JOR 2008/260:Bestuurdersaansprakelijkheid, onbehoorlijk bestuur, aansprakelijkheid, surseance, faillissementNOM Investerings- en Ontwikkelingsmaatschappij (hierna: NOM) participeert sinds 23 juli 2001 voor 49,9% in het kapitaal van een holdingvennootschap waarvan eiser 2 middellijk en eiser 1 onmiddellijk bestuurder is. Op 31 oktober 2001 heeft NOM een lening van f 3.000.000 aan deze vennootschap verstrekt. Op dezelfde dag worden de statuten aldus gewijzigd dat voor het aanvragen van surseance van betaling de instemming van NOM vereist is. Op 21 mei 2002 wordt niettemin zonder instemming van NOM surseance van betaling aangevraagd en op 22 mei 2002 wordt de surseance omgezet in een faillissement. NOM vordert thans van eisers (als (indirect) bestuurders en meerderheidsaandeelhouders van de vennootschap) vergoeding van de schade ter grootte van de oninbaar geworden lening. De rechtbank respectievelijk het hof hebben eerder geoordeeld dat van een persoonlijk ernstig verwijt geen sprake is respectievelijk dat deze norm niet van toepassing is in de relatie tussen een individuele aandeelhouder en een bestuurder