HR, 29-01-2016, nr. 14/04882
ECLI:NL:HR:2016:113
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
29-01-2016
- Zaaknummer
14/04882
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
Beroepschrift, Hoge Raad, 29‑01‑2016
ECLI:NL:HR:2016:113, Uitspraak, Hoge Raad, 29‑01‑2016; (Cassatie)
In cassatie op: ECLI:NL:GHARL:2014:6465, Bekrachtiging/bevestiging
- Vindplaatsen
V-N 2016/9.21 met annotatie van Redactie
Belastingblad 2016/100 met annotatie van L.J. Boone
BNB 2016/115 met annotatie van P.G.M. JANSEN
NLF 2017/0366 met annotatie van
NTFR 2016/615 met annotatie van Mr. M.P. van der Burg
Beroepschrift 29‑01‑2016
Edelhoogachtbaar college,
Hierbij kom ik als gemachtigde van het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Nijmegen in cassatie tegen de uitspraak van het gerechtshof te Arnhem (hierna: de uitspraak) van 19 augustus 2014 met betrekking tot de WOZ-waarde van de onroerende zaak [A-STRAAT 1] te [Z] over het belastingjaar 2013. Een afschrift van deze uitspraak treft u bijgaand aan.
Middel van cassatie
Namens het College voer ik tegen de onderhavige uitspraak van het hof het navolgende middel van cassatie aan, houdende schending van het recht, in het bijzonder artikel 17, tweede lid van de Wet WOZ, aangezien het hof de strekking van dit wetsartikel (m.n. in r.o. 4.4 van zijn uitspraak) onjuist heeft geïnterpreteerd.
Toelichting
De feiten in deze casus zijn als volgt. De WOZ-waarde van de woning [A-STRAAT 1] te [Z] over het belastingjaar 2013, peildatum 1 januari 2012, is vastgesteld op € 345.000,-. In beroep en hoger beroep is deze waarde door de gemeente onderbouwd door de verkoopgegevens van onder meer het vergelijkingspand [A-STRAAT 2]. Deze woning die —voor zover hier relevant— 100% identiek is aan de woning [A-STRAAT 1], is onder normale marktomstandigheden verkocht voor € 355.000,-. De koopovereenkomst van dit vergelijkingspand woning is gesloten op 6 juli 2011, en de juridische overdracht vond plaats op 2 maart 2012.
Grief
Deze casus wordt primair beheerst door het verschil van inzicht over de vraag wat in dit verband moet worden verstaan onder de datum van koop van een woning. Belanghebbende heeft als standpunt ingenomen dat hiervoor moet worden uitgegaan van de datum waarop de koopovereenkomst tussen partijen wordt gesloten, terwijl de gemeente Nijmegen heeft betoogd dat moet worden uitgegaan van de datum waarop de onroerende zaak juridisch wordt geleverd. Het Gerechtshof verwierp de visie van de gemeente, en oordeelde hierover in r.o. 4.4. als volgt:
‘Naar het oordeel van het Hof geeft die prijs de waarde weer op het tijdstip waarop de koopovereenkomst wordt gesloten (vgl. Gerechtshof Arnhem 15 mei 2012, nr. 11/00629, ECLI:NL:GHARN:2012:BW7250). Dat is immers het tijdstip waarop partijen de koopsom overeenkomen. Aangenomen mag worden dat zij zich daarbij laten leiden door de op dat moment geldende marktomstandigheden. Uiteraard houden zij er rekening mee dat de onroerende zaak op een later tijdstip zal worden geleverd, maar dat brengt niet mee dat de overeengekomen prijs de waarde van de onroerende zaak op het (overeengekomen) tijdstip van levering representeert. Ten tijde van het sluiten van de koopovereenkomst kunnen partijen immers niet bekend zijn met de marktomstandigheden op dat toekomstige tijdstip.’
Naar mijn mening is bovenstaand oordeel onjuist, en leidt dit tot een onjuiste toepassing van de Wet WOZ. Daarnaast leg ik de rechtsvraag aan u voor of het Hof op juiste gronden is overgegaan tot indexering van de koopprijs naar de waardepeildatum. In de navolgende onderdelen motiveer ik mijn betoog en mijn grieven tegen de uitspraak van het Hof.
Voor de vraag hoe het waardebegrip als bedoeld in artikel 17 van de Wet WOZ dient te worden geïnterpreteerd heb ik de volgende (rechts-)bronnen geraadpleegd.
-1- Tekst van de wet
Artikel 17, eerste en tweede lid van de Wet WOZ luiden als volgt:
- 1.
Aan een onroerende zaak wordt een waarde toegekend.
- 2.
De waarde wordt bepaald op de waarde die aan de onroerende zaak dient te worden toegekend, indien de volle en onbezwaarde eigendom daarvan zou kunnen worden overgedragen en de verkrijger de zaak in de staat waarin die zich bevindt, onmiddellijk en in volle omvang in gebruik zou kunnen nemen.
De Wet WOZ zelve geeft in de artikelsgewijze toelichting geen nadere omschrijving van dit waardebegrip.
-2- Wetsgeschiedenis
In de parlementaire geschiedenis (Kamerstukken II 1993/94, 22 885, nr. 36, blz. 44) wordt het waarderingsbegrip in artikel 17, tweede lid van de Wet WOZ als volgt toegelicht:
‘Het waarderingsvoorschrift, zoals dat is neergelegd in het tweede lid, bevat twee ficties. Enerzijds wordt namelijk verondersteld dat de volle en onbezwaarde eigendom van de onroerende zaak zou kunnen worden overgedragen en anderzijds dat de verkrijger de onroerende zaak in de staat waarin deze zich bevindt, onmiddellijk en in volle omvang in gebruik zou kunnen nemen.’
De hierin opgenomen overdrachts- en verkrijgingsfictie duiden op de situatie op het moment van levering. En de levering van een registergoed vindt plaats door het opmaken van een notariële akte, die vervolgens wordt ingeschreven in de registers door de notaris (art. 3:89 lid 1 BW). Ik acht het onlogisch en onjuist als het waardebegrip, waarbij in artikel 17 Wet WOZ overduidelijk rekening wordt gehouden, met deze twee constitutieve vereisten, het waardeniveau zou aanduiden het moment waarop de prijs is afgesproken.
Tegen het oordeel van het Hof verzet zich, dat op de overeenkomstdatum de eigendom van een onroerende zaak niet wordt overgedragen. Dat gebeurt pas op de leveringsdatum. Bovendien kan de verkrijger de onroerende zaak op de overeenkomstdatum niet onmiddellijk en in volle omvang in gebruik nemen. Ook dat gebeurt pas op de leveringsdatum.
B.
In bovengenoemde Kamerstukken wordt de waarde als bedoeld in artikel 17 lid 2 van de Wet WOZ voorts als volgt omschreven:
‘de prijs welke door de meestbiedende koper besteed zou worden bij aanbieding ten verkoop op de voor de zaak meest geschikte wijze na de beste voorbereiding’.
Naar mijn mening is het oordeel van het Hof ook onverenigbaar met dit onderdeel uit de toelichting, aangezien het woord ‘besteed’ in de wetsgeschiedenis er op duidt dat het gaat op het moment van betaling. De betaling gebeurt pas bij levering. Het is niet logisch dat de wetgever het woord ‘besteed’ zou gebruiken als daarmee de prijs bedoeld zou zijn die afgesproken wordt tussen koper en verkoper op het moment van het afsluiten van de koopovereenkomst. Op dat moment wordt de koopprijs immers niet door de koper besteed. Ook hieruit volgt mijns inziens dat de uitspraak in strijd is met de Wet WOZ.
Gelet op het bovenstaande meen ik dat uit de wetsgeschiedenis blijkt dat de uitspraak van het Hof in strijd is met (de strekking van) de Wet WOZ.
-3- Jurisprudentie van uw Raad
In navolging van Uw arrest van 29 november 2000, AA8610 is in meerdere Hofuitspraken aangegeven dat, in een geval waarin een onroerende zaak kort voor of na de peildatum wordt gekocht, in de regel ervan moet worden uitgegaan dat de waarde in het economische verkeer op de waardepeildatum overeenkomt met de koopsom welke voor de onroerende zaak is betaald, zulks onder het voorbehoud dat de partij die zich daarop beroept feiten en omstandigheden stelt en aannemelijk maakt waaruit volgt dat de koopsom niet de waarde in het economische verkeer weergeeft.
Van andersoortige bijzondere omstandigheden (zoals familieverkoop, verkoop op een veiling e.d.) is hier geen sprake. Desalniettemin heeft het Hof geoordeeld dat in deze situatie de koopsom niet de waarde in het economische verkeer weergaf, en wel vanwege het tijdsverloop tussen koopovereenkomst en peildatum. Mijns inziens ten onrechte.
Naar mijn oordeel volgt uit de in bovenstaand arrest geformuleerde hoofdregel namelijk dat een koopovereenkomst, die —zoals in casu— minder dan zes maanden voor een peildatum tot stand is gekomen, de waarde op de waardepeildatum weergeeft, tenzij er sprake is van bijzondere omstandigheden. Dit standpunt wordt ook ingenomen door de Waarderingskamer hieromtrent, zoals blijkt uit het navolgende citaat:
‘Speelt een verschil tussen datum koopovereenkomst en datum transportakte bij de marktanalyse een rol? Welke is bepalend?
Bij de waardebepaling en de marktanalyse moet men uitgaan van de transportdatum. De datum van de koopovereenkomst kan echter bij de marktanalyse een rol spelen. Wanneer er veel tijd (bijvoorbeeld meer dan zes maanden) zit tussen de datum koopovereenkomst en de transportdatum kan dit wijzen op bijzondere omstandigheden. Ook kan dit in een stijgende markt wijzen op een uiteindelijke verkoopprijs die onder het marktniveau ligt, omdat de koopprijs nu eenmaal veel eerder was overeengekomen tussen partijen.’ (vindplaats: Vraagbaak waardebepaling in het kader van de Wet WOZ, derde herziene druk; vraag 82)’.
Het feit dat gedurende het tijdsverloop van enkele maanden tussen koopdatum en peildatum het algemene prijspeil van —al dan niet goed vergelijkbare woningen— marginaal wijzigt is in mijn ogen geen bijzondere omstandigheid: enige waardeontwikkeling doet zich immers vrijwel altijd voor.
Uit de in Uw arrest van 29 november 2000, AA8610 geformuleerde hoofdregel volgt mijns inziens dat er bij onroerende zaken die binnen 6 maanden vóór of na de peildatum worden verkocht slechts reden is voor afwijking van de koopsom in situaties waarbij de marktomstandigheden plotseling sterk wijzigen (zoals door een beurskrach, aanslagen zoals op 11 september 2001, of de vondst van bodemverontreiniging of een (grote) wijziging van het bestemmingsplan). Als er echter alleen sprake is van gebruikelijke prijsschommelingen is er geen ruimte of noodzaak om deze prijs, die rondom de waardepeildatum tot stand is gekomen, te corrigeren.
Hoewel de gegevens over de datum waarop de koopovereenkomst is gesloten in menig transportakte ontbreken, waardoor deze gegevens derhalve niet altijd beschikbaar zijn —hetgeen de indexering, voor zover al noodzakelijk, onbetrouwbaar maakt— blijkt uit ervaringscijfers dat de termijn tussen de koopovereenkomst en de levering gemiddeld 4 tot 5 maanden bedraagt. Zowel koper als verkoper zijn zich ervan bewust dat de feitelijke betaling pas bij levering plaatsvindt en houden daar, voor zover nodig, rekening mee. Doorgaans zijn er slechts geringe veranderingen in het waardeniveau in de tussenliggende periode. Dit pleit vóór strikte toepassing van de bovenstaande hoofdregel, hetgeen de doelmatigheid van de uitvoering van de Wet WOZ zeker ten goede komt.
-4- Begripsduiding door deskundigen
Ook in de begripsbepalingen die worden gehanteerd door deskundigen en taxateurs komt veelal naar voren dat de koopprijs van onroerende zaken, die uit de aard der zaak altijd eerder wordt afgesproken dan betaald, betrekking heeft op de datum van levering.
A.
De zgn. ‘Waarderingsinstructie’ van de Waarderingskamer schrijft in de hoofdstukken 3.1.1 en 3.1.2. voor dat gemeenten als koopdatum de leveringsdatum moeten hanteren.
B.
De definitie voor het begrip ‘economische waarde’ of ‘marktwaarde’ is door het Internationaal Valuation Standards Council (IVS) beschouwd als de prijs die geldt op het moment waarop het vastgoed wordt overgedragen. Dit begrip verwijst naar de leveringsdatum, en niet naar de overeenkomstdatum, die daar altijd aan vooraf gaat. De exacte formulering luidt:
‘Marktwaarde is het geschatte bedrag waartegen vastgoed tussen een bereidwillige koper en een bereidwillige verkoper na behoorlijke marketing in een zakelijke transactie zou worden overgedragen op de peildatum, waarbij de partijen met kennis van zaken, prudent en niet onder dwang zouden hebben gehandeld’.
C.
Bij navraag in den lande blijkt dat gemeenten hier bij de uitvoering van de Wet WOZ zeer verschillend mee omgaan: sommige gemeenten volgen de overeenkomstdatum, andere de leveringsdatum, terwijl een aantal gemeenten een pragmatische mengvorm hanteren. Ook de indexatie voor het tijdsverloop naar de peildata wordt niet-eenduidig toegepast.
-5- Taalgebruik
Het (populaire) taalgebruik geeft geen eenduidig verklaring, omdat met het begrip ‘koopdatum’ in de volksmond soms de overeenkomstdatum wordt bedoeld en in andere gevallen de leveringsdatum.
-6- Zgn. lagere rechtspraak
Dit diffuse taalgebruik is er ook de oorzaak van dat jurisprudentie van de belastingkamers van rechtbanken en hoven lastig te interpreteren is, omdat uit de omschrijvingen van de feiten of van de geschillen in die cases lang niet altijd valt af te leiden of onder de begrippen ‘datum koop’ danwel ‘transactiedatum’ of de omschrijving ‘referentiewoning is x maanden voor de waardepeildatum verkocht’ de datum van de overeenkomst, of juist de datum van de levering is bedoeld.
En daar waar de jurisprudentie deze duidelijkheid wel geeft, blijkt deze zeer verdeeld te zijn. Als ik mij beperk tot de uitspraken van de Gerechtshoven blijkt, in een aantal uitspraken uitgegaan van de datum van koopovereenkomst als relevant criterium. Ik verwijs bijvoorbeeld naar de uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam van 6 december 2011, ECLI:NL:GHARN:2011:BU8361, naar de uitspraak van het Gerechtshof Leeuwarden van 28 februari 2012, ECLI:NL:GHLEE:2012:BV7423 en naar die van het Gerechtshof te Arnhem van 1 februari 2011, ECLI:NL:GHARN:2011: BP5783. Deze uitspraken schragen de visie van belanghebbende en de bestreden uitspraak.
Daar staat evenwel tegenover dat er is ook veel jurisprudentie van Gerechtshoven voorhanden is die uitgaat van de datum van juridische levering, en die daarmee de visie van de gemeente Nijmegen ondersteunen. Hieronder een bloemlezing daaruit:
- -a-
In de uitspraak van het Gerechtshof te 's Hertogenbosch van 12 maart 2004, ECLI:NL:GHSHE:2004:AP0969, oordeelt dit Hof:
‘ Dit heeft tot gevolg dat de door belanghebbende voor de onroerende zaak op 15 september 1998 betaalde koopsom van ƒ 245.000,- in beginsel als uitgangspunt voor de waardevaststelling kan gelden. De verweerder heeft gesteld dat in dit kader dient te worden uitgegaan van de datum van de koopovereenkomst, zijnde 12 juni 1998. Naar het oordeel van het Hof is dit standpunt, gelet op de in artikel 17 van de Wet WOZ opgenomen waardedefinitie, onjuist. Op 12 juni 1998 kon belanghebbende immers, zo is gebleken, de onroerende zaak niet onmiddellijk en in volle omvang in gebruik nemen.’
- -b-
Het Gerechtshof van 's Gravenhage heeft in zijn uitspraak d.d. 25 februari 2011, ECLI:NL:GHSGR:2011:BQ0745 het hoger beroep tegen een uitspraak van de rechtbank te Rotterdam van 20 januari 2010, nummer AWB 08/5143 WOZ-T2 ongegrond verklaard. In die uitspraak overwoog de rechtbank het volgende:
‘2.13
[Belanghebbenden] [hebben] zich op het standpunt gesteld dat voor het vergelijkingsobject [a-straat 2] uitgegaan dient te worden van de datum van de koopovereenkomst, zijnde 19 april 2005 en dat deze verkoop daarom te ver is verwijderd van de waardepeildatum. Gelet op de in artikel 17 Wet WOZ opgenomen waardedefinitie, kan de rechtbank dit standpunt niet volgen. (zie Gerechtshof 's‑ Hertogenbosch, 12 maart 2004, LJN: AP0969).’
Door haar uitspraak nam dit Hof dit oordeel van de rechtbank over.
- -c-
Ook Hof Arnhem hanteert in haar uitspraak van 9 juli 2013 (ECLI:NL:GHARL:2013:5127) de leveringsdatum als relevant criterium:
‘4.6
Indien, zoals in dit geval, een belanghebbende een onroerende zaak heeft gekocht, moet in de regel ervan worden uitgegaan dat de waarde, dat is immers, kort samengevat, de prijs welke de meestbiedende gegadigde voor die zaak zou willen betalen, ten tijde van de aankoop overeenkomt met de door de belanghebbende betaalde prijs, zulks tenzij de partij die zich daarop beroept feiten of omstandigheden stelt en aannemelijk maakt waaruit volgt dat de koopsom niet die waarde weergeeft (zie het hiervoor vermelde arrest van 29 november 2000). Nu de onderhavige transactie, gelet op de leveringsdatum, zo dicht ligt bij de waardepeildatum dat de betaalde prijs met de waarde op de waardepeildatum kan worden vereenzelvigd, heeft — in beginsel — de door belanghebbende betaalde prijs van € 18.600.000 als de in de Wet WOZ bedoelde waarde in het economische verkeer te gelden.’
- -d-
Het gerechtshof te Amsterdam overwoog in haar uitspraak van 31 oktober 2013, ECLI:NL:GHAMS:2013:3996 als volgt:
‘Uit de feiten volgt dat belanghebbendes koopsom voor het genotsrecht op het Object € 424.500 (inclusief de afkoop van de erfpachtcanon over een periode dan 50 jaar) bedroeg, zodat er gelet op rechtsoverweging 5.3.2 en 5.3.3 van moet worden uitgegaan dat de WOZ-waarde van het Object per de aankoopdatum — 15 mei 2007 — tenminste de koopsom bedroeg.’
Noot: met het begrip ‘de aankoopdatum’ werd in deze zaak, naar blijkt uit r.o. 5.3.17 van deze uitspraak, de leveringsdatum bedoeld.
Tenslotte
Met inachtneming van het bovenstaande moet worden geconstateerd dat er geen eenduidigheid bestaat over de vraag of voor toepassing van de Wet WOZ de datum van overeenkomst danwel die van levering moet worden gevolgd. Ook is naar mijn mening de door het Hof toegepaste indexering in strijd met Uw uitspraak van 29 november 2000.
In het belang van de rechtseenheid en ten behoeve van een juiste toepassing van de Wet WOZ verzoek ik u deze rechtsvragen te wegen en te beantwoorden. Hierdoor ontstaat duidelijkheid voor gemeenten en belastingplichtigen. Er is sprake van een groot praktisch belang, dat veel verder reikt dan het financiële belang of de rechtsbescherming in deze individuele casus.
Conclusie
Namens het college van B&W heb ik hiervoor uiteengezet dat de bestreden uitspraak in strijd is met het recht. Op grond daarvan verzoek ik uw Raad om de beslissing van het hof te vernietigen en de zaak zelf af te doen. Het voorgaande brengt met zich dat ook 's hofs oordelen met betrekking tot het griffierecht en de proceskosten niet in stand kunnen blijven.
Uitspraak 29‑01‑2016
Inhoudsindicatie
Art. 17 Wet WOZ. Waarde in het economische verkeer van een vrij op te leveren woning: tijdstip koopovereenkomst of tijdstip levering bepalend?
Partij(en)
29 januari 2016
nr. 14/04882
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Nijmegen (hierna: het College) tegen de uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 19 augustus 2014, nr. 14/00416, op het hoger beroep van [X] te [Z] (hierna: belanghebbende) tegen een uitspraak van de Rechtbank Gelderland (nr. AWB 13/5842) betreffende de ten aanzien van belanghebbende gegeven beschikking op grond van de Wet waardering onroerende zaken betreffende de onroerende zaak [a-straat 1] te [Z]. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
1. Geding in cassatie
Het College heeft tegen ’s Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.
Het College heeft een conclusie van repliek ingediend.
Belanghebbende heeft een conclusie van dupliek ingediend.
2. Beoordeling van het middel
2.1.
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
2.1.1.
Belanghebbende is eigenaar van de onroerende zaak [a-straat 1] te [Z] (hierna: de woning).
2.1.2.
De heffingsambtenaar heeft de waarde van de woning naar de waardepeildatum 1 januari 2012 vastgesteld op € 345.000. Na daartegen gemaakt bezwaar heeft hij de vastgestelde waarde gehandhaafd.
2.1.3.
De Rechtbank heeft belanghebbendes beroep ongegrond verklaard.
2.1.4.
Voor het Hof was, evenals voor de Rechtbank, in geschil of de heffingsambtenaar de waarde van de woning juist heeft vastgesteld.
2.1.5.
Niet is in geschil dat het referentieobject [a-straat 2] het best met de woning vergelijkbaar is en dat de waarde van de woning (nagenoeg) gelijk is aan de waarde van dat referentieobject. [a-straat 2] is verkocht voor € 355.000. De koopovereenkomst is gesloten op 6 juli 2011 en de levering heeft plaatsgevonden op 2 maart 2012.
2.1.6.
Het geschil spitste zich toe op de vraag of de koopprijs van een onroerende zaak (in dit geval: het referentieobject) de waarde daarvan weergeeft op het tijdstip waarop de koopovereenkomst is gesloten of op het tijdstip waarop de levering plaatsvindt.
2.2.1.
Het Hof heeft, onder verwijzing naar het arrest van de Hoge Raad van 29 november 2000, nr. 35797, ECLI:NL:HR:2000:AA8610, BNB 2001/52, vooropgesteld dat wanneer een belastingplichtige een onroerende zaak koopt, ervan kan worden uitgegaan dat de door hem betaalde prijs de waarde van de onroerende zaak weergeeft, tenzij de partij die zich daarop beroept feiten en omstandigheden stelt en aannemelijk maakt waaruit volgt dat de koopsom niet die waarde weergeeft.
Naar het oordeel van het Hof geeft die prijs de waarde weer op het tijdstip waarop de koopovereenkomst wordt gesloten. Het Hof heeft daartoe overwogen dat aangenomen mag worden dat partijen zich bij het bepalen van de prijs laten leiden door de op dat moment geldende marktomstandigheden. Uiteraard houden zij er rekening mee dat de onroerende zaak op een later tijdstip zal worden geleverd, maar dat brengt niet mee dat de overeengekomen prijs de waarde van de onroerende zaak op het (overeengekomen) tijdstip van levering representeert. Ten tijde van het sluiten van de koopovereenkomst kunnen partijen immers niet bekend zijn met de marktomstandigheden op dat toekomstige tijdstip, aldus nog steeds het Hof.
2.2.2.
Het Hof heeft de uitspraak van de Rechtbank vernietigd en de vastgestelde waarde van de woning verlaagd tot € 335.000.
2.3.
Het middel betoogt dat het Hof met zijn hiervoor in 2.2.1 weergegeven oordelen voor de toepassing van artikel 17, lid 2, Wet WOZ is uitgegaan van een onjuiste rechtsopvatting.
Het middel vraagt met nadruk om duidelijkheid omdat in de jurisprudentie van de feitenrechters geen eenduidigheid blijkt te bestaan omtrent het antwoord op de vraag of te dezen de datum van de koopovereenkomst dan wel de datum van de levering moet worden gevolgd.
2.4.1.
Bij de beoordeling van het middel wordt vooropgesteld dat de waarde van een onroerende zaak op grond van het hier toepasselijke tweede lid van artikel 17 Wet WOZ overeenkomt met de prijs die de meestbiedende koper zou hebben besteed bij aanbieding ten verkoop op de voor de zaak meest geschikte wijze na de beste voorbereiding. Voor de waarde op een bepaald tijdstip is maatgevend de prijs die aldus zou zijn overeengekomen bij een op dat tijdstip gesloten koopovereenkomst.
2.4.2.
Aan het vorenstaande doet niet af dat de waarde ingevolge artikel 17, lid 2, Wet WOZ wordt bepaald onder de veronderstelling dat de verkrijger de onroerende zaak onmiddellijk en in volle eigendom in gebruik kan nemen, hetgeen volgens het middel pas op de datum van levering het geval is.
Deze bepaling strekt ertoe dat wordt uitgegaan van vrije opleverbaarheid van de onroerende zaak en dat geen rekening wordt gehouden met omstandigheden die daarop een inbreuk plegen, zoals het bewoond, verhuurd of verpacht zijn van de onroerende zaak. Indien bij de onder 2.4.1 bedoelde prijs is uitgegaan van de levering van de volle en onbezwaarde eigendom van de onroerende zaak in vrij opleverbare staat, voldoet die prijs aan de in artikel 17, lid 2, Wet WOZ op dit punt voorgeschreven maatstaf.
2.4.3.
Het middel betoogt voorts dat partijen in onderhandelingen over de koopprijs rekening zullen houden met de tijdsduur tussen het sluiten van de koopovereenkomst en het tijdstip van de levering. Is die tijdsduur minder dan zes maanden dan kan volgens het middel – behoudens zeer bijzondere omstandigheden – worden aangenomen dat de overeengekomen koopprijs overeenstemt met de waarde ten tijde van de levering. Als er in die maanden alleen sprake is van gebruikelijke prijsschommelingen is er geen ruimte of noodzaak om die koopprijs te corrigeren, aldus dit betoog.
Die opvatting kan in haar algemeenheid niet als juist worden aanvaard, aangezien zij ten onrechte uitgaat van de veronderstelling dat partijen de ontwikkeling van de markt voor onroerende zaken kunnen voorzien.
2.4.4.
Uit het voorgaande vloeit voort dat niet als algemene regel kan worden aanvaard dat de overeengekomen koopprijs voor een onroerende zaak gelijk is aan de waarde van die zaak op het tijdstip van de levering. Mede uit overwegingen van uitvoerbaarheid is het niettemin toelaatbaar om een dergelijke gelijkstelling als uitgangspunt te hanteren indien (i) de overeengekomen prijs gebaseerd is op de uitgangspunten vermeld in artikel 17, lid 2, Wet WOZ, en (ii) niet meer dan drie maanden zijn verstreken tussen de totstandkoming van de koopovereenkomst en de levering.
Dit uitgangspunt laat onverlet dat zich in gevallen waarin aan deze voorwaarden is voldaan, bijzondere omstandigheden kunnen voordoen tussen het tijdstip van het sluiten van de koopovereenkomst en het binnen drie maanden daarna gelegen tijdstip van levering waardoor de verkoopprijs niet de in artikel 17, lid 2, Wet WOZ bedoelde waarde op het tijdstip van levering representeert. De stelplicht en bewijslast dienaangaande rusten op degene die zich op dergelijke bijzondere omstandigheden beroept.
2.5.
Uit het vorenstaande volgt dat het Hof van een juiste rechtsopvatting is uitgegaan. Het middel faalt derhalve.
3. Proceskosten
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.
4. Beslissing
De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de president M.W.C. Feteris als voorzitter, de vice-president R.J. Koopman en de raadsheren C. Schaap, M.A. Fierstra en Th. Groeneveld, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren, en in het openbaar uitgesproken op 29 januari 2016.
Van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Nijmegen wordt een griffierecht geheven van € 493.