Zie het arrest van het hof te Den Haag van 26 maart 2013, rov. 2.2-2.8.
HR, 05-09-2014, nr. 13/03314
ECLI:NL:HR:2014:2628, Conclusie: Contrair, Conclusie: Contrair
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
05-09-2014
- Zaaknummer
13/03314
- Roepnaam
Tulip Air
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
Ondernemingsrecht (V)
Verbintenissenrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2014:2628, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 05‑09‑2014; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2014:371, Contrair
ECLI:NL:PHR:2014:371, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 09‑05‑2014
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2014:2628, Contrair
Beroepschrift, Hoge Raad, 26‑06‑2013
- Wetingang
art. 9 Burgerlijk Wetboek Boek 2
- Vindplaatsen
NJ 2015/21 met annotatie van P. van Schilfgaarde
AA20140933 met annotatie van M.J.G.C. Raaijmakers
NTHR 2014, afl. 6, p. 292
TvPP 2014, afl. 5, p. 156
JOR 2014/296 met annotatie van prof. dr. M.J. Kroeze
OR-Updates.nl 2014-0415 met annotatie van M. Mussche
PS-Updates.nl 2019-0305
JOR 2014/296 met annotatie van prof. dr. M.J. Kroeze
Uitspraak 05‑09‑2014
Inhoudsindicatie
Vennootschapsrecht. Bestuurdersaansprakelijkheid. Onrechtmatige daad. Overschrijding volmacht. Werd volmacht verleend aan gevolmachtigde in persoon of in hoedanigheid van bestuurder? HR 11 maart 1977, ECLI:NL:HR:1977:AC1877, NJ 1977/521. Hoge drempel bestuurdersaansprakelijkheid (HR 20 juni 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC4959, NJ 2009/21). Onderscheid met geval dat betrokkene niet optreedt bij zijn taakvervulling als bestuurder, maar als deskundig bemiddelaar (dienstverlener); HR 23 november 2012, ECLI:NL:HR:2012:BX5881, NJ 2013/302 (Spaanse Villa). Strekt de (beweerdelijk) geschonden norm tot bescherming volmachtgever?
Partij(en)
5 september 2014
Eerste Kamer
nr. 13/03314
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[eiseres],gevestigd te [vestigingsplaats], Verenigde Staten van Amerika,
EISERES tot cassatie,
advocaten: mr. M.M. Stolp en mr. D.A. van der Kooij,
t e g e n
[verweerder],wonende te [woonplaats],
VERWEERDER in cassatie,
advocaat: mr. D.M. de Knijff.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als [eiseres] en [verweerder].
1. Het geding in feitelijke instanties
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. de vonnissen in de zaak 285112/HA ZA 07-1401 van de rechtbank Rotterdam van 17 september 2008 en 11 november 2009;
b. de arresten in de zaak 200.058.403/01 van het gerechtshof Den Haag van 31 augustus 2010 en 26 maart 2013.
Het arrest van het hof van 26 maart 2013 is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het hof van 26 maart 2013 heeft [eiseres] beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
[verweerder] heeft geconcludeerd tot referte ten aanzien van de onderdelen 2.1-2.3 van het cassatiemiddel en voor het overige tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten.
De conclusie van de Advocaat-Generaal E.M. Wesseling-van Gent strekt tot verwerping van het cassatieberoep.
De advocaat van [eiseres] heeft bij brief van 23 mei 2014 op die conclusie gereageerd.
3. Beoordeling van het middel
3.1
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) Op 19 maart 2004 heeft [verweerder] namens [eiseres] aan Turbine Aircraft Marketing Inc. te San Angelo, Verenigde Staten van Amerika (hierna: Turbine) twee vliegtuigen verkocht: een Mitsubishi MU-2B-25 met registratienummer [001] (hierna: [001]) en een Mitsubishi MU-2B-35 met registratienummer [002] (hierna: [002]).
(ii) De totale koopprijs voor de twee vliegtuigen was USD 260.000,--, waarvan USD 245.000,-- voor [001] en USD 15.000,-- voor [002] (dat na een ongeluk een wrak was geworden).
(iii) Op 14 januari 2004 heeft [eiseres] een schriftelijke volmacht verleend aan [verweerder], die deze mede heeft ondertekend, om [eiseres] te vertegenwoordigen ‘in all matters pertaining to’ [002]. Op 7 juni 2004 heeft [eiseres] een gelijkluidende, ook door [verweerder] getekende, schriftelijke volmacht verleend aan [verweerder] ‘in all matters pertaining to’ [001]. Deze schriftelijke volmachten zijn gegeven ter bevestiging van eerder gegeven mondelinge volmachten.
(iv) Op 17 juni 2004 heeft [verweerder], handelend als gevolmachtigde van [eiseres], voor de koopsom van USD 260.000,-- een factuur gestuurd aan Turbine, waarin Turbine werd gedebiteerd voor USD 260.000,--, maar werd gecrediteerd voor USD 6.000,-- ter zake van reserveonderdelen, zodat de factuur USD 254.000,-- bedroeg. [verweerder] heeft op die factuur vermeld dat het bedrag moest worden betaald op de bankrekening van Tulip Air Lease B.V. (hierna: Tulip Air Lease).
(v) Bij fax van 28 oktober 2004 heeft [verweerder] Turbine verzocht om het toen nog uitstaande bedrag van USD 230.000,-- over te maken op de bankrekening van Tulip Air Lease. Turbine heeft dat bedrag op 29 oktober 2004 aan Tulip Air Lease betaald. Tulip Air Lease heeft uit dit bedrag USD 160.000,-- betaald aan Dynamic Air B.V. (hierna: Dynamic).
(vi) Ten tijde van het verrichten van bovengenoemde handelingen was [verweerder] enig directeur en enig aandeelhouder van Tulip Air Holding II B.V., welke vennootschap drie werkmaatschappijen had, te weten Tulip Air Lease, Tulip Air B.V. (hierna: Tulip Air) en Tulip Maintenance B.V. [verweerder] was ook bestuurder van (in ieder geval) Tulip Air Lease en Tulip Air.
3.2
Voor zover in cassatie van belang heeft [eiseres] in dit geding in eerste aanleg gevorderd dat Tulip Air Lease en [verweerder] hoofdelijk worden veroordeeld tot betaling aan [eiseres] van een bedrag van USD 230.000,-- in hoofdsom. [eiseres] heeft daartoe gesteld dat [verweerder] buiten de volmachten is getreden door het bedrag van USD 230.000,-- dat aan [eiseres] overgemaakt had moeten worden, te laten overmaken aan Tulip Air Lease en daarvan USD 160.000,-- te laten doorbetalen door Tulip Air Lease aan Dynamic. De rechtbank heeft Tulip Air Lease veroordeeld tot betaling aan [eiseres] van USD 230.000,-- in hoofdsom en heeft de vordering tegen [verweerder] afgewezen. De rechtbank heeft wat betreft dit laatste geoordeeld dat [verweerder] geen volmacht van [eiseres] had om over de koopsom van USD 230.000,-- te beschikken ten gunste van Tulip Air Lease en Dynamic, maar dat [verweerder] erin is geslaagd te bewijzen dat hij niet in privé handelde doch in zijn hoedanigheid van directeur van Tulip Air Lease.
3.3
[eiseres] is van het vonnis van de rechtbank in hoger beroep gegaan. Voor zover in cassatie van belang heeft zij gevorderd dat [verweerder] wordt veroordeeld tot betaling aan haar van het bedrag van USD 230.000,--. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank op dit punt bekrachtigd.
3.4.1
Onderdeel 1 is gericht tegen de afwijzing van de vordering voor zover die erop is gegrond dat [verweerder] in privé heeft gehandeld, meer in het bijzonder tegen de volgende overwegingen van het hof:
“7.5 Op grond van dit een en ander is het hof – net als de rechtbank – van oordeel dat [verweerder] is geslaagd in het leveren van het tegenbewijs tegen het voorshands bewezen geacht feit dat hij in privé handelde.
(…)
7.6.1
Dat de volmachten aan [verweerder] zijn verleend, doet daar niet aan af. Het lag voor de hand om de volmachten aan [verweerder] te verlenen nu [verweerder] de overeenkomst moest ondertekenen als vertegenwoordiger van [eiseres]. Zoals [verweerder] heeft betoogd, zou vermelding op de volmachten dat hij als directeur van een Tulip-vennootschap optrad, vragen oproepen bij koper (extra legitimatie); bovendien was het ook niet nodig.Het hof verenigt zich met de desbetreffende overwegingen van de rechtbank (…). Gelet op de hiervoor geschetste voorgeschiedenis waaruit blijkt dat [verweerder] in dit kader nooit in privé handelde, kan niet worden gezegd dat [verweerder], door de volmachten zelf te ondertekenen zonder daarbij te vermelden dat hij optrad in zijn hoedanigheid van directeur van een Tulip-vennootschap, de indruk heeft gewekt dat hij in privé handelde.
(…)
8. Zoals hiervoor overwogen, is [verweerder] geslaagd in het leveren van het tegenbewijs. Dat betekent dat niet is komen vast te staan dat hij in privé heeft gehandeld. De bewijslast ter zake van de stelling dat hij in privé handelde, rust op [eiseres]. [eiseres] heeft ter zake geen (verdere) bewijsmiddelen bijeengebracht en in hoger beroep geen specifiek en/of relevant bewijsaanbod ter zake gedaan. Dat betekent dat [eiseres] niet is geslaagd in het bewijs van haar stelling dat [verweerder] in privé heeft gehandeld. De rechtbank heeft de vordering tegen [verweerder] in privé dus terecht afgewezen.
(…)
11. Voor zover de grief is gebaseerd op het uitgangspunt dat [verweerder] in privé heeft gehandeld, faalt hij op grond van het geen hiervoor is overwogen.”
3.4.2
Het onderdeel klaagt onder meer over onbegrijpelijkheid van het oordeel van het hof dat [verweerder] niet in privé heeft gehandeld. Het voert aan dat [verweerder] de feitelijke handelingen heeft verricht, dat de volmachten zijn gesteld op naam van [verweerder] in persoon, dat [verweerder] de volmachten in persoon heeft ondertekend, dat de volmachten waren afgegeven opdat [verweerder] zich jegens derden als vertegenwoordiger van [eiseres] zou kunnen legitimeren, en dat het hof niet heeft vastgesteld in welke hoedanigheid [verweerder] is opgetreden bij de uitoefening van de volmacht.
3.4.3
Voor zover het onderdeel betoogt dat het antwoord op de vraag of [verweerder] in privé dan wel als bestuurder handelde, (mede) afhangt van de hoedanigheid waarin hij zich tegenover derden heeft gepresenteerd, faalt het. Het gaat bij het door het onderdeel bestreden oordeel om de vraag of [verweerder] door [eiseres] in privé gevolmachtigd was dan wel gevolmachtigd was in zijn hoedanigheid van bestuurder van Tulip-vennootschappen, derhalve om de status van [verweerder] in zijn verhouding tot [eiseres], die hem in deze procedure aansprakelijk stelt wegens overschrijding van de volmacht. Die vraag dient te worden beantwoord aan de hand van hetgeen de betrokkenen – [verweerder] en [eiseres] – jegens elkaar hebben verklaard en over en weer uit elkaars verklaringen en gedragingen hebben afgeleid en mochten afleiden (vgl. HR 11 maart 1977, ECLI:NL:HR:1977:AC1877, NJ 1977/521). De vraag op welke wijze [verweerder] zich daarna tegenover derden heeft gepresenteerd is vooral van belang voor de vraag naar gebondenheid jegens die derden en is voor het onderhavige geschilpunt hooguit van zijdelingse betekenis.
3.4.4
Het hof heeft overwogen dat niet ter discussie staat dat op [eiseres] de bewijslast rust van de stelling dat [verweerder] in privé handelde en dat de rechtbank terecht voorshands bewezen heeft geacht dat [verweerder] in privé handelde (rov. 5.2 en 5.3). Deze oordelen staan ook in cassatie niet ter discussie. Vervolgens heeft het hof in de rov. 7.5 en 7.6.1 geoordeeld dat de rechtbank [verweerder] terecht in de levering van het tegenbewijs geslaagd heeft geacht. Dit oordeel berust op een aan het hof voorbehouden waardering van het bewijs, die in cassatie alleen op begrijpelijkheid kan worden onderzocht. Mede gelet op hetgeen hiervoor in 3.4.3 is overwogen, is het oordeel geenszins onbegrijpelijk.
3.5.1
Voor zover het onderdeel (onder 1.11) betoogt dat [verweerder] ook in zijn hoedanigheid van bestuurder heeft te gelden als “primair/rechtstreeks dader”, met als gevolg dat voor het aannemen van zijn aansprakelijkheid op grond van art. 6:162 lid 1 BW geen verhoogde eisen gelden, wordt het volgende voorop gesteld.
3.5.2
Indien een vennootschap tekortschiet in de nakoming van een verbintenis of een onrechtmatige daad pleegt, is uitgangspunt dat alleen de vennootschap aansprakelijk is voor daaruit voortvloeiende schade. Onder bijzondere omstandigheden is evenwel, naast aansprakelijkheid van die vennootschap, ook ruimte voor aansprakelijkheid van een bestuurder van de vennootschap. Voor het aannemen van zodanige aansprakelijkheid is vereist dat die bestuurder ter zake van de benadeling persoonlijk een ernstig verwijt kan worden gemaakt. Aldus gelden voor het aannemen van aansprakelijkheid van een bestuurder naast de vennootschap hogere eisen dan in het algemeen het geval is. Een hoge drempel voor aansprakelijkheid van een bestuurder tegenover een derde wordt gerechtvaardigd door de omstandigheid dat ten opzichte van de wederpartij primair sprake is van handelingen van de vennootschap en door het maatschappelijk belang dat wordt voorkomen dat bestuurders hun handelen in onwenselijke mate door defensieve overwegingen laten bepalen (vgl. HR 20 juni 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC4959, NJ 2009/21).
3.5.3
Bestuurdersaansprakelijkheid is evenwel niet aan de orde in eengeval als zich voordeed in het arrest HR 23 november 2012, ECLI:NL:HR:2012:BX5881, NJ 2013/302 (Spaanse Villa). Dat arrest had niet betrekking op het handelen van de betrokkene bij zijn taakvervulling als bestuurder van een vennootschap, maar op de vraag of de betrokkene, optredend als deskundig bemiddelaar (dienstverlener), had gehandeld in strijd met een op hem in die hoedanigheid van deskundig bemiddelaar rustende zorgvuldigheidsnorm. Zoals vermeld in rov. 3.2.2 van genoemd arrest had het hof immers (in cassatie onbestreden) geoordeeld dat niet de vennootschap waarvan de betrokkene bestuurder was, maar de betrokkene zelf als bemiddelaar optrad. Voor toepassing van de verzwaarde maatstaf als hiervoor in 3.5.2 bedoeld, bestaan in een zodanig geval niet de aan het slot van 3.5.2 omschreven gronden.
Zoals blijkt uit het arrest van 23 november 2012, sluit dit niet uit dat de onrechtmatige gedragingen van de betrokkene in voorkomend geval in het maatschappelijk verkeer tevens kunnen worden aangemerkt als gedragingen van de vennootschap waarvan hij bestuurder is, met als gevolg dat (ook) de vennootschap uit eigen hoofde op grond van onrechtmatige daad aansprakelijk kan worden gehouden (vgl. ook HR 6 april 1979, ECLI:NL:HR:1979:AH8595, NJ 1980/34).
3.5.4
.4 Indien echter sprake is van handelen van de betrokkene bij zijn taakvervulling als bestuurder van een vennootschap, dient de vraag of hij ook persoonlijk aansprakelijk is voor de schade die de wederpartij lijdt ten gevolge van wanprestatie of een onrechtmatige daad van de vennootschap, steeds overeenkomstig de hiervoor in 3.5.2 bedoelde verzwaarde maatstaf te worden beantwoord.
3.5.5
Uit hetgeen hiervoor in 3.4.3 en 3.4.4 is overwogen volgt dat [verweerder] jegens [eiseres] heeft gehandeld bij zijn taakvervulling als bestuurder en niet in persoonlijke hoedanigheid. Het hof heeft zijn handelen derhalve terecht getoetst aan de hiervoor in 3.5.2 bedoelde verzwaarde maatstaf voor aansprakelijkheid. Het onderdeel faalt in zoverre.
3.6.1
Onderdeel 2 is gericht tegen de afwijzing van de vordering voor zover die is gegrond op onrechtmatig handelen van [verweerder] als bestuurder, meer in het bijzonder tegen hetgeen het hof daartoe in rov. 13.1 heeft overwogen:
“13.1. In de eerste plaats is [verweerder] volgens [eiseres] aansprakelijk op grond van onrechtmatige daad als bestuurder omdat hem een ernstig verwijt kan worden gemaakt en hij wist of redelijkerwijze had moeten begrijpen dat Tulip Air Lease (en ook moedermaatschappij Tulip Air Holding II B.V.) en Dynamic niet in staat zouden zijn om aan hun (terugbetalings)verplichtingen te voldoen en geen verhaal zouden bieden, zodat is voldaan aan de ‘Beklamel-norm’ (HR 6 oktober 1989, NJ 1990, 286). Volgens [verweerder] is hij in dezen niet aansprakelijk en kan hem geen ernstig verwijt worden gemaakt. Daarbij heeft hij er onder meer op gewezen dat bij [A] bekend was dat Tulip Air en Tulip Air Lease geen verhaal boden, en dat deze vennootschappen op instigatie van onder meer [A] zelf als aandeelhouder van een vennootschap genaamd Luchtvaart Beleggingsfonds II zijn ontdaan van bedrijfsmiddelen, lucratieve contracten en personeel.
Het hof overweegt als volgt. Daargelaten de vraag of [verweerder] een voldoende ernstig verwijt kan worden gemaakt (gelet op de tussen partijen geldende wijze van zaken doen), is in confesso dat (ook) [eiseres]/[A] ten tijde van de bemiddelingsovereenkomsten/volmachten op de hoogte was van de slechte financiële situatie van de Tulip-vennootschappen, waaronder Tulip Air en Tulip Air Lease (…). Onder die omstandigheden kan in dit verband geen aansprakelijkheid van [verweerder] worden aangenomen. De beweerdelijk geschonden norm strekt immers niet tot bescherming van [eiseres] nu deze zelf op de hoogte was van de financiële situatie van de Tulip-vennootschappen. Bijzondere omstandigheden die zouden nopen tot een andersluidend oordeel zijn gesteld noch gebleken. Daar komt bij dat [eiseres] haar stelling dat [verweerder] destijds wist of redelijkerwijze had moeten begrijpen dat ook Dynamic geen verhaal zou bieden, gelet op de gemotiveerde betwisting door [verweerder] (…) onvoldoende heeft onderbouwd.”
3.6.2
Onder verwijzing naar vindplaatsen in de stukken wijst het onderdeel onder meer erop dat [eiseres] voor het hof heeft gesteld dat [verweerder] buiten de verleende volmachten is getreden, nu [eiseres] hem de specifieke instructie had gegeven om de koopsom direct aan haar en niet aan de Tulip-vennootschappen te laten overmaken teneinde te voorkomen dat zij nadeel zou ondervinden van de slechte financiële positie van de Tulip-vennootschappen. In het licht van deze stelling is onjuist dat de geschonden norm niet strekt tot bescherming van [eiseres], althans heeft het hof zijn oordeel in het licht van deze stelling onvoldoende gemotiveerd, aldus het onderdeel. Voorts betoogt het onderdeel dat voor aansprakelijkheid van [verweerder] niet is vereist dat hij wist of behoorde te weten dat ook Dynamic voor [eiseres] geen verhaal zou bieden.
3.6.3
Deze klachten treffen doel. In cassatie moet veronderstellenderwijze ervan worden uitgegaan – nu het hof dit in het midden heeft gelaten – dat [verweerder] persoonlijk een ernstig verwijt kan worden gemaakt omdat hij in strijd met de hem gegeven instructie heeft bewerkstelligd dat de koopprijs werd overgemaakt aan Tulip Air Lease. Hiervan uitgaande valt niet in te zien waarom bekendheid van (ook) [eiseres] met de zwakke financiële positie van de Tulip-vennootschappen zou meebrengen dat de beweerdelijk geschonden norm niet zou strekken tot bescherming van [eiseres], zoals het hof heeft overwogen. Indien ervan wordt uitgegaan dat reeds het overmaken van de koopprijs aan Tulip Air Lease [verweerder] persoonlijk ernstig kan worden verweten, valt bovendien niet in te zien in welk opzicht diens aansprakelijkheid wordt beïnvloed door zijn bekendheid met de financiële positie van een derde aan wie Tulip Air Lease vervolgens een bedrag heeft overgemaakt (Dynamic).
3.7
Het middel behoeft voor het overige geen behandeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt het arrest van het gerechtshof Den Haag van 26 maart 2013;
verwijst het geding naar het gerechtshof Amsterdam ter verdere behandeling en beslissing;
veroordeelt [verweerder] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [eiseres] begroot op € 6.361,89 aan verschotten en € 2.600,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de vice-president E.J. Numann als voorzitter en de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, A.H.T. Heisterkamp, C.E. Drion en G. de Groot, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer G. de Groot op 5 september 2014.
Conclusie 09‑05‑2014
Inhoudsindicatie
Vennootschapsrecht. Bestuurdersaansprakelijkheid. Onrechtmatige daad. Overschrijding volmacht. Werd volmacht verleend aan gevolmachtigde in persoon of in hoedanigheid van bestuurder? HR 11 maart 1977, ECLI:NL:HR:1977:AC1877, NJ 1977/521. Hoge drempel bestuurdersaansprakelijkheid (HR 20 juni 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC4959, NJ 2009/21). Onderscheid met geval dat betrokkene niet optreedt bij zijn taakvervulling als bestuurder, maar als deskundig bemiddelaar (dienstverlener); HR 23 november 2012, ECLI:NL:HR:2012:BX5881, NJ 2013/302 (Spaanse Villa). Strekt de (beweerdelijk) geschonden norm tot bescherming volmachtgever?
Zaaknr. 13/03314
mr. E.M. Wesseling-van Gent
Zitting: 9 mei 2014
Conclusie inzake:
[eiseres]
tegen
[verweerder]
Het gaat in deze zaak om de vraag of verweerder in cassatie (hierna: [verweerder]) in privé of namens een vennootschap heeft gehandeld bij het aangaan van een bemiddelingsovereenkomst met eiseres tot cassatie (hierna: [eiseres]) en of hij persoonlijk aansprakelijk is voor het in strijd met gemaakte afspraken storten van gelden op de rekening van een andere vennootschap.
1. Feiten1. en procesverloop2.
1.1 In het kader van een bemiddelingsovereenkomst heeft [verweerder] namens [eiseres] twee vliegtuigen verkocht. Het ging om een Mitsubishi MU-2B-25 met registratienummer [001] (hierna: [001]) en een Mitsubishi MU-2B-35 met registratienummer [002] (hierna: [002]).
1.2 De verkoop is tot stand gekomen op 19 maart 2004 met als koper Turbine Aircraft Marketing Inc. te San Angelo, Verenigde Staten van Amerika (hierna: Turbine). De totale koopprijs in deze overeenkomst was $ 260.000, waarvan $ 245.000 voor [001] en $ 15.000 voor [002] (dit laatste vliegtuig was na een ongeluk een wrak geworden).
1.3 Op 14 januari 2004 heeft [eiseres] een schriftelijke volmacht verleend aan [verweerder], die deze mede heeft ondertekend, om [eiseres] te vertegenwoordigen ‘in all matters pertaining to’ [002]. Op 7 juni 2004 heeft [eiseres] een gelijkluidende, ook door [verweerder] getekende, schriftelijke volmacht verleend aan [verweerder] ‘in all matters pertaining to’ [001]. Deze schriftelijke volmachten zijn gegeven ter bevestiging van eerder gegeven mondelinge machtigingen.
1.4 Op 17 juni 2004 heeft [verweerder], handelend als gevolmachtigde van [eiseres], voor de koopsom van $ 260.000 een factuur gestuurd aan Turbine, waarin Turbine werd gedebiteerd voor $ 260.000, maar werd gecrediteerd voor $ 6.000 ter zake van reserveonderdelen, zodat de factuur $ 254.000 bedroeg. Op die factuur heeft [verweerder] gezet dat het bedrag moest worden betaald op de bankrekening van Tulip Air Lease B.V. (hierna: Tulip Air Lease).
1.5 Bij fax van 28 oktober 2004 heeft [verweerder] Turbine verzocht om het toen nog uitstaande bedrag van $ 230.000 over te maken op de bankrekening van Tulip Air Lease. Dat bedrag is door Turbine aan Tulip Air Lease betaald op 29 oktober 2004. Tulip Air Lease heeft uit dit bedrag $ 160.000 betaald aan Dynamic Air B.V. (hierna: Dynamic).
1.6 Ten tijde van het verrichten van bovengenoemde handelingen was [verweerder] enig directeur en enig aandeelhouder van Tulip Air Holding II B.V., welke vennootschap drie werkmaatschappijen had, te weten Tulip Air Lease, Tulip Air B.V. (hierna: Tulip Air) en Tulip Maintenance B.V. [verweerder] was ook bestuurder van (in ieder geval) Tulip Air Lease en Tulip Air.
1.7 Bij inleidende dagvaarding van 29 mei 2007 heeft [eiseres] Tulip Air Lease, Dynamic en [verweerder] gedagvaard voor de rechtbank Rotterdam. Zij heeft daarbij – samengevat – primair gevorderd dat zij3.hoofdelijk worden veroordeeld tot betaling aan [eiseres] van $ 230.000 met rente en kosten. [eiseres] heeft subsidiair gevorderd (i) dat Tulip Air Lease en [verweerder] hoofdelijk worden veroordeeld tot betaling aan haar van $ 70.000 met rente en kosten alsmede (ii) dat Dynamic en [verweerder] hoofdelijk worden veroordeeld tot betaling aan haar van $ 160.000 met rente en kosten.
[eiseres] heeft daartoe gesteld dat [verweerder] buiten de volmachten is getreden door het bedrag van $ 230.000 dat aan [eiseres] overgemaakt had moeten worden, te laten overmaken aan Tulip Air Lease en daarvan $ 160.000 te laten doorbetalen door Tulip Air Lease aan Dynamic4..
1.8 [verweerder] heeft de vorderingen gemotiveerd betwist.
Tulip Air Lease en Dynamic zijn niet verschenen.
1.9 Bij tussenvonnis van 17 september 2008 heeft de rechtbank [verweerder] toegelaten tot het leveren van bewijs door middel van getuigen van zijn stelling – samengevat – dat tussen hem en [eiseres] is afgesproken dat [verweerder] het gedeelte van de koopsom van $ 230.000 door de koper (Turbine) zou laten betalen aan Tulip Air Lease en voorts dat [eiseres] en [verweerder] zijn overeengekomen dat van $ 230.000 een bedrag van $ 160.000 mocht worden doorbetaald door Tulip Air Lease aan Dynamic, althans dat [A] daarmee namens [eiseres] stilzwijgend akkoord is gegaan en dat daarvan $ 160.000 zou worden doorbetaald door Tulip Air Lease aan Dynamic. [verweerder] is voorts opgedragen te bewijzen dat de bemiddelingsovereenkomst met [eiseres] niet was gesloten met [verweerder] privé, maar met Tulip Air Lease en Dynamic.
1.10 Na getuigenverhoren en verdere conclusiewisseling, heeft de rechtbank Tulip Air Lease bij eindvonnis van 11 november 2009 veroordeeld tot betaling aan [eiseres] van $ 230.000, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente en buitengerechtelijke kosten van € 4.000,- en het meer of anders gevorderde jegens Tulip Air Lease afgewezen.
De rechtbank heeft voorts verstaan dat de vordering tegen Dynamic niet aan de orde komt omdat die subsidiair is ingesteld en de primaire vordering tegen Tulip Air Lease wordt toegewezen.
Ten slotte heeft de rechtbank de vordering tegen [verweerder] afgewezen.
1.11 De rechtbank heeft daartoe onder meer geoordeeld dat [verweerder] niet over een volmacht van [eiseres] beschikte om over de koopsom van $ 230.000 te beschikken ten gunste van Tulip Air Lease en Dynamic (rov. 1.11), en daarnaast dat [verweerder] erin is geslaagd te bewijzen dat hij niet in privé handelde maar in zijn hoedanigheid van directeur van Tulip Air Lease (rov. 1.14).
1.12 [eiseres] heeft [verweerder], Tulip Air Lease en Dynamic bij exploot van 10 februari 2010 aangezegd dat zij van de vonnissen van 17 september 2008 en 11 november 2009 hoger instelt bij het gerechtshof Den Haag. Zij heeft daarbij voorts [verweerder], Tulip Air Lease en Dynamic gedagvaard te verschijnen ter terechtzitting van het hof van 2 maart 2010.
1.13 Op deze terechtzitting bleek aan het hof dat voormeld exploot lijdt aan een gebrek dat nietigheid met zich meebrengt5..
1.14 [verweerder] is op de aangezegde rechtsdag verschenen en heeft zich niet op deze nietigheid beroepen.
[eiseres] heeft op 6 maart 2010 aan Dynamic een herstelexploot laten uitbrengen. Tegen Dynamic is vervolgens verstek verleend.
1.15 [eiseres] heeft aan Tulip Air Lease geen herstelexploot laten uitbrengen. Ter terechtzitting van 27 april 2010 heeft [eiseres] laten weten dat zij de procedure alleen tegen [verweerder] en Dynamic wenst voort te zetten, en niet tegen Tulip Air Lease en dat zij daarom geen herstelexploot aan Tulip Air Lease heeft laten uitbrengen.
1.16 Vervolgens heeft – naar het hof heeft begrepen6.– [verweerder] op 8 juni 2010 een incidentele memorie als bedoeld in art. 224 Rv., strekkende tot zekerheidstelling voor de proceskosten, genomen.
Nadat [eiseres] een memorie van antwoord in het incident had genomen, heeft het hof bij arrest van 31 augustus 2010 in het incident de incidentele vordering afgewezen en in de hoofdzaak verstek geweigerd tegen Tulip Air Lease, verstaan dat de instantie tegen Tulip Air Lease is geëindigd en de zaak verwezen naar de rol van 12 oktober 2010 voor het nemen van memorie van grieven door [eiseres].
1.17 [eiseres] heeft bij memorie van grieven tevens akte wijziging van eis (met producties) twaalf grieven aangevoerd en, rekening houdend met de eerdere veroordeling van Tulip Air Lease, haar eis gewijzigd en gevorderd dat [verweerder] en Dynamic hoofdelijk worden veroordeeld tot betaling aan [eiseres] van $ 160.000, vermeerderd met rente en kosten, althans tot betaling van een zodanig bedrag als het hof in goede justitie zal vermenen te behoren en voorts dat [verweerder] (naast Tulip Air Lease) hoofdelijk wordt veroordeeld tot betaling aan [eiseres] van $ 70.000, vermeerderd met rente en kosten, althans tot betaling van een zodanig bedrag als het hof in goede justitie zal vermenen te behoren7..
1.18 [verweerder] heeft deze grieven bij memorie van antwoord bestreden en zelf acht grieven in voorwaardelijk incidenteel appel geformuleerd.
[eiseres] heeft op haar beurt deze grieven bestreden bij memorie van antwoord in het voorwaardelijk incidenteel appel.
1.19 Partijen hebben op 13 november 2012 de zaak schriftelijk laten bepleiten door hun advocaten aan de hand van pleitnota’s. [verweerder] heeft daarbij nog producties overgelegd.
1.20 Het hof heeft bij arrest van 26 maart 2013 in het principale appel het vonnis van de rechtbank van 11 november 2009 vernietigd voor zover daarin is verstaan dat de vordering jegens Dynamic niet aan de orde komt omdat die subsidiair is ingesteld en de primaire vordering tegen Tulip Air Lease wordt toegewezen. In zoverre opnieuw rechtdoende heeft het hof Dynamic hoofdelijk (naast het reeds in het vonnis van 11 november 2009 tot betaling veroordeelde Tulip Air Lease) veroordeeld tot betaling aan [eiseres] van $ 160.000.
Daarnaast heeft het hof de vonnissen waarvan beroep bekrachtigd en de vorderingen voor het overige afgewezen.
1.21 [eiseres] heeft tegen het eindarrest tijdig8.cassatieberoep ingesteld.
[verweerder] heeft zich bij conclusie van antwoord ten aanzien van de onderdelen 2.1-2.3 van het cassatiemiddel gerefereerd aan het oordeel van de Hoge Raad en voor het overige tot verwerping geconcludeerd.
Partijen hebben hun standpunten vervolgens schriftelijk toegelicht, waarna [verweerder] nog heeft gedupliceerd9..
2. Bespreking van het cassatiemiddel
2.1
Het cassatiemiddel bestaat uit twee onderdelen.
Onderdeel 1 is gericht tegen rechtsoverwegingen 7.5, 7.6.1, 8 en 11, waarin het hof als volgt heeft geoordeeld:
“7.5 Op grond van dit een en ander (rechtsoverwegingen 7.1-7.4, W-vG) is het hof – net als de rechtbank – van oordeel dat [verweerder] is geslaagd in het leveren van het tegenbewijs tegen het voorshands bewezen geacht feit dat hij in privé handelde.
7.6.1
Dat de volmachten aan [verweerder] zijn verleend, doet daar niet aan af. Het lag voor de hand om de volmachten aan [verweerder] te verlenen nu [verweerder] de overeenkomst moest ondertekenen als vertegenwoordiger van [eiseres]. Zoals [verweerder] heeft betoogd, zou vermelding op de volmachten dat hij als directeur van een Tulip-vennootschap optrad, vragen oproepen bij koper (extra legitimatie); bovendien was het ook niet nodig. Het hof verenigt zich met de desbetreffende overwegingen van de rechtbank (rechtsoverweging 1.13, 5e en 6e alinea, van het eindvonnis). Gelet op de hiervoor geschetste voorgeschiedenis waaruit blijkt dat [verweerder] in dit kader nooit in privé handelde, kan niet worden gezegd dat [verweerder], door de volmachten zelf te ondertekenen zonder daarbij te vermelden dat hij optrad in zijn hoedanigheid van directeur van een Tulip-vennootschap, de indruk heeft gewekt dat hij in privé handelde.
(…)
8. Zoals hiervoor overwogen, is [verweerder] geslaagd in het leveren van het tegenbewijs. Dat betekent dat niet is komen vast te staan dat hij in privé heeft gehandeld. De bewijslast ter zake van de stelling dat hij in privé handelde, rust op [eiseres]. [eiseres] heeft ter zake geen (verdere) bewijsmiddelen bijeengebracht en in hoger beroep geen specifiek en/of relevant bewijsaanbod ter zake gedaan. Dat betekent dat [eiseres] niet is geslaagd in het bewijs van haar stelling dat [verweerder] in privé heeft gehandeld. De rechtbank heeft de vordering tegen [verweerder] in privé dus terecht afgewezen.
11. Voor zover de grief (grief 11, W-vG) is gebaseerd op het uitgangspunt dat [verweerder] in privé heeft gehandeld, faalt hij op grond van het geen hiervoor is overwogen.”
2.2
Het onderdeel bevat twaalf subonderdelen10..
De kern van het onderdeel wordt gevormd door subonderdeel 1.2, waarin in de eerste plaats wordt geklaagd dat het oordeel van het hof in rechtsoverwegingen 8 en 11 van een onjuiste rechtsopvatting getuigt omdat aldaar wordt miskend dat hij die jegens een ander een toerekenbare onrechtmatige daad pleegt op grond van art. 6:162 BW aansprakelijk is voor de daardoor veroorzaakte schade. Volgens het subonderdeel ziet het hof eraan voorbij dat [verweerder] aansprakelijk is voor het (feitelijk) door hem verrichte handelen als dit handelen een onrechtmatige daad oplevert die hem kan worden toegerekend, althans miskent het hof dat van (persoonlijke) aansprakelijkheid van [verweerder] ook sprake kan zijn als zijn handelen niet ‘in privé’ maar in de hoedanigheid van bestuurder wordt verricht. Het subonderdeel klaagt voorts dat, indien het hof dit niet heeft miskend, zijn oordeel ontoereikend is gemotiveerd.
2.3
Het subonderdeel steunt in grote mate op het arrest van de Hoge Raad van 23 november 2012 (Spaanse villa), waarin de Hoge Raad met betrekking tot de externe bestuurdersaansprakelijkheid als volgt heeft geoordeeld:
“3.4.1 Mede blijkens de schriftelijke toelichting beroept het middel zich (…) op de in de rechtspraak van de Hoge Raad – in het bijzonder wordt vermeld HR 8 december 2006, LJN AZ0758, NJ 2006/659 (Ontvanger/[B]) – ontwikkelde criteria voor de aansprakelijkheid van bestuurders van vennootschappen jegens derden.
De bedoelde rechtspraak en genoemd arrest zien op een eventuele aansprakelijkheid van de bestuurder in een situatie waarin een schuldeiser van de vennootschap wordt benadeeld door het onbetaald en onverhaalbaar blijven van diens vordering op de vennootschap, ingeval de bestuurder (i) namens de vennootschap een verbintenis is aangegaan dan wel (ii) heeft bewerkstelligd of toegelaten dat de vennootschap haar wettelijke of contractuele verplichtingen niet nakomt. In deze gevallen is voor aansprakelijkheid van de bestuurder vereist dat hem (persoonlijk) een voldoende ernstig verwijt kan worden gemaakt.
Eenzelfde maatstaf is op zijn plaats bij beantwoording van de vraag of een bestuurder aansprakelijk is voor onrechtmatig handelen van de vennootschap. Ook daarvoor kan de bestuurder slechts (naast de vennootschap) persoonlijk aansprakelijk gehouden worden, indien hem ter zake van het onrechtmatig handelen van de vennootschap persoonlijk een ernstig verwijt kan worden gemaakt op de grond dat hij dat handelen in verband met de kenbare belangen van de benadeelde had behoren te voorkomen.
3.4.2
In het onderhavige geval is [C] evenwel niet aansprakelijk gehouden voor een tekortkoming of onrechtmatig handelen van de Vennootschap.
Blijkens rov. 4.7.2 – 4.7.4 heeft het hof immers [C] aansprakelijk geoordeeld op de grond dat hij in strijd heeft gehandeld met een op hem persoonlijk rustende zorgvuldigheidsverplichting jegens [D] c.s., en niet op de grond dat hem als bestuurder het verwijt wordt gemaakt dat door zijn onbehoorlijke taakuitoefening de Vennootschap in strijd heeft gehandeld met een op haar rustende zorgvuldigheidsverplichting jegens [D] c.s.
Voor een dergelijke aansprakelijkheid van een bestuurder – die niet een tekortschietende of onbehoorlijke taakuitoefening als bestuurder betreft, maar berust op een daarvan losstaande zorgvuldigheidsnorm – gelden de gewone regels van onrechtmatige daad. In het bijzonder is dan niet vereist dat de bestuurder een ernstig verwijt van zijn handelen kan worden gemaakt. Dat geldt ook in een geval als het onderhavige, waarin de onrechtmatige gedragingen van de bestuurder in het maatschappelijk verkeer (tevens) als gedragingen van de vennootschap kunnen worden aangemerkt, zodat ook de vennootschap uit eigen hoofde op grond van onrechtmatige daad aansprakelijk gehouden kan worden.”
2.4
Het arrest is veelvuldig besproken11.. Ik licht er een paar besprekingen uit.
In haar, heldere, analyse van het arrest en de commentaren daarop verwerpt Stolp de kritiek van sommige commentatoren dat de Hoge Raad onduidelijkheid zou hebben gecreëerd door ingeval van rechtstreeks daderschap van de bestuurder voor aansprakelijkheid, in afwijking van de vaste lijn in de rechtspraak, geen ernstig verwijt te vereisen12.. Zij wijst – onder 5 – allereerst op de overweging (rov. 3.4.1, W-vG) waarin de Hoge Raad oordeelt dat de maatstaf van een (voldoende) ernstig verwijt niet alleen bij wanprestatie van de vennootschap, maar ook bij onrechtmatig handelen van de vennootschap op zijn plaats is en stelt dat het aanleggen van deze maatstaf naadloos in het door de Hoge Raad ontwikkelde kader past en in wezen reeds besloten ligt in de rechtspraak waarin de Hoge Raad de twee verschijningsvormen van bestuurdersaansprakelijkheid op de voet van art. 6:162 BW heeft benoemd, te weten (i) ingeval de bestuurder namens de vennootschap een verbintenis is aangegaan en (ii) de bestuurder heeft bewerkstelligd of toegestaan dat de vennootschap haar wettelijke en contractuele verplichtingen heeft geschonden.
Vervolgens behandelt zij rechtsoverweging 3.4.2 waarin de maatstaf wordt geformuleerd indien de onrechtmatige daad niet is gelegen in een onbehoorlijke taakvervulling. Stolp stelt bij haar analyse van deze rechtsoverweging de bijzonderheden van deze zaak en het gegeven dat de Hoge Raad zijn oordeel expliciet hierop heeft toegesneden voorop en meent dat dit tot voorzichtigheid ten aanzien van het trekken van algemene conclusies noopt13..
Volgens Stolp gaat het in deze rechtsoverweging niet om taakvervulling als bestuurder maar om het handelen dat betrokkene als onrechtmatige daad werd verweten, namelijk gedragingen, wetenschap en nauwe betrokkenheid als deskundig, professioneel bemiddelaar (makelaar) bij de aankoop van de Spaanse villa, zodat de door de Hoge Raad aangelegde, lichtere, maatstaf dan ook niet in de sleutel van bestuurdersaansprakelijkheid moet worden gezet. Cruciaal voor de toepassing van de ernstig verwijtmaatstaf is, aldus Stolp, of aan de vordering ten grondslag is gelegd of het gewraakte handelen al dan niet in het kader van de vervulling van de bestuurstaak is verricht. Zij constateert dan ook dat slechts in de uitzonderlijke situatie waarin de bestuurder niet aansprakelijk wordt gesteld voor gedragingen die zien op zijn taakvervulling als bestuurder, maar waarbij het bestuurderschap een toevallige bijkomstigheid betreft, de ‘gewone’ onrechtmatige daadregels van toepassing zijn14..
2.5
Sinninghe Damsté wijst erop dat hoewel het door de Hoge Raad gemaakte onderscheid redelijk helder is, het voor de praktijk niet altijd eenvoudig zal zijn om te bepalen wanneer een handelen of nalaten verband houdt met de taakuitoefening van een bestuurder en wanneer niet. Z.i. zal de situatie waarin sprake is van een gewone onrechtmatige daad zich slechts voordoen indien het handelen van de bestuurder volledig los staat van zijn bestuurstaak, bijvoorbeeld indien een bestuurder te eigen bate fraudeert of indien er, zoals in het Spaanse villa-arrest, sprake is van een ‘beroepsfout’ of een daarmee te vergelijken situatie15..
Ook Leopold en Van Vlooten16.noemen als voorbeeld van op eigen titel onrechtmatig handelen, de ten behoeve van zijn privévermogen frauderende bestuurder en de bestuurder van het Bolckmans/Van den Broek-arrest17.die een wanbetalende schuldenaar opsloot in een koelcel18.. Meer in het algemeen zal een beroepsbeoefenaar zich h.i uitsluitend in die gevallen waarin de verweten gedraging verband houdt met de taakuitoefening als bestuurder kunnen “verschuilen achter het relatief veilige schild van de vennootschap van waaruit hij zijn beroep uitoefent.”
2.6
Volgens Van Andel en Rutten19.roept het Spaanse villa-arrest de vraag op wanneer een bestuurder niet meer louter de vennootschap bestuurt, maar daarnaast sprake is van een op hem persoonlijk rustende zorgvuldigheidsverplichting. Bij dat laatste moet, aldus deze schrijvers, met name gedacht worden aan normen die zich richten tot personen die door middel van een vennootschap diensten verlenen waarvoor specifieke deskundigheid is vereist en ligt het voor de hand dat daarvan eerder sprake is bij beroepsbeoefenaren-bestuurders die hun werkzaamheden vanuit een vennootschap verrichten dan bij bestuurders van een productiebedrijf.
2.7
Timmerman heeft ter beantwoording van de vraag welke maatstaf moet worden toegepast, een onderscheid gemaakt tussen primair en secundair daderschap20..
Bij primair daderschap wordt de betrokken bestuurder rechtstreeks als dader gezien en is zijn aansprakelijkheid nevengeschikt aan die van de vennootschap21.. Hiervan is bijvoorbeeld sprake als de bestuurder een op hem persoonlijk rustende wettelijke verplichting heeft geschonden, zoals het niet naleven van veiligheidsvoorschriften en het handelen in strijd met de maatschappelijke betamelijkheid. De omstandigheid dat de aangesprokene tevens bestuurder is van de vennootschap doet in zo’n geval in het geheel niet ter zake, ook al kan zijn handelen desondanks aan de vennootschap worden toegerekend en als een onrechtmatige daad van de vennootschap gelden22.. Enkel in de gevallen waarin de band tussen het handelen als bestuurder en de functie van bestuurder in het geheel ontbreekt, is sprake van primair daderschap.
Bij secundair daderschap kan de bestuurder een (ernstig) verwijt worden gemaakt over de rol die hij heeft gespeeld bij de normschending door de vennootschap (hij wist dan wel redelijkerwijs behoorde te weten dat zijn handelen tot een onrechtmatige daad van de vennootschap jegens de derde zal leiden), maar wordt zijn handelen niet als persoonlijk onrechtmatig beschouwd. De aansprakelijkheid van de bestuurder is dan ondergeschikt aan die van de vennootschap. Het handelen van een bestuurder zal in veel gevallen in meer of mindere mate kunnen worden teruggevoerd op zijn positie als bestuurder. Bij al dit soort gevallen is het passender de aansprakelijkheid van de bestuurder te beoordelen aan de hand van de maatstaf dat de bestuurder van zijn handelen, mede gelet op zijn verplichting tot een behoorlijke taakuitoefening als bedoeld in art. 2:9 BW, persoonlijk een (voldoende) ernstig verwijt moet kunnen worden gemaakt.
2.8
Uit de hiervoor geciteerde rechtsoverweging van de Hoge Raad in het Spaanse villa- arrest volgt dat bepalend is tot wie de geschonden norm zich richt. Richt deze zich tot de vennootschap, dan dient de aansprakelijkheid van de bestuurder te worden beoordeeld aan de hand van de strenge maatstaf dat de bestuurder van zijn handelen, mede gelet op zijn verplichting tot een behoorlijke taakuitoefening als bedoeld in art. 2:9 BW, persoonlijk een (voldoende) ernstig verwijt moet kunnen worden gemaakt. Indien de norm zich echter voornamelijk tot de bestuurder persoonlijk richt, dient de maatstaf te worden aangelegd dat hem van zijn handelen een verwijt kan worden gemaakt in de zin van de ‘gewone’ aansprakelijkheidsnorm zoals die voortvloeit uit art. 6:162 BW23..
2.9
Deze systematiek heeft tot gevolg dat de toe te passen maatstaf in een gegeven geval afhangt van hetgeen de eiser in de feitelijke onderbouwing van zijn vordering stelt24.. Niet uitgesloten is dat het handelen van een bestuurder aan de hand van verschillende maatstaven moet worden beoordeeld25.. Het spreekt voor zich dat de rechter in feitelijke instanties bij dit alles een grote vrijheid heeft en de beoordeling van de aansprakelijkheid van de betrokken bestuurder in cassatie slechts beperkt toetsbaar is. Of aan de toepasselijke maatstaf wordt voldaan is immers ook afhankelijk van de omstandigheden van het geval26..
2.10
De door het subonderdeel bepleite toepasselijkheid van het Spaans villa-arrest betekent dat de vraag moet worden beantwoord of [verweerder] in strijd met een op hem persoonlijk rustende zorgvuldigheidsnorm heeft gehandeld, hetgeen het subonderdeel stelt.
Om dat te kunnen beoordelen, is de opbouw van het bestreden arrest en het partijdebat van belang.
2.11
Het hof heeft de grieven in het principaal appel – voor zover deze betrekking hadden op het handelen van [verweerder] – tot twee beslispunten herleid, te weten (a) het handelen van [verweerder] bij het tot stand komen van de bemiddelingsovereenkomst en de daarop voortbouwende volmachten (de grieven 1 tot en met 10) en (b) de persoonlijke aansprakelijkheid van [verweerder] voor de door [eiseres] geleden schade (grief 11). De eerste kwestie is door het hof beoordeeld in de rechtsoverwegingen 5.1 tot en met 9 en de tweede in de rechtsoverwegingen 10 tot en met 13.3.
2.12
Het eerste beslispunt is aan de orde gekomen in het kader van het verweer van [verweerder] tegen de vordering van [eiseres].
In eerste aanleg heeft [eiseres] gesteld dat [verweerder] buiten de grenzen van de met hem in privé aangegane bemiddelingsovereenkomst/aan hem in privé verstrekte volmachten is getreden door te zorgen dat (een deel van) de koopsom bij zijn vennootschap terechtkwam. Volgens [eiseres] heeft [verweerder] daarmee wanprestatie gepleegd alsmede onrechtmatig jegens haar gehandeld en is [verweerder] hoofdelijk aansprakelijk, naast onder meer Tulip Air Lease, voor de door [eiseres] geleden schade27..
[verweerder] heeft de stelling van [eiseres] dat zij met [verweerder] ‘als privépersoon’ heeft gehandeld bestreden door er onder meer op te wijzen dat de bemiddelingsovereenkomst met hem als bestuurder van Tulip Air Lease is gesloten28..
Na bewijslevering heeft de rechtbank in rechtsoverweging 1.14 van het eindvonnis de afwijzing van de vordering van [eiseres] tegen [verweerder] gegrond op de bewezenverklaring dat [verweerder] niet in privé, maar in zijn hoedanigheid van directeur van Tulip Air Lease heeft gehandeld.
De aansprakelijkheid van [verweerder] als bestuurder is derhalve in eerste aanleg in het geheel niet aan de orde geweest.
2.13
In hoger beroep heeft [eiseres] haar vordering jegens [verweerder] op de in eerste aanleg aangevoerde grond gehandhaafd en daarnaast de grondslag van haar vordering in zoverre uitgebreid dat zij ook rekening houdt met het geval dat Tulip Air Lease als haar contractpartij wordt gezien, in de zin dat het handelen van [verweerder] in dit kader aan Tulip Air Lease moet worden toegerekend. In beide gevallen dient dit volgens [eiseres] te leiden tot persoonlijke aansprakelijkheid van [verweerder]29..
2.14
Het hof heeft – in cassatie niet bestreden – de grieven 1 tot en met 10 betrokken op de stellingname van [eiseres] dat de bemiddelingsovereenkomst met [verweerder] in privé is gesloten en dat de volmachten aan [verweerder] in privé zijn verstrekt, en heeft daarover in de rechtsoverwegingen 5.1 tot en met 9 geoordeeld.
Het hof is daarin, evenals de rechtbank, tot de slotsom gekomen dat [verweerder] is geslaagd in het leveren van tegenbewijs tegen het voorshands bewezen geachte feit dat hij in privé handelde.
2.15
De uitbreiding van de grondslag van de vordering is door [eiseres] aan de orde gesteld in de elfde grief, waarin, evenals in de tweede grief, wordt opgekomen tegen rechtsoverweging 1.14 van het eindvonnis van de rechtbank, maar dan voor zover de rechtbank de vordering van [eiseres] tegen [verweerder] afwijst. De grief en toelichting daarop luiden als volgt30.:
“Grief 11
Ten onrechte heeft de rechtbank in het eindvonnis in rechtsoverweging 1.14, rechtsoverweging 2.3 overwogen en in de beslissing besloten dat de vordering van [eiseres] tegen [verweerder] moet worden afgewezen.
Toelichting
Indien en voor zover uw Gerechtshof met [eiseres] van mening is dat [verweerder] in privé heeft gehandeld, is [verweerder] aansprakelijk voor de door [eiseres] geleden schade op grond van een toerekenbare tekortkoming en onrechtmatige daad. Ook indien en voor zover uw Gerechtshof meent dat [verweerder] in zijn hoedanigheid heeft gehandeld van directeur van Tulip Air Lease, is [verweerder] echter in privé aansprakelijk op grond van onrechtmatige daad, al dan niet rechtstreeks, en/of op grond van misbruik van identiteit/rechtspersoonlijkheid en/of bestuurders- en of aandeelhoudersaansprakelijkheid. In het onderstaande zal dit worden uitgewerkt.”
2.16
Daarna volgt een uiteenzetting van de in de toelichting genoemde aansprakelijkheidsgronden, achtereenvolgens:
- ( i) “Toerekenbare tekortkoming” (nr. 180-187),
- ( ii) “Onrechtmatige daad bij handelen in privé” (nr. 188-191) en
- ( iii) “Onrechtmatige daad van [verweerder] ook bij handelen als bestuurder” (nr. 192-205).
De laatste grond is onderverdeeld in: a “Onrechtmatige daad bestuurder” (nr. 193-198),
b “Misbruik van identiteit” (nr. 199-202) en
c “Vereenzelviging” (nr. 203-205).
In de aan de gronden (i) en (ii) gewijde nummers 180-191 wordt de in eerste aanleg verdedigde opvatting herhaald dat [verweerder] in privé buiten de volmachten is getreden en daarom wegens wanprestatie of onrechtmatige daad aansprakelijk is.
2.17
Het hof herformuleert, in cassatie niet bestreden, de elfde grief in de klacht dat [verweerder] in privé aansprakelijk is voor de door [eiseres] geleden schade. Vervolgens splitst ook het hof grief 11 in twee gedeelten en doet het de aan de aansprakelijkheidsvordering ten grondslag gelegde gronden (i) en (ii) kort af met de overweging in rechtsoverweging 11 dat de grief faalt op grond van hetgeen hiervoor is overwogen.
2.18
De hiervoor onder (iii) genoemde aansprakelijkheidsgrond is een uitwerking van de stelling dat [verweerder] is opgetreden als bestuurder van Tulip Air Lease, hetgeen ook blijkt uit nr. 192 van de memorie van grieven tevens akte wijziging eis waarin [eiseres] stelt dat [verweerder] ook in privé aansprakelijk is indien hij in zijn hoedanigheid van bestuurder van Tulip Air Lease heeft gehandeld. Deze stelling kan moeilijk anders worden begrepen dan dat [eiseres] doelt op persoonlijke aansprakelijkheid van [verweerder] als bestuurder van Tulip Air Lease naast de aansprakelijkheid van Tulip Air Lease die in eerste instantie al is komen vast te staan.
2.19
De uitwerking van die grondslag in de subcategorieën a-c sluiten daarbij aan. De subcategorieën b en c spelen in cassatie geen rol. Deze heeft het hof in de rechtsoverwegingen 13.2 en 13.3 beoordeeld, maar daartegen zijn in cassatie geen klachten gericht.
2.20
Subcategorie a wordt in de memorie van grieven tevens akte wijziging eis als volgt toegelicht31.:
“194. Duidelijk is dat [verweerder] bij zijn handelingen ter uitvoering van de volmacht heeft gehandeld in strijd met zijn verplichtingen tot een behoorlijke taakuitvoering artikel 2:9 BW. Hem kan immers het ernstige verwijt gemaakt worden dat hij zonder daarvoor de benodigde toestemming te hebben gehad en tegen de instructies in, gelden die aan zijn opdrachtgever toekwamen aan de vennootschap waarover hij de volledige zeggenschap had, heeft laten betalen, en vervolgens dit zonder rechtsgrond aan een ander (Dynamic Air) heeft doorbetaald.
195. Daarbij komt dat [verweerder] wist of redelijkerwijze had moeten begrijpen dat Tulip Air Lease en Dynamic Air niet in staat zouden zijn om aan hun (terugbetalings)verplichtingen te voldoen en geen verhaal zou bieden. Evenmin overigens was de moedermaatschappij Tulip Air Holding II hiertoe in staat. Hiermee is aan de zogenaamde Beklamel-norm voldaan.”
In de memorie van grieven tevens akte wijziging eis wordt aldus duidelijk een beroep gedaan op de bestuurdersaansprakelijkheid van art. 2:9 BW en de daarbij behorende strenge maatstaf van ernstig verwijt.
2.21
Deze uitwerking van grond (iii) onder a komt in de pleitnota op de volgende wijze terug:
“34. Zoals in de memorie van grieven uiteengezet, meent [eiseres] bovendien dat [verweerder] ook jegens haar aansprakelijk is in het geval uw Gerechtshof onverhoopt mocht concluderen dat de gewraakte handelingen zijn verricht in zijn hoedanigheid van bestuurder van Tulip Air of Tulip Air Lease.
35. Vast staat dat [verweerder] er bekend mee was dat Tulip Air Lease niet of nauwelijks aan haar financiële verplichtingen kon voldoen. [verweerder] was er dus ook mee bekend (of had er mee bekend moeten zijn) dat Tulip Air Lease niet zou kunnen voldoen aan haar verplichting tot terugbetalen van de koopsom aan [eiseres], en aldus geen verhaal zou bieden. Herhaald moet worden dat [verweerder], juist op grond van de gang van zaken met betrekking tot de aanbetaling van de koopsom, begreep (of had moeten begrijpen) dat [eiseres] zou protesteren tegen zijn handelswijze, en alsnog aanspraak zou maken op de ontvangst van de restant koopsom. Nu [verweerder], volledig in strijd met zijn instructie, er welbewust voor gekozen heeft de koopsom bij derden terecht te doen komen, valt hem dienaangaande een persoonlijk en voldoende ernstig verwijt te maken.”
2.22
[verweerder] heeft zich in hoger beroep andermaal op het standpunt gesteld dat hij – kort gezegd – altijd en ook in dit geval heeft gehandeld namens één van de Tulip-vennootschappen en dat hij daarom niet in privé aansprakelijk is32..
Verder sluit zijn verweer aan bij de door [eiseres] aangevoerde aansprakelijkheidsgronden (zie hiervoor onder 2.16). Grond (i) wordt besproken in de memorie van antwoord tevens memorie van grieven in het voorwaardelijk incidenteel appel, onder nr. 57-66 (onder “tekortkoming in de nakoming”). De grondslag onrechtmatige daad wordt gekoppeld aan die van tekortkoming in nr. 67:
“Onrechtmatige daad:
Op grond van de hiervoor onder 57 t/m [66] bedoelde omstandigheden heeft [verweerder] noch in privé noch handelend als bestuurder van Tulip Air B.V. en Tulip Air Lease B.V. onrechtmatig jegens [eiseres] gehandeld.
Onder deze en alle andere gegeven omstandigheden kan [verweerder] geen ernstig verwijt worden gemaakt over de wijze waarop de verkoopopbrengst is aangewend.”
Hiermee lijken grond (ii) en grond (iii) (met name onder a) gezamenlijk te worden besproken, waarbij expliciet wordt aangesloten bij de door [eiseres] aangevoerde grondslag van ernstig verwijt. De verdere uiteenzetting in nr. 68-70 lijkt overigens alleen betrekking te hebben op grond (iii) onder a, nu daar enkel wordt ingegaan op de kwestie van de terugbetalingsverplichting, zoals die door [eiseres] aan de orde is gesteld in het kader van grond (iii) onder a33.. Grond (iii) onder b en c worden door [verweerder] apart besproken in nr. 71 en 72.
2.23
Bij de omschrijving van het tweede gedeelte van de elfde grief in rechtsoverweging 12 heeft het hof aangesloten bij de letterlijke bewoordingen van de hierboven onder 2.15 opgenomen geciteerde toelichting van [eiseres].
Het hof heeft vervolgens grond (iii) onder a in rechtsoverweging 13.1 beoordeeld en daarbij de eerste volzin van de hiervoor onder 2.20 geciteerde toelichting in de memorie van grieven samengevat. Rechtsoverweging 13.1 luidt als volgt:
“In de eerste plaats is [verweerder] volgens [eiseres] aansprakelijk op grond van onrechtmatige daad als bestuurder omdat hem een ernstig verwijt kan worden gemaakt en hij wist of redelijkerwijze had moeten begrijpen dat Tulip Air Lease (en ook moedermaatschappij Tulip Air Holding II B.V.) en Dynamic niet in staat zouden zijn om aan hun (terugbetalings)verplichtingen te voldoen en geen verhaal zouden bieden, zodat is voldaan aan de ‘Beklamel-norm’ (HR 6 oktober 1989, NJ 1990, 286). Volgens [verweerder] is hij in dezen niet aansprakelijk en kan hem geen ernstig verwijt worden gemaakt. Daarbij heeft hij er onder meer op gewezen dat bij [A] bekend was dat Tulip Air en Tulip Air Lease geen verhaal boden, en dat deze vennootschappen op instigatie van onder meer [A] zelf als aandeelhouder van een vennootschap genaamd Luchtvaart Beleggingsfonds II zijn ontdaan van bedrijfsmiddelen, lucratieve contracten en personeel.
Het hof overweegt als volgt. Daargelaten de vraag of [verweerder] een voldoende ernstig verwijt kan worden gemaakt (gelet op de tussen partijen geldende wijze van zaken doen), is in confesso dat (ook) [eiseres]/[A] ten tijde van de bemiddelingsovereenkomsten/volmachten op de hoogte was van de slechte financiële situatie van de Tulip-vennootschappen, waaronder Tulip Air en Tulip Air Lease (memorie van grieven tevens akte wijziging eis onder 125; memorie van antwoord tevens memorie van grieven in het voorwaardelijk incidenteel appel onder 68; getuigenverklaring [A]). Onder die omstandigheden kan in dit verband geen aansprakelijkheid van [verweerder] worden aangenomen. De beweerdelijk geschonden norm strekt immers niet tot bescherming van [eiseres] nu deze zelf op de hoogte was van de financiële situatie van de Tulip-vennootschappen. Bijzondere omstandigheden die zouden nopen tot een andersluidend oordeel zijn gesteld noch gebleken. Daar komt bij dat [eiseres] haar stelling dat [verweerder] destijds wist of redelijkerwijze had moeten begrijpen dat ook Dynamic geen verhaal zou bieden, gelet op de gemotiveerde betwisting door [verweerder] (memorie van antwoord tevens memorie van grieven in het voorwaardelijk incidenteel appel onder 69), onvoldoende heeft onderbouwd.”
2.24
Samengevat heeft het hof geoordeeld dat [verweerder] heeft gehandeld als bestuurder van Tulip Air Lease (rechtsoverwegingen 7.5 en 8), dat aan die vaststelling niet afdoet dat de volmachten aan [verweerder] in privé zijn afgegeven (rechtsoverweging 7.6.1) en dat, nu [verweerder] niet in privé heeft gehandeld, de vordering van [eiseres] – voor zover op die grond gebaseerd – moet worden afgewezen (rechtsoverweging 11), terwijl de vordering ook niet voor toewijzing in aanmerking komt voor zover deze is gebaseerd op onrechtmatige daad van [verweerder] in zijn hoedanigheid van bestuurder (rechtsoverweging 12), onder meer omdat [eiseres] op de hoogte was van de slechte financiële situatie bij de Tulip-vennootschappen (rechtsoverweging 13.1), [verweerder] geen misbruik heeft gemaakt van identiteitsverschil (rechtsoverweging 13.2) en er geen sprake is van vereenzelviging (rechtsoverweging 13.3).
Bespreking subonderdeel 1.2
2.25
Uit de hiervoor geciteerde stellingen van [eiseres] en oordelen van het hof blijkt dat het hof heeft onderzocht of de vordering van [eiseres] toewijsbaar is aan de hand van het door [eiseres] aan haar vordering ten grondslag gelegde. Voor zover het subonderdeel stelt dat het hof [verweerder] – in aansluiting bij het in het hiervoor in 2.7 genoemde begrippenkader – op grond van primair daderschap als bestuurder naast Tulip Air Lease persoonlijk aansprakelijk had moeten houden, faalt het. Dit is een kwestie die het hof – terecht – niet heeft beoordeeld34., nu [eiseres] haar vordering, zoals uit het bovenstaande volgt, niet op die grondslag heeft gebaseerd. Meer in het bijzonder heeft [eiseres] niet gesteld welke tot hem gerichte persoonlijke zorgvuldigheidsnorm [verweerder] in dit geval zou hebben geschonden. De enkele (vast)stelling dat [verweerder] buiten de aan hem verstrekte volmachten is getreden is daartoe onvoldoende. Daarmee staat immers nog niet vast dat [verweerder] zelf ook maatschappelijk onbetamelijk heeft gehandeld35..
2.26
Dat het hof die grondslag ook niet in de stellingen van [eiseres] heeft gelezen, acht ik voorts niet onbegrijpelijk. Het hof volgt bij de afdoening van grond (iii) het beroep van [eiseres] op de maatstaf van ernstige verwijtbaarheid. Daaruit kan niet – ook niet in samenhang met het in grond (i) en (ii) door [eiseres] aangevoerde – worden afgeleid dat [eiseres] [verweerder] in het kader van zijn handelen als bestuurder tevens verweet dat hij handelde in strijd met een tot hem gerichte persoonlijke zorgvuldigheidsnorm.
Uit de gedingstukken blijkt daarnaast dat [verweerder] de stellingen van [eiseres] ook niet zo heeft opgevat.
2.27
Subonderdeel 1.2 faalt mitsdien.
2.28
De overige subonderdelen bestrijden verschillende lezingen van de geciteerde rechtsoverwegingen 7.5, 7.6.1, 8 en 11.
2.29
De subonderdelen 1.3 en 1.4 zijn gericht tegen de rechtsoverwegingen 7.5, 8 en 11. Subonderdeel 1.3 klaagt dat voor zover het hof mocht hebben geoordeeld dat niet is komen vast te staan dat [verweerder] persoonlijk de verweten handelingen heeft verricht, dit oordeel onjuist althans onbegrijpelijk is. Volgens subonderdeel 1.4 is voor zover het hof heeft geoordeeld dat niet is komen vast te staan dat [verweerder] in privé heeft gehandeld aldus moet worden verstaan dat de feitelijk door [verweerder] verrichte handelingen rechtens zouden hebben te gelden als handelingen van uitsluitend een Tulip-vennootschap, dat oordeel onjuist dan wel onvoldoende begrijpelijk gemotiveerd.
2.30
Beide subonderdelen missen feitelijke grondslag omdat uit de vastgestelde feiten volgt dat [verweerder] de verweten handelingen naar het oordeel van het hof persoonlijk heeft verricht (subonderdeel 1.3) en het hof niet heeft geoordeeld dat de feitelijk door [verweerder] verrichte handelingen rechtens zouden hebben te gelden als handelingen van uitsluitend een Tulip-vennootschap (subonderdeel 1.4).
2.31
De subonderdelen 1.5-1.9 zijn gericht tegen rechtsoverweging 7.6.1.
De subonderdelen 1.5 en 1.6 veronderstellen dat het hof heeft geoordeeld dat [verweerder] niet in privé de gevolmachtigde was en klagen vervolgens dat dit oordeel onjuist is.
Ook deze subonderdelen missen feitelijke grondslag omdat het hof in de bestreden rechtsoverweging tot uitgangspunt heeft genomen dat de volmachten aan de persoon van [verweerder] en niet aan hem als directeur van een Tulip-vennootschap zijn verleend.
2.32
De subonderdelen 1.736.-1.9 gaan uit van de lezing dat het hof heeft geoordeeld dat de volmachten wel aan [verweerder] zijn verleend, maar dat niet kan worden gezegd dat [verweerder] de handelingen als vertegenwoordiger/gevolmachtigde in privé heeft verricht.
Subonderdeel 1.8 klaagt dat een dergelijk oordeel onjuist is omdat aldus wordt miskend dat de persoon aan wie een volmacht wordt verleend degene is die bevoegd is om in naam van de volmachtgever rechtshandelingen te verrichten.
2.33
Subonderdeel 1.8 kan niet tot cassatie leiden omdat het uitgaat van een onjuiste rechtsopvatting. Dat een natuurlijk persoon als gevolmachtigde is aangewezen, laat onverlet dat de door hem in het kader van die volmacht verrichte (feitelijke) handelingen in zijn verhouding tot de vennootschap voor wie hij als bestuurder optreedt, in beginsel aan die vennootschap worden toegerekend. In het vennootschapsrecht is immers uitgangspunt dat bij door de functionarissen van de vennootschap aan derden toegebrachte schade, de aansprakelijkheid primair bij de vennootschap rust37.. Het handelen van de betrokken bestuurder wordt toegerekend aan de vennootschap indien het handelen van de bestuurder in het maatschappelijk verkeer als gedraging van de vennootschap moet worden aangemerkt38.. Als de bestuurder in de uitoefening van zijn bestuurstaak een bepaalde handeling verricht zal hiervan sprake zijn39..
2.34
Subonderdeel 1.9 klaagt dat voor zover het hof een en ander niet heeft miskend, zijn oordeel onvoldoende begrijpelijk is gemotiveerd.
Het subonderdeel valt vervolgens elk van de in rechtsoverweging 7.6.1 voor zijn oordeel gegeven motiveringen van het hof aan.
Met betrekking tot de overweging dat en waarom het voor de hand lag om de volmachten aan [verweerder] te verlenen, maakt het hof, evenals de rechtbank in rechtsoverweging 1.13 van haar eindvonnis, onderscheid tussen het optreden van [verweerder] als vertegenwoordiger van [eiseres] bij de verkoop van de vliegtuigen en het sluiten van de bemiddelingsovereenkomst en de verlening van de volmachten in de relatie tussen [eiseres] en [verweerder]. Dit onderscheid is niet onvoldoende begrijpelijk, nog daargelaten dat de klacht niet vermeld waarom dat onduidelijk zou zijn.
2.35
Ten aanzien van de ‘verzekeringskwestie’ klaagt het subonderdeel dat de verwijzing van het hof naar de overwegingen van de rechtbank in het eindvonnis40.geen voldoende motivering vormt en voorts dat het hof de stellingen met betrekking tot de vraag of de afwikkeling van de verzekeringskwestie onder de volmacht viel, in rechtsoverweging 7.6.3 in het midden heeft gelaten, zodat in cassatie hypothetisch vaststaat dat dat niet het geval was.
2.36
Het subonderdeel gaat in zoverre uit van een verkeerde lezing. De verwijzing heeft betrekking op de legitimatie van [verweerder] jegens de koper van de vliegtuigen en betreft niet de vraag of het handelen van [verweerder] in het kader van het verkrijgen van de verzekeringsuitkering van een van de vliegtuigen al of niet werd bestreken door een volmacht. Dat het hof in rechtsoverweging 7.6.3 een bespreking van de grieven van [eiseres] met betrekking tot de volmacht in verhouding tot het verkrijgen van de verzekeringsuitkering achterwege heeft gelaten, is ook niet onbegrijpelijk nu dit, gezien hetgeen het hof eerder had overwogen met betrekking tot het optreden van [verweerder] bij de verkoop van de vliegtuigen, niet tot een andere uitkomst van het hoger beroep had kunnen leiden.
Welke werkzaamheden precies onder de volmacht konden worden gebracht en op welke wijze derden de aan [verweerder] afgegeven volmachten mogelijk hebben opgevat, doet niet ter zake bij beantwoording van de vraag in welke hoedanigheid [verweerder] de bemiddelingsovereenkomst met [eiseres] is aangegaan. De aan [verweerder] afgegeven volmachten vormden daarvoor slechts een aanwijzing, maar zijn niet van doorslaggevende betekenis.
2.37
Het subonderdeel klaagt tot slot dat de motivering met betrekking tot de ondertekening van de volmachten door [verweerder] zelf onvoldoende is.
Het hof heeft in de rechtsoverwegingen 7.1-7.3 feitelijk en in cassatie niet bestreden geoordeeld dat uit de gedingstukken blijkt dat [verweerder] in het kader van de exploitatie van diverse vliegtuigen, waaronder [001] en [002], nooit in privé handelde doch steeds in de hoedanigheid van directeur van een Tulip-vennootschap, dat [A], en daarmee ook [eiseres] (waarvan hij president was), wisten dat [verweerder] in genoemd kader niet in privé handelde doch steeds in de hoedanigheid van directeur van een Tulip-vennootschap en dat [eiseres]/[A] haar kennelijke bedoeling/wens dat [verweerder] in het kader van de onderhavige bemiddelingsovereenkomst en volmachten als privépersoon werd ingeschakeld, niet duidelijk hebben gemaakt. In dit licht is de overweging van het hof dat de ondertekening door [verweerder] van de volmachten zonder vermelding van zijn hoedanigheid van directeur van een Tulip-vennootschap niet de verkeerde indruk kan hebben gewekt bij [eiseres], niet onvoldoende begrijpelijk. Dat het hof niet heeft vastgesteld voor welke Tulip-vennootschap hij precies optrad, doet daar niet aan af.
Ook deze klacht faalt derhalve.
2.38
De subonderdelen 1.11 en 1.12 nemen tot uitgangspunt dat het hof in de rechtsoverwegingen 8 en 11 heeft geoordeeld dat [verweerder] niet in privé aansprakelijk is omdat hem van zijn handelen (in hoedanigheid van bestuurder verricht) geen ernstig verwijt kan worden gemaakt. Volgens de subonderdelen is dat oordeel dan onjuist en/of ontoereikend gemotiveerd.
2.39
De subonderdelen missen feitelijke grondslag nu het hof in de bestreden rechtsoverwegingen de maatstaf van ernstig verwijt niet heeft aangelegd.
Dit leidt ertoe dat alle klachten van het eerste onderdeel falen.
2.40
Onderdeel 2 bestaat uit zeven subonderdelen41.en komt op tegen de hiervoor onder 2.23 reeds geciteerde rechtsoverweging 13.1.
Volgens subonderdeel 2.2 geeft het oordeel van het hof dat de norm zoals die onder meer in het arrest Ontvanger/[B] is aanvaard, niet strekt tot bescherming van [eiseres] nu deze op de hoogte was van de slechte financiële situatie bij de Tulip-vennootschappen, blijk van een onjuiste rechtsopvatting. Het subonderdeel betoogt daartoe dat deze norm juist wel strekt tot bescherming van een schuldeiser zoals [eiseres] die heeft getracht te voorkomen dat het gevaar dat de Tulip-vennootschappen niet aan hun financiële verplichtingen zouden kunnen voldoen zich zou verwezenlijken, door aan [verweerder] (persoonlijk) volmachten te verlenen en specifieke instructies te geven, terwijl [verweerder] in weerwil daarvan de volmachten heeft overschreden door de koopsom van de vliegtuigen over te maken aan een derde.
Subonderdeel 2.3 richt tegen dat oordeel een motiveringsklacht.
2.41
Zoals hiervoor onder 2.8 vermeld, volgt uit het Spaanse villa-arrest dat voor de vraag welke maatstaf moet worden aangelegd bij aansprakelijkheid van een bestuurder, bepalend is tot wie de geschonden norm zich richt. Richt deze zich tot de vennootschap, dan dient de aansprakelijkheid van de bestuurder te worden beoordeeld aan de hand van de strenge maatstaf dat de bestuurder van zijn handelen, mede gelet op zijn verplichting tot een behoorlijke taakuitoefening als bedoeld in art. 2:9 BW, persoonlijk een (voldoende) ernstig verwijt moet kunnen worden gemaakt. In het door het subonderdeel aangehaalde arrest Ontvanger/[B]42.heeft de Hoge Raad geoordeeld dat deze strenge maatstaf van persoonlijk ernstig verwijt niet alleen opgeld doet bij verzaking van contractuele verplichtingen, maar ook bij – de in de rechtspraak minder vaak voorkomende situatie van – schending van wettelijke verplichtingen43.. De Hoge Raad overweegt in rechtsoverweging 3.5 als volgt:
“(…) Het gaat in een geval als het onderhavige om benadeling van een schuldeiser van een vennootschap door het onbetaald en onverhaalbaar blijven van diens vordering. Ter zake van deze benadeling zal naast de aansprakelijkheid van de vennootschap mogelijk ook, afhankelijk van de omstandigheden van het concrete geval, grond zijn voor aansprakelijkheid van degene die als bestuurder (i) namens de vennootschap heeft gehandeld dan wel (ii) heeft bewerkstelligd of toegelaten dat de vennootschap haar wettelijke of contractuele verplichtingen niet nakomt. In beide gevallen mag in het algemeen alleen dan worden aangenomen dat de bestuurder jegens de schuldeiser van de vennootschap onrechtmatig heeft gehandeld waar hem, mede gelet op zijn verplichting tot een behoorlijke taakuitoefening als bedoeld in art. 2:9 BW een voldoende ernstig verwijt kan worden gemaakt (vgl. HR 18 februari 2000, nr. C98/208, NJ 2000, 295). Voor de onder (i) bedoelde gevallen is in de rechtspraak de maatstaf aanvaard dat persoonlijke aansprakelijkheid van de bestuurder van de vennootschap kan worden aangenomen wanneer deze bij het namens de vennootschap aangaan van verbintenissen wist of redelijkerwijze behoorde te begrijpen dat de vennootschap niet haar verplichtingen zou kunnen voldoen en geen verhaal zou bieden, behoudens door de aan te voeren omstandigheden op grond waarvan de conclusie gerechtvaardigd is dat hem ter zake van de benadeling geen persoonlijk verwijt gemaakt kan worden. In de onder (ii) bedoelde gevallen kan de betrokken bestuurder voor schade van de schuldeiser aansprakelijk worden gehouden indien zijn handelen of nalaten als bestuurder ten opzichte van de schuldeiser in de gegeven omstandigheden zodanig onzorgvuldig is dat hem daarvan persoonlijk een ernstig verwijt kan worden gemaakt. Van een dergelijk ernstig verwijt zal in ieder geval sprake kunnen zijn als komt vast te staan dat de bestuurder wist of redelijkerwijze had behoren te begrijpen dat de door hem bewerkstelligde of toegelaten handelwijze van de vennootschap tot gevolg zou hebben dat deze haar verplichtingen niet zou nakomen en ook geen verhaal zou bieden voor de als gevolg daarvan opgetreden schade. Er kunnen zich echter ook andere omstandigheden voordoen op grond waarvan een ernstig persoonlijk verwijt kan worden aangenomen. (…)”
2.42
De norm die aan de – strenge – maatstaf van bestuurdersaansprakelijkheid ten grondslag ligt, strekt niet alleen tot bescherming van de bestuurder zelf, maar dient mede de schuldeisers van de vennootschap op het moment dat de vennootschap geen verhaal biedt. Zij kunnen hun schade op de bestuurder verhalen indien het, samengevat, aan het handelen van de bestuurder is te wijten dat de vennootschap schade heeft veroorzaakt. In het bestreden oordeel van het hof ligt terecht besloten dat die norm niet tot bescherming van elke schuldeiser van de vennootschap strekt, maar slechts tot de schuldeiser wiens schade uitsluitend door het handelen van de betrokken bestuurder is ontstaan. Het op de hoogte zijn van [A] (en dus [eiseres]) van de slechte financiële situatie van de Tulip-vennootschappen wordt niet bestreden. Daarnaast heeft het hof geoordeeld dat [eiseres] – ondanks haar wetenschap met betrekking tot de financiële situatie bij Tulip Air Lease – er voor heeft gekozen om een bemiddelingsovereenkomst met Tulip Air Lease (en niet met [verweerder] persoonlijk) te sluiten. Gelet op deze omstandigheden is de schade dan niet uitsluitend door het handelen van [verweerder] ontstaan, ook al heeft diens handelen bijgedragen aan het ontstaan ervan. Die overweging is voldoende om het bestreden oordeel te dragen. Daar komt bij dat het hof feitelijk en in cassatie niet bestreden heeft geoordeeld dat bijzondere omstandigheden die zouden nopen tot een andersluidend oordeel gesteld noch gebleken zijn.
Het oordeel van het hof geeft mitsdien niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is voldoende begrijpelijk gemotiveerd.
2.43
De subonderdelen 2.4-2.7 richten klachten tegen het slot van rechtsoverweging 13.1, waar het hof heeft overwogen dat [eiseres] haar stelling dat [verweerder] destijds wist of redelijkerwijs had moeten weten dat ook Dynamic onvoldoende verhaal zou bieden, gezien de gemotiveerde betwisting van [eiseres] onvoldoende heeft onderbouwd.
2.44
De subonderdelen kunnen niet tot cassatie leiden nu de afwijzing van de vordering tegen [verweerder], voor zover hij in zijn hoedanigheid als bestuurder van Tulip Air Lease wordt aangesproken, zelfstandig wordt gedragen door het – in cassatie tevergeefs bestreden – oordeel dat de aan orde zijnde norm niet strekt tot bescherming van [eiseres] vanwege de bij [A] aanwezige wetenschap dat de financiële situatie van de Tulip-vennootschappen slecht was.
3. Conclusie
De conclusie strekt tot verwerping van het cassatieberoep.
De Procureur-Generaal bij de
Hoge Raad der Nederlanden
A-G
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 09‑05‑2014
Voor zover thans van belang. Zie voor de procedure in eerste aanleg de vonnissen van de rechtbank te Rotterdam van 17 september 2008 en 11 november 2009, beide rov. 1.1. Voor de procedure in hoger beroep zie het tussenarrest van het hof te ’s-Gravenhage van 31 augustus 2010, rov. 1.1-1.7 en het bestreden arrest van het hof te Den Haag van 26 maart 2013, rov. 1.
[eiseres] heeft in het petitum van de dagvaarding primair veroordeling gevraagd van drie gedaagden, te weten Tulip Air Lease, Dynamic en [verweerder], maar bij de toelichting op haar primaire vordering veroordeling gevraagd van Tulip Air Lease en [verweerder]. De rechtbank heeft de primaire vordering in rov. 1.16 van haar vonnis van 11 november 2009 zo gelezen dat deze zich richt tegen Tulip Air Lease en [verweerder]. Zie echter ook rov. 3 van het bestreden arrest.
Zie de samenvatting van de rechtbank in rov. 3.1 van het vonnis van 17 september 2008.
Zie rov. 2 van het arrest van het hof van 31 augustus 2010.
MvG tevens akte wijziging eis, nr. 220.
De cassatiedagvaarding is op 26 juni 2013 betekend.
De inhoud van beide procesdossiers komt niet overeen. In het B-dossier ontbreekt het herstelexploot van 6 maart 2010 (nr. 15 A-dossier) en in het A-dossier ontbreekt de schriftelijke dupliek (nr. 28 B-dossier).
Subonderdeel 1.1 bevat geen klacht en subonderdeel 1.10 mist zelfstandige betekenis.
HR 23 november 2012, ECLI:NL:HR:2012:BX5881, NJ 2013/302, m.nt. P. van Schilfgaarde; JA 2013/59 m.nt. F. Leopold en R. van Vlooten; JOR 2013/40, m.nt. W.J.M. van Andel en K. Rutten (Spaanse villa). Het arrest is tevens besproken door M. Stolp, Enkele belangrijke aspecten van bestuurdersaansprakelijkheid ex art. 6:162 BW belicht, NJB 2013/1344, afl. 22, p. 1440-1447; M.J. Kroeze, Bestuurdersaansprakelijkheid of eigen onrechtmatige daad. Maatstaf voor aansprakelijkheid, OR 2013/47, p. 243-246; E. van Wechem, Kroniek vermogensrecht, NJB 2013/785, afl. 15, p. 954-955; H.-J. de Kluiver, Kroniek van het Ondernemingsrecht, NJB 2013/789, afl. 15, p. 997-998, onder 8; L. Timmerman, Structuur en gedragsnorm in de ondernemingsrechtspraak van de Hoge Raad, WPNR 2013/6969, p. 247, voetnoot 12; F. Verstijlen, Van bestuurders, onrecht en verwijtbaarheid, NJB 2013/551, afl. 11, p. 664-670; M.H.C. Sinnighe Damsté, Externe bestuurdersaansprakelijkheid versus onrechtmatige daad, TOP 2013, afl. 1, p. 32-36; M.J.G.C. Raaijmakers, Costa Blanca: directe aansprakelijkheid bestuurder buiten BV om, AA 2013, p. 125-128; P. Olden, Toerekening of afrekening?, OR 2013/1, p. 3-4; J. de Meij, Zij aan zij aansprakelijk: wanneer verliest de bestuurder zijn vennootschappelijke bescherming?, V&O 2013, afl. 1, p. 1-4; J.B. Huizink, Maakt de Hoge Raad het vennootschapsrecht opnieuw nodeloos ingewikkeld?, O&F 2013, afl. 1, p. 23-32.
Stolp, t.a.p., p. 1440-1442, met verwijzing in voetnoot 5 naar de in de voorgaande voetnoot genoemde publicaties van Olden, Raaijmakers, De Meij, en Verstijlen.
Stolp, t.a.p., p. 1446. Zo ook Kroeze, t.a.p., p. 245 en Sinninghe Damsté, t.a.p., p. 35.
Stolp, t.a.p., p. 1447. Volgens Kroeze, t.a.p., p. 245 en 246, is het feit dat [C] bestuurder van een vennootschap was, bijna een toevallige bijkomstigheid in relatie tot het onrechtmatig handelen en kan het bemiddelen bij de onroerend goedtransactie weliswaar worden toegerekend aan de vennootschap, maar is het geen bestuurshandeling.
Sinninghe Damsté, t.a.p., p. 35 en 36.
T.a.p.
HR 25 juni 1999, ECLI:NL:HR:1999:ZC2936, NJ 2000/33, m.nt. P.A. Stein.
Zo ook De Meij, t.a.p., p. 4. Zie echter ook de annotatie van Van Schilfgaarde, onder 6.
T.a.p.
Onder 4.7-4.11 van zijn conclusie vóór het arrest Spaanse villa, daarbij aansluitend bij S.N. de Valk, Aansprakelijkheid van leidinggevenden, 2009, p. 128 e.v. De Hoge Raad maakt dit onderscheid in het Spaanse villa-arrest overigens niet, althans niet expliciet, zie ook Van Schilfgaarde onder 7 van zijn annotatie bij dit arrest. Anders: Van Wechem, t.a.p., p. 954-955; De Kluiver, t.a.p., p. 997 en (wellicht) De Meij, t.a.p., p. 3.
Dit was bijv. het geval in HR 12 mei 2000, ECLI:NL:HR:2000:AA5774, NJ 2000/440 en HR 15 oktober 1982, ECLI:NL:HR:1982:AG457, NJ 1984/21, m.nt. F.H.J. Mijnssen.
Olden, t.a.p., p. 4, spreekt in dit geval van opzettelijk buiten de vennootschappelijke orde treden door de bestuurder. Zie ook De Meij, t.a.p., p. 4.
Huizink, t.a.p., p. 28, onder 15 en 17, vraagt zich af of bij deze tweede maatstaf wel van bestuurdersaansprakelijkheid kan worden gesproken.
Vgl. 4.11 van de conclusie van A-G Timmerman vóór het Spaanse villa-arrest; Stolp, t.a.p., p. 1447; Sinnighe Damsté, t.a.p., p. 35-36.
Hierover Van Schilfgaarde onder 2 en 4 van zijn annotatie.
Zie HR 20 juni 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC4959, NJ 2009/21; JOR 2008/260, m.nt. Y. Borrius, rov. 5.3; HR 8 december 2006, ECLI:NL:HR:2006:AZ0758, NJ 2006/659 (Ontvanger/[B]), rov. 3.5, HR 29 november 2002, ECLI:NL:HR:2002:AE7011, NJ 2003/455 ([E]), rov. 3.4.5 en HR 18 februari 2000, ECLI:NL:HR:2000:AA4873, NJ 2000/295, m.nt. J.M.M. Maeijer, rov. 3.4.1.
Inleidende dagvaarding, nr. 13; CvR, nr. 26; conclusie na enquête alsmede akte uitlating producties, nr. 39-45.
CvA, nr. 19-20; CvD, nr. 3-4; conclusie na getuigenverhoor, tevens akte overlegging producties, nr. 37-39.
MvG tevens akte wijziging eis, nr. 16 en 59.
MvG tevens akte wijziging eis, nr. 178 en 179.
De voetnoten in de tekst van de MvG tevens akte wijziging eis zijn in het citaat niet overgenomen.
MvA tevens MvG in het voorwaardelijk incidenteel appel, nr. 40-46.
Zie m.n. MvG tevens akte wijziging eis, nr. 195.
Terzijde merk ik op dat het hof pas bij voldoende feitelijke grondslag in de gedingstukken op de voet van art. 25 Rv. had behoren te onderzoeken of de vordering van [eiseres] tegen [verweerder] kon worden toegewezen op de grond dat [verweerder] als bestuurder van Tulip Air Lease in strijd heeft gehandeld met een tot hem gerichte persoonlijke zorgvuldigheidsnorm. Zie over het ambtshalve aanvullen van rechtsgronden in appel bijv. Asser Procesrecht/Bakels, Hammerstein & Wesseling-van Gent 4 2012/171-174 en Asser Procesrecht/Veegens-Korthals Altes-Groen (2005), nr. 136.
HR 31 januari 1997, ECLI:NL:HR:1997:ZC2266, NJ 1998/704, m.nt. C.J.H. Brunner (De Globe/Groningen), rov. 3.3.
De (algemene) klacht van subonderdeel 1.7 gaat op in die van de subonderdelen 1.8 en 1.9.
Zie de conclusie van A-G Timmerman vóór het Spaanse villa-arrest, onder 4.2.
HR 6 april 1979, ECLI:NL:HR:1979:AH8595, NJ 1980/34, m.nt. C.J.H. Brunner (Kleuterschool Babbel).
Asser/Hartkamp & Sieburgh 6-IV* 2011, nr. 328.
De verwijzing van het hof is niet geheel correct omdat rechtsoverweging 1.13 van het vonnis maar vier alinea’s telt. Naar ik aanneem heeft het hof willen verwijzen naar de laatste alinea, 5e en 6e volzin, waar de rechtbank overweegt: “Laatstbedoeld stuk [de volmacht met betrekking tot [001], W-vG] was ook nodig om de verzekeringsuitkering te kunnen regelen. Die volmachten werden gegeven om [verweerder] jegens derden te legitimeren.”.
Subonderdeel 2.1 bevat geen zelfstandige klacht.
HR 8 december 2006, ECLI:NL:HR:2006:AZ0758, NJ 2006/659 (Ontvanger/[B]).
Aldus A-G Timmerman in 4.2 en 4.7 van zijn conclusie vóór het Spaanse villa-arrest.
Beroepschrift 26‑06‑2013
CASSATIEDAGVAARDING
Op zesentwintig juni tweeduizenddertien,
op verzoek van
[eiseres] Inc., een vennootschap naar vreemd recht gevestigd te [vestigingsplaats], Verenigde Staten van Amerika (‘[eiseres]’), die woonplaats kiest aan het Gustav Mahlerplein 50 te (1082 MA) Amsterdam, Postbus 75505 (1070 AM) Amsterdam (Houthoff Buruma), ten kantore van de advocaten bij de Hoge Raad mrs. M.M. Stolp en D.A. van der Kooij, die door [eiseres] zijn aangewezen om als zodanig haar te vėrtegenwoordigen in na te melden cassatieprocedure,
[Heb ik, Johannes Cornelis Volkers, toegevoegd kandidaat-gerechtsdeurwaarder ten kantore van Athur Pieter Andries Spaargaren, gerechtsdeurwaarder te Amsterdam en aldaar kantoorhoudende aan de Maassluisstraat 258;]
[verweerder], wonende te [woonplaats], gemeente [gemeente] (‘[verweerder]’) die in de vorige instantie laatstelijk woonplaats heeft gekozen te (1181 GV) Amstelveen aan Rembrandtweg 665-F, ten kantore van de advocaat mr. J.J.M. van Driel,
- 1.
op laatstvermeld adres exploot gedaan op de voet van art. 63 lid 1 Rv, sprekende met en een afschrift hiervan latende aan: [de heer J.J.M. van Driel, voornoemd in persoon;]
- 2.
aangezegd dat [eiseres] cassatieberoep instelt tegen het eindarrest, gewezen op 26 maart 2013, van het Gerechtshof te Den Haag (het ‘hof’), in de zaak met zaaknummer 200.058.403/01, tussen [eiseres] als appellant en [verweerder] als geïntimeerde (het ‘arrest’);
- 3.
gedagvaard om op vrijdag 12 juli 2013, om 10.00 uur 's ochtends, vertegenwoordigd door een advocaat bij de Hoge Raad te verschijnen op de zitting van de Hoge Raad in diens gebouw aan de Kazernestraat 52 te Den Haag;
- 4.
aangezegd dat bij verschijning in het geding van gedaagde een griffierecht zal worden geheven. De hoogte van de griffierechten is vermeld in de meest recente bijlage behorend bij de Wet griffierechten burgerlijke zaken, die onder meer is te vinden op de website: www.kbvg.nl/griffierechtentabel, van een persoon die onvermogend is, een bij of krachtens de wet vastgesteld griffierecht voor onvermogenden wordt geheven, indien hij op het tijdstip waarop het griffierecht wordt geheven heeft overgelegd:
- 1e.
een afschrift van het besluit tot toevoeging, bedoeld in artikel 29 van de Wet op de rechtsbijstand, of indien dit niet mogelijk is ten gevolge van omstandigheden die redelijkerwijs niet aan hem zijn toe te rekenen, een afschrift van de aanvraag, bedoeld in artikel 24, tweede lid, van de Wet op de rechtsbijstand, dan wel
- 2e.
een verklaring van het bestuur van de raad voor rechtsbijstand, bedoeld in artikel 7, derde lid, onderdeel e, van de Wet op de rechtsbijstand waaruit blijkt dat zijn inkomen niet meer bedraagt dan de inkomens bedoeld in de algemene maatregel van bestuur krachtens artikel 35, tweede lid, van die wet;
- 5.
aangezegd voorts dat het griffierecht binnen vier weken nadat de verweerder in het geding is verschenen door hem moet zijn betaald, bij gebreke waarvan zijn recht vervalt om verweer in cassatie te voeren of om van zijn zijde in cassatie te komen;
- 6.
[eiseres] voert tegen het arrest aan als:
Middel van cassatie
Schending van het recht en/of verzuim van wezenlijke vormen doordat het hof heeft overwogen en beslist als in het arrest is weergegeven, zulks op de volgende, mede in hun onderlinge samenhang in aanmerking te nemen gronden:
Inleiding
1.
In het kader van een bemiddelingsopdracht heeft [verweerder] als gevolmachtigde van [eiseres] in maart 2004 twee vliegtuigen verkocht. [eiseres] heeft slechts een klein deel van de koopsom (USD 25.000) voor deze vliegtuigen ontvangen, het leeuwendeel van de koopsom, ter grootte van een bedrag van USD 230.000, heeft zij nimmer ontvangen, omdat [verweerder] heeft bewerkstelligd dat de koper dit bedrag heeft overgemaakt op een bankrekening van Tulip Air Lease B.V. (‘Tulip Air Lease’, een vennootschap waarvan [verweerder] bestuurder en middelijk aandeelhouder was) en van dit bedrag vervolgens direct een bedrag van USD 160.000 is doorbetaald aan Dynamic Air B.V. (‘Dynamic’) en het resterende bedrag ten goede is gekomen aan Tulip-activiteiten. Vanwege de (reeds op dat moment bestaande) zwakke financiële positie van Tulip Air Lease en Dynamic hebben zij de betreffende bedragen niet aan [eiseres] kunnen (terug)betalen.
2.
Voor zover in cassatie van belang, houdt [eiseres] [verweerder] aansprakelijk voor de schade die eruit bestaat dat zij het restant koopsom (ad USD 230.000) niet heeft ontvangen. Daaraan heeft [eiseres] ten grondslag gelegd dat [verweerder] onrechtmatig jegens haar heeft gehandeld doordat [verweerder], door over het bedrag van USD 230.000 te beschikken ten gunste van Tulip Air Lease en Dynamic, buiten de hem door [eiseres] verleende volmachten is getreden en heeft gehandeld in strijd met de expliciete instructie van [eiseres] dat de koopsom rechtstreeks door de koper aan [eiseres] moest worden overgemaakt.
3.
De rechtbank heeft geoordeeld dat [verweerder] niet over een volmacht van [eiseres] beschikte om over de (restant) koopsom van USD 230.000 te beschikken ten gunste van Tulip Air Lease en Dynamic.1. Niettemin werd de vordering van [eiseres] tegen [verweerder] afgewezen, nu [verweerder] volgens de rechtbank erin geslaagd was te bewijzen dat hij niet privé handelde, maar in zijn hoedanigheid van bestuurder van Tulip Air Lease.2.
4.
Volgens het hof heeft de rechtbank terecht de vordering tegen [verweerder] in privé afgewezen, nu (gelet op het door [verweerder] geleverde tegenbewijs) niet is komen vast te staan dat [verweerder] in privé heeft gehandeld.3. Evenmin is [verweerder] naar het oordeel van het hof in privé aansprakelijk wegens zijn handelen als bestuurder van Tulip Air Lease. Daartoe overwoog het hof dat de door [eiseres] aan deze vordering mede ten grondslag gelegde norm, die inhoudt dat een bestuurder een persoonlijk ernstig verwijt valt te maken als hij ten tijde van handelen wist of redelijkerwijze moest weten dat de vennootschap niet in staat zou zijn om het verschuldigde bedrag aan de schuldeiser te voldoen en voor de daardoor optredende schade geen verhaal zou bieden, niet strekt tot bescherming van [eiseres] nu deze zelf op de hoogte was van de financiële situatie van de Tulip-vennootschappen. Voorts overwoog het hof dat [eiseres] haar stelling dat [verweerder] wist of moest weten dat ook Dynamic geen verhaal zou bieden, onvoldoende heeft onderbouwd.4.
5.
Tegen deze oordelen keert zich het middel.
Klachten
Onderdeel 1:
1.1.
In rov. 8 heeft het hof geoordeeld dat de rechtbank de vordering tegen [verweerder] terecht heeft afgewezen, nu, blijkens 's hofs aan rov. 8 voorafgaande overwegingen, niet is komen vast te staan dat [verweerder] in privé heeft gehandeld. In het verlengde hiervan heeft het hof in rov. 11 geoordeeld dat voor zover grief 11 aanvoert dat [verweerder] in privé aansprakelijk is omdat [verweerder] in privé heeft gehandeld, deze grief faalt op grond van hetgeen in het voorgaande (rov. 5.1 t/m 8) is overwogen.
1.2.
's Hofs oordeel in rov. 8 en 11 dat [verweerder] niet in privé aansprakelijk is nu hij weliswaar zelf heeft gehandeld maar niet in privé, getuigt van een onjuiste rechtsopvatting. Aldus wordt namelijk miskend dat hij die jegens een ander een toerekenbare onrechtmatige daad pleegt op grond van art. 6:162 BW aansprakelijk is voor de daardoor veroorzaakte schade. Het hof ziet immers eraan voorbij dat [verweerder] aansprakelijk is voor het (feitelijk) door hem verrichte handelen als dit handelen een. onrechtmatige daad oplevert die hem kan worden toegerekend, althans het hof miskent dat van (persoonlijke) aansprakelijkheid van [verweerder] ook sprake kan zijn als zijn handelen niet ‘in privé’ maar in de hoedanigheid van bestuurder wordt verricht. Indien het hof dit niet heeft miskend dan is zijn oordeel ontoereikend gemotiveerd, nu niet valt in te zien waarom [verweerder] niet in privé aansprakelijk is als vaststaat,5. althans door [eiseres] gemotiveerd is aangevoerd, dat [verweerder] buiten de grenzen van de hem door [eiseres] verleende volmachten is getreden en heeft gehandeld in strijd met de aan hem gegeven instructie van [eiseres], terwijl [verweerder] bovendien wist of redelijkerwijs behoorde te weten dat Tulip Air Lease niet in staat zou zijn om aan de terugbetalingsverplichting jegens [eiseres] te voldoen en geen verhaal zou bieden voor de daardoor veroorzaakte schade.6.
1.3.
Voor zover het hof met de overweging in rov. 8, 11 en 7.5 dat niet is komen vast te staan dat [verweerder] in privé heeft gehandeld, mocht hebben geoordeeld dat niet is komen vast te staan dat [verweerder] persoonlijk de verweten handelingen heeft verricht, is dit oordeel onjuist althans onbegrijpelijk. Volgens het hof heeft immers als vaststaand te gelden dat
- (i)
[verweerder] namens [eiseres] in het kader van de door hem gesloten bemiddelingsovereenkomst op 19 maart 2004 twee vliegtuigen heeft verkocht (rov. 2.2–2.3);
- (ii)
[verweerder] op 14 januari 2004 een schriftelijke door [eiseres] verleende volmacht heeft ondertekend (rov. 2.4);
- (iii)
[verweerder] op 7 juni 2004 een gelijkluidende schriftelijke door [eiseres] verleende volmacht heeft ondertekend (rov. 2.4);
- (iv)
[verweerder] handelend als gevolmachtigde van [eiseres] voor de koopsom een factuur heeft gestuurd, waarop hij heeft gezet dat het bedrag moest worden betaald op de bankrekening van Tulip Air Lease (rov. 2.6);
- (v)
[verweerder] bij fax van 28 oktober 2004 heeft verzocht om het toen nog uitstaande bedrag van USD 230.000 over te maken op de bankrekening van Tulip Air Lease (rov. 2.7);
- (vi)
Tulip Air Lease na ontvangst van dit bedrag, een bedrag van USD 160.000 heeft betaald aan Dynamic (rov. 2.7) terwijl;
- (vii)
[verweerder] ten tijde van het verrichten van bovengenoemde handelingen (via zijn holding) enig aandeelhouder en bestuurder van Tulip Air Lease was (rov. 2.8).
1.4.
Voor zover 's hofs oordeel in rov. 8, 11 en 7.5 dat niet is komen vast te staan dat [verweerder] in privé heeft gehandeld aldus moet worden verstaan dat de feitelijk door [verweerder] verrichte handelingen rechtens zouden hebben te gelden als handelingen van uitsluitend een Tulip-vennootschap, dan is dat oordeel onjuist althans onbegrijpelijk en/of onvoldoende gemotiveerd. Het oordeel is onjuist omdat het hof daarmee miskent dat het feitelijk handelen van een bestuurder van een rechtspersoon dat aan de rechtspersoon kan worden toegerekend, nog steeds ook heeft te gelden als feitelijk handelen van de bestuurder zélf. Indien het hof dit niet heeft miskend dan is zijn oordeel onvoldoende gemotiveerd nu onbegrijpelijk is dat het hof enerzijds heeft vastgesteld dat [verweerder] de hiervóór onder (i) t/m (vii) genoemde handelingen heeft verricht, maar anderzijds in rov. 8, 11 en 7.5 van oordeel is dat deze handelingen uitsluitend voor rekening komen van een Tulip-vennootschap.
1.5.
In rov. 7.6.1 heeft het hof overwogen dat het feit dat de volmachten aan [verweerder] zijn verleend, niet afdoet aan zijn oordeel dat niet is komen vast te staan dat [verweerder] in privé handelde. Voor zover het hof daarmee (in samenhang met rov. 6) mocht hebben geoordeeld dat de volmachten aldus moeten worden uitgelegd dat [verweerder] niet (‘in privé’) de gevolmachtigde was, is dit oordeel rechtens onjuist omdat het hof miskent dat bij de uitleg van een volmacht beslissende, althans grote betekenis moet worden toegekend aan de bewoordingen waarmee wordt aangegeven aan wie de volmacht wordt verleend juist ook gelet op het belang van derden die op de volmacht afgaan. Vaststaat dat de volmachten — uitsluitend — op naam van [verweerder] zijn gesteld nu daarin valt te lezen:7.
‘I hereby authorize Mr. [verweerder] to represent [eiseres] Air Inc. in all matters pertaining to the aircraft with registration number …’
1.6.
Bovendien staat vast dat de volmachten door [verweerder] (persoonlijk) zijn ondertekend (rov. 2.4). Gelet op deze feiten is onjuist althans onbegrijpelijk waarom in weerwil van deze duidelijke bewoordingen en wijze van ondertekening, het hof tot het oordeel is gekomen dat [verweerder] niet ‘in privé’ de gevolmachtigde was. Dit klemt temeer nu
- (i)
[eiseres] heeft gesteld dat de schriftelijke volmachten zijn afgegeven zodat [verweerder] zich jegens derden zou kunnen legitimeren als de bevoegd vertegenwoordiger van [eiseres] en dat op de schriftelijke volmachten staat: ‘TO WHOM IT MAY CONCERN’8. en
- (ii)
het hof niet heeft vastgesteld welke van de Tulip-vennootschappen op grond van de volmachten dan wél de bevoegdheid kreeg om [eiseres] te vertegenwoordigen.9.
1.7.
Voor zover het hof in rov. 7.6.1 mocht hebben geoordeeld dat de volmachten wel aan [verweerder] zijn verleend, maar dat niet kan worden gezegd dat [verweerder] de handelingen als vertegenwoordiger/gevolmachtigde in privé heeft verricht, is dit oordeel onjuist althans onbegrijpelijk en/of onvoldoende gemotiveerd.
1.8.
Het oordeel is onjuist omdat het hof aldus miskent dat de persoon aan wie een volmacht wordt verleend ([verweerder]) degene is die bevoegd is om in naam van de volmachtgever rechtshandelingen te verrichten.
1.9.
Voor zover het hof dit niet heeft miskend, is zijn oordeel onbegrijpelijk en/of onvoldoende gemotiveerd. Zo vormt 's hofs overweging in rov. 7.6.1 dat vermelding op de volmachten dat [verweerder] als bestuurder van een Tulip-vennootschap optrad, vragen zou oproepen bij de koper (extra legitimatie) en het ook niet nodig was, geen begrijpelijke of voldoende motivering voor 's hofs oordeel dat [verweerder] in het kader van de hem verleende volmachten niet ‘in privé’ heeft gehandeld. Evenmin valt in te zien, zoals de rechtbank in rov. 1.13 5e alinea heeft overwogen waarnaar het hof in rov. 7.6.1 verwijst, dat het feit dat [verweerder] bij het regelen van de verzekeringsuitkering voor het verongelukte vliegtuig in het kader van de volmacht heeft gehandeld namens Tulip en niet privé, zou meebrengen dat [verweerder] niet ‘in privé’ de door [eiseres] verleende vertegenwoordigingsbevoegdheid heeft uitgeoefend. Daarmee gaat het hof namelijk eraan voorbij dat [eiseres] juist heeft bestreden dat de afwikkeling van de verzekeringskwestie onder de volmacht viel en dat [eiseres] heeft aangevoerd dat uit de afwikkeling van deze kwestie ook niet valt af te leiden dat [verweerder] niet in privé handelde.10. Het hof heeft de beoordeling van deze stellingen in rov. 7.6.3 in het midden gelaten, nu volgens het hof (in het voorgaande) reeds was gebleken dat niet is komen vast te staan dat [verweerder] ‘in privé’ heeft gehandeld. Zodoende staat in cassatie (in ieder geval hypothetisch) vast dat de afwikkeling van de verzekeringskwestie niet onder de volmacht viel. Ten slotte vormt ook geen afdoende verklaring voor 's hofs oordeel dat [verweerder] niet ‘in privé’ heeft gehandeld ondanks de op zijn naam gestelde volmachten, 's hofs overweging aan het slot van rov. 7.6.1. Daarin overweegt het hof dat gelet op de in rov. 7.1–7.2 geschetste voorgeschiedenis, waaruit blijkt dat [verweerder] bij de uitoefening van zijn werkzaamheden in relatie tot [eiseres] (en haar president en aandeelhouder [A]) steeds in de hoedanigheid van bestuurder van een Tulip-vennootschap handelde, niet gezegd kan worden dat [verweerder] de indruk heeft gewekt dat hij in privé handelde door de volmachten zelf te ondertekenen zonder daarbij te vermelden dat hij optrad als bestuurder van een Tulip-vennootschap. Aldus miskent het hof immers dat deze voorgeschiedenis niet zonder meer meebrengt dat [verweerder] daarom niet ‘in privé’ heeft gehandeld door de volmachten van [eiseres] zelf te ondertekenen en als haar vertegenwoordiger op te treden,11. Verder valt niet in te zien dat de voorgeschiedenis zou meebrengen dat (ook) derden die op de volmacht afgaan, (behoren te) begrijpen dat niet [verweerder] in persoon, maar een Tulip-vennootschap waarvan [verweerder] als bestuurder optreedt dan wel [verweerder] uitsluitend in zijn hoedanigheid, van bestuurder van een Tulip-vennootschap, gevolmachtigd is om [eiseres] te vertegenwoordigen. Dit alles klemt te meer nu het hof niet heeft vastgesteld in welke hoedanigheid [verweerder] dan wél is opgetreden bij de uitoefening van de aan hem verleende volmacht — bijvoorbeeld als werknemer en/of bestuurder van Tulip Air Holding II B.V. of van Tulip Air Lease B.V dan wel van Tulip Air B.V.12.
1.10.
Indien bovenstaande klachten (nrs. 1.5 t/m 1.9) tegen rov. 7.6.1 slagen, vitieert dit ook 's hofs in rov. 8 en 11 neergelegde oordeel dat [verweerder] niet in privé aansprakelijk is nu niet is komen vast te staan dat hij in privé heeft gehandeld.
1.11.
Voor zover het hof in rov. 8 en in rov. 11 mocht hebben geoordeeld dat [verweerder] niet in privé aansprakelijk is omdat hem van zijn handelen (in hoedanigheid van bestuurder verricht) geen ernstig verwijt gemaakt kan worden, dan is dat oordeel onjuist en/of ontoereikend gemotiveerd. Het oordeel is rechtens onjuist omdat het hof
- (i)
miskent dat bij primair/rechtstreeks daderschap van een bestuurder van een vennootschap voor aansprakelijkheid van deze bestuurder niet de voorwaarde geldt dat jegens deze bestuurder een ernstig verwijt gemaakt kan worden maar dat dan de gewone regels van onrechtmatige daad gelden, althans omdat het hof
- (ii)
miskent dat de bestuurder die handelt ter uitoefening van een hem persoonlijk verleende volmacht en die een specifieke instructie heeft gekregen, jegens een derde aansprakelijk kan zijn ook zonder dat deze gevolmachtigde/bestuurder een ernstig verwijt valt te maken.
Indien het hof dit niet heeft miskend dan is zijn oordeel onvoldoende gemotiveerd nu vaststaat dat alleen [verweerder] (persoonlijk) bevoegd was om [eiseres] te vertegenwoordigen en [verweerder] wordt verweten bij zijn handelen de grenzen van de volmachten te hebben overschreden en te hebben gehandeld in strijd met de in dat kader door [eiseres] gegeven instructie.13. Zonder nadere motivering, die ontbreekt, valt niet in te zien waarom [verweerder] ter zake van deze door [eiseres] gemaakte verwijten geen primair/rechtstreeks dader zou zijn.
1.12.
Voor zover het ernstig-verwijtcriterium, in weerwil van hetgeen hiervoor werd aangevoerd, toch toepasselijk zou zijn, dan heeft het hof in rov. 8 en 11 miskend dat het door [eiseres] aan [verweerder] gemaakte verwijt een ernstig verwijt betreft, nu [verweerder] ten tijde van de (hem verweten) handelingen, waarmee hij de hem verleende volmachten en gegeven instructie schond, wist althans moest weten dat Tulip Air Lease haar (terug)betalingsverplichting jegens [eiseres] niet kon voldoen en evenmin verhaal zou bieden voor de daardoor ontstane schade.14. Althans heeft het hof zijn oordeel ontoereikend gemotiveerd nu niet valt in te zien en het hof geen inzicht geboden heeft in zijn gedachtegang waarom dit door [eiseres] aan [verweerder] gemaakte verwijt niet een ernstig verwijt zou betreffen.
Onderdeel 2:
2.1.
In rov. 13.1 heeft het hof geoordeeld dat geen aansprakelijkheid van [verweerder] als bestuurder van Tulip Air Lease kan worden aangenomen. Daartoe heeft het hof overwogen dat de beweerdelijk geschonden norm niet strekt tot bescherming van [eiseres] nu deze zelf op de hoogte was van de financiële situatie van de Tulip-vennootschappen. Bijzondere omstandigheden die zouden nopen tot een andersluidend oordeel zijn volgens het hof gesteld noch gebleken. Daar komt bij, aldus besluit het hof, dat [eiseres] haar stelling dat [verweerder] destijds wist of redelijkerwijze had moeten begrijpen dat ook Dynamic geen verhaal zou bieden, gelet op de gemotiveerde betwisting door [verweerder],15. onvoldoende heeft onderbouwd. Dit oordeel is rechtens onjuist en/of ontoereikend gemotiveerd.
2.2.
's Hofs oordeel betreft de norm voor persoonlijke aansprakelijkheid van een bestuurder van een vennootschap voor de schade die een schuldeiser van die vennootschap lijdt door het onbetaald en onverhaalbaar blijven van zijn vordering op die vennootschap. Zoals uw Raad in (onder meer) het arrest van 8 december 2006 inzake Ontvanger/Roelofsen16. heeft geoordeeld, kan overtreding van deze norm tot (persoonlijke) aansprakelijkheid van de bestuurder leiden ingeval
- (i)
die bestuurder namens de vennootschap heeft gehandeld dan wel
- (ii)
heeft bewerkstelligd of heeft toegelaten dat de vennootschap haar wettelijke of contractuele verplichtingen niet nakomt.
Van aansprakelijkheid zal in de regel sprake zijn als de bestuurder ten tijde van handelen wist of redelijkerwijze behoorde te weten dat de vennootschap haar verplichting jegens de schuldeiser niet zou kunnen voldoen en geen verhaal zou bieden voor de schade van de schuldeiser. Onjuist is 's hofs oordeel dat deze norm niet strekt tot bescherming van een schuldeiser die op de hoogte is van de slechte financiële situatie bij de vennootschap en aan de bestuurder (persoonlijk) bepaalde volmachten verleent in welk kader hij de bestuurder verder een specifieke instructie geeft om te voorkomen dat de schuldeiser nadeel lijdt ten gevolge van deze slechte financiële situatie en die bestuurder vervolgens buiten de volmachten treedt en in strijd met de gegeven instructie handelt, waardoor zich alsnog het nadeel realiseert dat de schuldeiser met de volmachten en zijn specifieke instructie beoogde te voorkomen. Dit oordeel is onjuist, omdat het hof daarmee miskent dat de bedoelde norm (juist) ook strekt tot bescherming van (het belang van) deze schuldeiser.
2.3.
Indien het hof dit niet heeft miskend, maar heeft geoordeeld dat niet is komen vast te staan dat [verweerder] de volmachten heeft overschreden dan wel dat niet is komen vast te staan dat [eiseres] de instructie heeft gegeven om de koopsom direct aan [eiseres] en niet aan een Tulip-vennootschap te laten overmaken en/of dat niet is komen vast te staan dat zulks mede was om te voorkomen dat [eiseres] nadeel zou ondervinden van de slechte financiële positie van de Tulip-vennootschappen, dan is zulks ontoereikend gemotiveerd. Het hof gaat dan immers niet kenbaar in op de essentiële stellingen van [eiseres] dat [verweerder] buiten de hem verleende volmachten is getreden en dat de genoemde specifieke instructie door [eiseres] aan [verweerder] is gegeven, dit mede om te voorkomen dat [eiseres] nadeel zou ondervinden van de slechte financiële positie van de Tulip-vennootschappen.17.
2.4.
Voor zover het hof in rov. 13.1 (slot) heeft geoordeeld dat geen aansprakelijkheid van [verweerder] als bestuurder kan worden aangenomen, omdat volgens het hof [eiseres] haar stelling dat [verweerder] destijds wist of redelijkerwijze had moeten begrijpen dat ook Dynamic geen verhaal zou bieden onvoldoende heeft onderbouwd, heeft het hof blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting, al-thans heeft het zijn oordeel onvoldoende (begrijpelijk) gemotiveerd.
2.5.
Het hof heeft namelijk miskend dat voor aansprakelijkheid van [verweerder] als bestuurder vereist en voldoende is dat komt vast te staan dat [verweerder] zodanig onzorgvuldig heeft gehandeld dat hem een persoonlijk ernstig verwijt ervan kan worden gemaakt dat [eiseres] geen verhaal had op Tulip Air Lease voor haar vordering wegens onverschuldigde betaling van het bedrag dat haar als verkoopopbrengst toekomt, maar welk bedrag [verweerder] (met overschrijding van de hem verleende volmachten en in strijd met de hem gegeven instructie) aan Tulip Air Lease heeft laten betalen. Daartoe volstaat dat komt vast te staan, zoals [eiseres] gemotiveerd heeft aangevoerd,18. dat [verweerder], op grond van de hem als bestuurder van Tulip Air Lease bekende omstandigheden, wist of behoorde te begrijpen dat door, in strijd met de volmachten en verstrekte instructie, de verkoopopbrengst aan Tulip Air Lease te laten overmaken en dit vervolgens, met verwaarlozing van het belang van [eiseres], voor een groot deel aan een derde (Dynamic) over te maken en het overige ten goede te laten komen aan activiteiten van Tulip-vennootschappen,19. Tulip Air Lease niet in staat zou zijn het aan [eiseres] verschuldigde bedrag te betalen. Aldus heeft het hof uit het oog verloren dat voor aansprakelijkheid van [verweerder] als bestuurder niet is vereist dat (vaststaat dat) [verweerder] wist of behoorde te weten dat ook Dynamic, de derde, voor [eiseres] geen verhaal zou bieden.
2.6.
Voor zover het hof dit niet zou hebben miskend maar het slot van rov. 13.1 aldus moet worden begrepen dat het hof (impliciet) van oordeel is dat niet is komen vast te staan dat [verweerder] wist of behoorde te weten dat Tulip Air Lease niet in staat zou zijn haar terugbetalingsverplichting na te komen en geen verhaal zou bieden voor de schade, terwijl onvoldoende onderbouwd zou zijn dat ook Dynamic geen verhaal zou bieden, is dit in het licht van de gedingstukken, onbegrijpelijk althans onvoldoende gemotiveerd. Immers, zonder nadere motivering, die ontbreekt, valt niet in te zien waarom het voor [verweerder] ten tijde van het verrichten van de verweten handelingen niet voorzienbaar zou zijn dat Tulip Air Lease, die naar [verweerder] zelf heeft gesteld al sinds 2002 in een zwakke financiële positie verkeerde20. en waarvan de activiteiten al vóór 2004 waren stopgezet maar waarbij een aantal kosten nog wel doorliepen,21. niet in staat was om aan haar terugbetalingsverplichting jegens [eiseres] te voldoen en geen verhaal zou bieden voor de daardoor optredende schade, terwijl het grootste deel van de koopsom (USD 160.000) direct werd doorbetaald aan Dynamic22. en de rest ten goede kwam van de Tulip-activiteiten.23.
2.7.
Daarnaast is 's hofs oordeel dat [verweerder] (in zijn memorie van antwoord tevens memorie van grieven in het voorwaardelijk incidenteel appel onder 69) gemotiveerd heeft betwist dat hij wist of moest weten dat ook Dynamic geen verhaal zou bieden, onbegrijpelijk althans ontoereikend gemotiveerd. [verweerder] heeft in § 69 van de memorie van antwoord tevens memorie van grieven in het voorwaardelijk incidenteel appel gesteld dat het bedrag van USD 160.000 door Dynamic is besteed aan de inbouw van apparatuur van een vliegtuig waardoor dit weer zou kunnen vliegen en de waarde van dit vliegtuig zou toenemen. Daarom, aldus vervolgt [verweerder], ging hij ervan uit en mocht hij ervan uitgaan dat binnen Dynamic een meerwaarde werd gerealiseerd waarmee een eventuele terugbetalingsverplichting voldoende werd gedekt. Niet valt in te zien dat deze veronderstelling van [verweerder], waaruit blijkt dat hij dus wist dat Dynamic het bedrag van USD 160.000 in zijn geheel zou uitgeven en Dynamic deze benodigde investering in haar vliegtuig zelf niet kon betalen,24. een voldoende, gemotiveerde betwisting oplevert van de stelling van [eiseres] dat [verweerder] (ten tijde van de doorbetaling) wist of moest weten dat Dynamic niet in staat zou zijn het bedrag van USD 160.000 terug te betalen en hiervoor onvoldoende verhaal zou bieden. Dit klemt temeer nu [eiseres] erop heeft gewezen dat [verweerder] in eerste aanleg zelf heeft verklaard, en dus wist, dat (Tulip Air Lease en) Dynamic een negatief vermogen hebben en in zo'n zwakke financiële positie verkeren dat zij de bedragen van USD 230.000 niet kunnen terugbetalen als zij daartoe verplicht zijn.25.
[verweerder]: CvA § 16; MvA tevens MvG § 35 en zie ook P-V d.d. 25 november 2008 (verhoor [verweerder]),
Conclusie
Hezemans vordert op grond van dit middel de vernietiging van het arrest, met zodanige verdere beslissing, mede ten aanzien van de kosten, als de Hoge Raad juist zal achten.
Kosten exploot: € 76,71
Deurwaarder
Voetnoten
Voetnoten Beroepschrift 26‑06‑2013
Rb. Rotterdam d.d. 11 november 2009 (eindvonnis), rov. 1.11.
Rb. Rotterdam d.d. 11 november 2009 (eindvonnis), rov. 1.14.
Hof Den Haag d.d. 26 maart 2013, rov. 7.5 en 8.
Hof Den Haag d.d. 26 maart 2013, rov. 13.1.
Zie rov. 4 van 's hofs arrest waarin het hof overweegt dat de rechtbank heeft geoordeeld dat [verweerder] niet over een volmacht van [eiseres] beschikte om over de koopsom van USD 230.000 te beschikken. Dit oordeel van de rechtbank heeft het hof in stand gelaten, althans de juistheid van dit oordeel is door het hof in het midden gelaten.
Zie: Dagv. § 12–15 en 18; CvR § 23, 25; CnE alsmede akte uitlaten producties-H § 9, 39; MvG § 9–10, 22, 59, 123–125, 179–180, 182–183, 188, 192–198 en 206 t/m 213; Plta II (mr. Latour) § 4–5, 8–9, 15, 25, 27, 29–30, 33–35 en 48.
MvG § 169; Dagv. § 2 jo prod. 1a en 1b.
MvG § 172.
MvG § 94–122.
MvG §169–171 (grief 9).
In deze zin ook: CnE alsmede akte uitlaten producties § 42; Pita II (mr. Latour) § 13.
MvG § 94–122.
Dagv. § 12 t/m 15 en 18; CvR § 23, 25; CnE alsmede akte uitlaten producties-H § 9; MvG § 9–10, 22, 180, 182–183, 188, 194; Pita II (mr. Latour) § 25, 27, 29–30 en 48.
MvG § 192–198; Pita II (mr. Latour) § 35 jo § 8.
In zijn MvA tevens MvG in het voorwaardelijk incidenteel appel § 69.
HR 8 december 2006, LJN AZ0758, NJ 2006, 659, JOR 2007, 38.
Zie MvG § 123–125, 130 179–183, 188, 191, 194–196; Ptla II (mr. Latour) § 8–9, 15, 25, 27, 29–30, 34–35; P-V d.d. 25 november 2008 (verhoor [A]), p. 3; CnE alsmede akte uitlaten producties § 39; CvR § 23, 25; Dagv. § 12–15.
MvG § 192–198; Pita II (mr. Latour) § 35 Jo § 8.
CvA § 16; MvA tevens MvG § 35.
Aldus [verweerder]: CvA § 4: ‘Vanaf maart 2002 waren Tulip Air Lease en Tulip Air niet meer in staat om volledig aan haar verplichtingen te voldoen.’ Zie voorts voor de stellingen van [eiseres]: MvG § 196; Pita II (mr. La-tour) § 8–9.
Aldus [verweerder]: CvA § 16.
Arrest rov. 2.7 en [verweerder]: CvA § 16.
Van der Meer: CvA § 16; MvA tevens MvG § 35 en zie ook P-V d.d. 25 november 2008 (verhoor Van Meer), p. 4: ‘Ondanks dit, ging ik ervan uit dat het bedrag van USD 230.000 wel overgemaakt mocht worden aan Tulip Air Lease B.V., omdat dit bedrag nodig was om onderdelen voor een vliegtuig van Dynamic te kopen. Zonder die onderdelen zou dat vliegtuig binnen enkele maanden aan de grond komen te staan. Dit betrof het bedrag van USD 160.000. De rest was nodig om Tulip Air Lease B.V. te laten draaien.’
Aldus volgt ook uit P-V d.d. 25 november 2008 (verhoor [verweerder]), p. 4: ‘ (…) omdat dit bedrag nodig was om onderdelen voor een vliegtuig van Dynamic te kopen. Zonder die onderdelen zou dat vliegtuig binnen enkele maanden aan de grond komen te staan. Dit betrof het bedrag van USD 160.000.’
MvG § 196; Pita II (mr. Latour) § 9; P-V d.d. 25 november 2008 (verhoor [verweerder]), p. 4.