HR, 14-11-2006, nr. 01939/05
ECLI:NL:HR:2006:AX7447, Cassatie: (Gedeeltelijke) vernietiging met verwijzen
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
14-11-2006
- Zaaknummer
01939/05
- LJN
AX7447
- Vakgebied(en)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:PHR:2006:AX7447, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 14‑11‑2006
Arrest gerechtshof: ECLI:NL:GHSGR:2004:AT3142
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2006:AX7447
ECLI:NL:HR:2006:AX7447, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 14‑11‑2006; (Cassatie)
In cassatie op: ECLI:NL:GHSGR:2004:AT3142, (Gedeeltelijke) vernietiging met verwijzen
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2006:AX7447
Beroepschrift, Hoge Raad, 23‑09‑2005
- Wetingang
art. 290 Wetboek van Strafvordering
- Vindplaatsen
NbSr 2006/464
Conclusie 14‑11‑2006
Inhoudsindicatie
1. Begeleider getuige als getuige ex art. 290 Sv en verzuim beëdiging. 2. Bijstand door een advocaat aan een getuige ter terechtzitting. Ad 1. Gezien de door de begeleider van de getuige aan het hof gegeven informatie m.b.t. de lichamelijke en geestelijke toestand van de getuige en de daarna genomen beslissingen van het hof tot beëindiging van het verhoor van de getuige ter terechtzitting en tot afwijzing van het verzoek van de raadsman de getuige door de RC te doen horen, had het hof de begeleider moeten aanmerken als getuige ex art. 290 Sv. Het p-v van de terechtzitting van het hof houdt niet in dat is overgegaan tot beëdiging van deze getuige ex art. 290.2 Sv. Daarom moet het ervoor worden gehouden dat dit niet is geschied. Hoewel het niet naleven van dit voorschrift niet met nietigheid is bedreigd, moet dit verzuim toch nietigheid ten gevolge hebben, aangezien het behoort tot het wezen van het strafproces, dat op de terechtzitting getuigen onder ede of belofte worden gehoord. Ad 2. De klacht dat de advocaat van de getuige niet gerechtigd was als zodanig op te treden, faalt. De omstandigheid dat de wet een getuige, anders dan een benadeelde partij, niet expliciet het recht toekent van bijstand door een advocaat, staat er niet aan in de weg dat een getuige zich tijdens zijn verhoor ter terechtzitting laat bijstaan door een advocaat. De gewraakte uitlatingen van de advocaat gaan het kader van die bijstand niet te buiten.
Griffienr. 01939/05
Mr. Wortel
Zitting:6 juni 2006
Conclusie inzake:
[Verdachte]
1. Dit cassatieberoep betreft een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage waarbij verzoeker wegens "moord" is veroordeeld tot dertien jaar gevangenisstraf.
2. Namens verzoeker heeft mr. G. Spong, advocaat te Amsterdam, een schriftuur houdende cassatieklachten ingediend.
3. Het eerste middel bevat de klacht dat het in hoger beroep gehouden onderzoek ter terechtzitting nietig is, aangezien het Hof de raadsman en de begeleider van een aldaar verschenen getuige heeft gehoord zonder hen op de voet van art. 290 Sv te beëdigen.
4. Het proces-verbaal van de in hoger beroep gehouden terechtzitting vermeldt, voor zover hier van belang:
"De raadsman deelt mede de getuige [getuige 1] te willen horen.
Het hof constateert dat mr. Taekema, de raadsman van de getuige, in de rechtszaal aanwezig is.
De voorzitter doet de getuige, [getuige 1], voor het gerechtshof verschijnen.
Deze geeft op de vragen van de voorzitter naar zijn naam, voornamen, geboortedatum, beroep, woon- en verblijfplaats, geen antwoord. Hij legt geen belofte of eed af.
De begeleider van de getuige deelt mede dat de getuige geen medicatie heeft gehad waardoor hij nu te versuft zou zijn om te antwoorden.
De raadsman van de verdachte wordt in de gelegenheid gesteld de getuige vragen te stellen.
De raadsman vraagt de getuige of hij wil uitleggen wat er op de bewuste datum, zoals vermeld in de tenlastelegging, is gebeurd.
De getuige geeft geen antwoord.
(...)
De raadsman doet het verzoek tot het instellen van een onderzoek naar de betrouwbaarheid van de verklaring van de getuige (...) De raadsman deelt mede dat de getuige [getuige 1] in eerste aanleg bij verstek is veroordeeld en dat hij tegen dit vonnis in hoger beroep is gegaan, waaruit valt op te maken dat hij het dus niet eens is met het vonnis.
De voorzitter vraagt de raadsman van de getuige of deze nog in beroep is tegen het vonnis van de rechtbank.
De raadsman van de getuige deelt hierop mede dat de getuige nog steeds in beroep is. Tevens deelt hij mede dat hij deze "afwezige" toestand van de getuige kent, dat hij eerst nog contact kon maken met de getuige en dat dit later niet meer mogelijk was.
(...)
Desgevraagd door de voorzitter deelt de advocaat-generaal mede, dat hij verder wil gaan met het onderzoek ter terechtzitting, nu [getuige 1] is gehoord bij de rechter-commissaris in het bijzijn van de raadsman. Er is geen verklaring gevonden voor het feit dat [getuige 1] niet aanspreekbaar zou zijn.
De voorzitter geeft het woord aan de begeleider van de getuige, [de begeleider].
De begeleider van de getuige deelt mede dat hij de getuige een jaar kent, dat de getuige nu twee maanden verblijft op de afdeling waar hij momenteel zit en dat hij de medewerkers vraagt om brood en melk.
(...)
Na hervatting van het onderzoek deelt de raadsman mede dat de verdachte vragen zal stellen aan de getuige.
De verdachte vraagt hierop aan de getuige, zakelijk weergegeven:
Dilep, wil je het hof vertellen wie je bent en hoe het allemaal is gegaan?
Waarom wil je niet praten?
Wil je het aan iemand anders vertellen? Het is erg belangrijk.
De voorzitter deelt mede geen reactie te zien bij de getuige.
De raadsman doet hierop het verzoek tot het tonen aan de getuige van de videobeelden van zijn verhoor bij de politie.
De advocaat-generaal deelt mede geen bezwaar te hebben tegen het tonen van de videobeelden aan de getuige.
Het hof staat het tonen van de videobeelden toe.
De advocaat-generaal toont de getuige de videobeelden vanaf 11:28 uur van de dag van dit verhoor.
Nadat de getuige een minuut of twee, drie de videobeelden van zijn verhoor door de politie zijn getoond, staat de raadsman van de getuige op en deelt mede bezwaar te maken tegen het nog langer tonen van de videobeelden, nu hij niet weet wat voor een indruk het zien van deze beelden op de getuige maakt en, nu de getuige niet voor niets wordt verzorgd op de FOBA, het tonen van de beelden misschien onverantwoord is.
(...)"
5. Het Hof heeft derhalve zelf één vraag gesteld: de raadsman van de getuige is gevraagd of het door de laatste ingestelde hoger beroep nog aanhangig was. Verder heeft het Hof toegelaten dat de raadsman en de begeleider van de getuige eigener beweging mededelingen deden betreffende de omstandigheid dat de getuige ter terechtzitting niet aanspreekbaar bleek te zijn. Ook heeft het Hof de raadsman van de getuige toegestaan bezwaar te maken tegen (voortzetting van) de videobeelden van het verhoor van de getuige bij de politie..
6. 's Hofs klaarblijkelijk oordeel dat de raadsman van de getuige en diens begeleider aldus niet zijn opgetreden als getuige in de zin van de art. 287 e.v. Sv, lijkt mij niet te getuigen van een onjuiste rechtsopvatting, en evenmin onbegrijpelijk te zijn.
Opmerking verdient dat de verdediging er kennelijk geen bezwaar tegen heeft gemaakt dat de raadsman en begeleider van de getuige het woord kregen, en in hun opmerkingen evenmin aanleiding heeft gezien voor het verzoek deze raadsman en begeleider als getuige te mogen ondervragen.
Het middel is tevergeefs voorgesteld.
7. In het tweede middel wordt geklaagd over de verwerping van een verweer betreffende de betrouwbaarheid van de door de getuige (bij de politie) afgelegde verklaring.
8. Dienaangaande is in de bestreden uitspraak overwogen:
"De verdediging heeft betoogd dat de door [getuige 1] bij de politie afgelegde verklaringen wegens de onbetrouwbaarheid daarvan niet kunnen dienen voor het bewijs. Daarvoor is, behalve op bepaalde tussentijdse uitlatingen van [getuige 1] tijdens het videoverhoor door de politie van deze getuige op 8 oktober 2003, met name verwezen naar het latere persoonlijkheids-onderzoek van de verdachte in het Pieter Baan Centrum.
In dat onderzoek zijn de rapporterende psychiater en psycholoog, aan wie het videomateriaal ter beschikking was gesteld, tot het oordeel gekomen dat [getuige 1] een regressief toestandsbeeld van psychotische intensiteit vertoont. Volgens de rapporteurs zou die geestestoestand echter eerst tijdens detentie zijn opgetreden. Dit laatste leidt het hof ook af uit verklaringen van andere door de politie gehoorde personen waaruit van [getuige 1] in de tijd vóór zijn detentie een beeld oprijst als iemand die normaal in zijn gezin en werk heeft gefunctioneerd. Voorts is aan het hof zelf uit de weergave van het videoverhoor gebleken dat [getuige 1] op vragen die betrekking hebben op de gebeurtenissen in de nacht van 22 op 23 augustus 2003 steeds consistent en samenhangend heeft verklaard en dat zijn lezing ook op detailniveau op tal van punten overeenstemt met hetgeen verder uit het onderzoek van de politie is gebleken."
9. Hiertegen wordt in de toelichting op het middel aangevoerd dat het Hof heeft verzuimd nader te omschrijven op welke "verklaringen van andere door de politie gehoorde personen" het doelt, hetgeen ingevolge HR NJ 2004, 165 vereist zou zijn.
10. Nu het Hof in die verklaringen van "andere door de politie gehoorde personen" slechts bevestiging heeft gevonden van de juistheid van het oordeel dat besloten ligt in het aangehaalde rapport van de zielskundigen meen ik niet dat het Hof op straffe van nietigheid gehouden was nader op te geven op welke door de politie gehoorde personen wordt gedoeld.
Ook het tweede middel houdt ik derhalve voor vruchteloos voorgesteld.
11. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden,
Uitspraak 14‑11‑2006
Inhoudsindicatie
1. Begeleider getuige als getuige ex art. 290 Sv en verzuim beëdiging. 2. Bijstand door een advocaat aan een getuige ter terechtzitting. Ad 1. Gezien de door de begeleider van de getuige aan het hof gegeven informatie m.b.t. de lichamelijke en geestelijke toestand van de getuige en de daarna genomen beslissingen van het hof tot beëindiging van het verhoor van de getuige ter terechtzitting en tot afwijzing van het verzoek van de raadsman de getuige door de RC te doen horen, had het hof de begeleider moeten aanmerken als getuige ex art. 290 Sv. Het p-v van de terechtzitting van het hof houdt niet in dat is overgegaan tot beëdiging van deze getuige ex art. 290.2 Sv. Daarom moet het ervoor worden gehouden dat dit niet is geschied. Hoewel het niet naleven van dit voorschrift niet met nietigheid is bedreigd, moet dit verzuim toch nietigheid ten gevolge hebben, aangezien het behoort tot het wezen van het strafproces, dat op de terechtzitting getuigen onder ede of belofte worden gehoord. Ad 2. De klacht dat de advocaat van de getuige niet gerechtigd was als zodanig op te treden, faalt. De omstandigheid dat de wet een getuige, anders dan een benadeelde partij, niet expliciet het recht toekent van bijstand door een advocaat, staat er niet aan in de weg dat een getuige zich tijdens zijn verhoor ter terechtzitting laat bijstaan door een advocaat. De gewraakte uitlatingen van de advocaat gaan het kader van die bijstand niet te buiten.
14 november 2006
Strafkamer
nr. 01939/05
SM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 7 december 2004, nummer 22/003394-04, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1963, ten tijde van de betekening van de aanzegging gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Rijnmond, Huis van Bewaring "Noordsingel" te Rotterdam.
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Rechtbank te Rotterdam van 8 juni 2004 - de verdachte ter zake van "moord" veroordeeld tot dertien jaren gevangenisstraf. Voorts heeft het Hof de benadeelde partij [benadeelde partij] niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering.
2. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. G. Spong, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Wortel heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
3. Beoordeling van het eerste middel
3.1. Het middel bevat onder meer de klacht dat het Hof de advocaat en de begeleider van de getuige [getuige 1] ter terechtzitting heeft gehoord zonder hen op de voet van art. 290 Sv te beëdigen als getuige.
3.2. Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep houdt, voor zover van belang, het volgende in:
"De voorzitter constateert dat de opgeroepen getuige [getuige 1], thans gedetineerd in het huis van bewaring Het Veer te Amsterdam, is verschenen.
(...)
Het hof constateert dat mr. Taekema, de raadsman van de getuige, in de rechtszaal aanwezig is.
De voorzitter doet de getuige, [getuige 1], voor het gerechtshof verschijnen.
Deze geeft op de vragen van de voorzitter naar zijn naam, voornamen, geboortedatum, beroep, woon- en verblijfplaats, geen antwoord. Hij legt geen belofte of eed af.
De begeleider van de getuige deelt mede dat de getuige geen medicatie heeft gehad waardoor hij nu te versuft zou zijn om te antwoorden.
De raadsman van de verdachte wordt in de gelegenheid gesteld de getuige vragen te stellen.
De raadsman vraagt de getuige of hij wil uitleggen wat er op de bewuste datum, zoals vermeld in de tenlastelegging, is gebeurd.
De getuige geeft geen antwoord.
De raadsman doet het verzoek tot het instellen van een onderzoek naar de betrouwbaarheid van de verklaring van de getuige. Hij stelt voor dit onderzoek door de rechtspsycholoog P.J. Koppe te laten doen. De raadsman deelt mede dat het van belang is om te weten of het waar is wat de getuige eerder heeft verklaard, omdat niet op basis van een onsamenhangende verklaring van de getuige gezegd kan worden dat de verdachte schuldig is. De raadsman deelt mede dat de getuige [getuige 1] in eerste aanleg bij verstek is veroordeeld en dat hij tegen dit vonnis in hoger beroep is gegaan, waaruit valt op te maken dat hij het dus niet eens is met het vonnis.
De voorzitter vraagt de raadsman van de getuige of deze nog in beroep is tegen het vonnis van de rechtbank.
De raadsman van de getuige deelt hierop mede dat de getuige nog steeds in beroep is. Tevens deelt hij mede dat hij deze "afwezige" toestand van de getuige kent, dat hij eerst nog contact kon maken met de getuige en dat dit later niet meer mogelijk was.
De raadsman van de verdachte doet het aanvullende verzoek tot het stellen van vragen aan J.M. Oudejans, psycholoog, en J.R. Haas, psychiater, van het Pieter Baan Centrum over hoe zij tot de conclusie zijn gekomen dat [getuige 1] volledig toerekeningsvatbaar is, nu [getuige 1] niet aan het onderzoek heeft meegewerkt.
Desgevraagd door de voorzitter deelt de advocaat-generaal mede, dat hij verder wil gaan met het onderzoek ter terechtzitting, nu [getuige 1] is gehoord bij de rechter-commissaris in het bijzijn van de raadsman. Er is geen verklaring gevonden voor het feit dat [getuige 1] niet aanspreekbaar zou zijn.
De voorzitter geeft het woord aan de begeleider van de getuige, [de begeleider].
De begeleider van de getuige deelt mede dat hij de getuige een jaar kent, dat de getuige nu twee maanden verblijft op de afdeling waar hij momenteel zit en dat hij de medewerkers vraagt om brood en melk.
De raadsman houdt een deel van de verklaring van de getuige bij de rechter-commissaris voor en deelt mede zich af te vragen of deze verklaring betrouwbaar is.
De advocaat-generaal deelt mede dat het Pieter Baan Centrum een opmerking heeft gemaakt over het zwijgzame gedrag van de getuige [getuige 1].
Het hof onderbreekt hierop het onderzoek voor beraadslaging
Na beraadslaging en hervatting van het onderzoek deelt de voorzitter mede, dat het hof geen noodzaak en geen verdedigingsbelang ziet in de voorstellen van de verdediging.
Tevens deelt de voorzitter mede dat de verdachte in de gelegenheid wordt gesteld de getuige vragen te stellen, omdat de getuige daar misschien wel op reageert.
De raadsman deelt mede dat de verdediging geen afstand doet van de getuige. De raadsman verzoekt een korte schorsing om met de verdachte te overleggen.
Het hof onderbreekt hierop het onderzoek teneinde de verdachte en zijn raadsman in de gelegenheid te stellen overleg te plegen.
Na hervatting van het onderzoek deelt de raadsman mede dat de verdachte vragen zal stellen aan de getuige.
De verdachte vraagt hierop aan de getuige, zakelijk weergegeven:
Dilep, wil je het hof vertellen wie je bent en hoe het allemaal is gegaan?
Waarom wil je niet praten?
Wil je het aan iemand anders vertellen? Het is erg belangrijk.
De voorzitter deelt mede geen reactie te zien bij de getuige.
De raadsman doet hierop het verzoek tot het tonen aan de getuige van de videobeelden van zijn verhoor bij de politie.
De advocaat-generaal deelt mede geen bezwaar te hebben tegen het tonen van de videobeelden aan de getuige.
Het hof staat het tonen van de videobeelden toe.
De advocaat-generaal toont de getuige de videobeelden vanaf 11:28 uur van de dag van dit verhoor.
Nadat de getuige een minuut of twee, drie de videobeelden van zijn verhoor door de politie zijn getoond, staat de raadsman van de getuige op en deelt mede bezwaar te maken tegen het nog langer tonen van de videobeelden, nu hij niet weet wat voor een indruk het zien van deze beelden op de getuige maakt en, nu de getuige niet voor niets wordt verzorgd op de FOBA, het tonen van de beelden misschien onverantwoord is.
De voorzitter vraagt hierop aan de getuige of hij wil praten of terug wil naar zijn detentie-adres.
De raadsman van de verdachte doet hierop het verzoek tot terugverwijzing van de zaak naar de rechter-commissaris om te proberen of de getuige dan wel gaat praten, nu de getuige bij de rechter-commissaris eerder wel heeft gereageerd.
Desgevraagd door de voorzitter deelt de advocaat-generaal mede, dat hij niets ziet in het voorstel van de raadsman. Hij deelt mede van oordeel te zijn dat de verklaring van de getuige kort na het feit de meeste waarde heeft. Tevens deelt hij mede zich af te vragen wat de waarde van nog een verhoor van deze getuige zou zijn, nu ter terechtzitting is gebleken hoe het met hem is gesteld.
Het hof onderbreekt hierop het onderzoek voor beraadslaging
Na beraadslaging en hervatting van het onderzoek deelt de voorzitter mede, dat het hof geen noodzaak ziet tot het verwijzen van de zaak naar de rechter-commissaris voor het horen van de getuige [getuige 1]."
3.3. Gezien de door de begeleider van de getuige aan het Hof gegeven informatie met betrekking tot de lichamelijke en geestelijke toestand van de getuige en de daarna genomen beslissingen van het Hof tot beëindiging van het verhoor van de getuige ter terechtzitting en tot afwijzing van het verzoek van de raadsman van de verdachte de getuige door de Rechter-Commissaris te doen horen, had het Hof de begeleider moeten aanmerken als getuige in de zin van art. 290 Sv.
3.4. Het proces-verbaal van de terechtzitting van het Hof houdt niet in dat is overgegaan tot beëdiging van deze getuige in de zin van art. 290, tweede lid, Sv. Daarom moet het ervoor worden gehouden dat dit niet is geschied. Hoewel het niet naleven van dit voorschrift niet met nietigheid is bedreigd, moet dit verzuim toch nietigheid ten gevolge hebben, aangezien het behoort tot het wezen van het strafproces, dat op de terechtzitting getuigen onder ede of belofte worden gehoord. Het middel is in zoverre gegrond.
3.5. Voor zover het middel erover klaagt dat de advocaat van de getuige [getuige 1] niet gerechtigd was als zodanig op te treden, faalt het. De omstandigheid dat de wet een getuige, anders dan een benadeelde partij, niet expliciet het recht toekent van bijstand door een advocaat, staat er niet aan in de weg dat een getuige zich tijdens zijn verhoor ter terechtzitting laat bijstaan door een advocaat. De in het middel gewraakte uitlatingen van de advocaat gaan het kader van die bijstand niet te buiten.
In zoverre faalt het middel.
4. Ambtshalve beoordeling van de bestreden uitspraak
De verdachte, die zich in voorlopige hechtenis bevindt, heeft op 20 december 2004 beroep in cassatie ingesteld. De Hoge Raad doet uitspraak nadat meer dan zestien maanden zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Dat brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden. De rechter naar wie de zaak zal worden verwezen, zal in geval van strafoplegging die overschrijding daarbij dienen te betrekken.
5. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven, de middelen voor het overige geen bespreking behoeven en als volgt moet worden beslist.
6. Beslissing
De Hoge Raad:
Vernietigt de bestreden uitspraak;
Verwijst de zaak naar het Gerechtshof te Amsterdam, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president G.J.M. Corstens als voorzitter, en de raadsheren J.P. Balkema, J.W. Ilsink, W.M.E. Thomassen en H.A.G. Splinter-van Kan, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken op 14 november 2006.
Mr. Ilsink is buiten staat dit arrest te ondertekenen.
Beroepschrift 23‑09‑2005
HOGE RAAD
DER
NEDERLANDEN
griffienummer: 01939/05
SCHRIFTUUR: houdende middelen van cassatie in de zaak van:
[verdachte], verzoeker tot cassatie van een hem betreffend arrest van het gerechtshof te 's‑Gravenhage uitgesproken op 7 december 2004.
Middel 1
Het recht is geschonden en/of er zijn vormen verzuimd waarvan niet naleving nietigheid medebrengt.
In het bijzonder zijn de artt. 6 EVRM, 290, 415Sv geschonden, doordien het hof de raadsman van de getuige [getuige] en de begeleider van deze getuige heeft gehoord zonder hen op de voet van het bepaalde in art. 290 Sv te beëdigen, alsmede door de raadsman van de getuige de gelegenheid te geven als zodanig op te treden en bezwaren te uiten en nadien het verzoek tot het opnieuw horen van deze getuige bij de rechter-commissaris heeft afgewezen op gronden die deze afwijzing niet kunnen dragen, hetgeen tot nietigheid van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep en 's‑hofs arrest dient te leiden.
Toelichting
1
Voor zover hier van belang behelst het proces verbaal van de terechtzitting in hoger beroep d.d. 23 november 2004, zakelijk weergegeven, het navolgende:
‘Het hof constateert dat mr. [advocaat 1], de raadsman van de getuige, in de rechtszaal aanwezig is.
De voorzitter doet de getuige, [getuige], voor het gerechtshof verschijnen.
Deze geeft op de vragen van de voorzitter naar zijn naam, voornamen, geboortedatum, beroep, woon- en verblijfplaats, geen antwoord. Hij legt geen belofte of eed af.
De begeleider van de getuige deelt mede dat de getuige geen medicatie heeft gehad waardoor hij nu te versuft zou zijn ons te antwoorden.
De raadsman van de verdachte wordtin de gelegenheid gesteld de getuige vragen te stellen.
De raadsman vraagt de getuige of hij wil uitleggen wat er op de bewuste datum, zoals vermeld in de tenlastelegging, is gebeurd.
De getuige geeft geen antwoord.
De raadsman doet het verzoek tot het instellen van een onderzoek naar de betrouwbaarheid van de verklaring van de getuige. Hij stel voor dit onderzoek door de rechtspsycholoog P.J. Koppe te laten doen. De raadsman deelt mede dat het van belang is om te weten of het waar is wat de getuige eerder heeft verklaard, omdat niet op basis van een onsamenhangende verklaring van de getuige gezegd kan worden dat de verdachte schuldig is. De raadsman deelt mede dat de getuige [getuige] in eerste aanleg bij verstek is veroordeeld en dat hij tegen dit vonnis in hoger beroep is gegaan, waaruit valt op te maken dat hij het dus niet eens is met het vonnis.
De voorzitter vraagt de raadsman van de getuige of deze nog in beroep is tegen het vonnis van de rechtbank.
De raadsman van de getuige deelt hierop mede dat de getuige nog steeds in beroep is. Tevens deelt hij mede dat hij deze ‘afwezige’ toestand van de getuige kent, dat hij eerst nog contact kon maken niet de getuige en dat dit later niet meer mogelijk was.
De raadsman van de verdachte doet het aanvullende verzoek tot het stellen van vragen aan J.M. Oudejans, psycholoog, en J.R. Haas, psychiater, van het Pieter Baan Centrum over hoe zij tot de conclusie zijn gekomen dat [getuige] volledig toerekeningsvatbaar is, nu [getuige] niet aan het onderzoek heeft meegewerkt.
Desgevraagd door de voorzitter deelt de advocaat-generaal mede, dat hij verder wil gaan met het onderzoek ter terechtzitting, nu [getuige] is gehoord bij de rechter-commissaris in het bijzijn van de raadsman. Er is geen verklaring gevonden voor het feit dat [getuige] niet aanspreekbaar zou zijn.
De raadsman doet hierop het verzoek tot het tonen aan de getuige van de videobeelden van zijn verhoor bij de politie.
De advocaat-generaal deelt mede geen bezwaar te hebben tegen het tonen van de videobeelden aan de getuige.
Het hofstaat het tonen van de videobeelden toe.
De advocaat-generaal toont de getuige de videobeelden vanaf 11:28 uur van de dag van dit verhoor.
Nadat de getuige een minuut of twee, drie de videobeelden van zijn verhoor door de politie zijn getoond, staat de raadsman van de getuige op en deelt mede bezwaar te maken tegen het nog langer tonen van de videobeelden, nu hij niet weet wat voor een indruk het zien van deze beelden op de getuige maakt en, nu de getuige niet voor niets wordt verzorgd op de FOBA, het tonen van de beelden misschien onverantwoord is.’
2
De verklaring van de getuige [getuige] is door het hof voor het bewijs gebruikt. Hiermee staat vast dat er sprake is van een relatie tussen deze getuige en het telastegelegde. De interventies van c.q. het optreden van de raadsman en de begeleider van deze getuige raken dus het telastegelegde.
3
In een strafproces staan de rechter een beperkt aantal live-informatieverschaffers ten dienste. De procespartijen, het openbaar ministerie en de verdediging, getuigen en/of getuigendeskundigen. Teneinde de waarachtigheid van verklaringen van getuigen en deskundigen te waarborgen heeft de wetgever de beëdiging als bedoeld in artikel 290 tweede lid jo 299 eerste lid onder 1 Sv voorgeschreven. Ook de tolk moet op de voet van het bepaalde in art. 276 derde lid Sv worden beëdigd. In de litteratuur wordt dan ook niet ten onrechte opgemerkt dat getuigen en deskundigen de ‘exclusieve’ informanten van de rechter zijn. Mede vanwege het partijkarakter heeft de wetgever ervoor gekozen geen beëdiging voor te schrijven voor de overige procesdeelnemers, het openbaar ministerie en de verdediging. Volgens ongeschreven Nederlands strafprocesrecht is de verdachte onbekwaam te getuigen. Mutatis mutandis geldt dit ook voor zijn raadsman Uitsluitend zij kunnen ter terechtzitting onbeëdigd de rechter informatie verschaffen, zij het dat voor hen wel de beroepseed blijft gelden.
- —
A.L. Melai, Getuigen en deskundigen als exclusieve informanten van de rechter D.D. 1974 p. 176–182
- —
Blok-Besier II p. 48,
- —
Corstens, Handboek p. 128, 129
4
Melai merkt in voormeld artikel voor zover hier van belang, zakelijk weergegeven, op:
‘De wetgever heeft het gewicht van wat zich in de (straf-)rechtspleging afspeelt o.m. willen onderstrepen door de functionarissen in het strafproces, (rechters, leden van het OM en advocaten) te binden aan een bijzondere eed (zie art. 29 R.O. en art. 3 Advocatenwet). Een soortgelijke maatregel heeft de wetgever getroffen ten aanzien van bijzondere personen, die in het onderzoek op de terechtzitting kunnen worden gehoord. Behalve aan bescheiden (zie de artt. 297, 315 en 344 Sv) en aan stukken van overtuiging (zie de artt. 280, eerste lid, 209 en 315 Sv) kunnen door de rechter voor de eindbeslissing in strafzaken gegevens worden ontleend aan de verklaringen van ter zitting gehoorde getuigen en deskundigen (zie de artt. 280 t/m 296, 315, 342 en 343 Sv(). In die hoedanigheid gehoorde personen zijn de enige informanten, die — ter zitting — naast de verdachte door de rechter kunnen worden gehoord. Dat ligt opgesloten in het stelsel van het wetboek, waarvan de trekken zich onder meer openbaren in de hiervoor vermelde wettelijke bepalingen. Dat wordt bevestigd door de inhoud van de artt. 342 en 343 Sv. Op grond van de in die laatste bepalingen gegeven definities (die op de ‘waarneming’ en ‘de ondervinding’ resp. op een ruim gehanteerd begrip ‘wetenschap’ zijn gebouwd) omspannen de verklaringen van een getuige onderscheidenlijk deskundige tesamen de uitersten, waarbinnen alle denkbare door de rechter voor wenselijk gehouden informatie kan worden gegeven.’
5
De eis van beëdiging past volgens Melai bij één van de belangrijkste beweegredenen die de wetgever bij het ontwerpen van het wetboek in verband met de op het spel staande belangen heeft gekend, namelijk die van verzekering van de grootst mogelijke zorgvuldigheid en integriteit bij het onderzoek in strafzaken.
6
De beroepseed van de raadsman en de officier van justitie brengt evenwel niet mee dat zij in hun hoedanigheid van getuige gevrijwaard zijn van beëdiging op de voet van het bepaalde in art. 290 Sv. In alle (gepubliceerde) zaken waarin een officier van justitie als getuige werd gehoord, werd hij voor zover valt na te gaan ex art. 290 Sv ter zitting als zodanig beëdigd.
7
In de lijn van dit wettelijk systeem is dan ook beslist dat een ouder van de verdachte, omtrent het telastegelegde gehoord, moet worden beschouwd hetzij als getuige, hetzij als deskundige die derhalve dienovereenkomstig moet worden beëdigd. Niet beëdiging heeft nietigheid ten gevolge. Ook een reclasseringsambtenaar is als getuige en/of deskundige te beschouwen, die beëdigd dient te worden. Verzuim hiervan levert een substantiële nietigheid op. Vlg.
- —
H.R. 11 april 1961 N.J. 1962, 100
- —
H.R. 14 maart 1967 N.J. 1967, 318
- —
H.R. 2 mei 1972 N.J. 1974, 60
- —
H.R. 16 maart 1982 N.J. 1982, 616
- —
H.R. 9 april 1985 N.J. 1985, 774
- —
H.R. 12 januari 1993 N.J. 1993, 531
8
De wet kent voorts geen voorziening voor bijstand van een getuige ter terechtzitting door een raadsman. Hij mag zich ook niet van een schriftelijk opstel bedienen (art. 220 jo 290 lid 3 Sv). Alleen bij een dreigende gijzeling is bijstand van een advocaat geoorloofd (art. 294 lid 2 Sv). Wat dus een raadsman van de getuige zegt zal dan ook aan de getuige toegerekend moeten worden, gelijk ook de mededelingen van de raadsman van een verdachte aan hem — de verdachte — toegerekend worden. Hier is dus sprake van een buitenwettelijk optreden van de raadsman ter terechtzitting.
9
In het licht van dit wettelijk systeem, de ratio daarvan gelegen in de verzekering van de grootst mogelijke zorgvuldigheid en integriteit bij het onderzoek (ter zitting) in strafzaken en voormelde rechtspraak past het niet een raadsman en een begeleider van een getuige onbeëdigd toe te staan in rechte betreffende verzoeker op te treden en ten behoeve van de getuige informatie aan de rechter te verschaffen die de processuele positie van verzoeker kan beïnvloeden. Voor de begeleider van de (gedetineerde) getuige geldt dit in versterkte mate, nu ten aanzien van hem helemaal geen informatie met betrekking tot diens betrouwbaarheid voorhanden is.
10
Het voorgaande dient tot nietigheid van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep te leiden, aangezien niet uitgesloten kan worden dat het hof zich bij zijn beslissing dat het geen noodzaak en geen verdedigingsbelang ziet in de voorstellen van de verdediging niet heeft laten beïnvloeden door hetgeen de raadsman en de begeleider van de getuige hebben opgemerkt. Deze gang van zaken is dan ook in strijd met het fair trial EVRM beginsel vervat in de artt. 6 en 14 IVBPR.
11
Hetzelfde geldt voor zover het hof de raadsman van de getuige heeft toegestaan bezwaar te maken tegen het nog langer tonen van de videobeelden. Ook deze gang van zaken is in strijd met het wettelijk systeem, met beginselen van een goede procesorde en art. 6 EVRM jo 14IVBPR, nu zoals hiervoor al opgemerkt, de wetgever niet heeft voorzien in het optreden van een raadsman van een getuige ter terechtzitting en al helemaal niet ten aanzien van het toelaten van het maken van bezwaren van een zodanige buitenwettelijk optredende raadsman tegen de gang van zaken op een zitting.
12
In het verlengde hiervan is 's hofs oordeel, na dit herhaalde buitenwettelijk optreden, inhoudende geen noodzaak te zien tot het verwijzen van de zaak naar de rechter-commissaris voor het horen van de getuige [getuige] onbegrijpelijk, temeer nu de getuige in een eerder stadium bij de rechtercommissaris wél een verklaring heeft afgelegd.
Middel 2
Het recht is geschonden en/of er zijn vormen verzuimd waarvan niet naleving nietigheid medebrengt.
In het bijzonder zijn de artt. 359, 415 Sv. geschonden, doordien het hof het verweer dat de door [getuige] bij de politie afgelegde verklaringen wegens de onbetrouwbaarheid niet kunnen dienen voor het bewijs heeft verworpen op gronden die deze verwerping niet kunnen dragen. De bewezenverklaring is op grond hiervan niet naar de eis van de wet behoorlijk met redenen omkleed.
Toelichting
1
Het hof heeft voormeld verweer op de navolgende, zakelijk weergegeven, gronden verworpen door te overwegen:
‘De verdediging heeft betoogd dat de door [getuige] bij de politie afgelegde verklaringen wegens de onbetrouwbaarheid daarvan niet kunnen dienen voor het bewijs. Daarvoor is, behalve op bepaalde tussentijdse uitlatingen van [getuige] op 8 oktober 2003, met name verwezen naar het latere persoonlijkheidsonderzoek van de verdachte in het Pieter Baan Centrum.
In dat onderzoek zijn de rapporterende psychiater en psycholoog, aan wie het videomateriaal ter beschikking was gesteld, tot het oordeel gekomen dat [getuige] een regressief toestandsbeeld van psychotische intensiteit vertoont. Volgens de rapporteurs zou die geestestoestand echter eerst tijdens detentie zijn opgetreden. Dit laatste leidt het hof ook af uit verklaringen van andere door de politie gehoorde personen waaruit van [getuige] in de tijd vóór zijn detentie een beeld oprijst als iemand die normaal in zijn gezin en werk heeft gefunctioneerd. Voorts is aan het hof zelf uit de weergave van het videoverhoor gebleken dat [getuige] op vragen die betrekking hebben op de gebeurtenissen in de nacht van 22 op 23 augustus 2003 steeds consistent en samenhangend heeft verklaard en dat zijn lezing ook p detail niveau op tal van punten overeenstemt met hetgeen verder uit het onderzoek van de politie is gebleken.’
2
Door te verwijzen naar niet nader genoemde verklaringen van ‘andere door de politie gehoorde personen’ heeft het hof onvoldoende specifiek en onvoldoende geconcretiseerd aangegeven aan welke verklaringen het bewijskracht c.q. redengevende kracht voor de bewezenverklaring heeft ontleend.
3
Verwezen zij hiervoor naar H.R. 24 juni 2004 NJ 2004, 165 m.nt. JR. In dit arrest is immers beslist dat de rechter die zich op bepaalde niet in de bewijsmiddelen vermelde gegevens beroept met voldoende mate van nauwkeurigheid in zijn overweging die feiten of omstandigheden dient aan te duiden en het wettige bewijsmiddel dient aan te geven waaraan die feiten of omstandigheden zijn ontleend.
4
De enkele verwijzing naar ‘andere door de politie gehoorde personen’ voldoet in de verste verte niet aan deze jurisprudentiële eis.
Deze schriftuur wordt ondertekend en ingediend door mr [naam advocaat], advocaat, kantoorhoudende te [plaats], aan de [adres], die bij deze verklaart tot deze ondertekening en indiening bepaaldelijk te zijn gevolmachtigd door verzoeker in cassatie.
[plaats], 23 september 2005
mr [naam advocaat]