zie verder: Faber 2005, nrs. 253-254; Asser/ Hartkamp & Sieburgh 6-II* 2009, nr. 233; Asser/Hartkamp & Sieburgh 6-I* 2008, nrs. 275 e.v. en Streefkerk 2006, nr. 17.
Indien het gaat om een tekortkoming in een uit de wet voortvloeiende verbintenis, kan mijns inziens worden aangenomen dat de schadevergoedingsvordering wordt verkregen uit de rechtsverhouding die door die wettelijke verbintenis tussen partijen in het leven is geroepen. Vgl. met betrekking tot derdenbeslag en een ontbindingsvergoeding na ontbinding van een arbeidsovereenkomst: Rb. Leeuwarden 25 april 2002, JAR 2002/127. Anders: Van Boom 1993, p. 702, die aanneemt dat de vordering haar rechtstreekse grondslag vindt in de tekortkoming.
Uit de toelichting blijkt niet duidelijk of volgens de wetgever de rechtsverhouding die na vernietiging of ontbinding van een overeenkomst ontstaat, kan worden aangemerkt als een voortzetting van de rechtsverhouding die door de overeenkomst in het leven is geroepen of dat het gaat om een geheel nieuwe van de overeenkomst te onderscheiden rechtsverhouding. Zie TM, Parl. Gesch. Boek 6, p. 209.
Reeds het “aangaan” van een nietige overeenkomst roept tussen partijen een rechtsverhouding in het leven waaruit mogelijk een vordering uit onverschuldigde betaling kan voortvloeien. In geval van vernietiging zal de vernietigingsgrond (o.a. wilsgebrek, pauliana) ten tijde van het aangaan van de overeenkomst reeds aanwezig zijn. Bovendien heeft vernietiging terugwerkende kracht (art. 3:53 lid 1 BW). Voor ontbinding geldt dat de ongedaanmaking betrekking heeft op prestaties die krachtens de ontbonden overeenkomst zijn verricht. De rechtsverhouding die ontstaat na de vernietiging of de ontbinding van een overeenkomst, kan derhalve worden aangemerkt als een voortzetting van de rechtsverhouding die voortvloeide uit de vernietigde of ontbonden overeenkomst. Zie ook: HR 3 december 2010, NJ 2010, 653 (ING Bank/Nederend q.q.) waar de Hoge Raad met betrekking tot de stille verpanding van contractuele ongedaanmakings- en restitutievorderingen lijkt te oordelen dat deze rechtstreeks worden verkregen uit de overeenkomst die wordt ontbonden of opgezegd.
Zie HR 3 december 2010, NJ 2010, 653 (ING Bank/Nederend q.q.).
De eis dat de vordering “rechtstreeks” uit de rechtsverhouding moet worden verkregen, levert, gezien de beperkte betekenis die daaraan moet worden toegekend, geen beperking op. Zoals hierna zal worden betoogd, heeft het vereiste van een “rechtstreekse verkrijging” niet een dusdanig ruime betekenis dat vorderingen waarvan het ontstaan afhankelijk is van (rechts)handelingen van een van de contractspartijen niet “rechtstreeks” uit de overeenkomst worden verkregen. Zie HR 3 december 2010, NJ 2010, 653 (ING Bank/Nederend q.q.).
Zie Verhagen & Rongen 2000, p. 67; Van Boom 1993, p. 702 en Hof ’s-Hertogenbosch 2 februari 1956, NJ 1956, 441. Anders: Olthof 1988, p. 124, die van mening is dat de bron van de vordering uit onrechtmatige daad eerst ontstaat, indien aan alle eisen van art. 6:162 BW is voldaan.
943. Beoordeling van geval tot geval. Voor vorderingen uit overeenkomst geldt dat de grondslageis in de regel is vervuld, indien de overeenkomst ten tijde van de cessie of verpanding al bestaat. Ten aanzien van vorderingenuit de wet of uit een publiekrechtelijke rechtsverhouding kan met minder zekerheid op voorhand worden aangegeven op welk moment de rechtsverhouding ontstaat waarin de vordering haar rechtstreekse grondslag vindt. Evenals bij vorderingen uit overeenkomst kan de rechtstreekse grondslag van de vordering gelegen zijn in een eerder rechtsfeit dan het rechtsfeit dat de vordering doet ontstaan (het verbintenisscheppende rechtsfeit). Van geval tot geval dient te worden vastgesteld welk rechtsfeit of cluster van rechtsfeiten de rechtsverhouding vormt waaruit de vordering rechtstreeks zal worden verkregen. Het valt buiten het bestek van dit hoofdstuk om hier diepgaande beschouwingen aan te wijden.1 Hieronder wordt volstaan met enkele voorbeelden.
Zoals vermeld kan voor de vraag of een vordering wordt verkregen uit een bestaande rechtsverhouding aansluiting worden gezocht bij de artikelen 6:52 lid 2 BW (opschorting) en art. 6:130 lid 1 BW (verrekening), wetsbepalingen waarin een vergelijkbare terminologie wordt gebezigd. In de toelichting bij de genoemde bepalingen worden als voorbeelden genoemd van vorderingen uit dezelfde rechtsverhouding: verbintenissen uit dezelfde overeenkomst, inclusief die tot betaling van vervangende of aanvullende schadevergoeding en de ongedaanmakingsverbintenissen die voortvloeien uit de nietigheid, vernietiging of ontbinding van dezelfde overeenkomst.2 De toelichting gaat ervan uit dat hoewel een schadevergoedingsvordering uit wanprestatie haar ontstaansbron vindt in de wet, zij voortvloeit uit de overeenkomst waaruit de verbintenis is ontstaan waarin wordt tekortgeschoten.3 Voor ongedaanmakingsvorderingen dient naar mijn mening hetzelfde te worden aangenomen, ook al blijkt dat niet duidelijk uit de toelichting;4 zij vinden reeds hun onmiddellijke grondslag in de nietige of later vernietigde of ontbonden overeenkomst.5 Dit geldt naar mijn mening ook voor contractueel bedongen vergoedings- en ongedaanmakingsvorderingen die worden verkregen na opzegging, ontbinding of een contractueel overeengekomen beëindiging van een (duur)overeenkomst.6 Een stille cessie of verpanding bij voorbaat van alle vorderingen die worden verkregen uit een overeenkomst, kan dus mede de hier genoemde schadevergoedings- en ongedaanmakingsvorderingen omvatten.7
Wat betreft schadevergoedingsvorderingen uit onrechtmatige daad (art. 6:162 BW) en ongerechtvaardigde verrijking (art. 6:212 BW) geldt als uitgangspunt dat de rechtsverhouding waaruit zij worden verkregen ontstaat op het moment dat de onrechtmatige daad wordt gepleegd respectievelijk de ongerechtvaardigde verrijking zich heeft voorgedaan.8 Ook hier geldt echter dat de onrechtmatige daad of de verrijking ingebed kan zijn in een meeromvattende rechtsverhouding die reeds voor de onrechtmatige daad of de verrijking is ontstaan. Denk bijvoorbeeld aan een onrechtmatige daad of een ongerechtvaardigde verrijking die is begaan dan wel ontstaan in het kader van de uitvoering van een overeenkomst (en daar ook nauw verband mee houdt). Indien de onrechtmatige daad of de ongerechtvaardigde verrijking in voldoende verband staat met een eerder ontstane rechtsverhouding, is het verdedigbaar dat deze rechtsverhouding voor de toepassing van de artikelen 3:94 lid 3 en 239 lid 1 BW heeft te gelden als de rechtsverhouding waaruit de schadevergoedingsvordering rechtstreeks wordt verkregen.