Hof 's-Gravenhage, 07-12-2004, nr. 22-003394-04
ECLI:NL:GHSGR:2004:AT3142, Cassatie: (Gedeeltelijke) vernietiging met verwijzen
- Instantie
Hof 's-Gravenhage
- Datum
07-12-2004
- Zaaknummer
22-003394-04
- LJN
AT3142
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHSGR:2004:AT3142, Uitspraak, Hof 's-Gravenhage, 07‑12‑2004; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2006:AX7447, (Gedeeltelijke) vernietiging met verwijzen
Conclusie in cassatie: ECLI:NL:PHR:2006:AX7447
Uitspraak 07‑12‑2004
Inhoudsindicatie
Verdachte heeft zijn echtgenote vermoord; veroordeling tot 13 jaar gevangenisstraf.
Partij(en)
Rolnummer: 22-003394-04
Parketnummer(s): 10-020065-03
Datum uitspraak: 7 december 2004
TEGENSPRAAK
Gerechtshof te 's-Gravenhage meervoudige kamer voor strafzaken
Arrest
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank te Rotterdam van 8 juni 2004 in de strafzaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren in [geboorteplaats] op [1963],
wonende te [woonplaats], [adres],
thans verblijvende in de penitentiaire inrichting Rijnmond, het huis van bewaring Noordsingel Rotterdam, te Rotterdam.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van dit hof van 23 november 2004.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd hetgeen vermeld staat in de inleidende dagvaarding, waarvan een kopie in dit arrest is gevoegd.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte terzake van het tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vijftien jaren, met aftrek van voorarrest. Voorts is in eerste aanleg een beslissing genomen ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij als nader in het vonnis omschreven.
De verdachte heeft tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
(zie de hierna ingevoegde bijlage die van dit arrest deel uitmaakt)
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voorzover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
De bewijsmiddelen zullen in die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest met de bewijsmiddelen vereist in een aan dit arrest gehechte bijlage worden opgenomen.
Betrouwbaarheid getuigeverklaring [getuige]
De verdediging heeft betoogd dat de door [getuige] bij de poltie afgelegde verklaringen wegens de onbetrouwbaarheid daarvan niet kunnen dienen voor het bewijs. Daarvoor is, behalve op bepaalde tussentijdse uitlatingen van [getuige] tijdens het videoverhoor door de politie van deze getuige op 8 oktober 2003, met name verwezen naar het latere persoonlijkheids-onderzoek van de verdachte in het Pieter Baan Centrum.
In dat onderzoek zijn de rapporterende psychiater en psycholoog, aan wie het videomateriaal ter beschikking was gesteld, tot het oordeel gekomen dat [getuige] een regressief toestandsbeeld van psychotische intensiteit vertoont. Volgens de rapporteurs zou die geestestoestand echter eerst tijdens detentie zijn opgetreden. Dit laatste leidt het hof ook af uit verklaringen van andere door de politie gehoorde personen waaruit van [getuige] in de tijd vóór zijn detentie een beeld oprijst als iemand die normaal in zijn gezin en werk heeft gefunctioneerd. Voorts is aan het hof zelf uit de weergave van het videoverhoor gebleken dat [getuige] op vragen die betrekking hebben op de gebeurtenissen in de nacht van 22 op 23 augustus 2003 steeds consistent en samenhangend heeft verklaard en dat zijn lezing ook op detailniveau op tal van punten overeenstemt met hetgeen verder uit het onderzoek van de politie is gebleken.
Tot de overtuiging van het hof dat [getuige] betrouwbaar heeft verklaard, draagt tenslotte bij dat [getuige] geen enkele baat had bij wat hij heeft verklaard, aangezien dat in belangrijke mate ook voor hemzelf belastend was.
De voorbedachte raad
Uit het onderzoek blijkt dat verdachte snel en efficient te werk is gegaan volgens een goed doordacht plan, waartoe behoorde dat [getuige] tevoren als hulp was ingeschakeld. Bewijs dat het scenario met zorg was uitgedacht vormt meer in het bijzonder dat de verdachte op de bewuste avond van 22 augustus 2003, toen zijn echtgenote - het latere slachtoffer - voor enige uren naar haar moeder op bezoek was, met zijn kinderen bij zijn zuster en zwager op bezoek is gegaan, die kinderen daar heeft laten logeren en zichzelf heeft laten terug brengen naar huis, vanwaar hij [getuige] heeft opgebeld. Deze heeft verklaard dat een bepaalde code was afgesproken voor de afspraak dat hij met zijn auto naar het huis van de verdachte zou moeten gaan om, zodra de vrouw van de verdachte om het leven zou zijn gebracht, haar lijk naar elders te vervoeren teneinde het daderschap te kunnen verheimelijken. Het lijk is volgens [getuige] naar de Spaanse Polder in Rotterdam gebracht en daar te water gelaten. Het hof ziet als kennelijk doel hiervan sporen uit te wissen door de inwerking van het water.
Schending van artikel 6 EVRM
Nadat[getuige] ter terechtzitting in hoger beroep in volledig stilzwijgen had volhard, ondanks aandrang van verschillende kanten waaronder de verdachte en diens raadsman, heeft de raadsman het verweer gevoerd dat de aldus gebleken feitelijke onmogelijkheid het ondervragingsrecht uit te oefenen tegenover de getuige [getuige], die zeer belastende verklaringen over de verdachte heeft afgelegd, artikel 6, met name lid 3 onder d, van het Europese Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden is geschonden.
Het hof verwerpt dit verweer. De raadsman heeft aan [getuige] bij diens verhoor door de rechter-commisaris vragen kunnen (laten) stellen en heeft op enkele vragen antwoord gekregen. Uit het feit dat de getuige op enkele vragen niet heeft geantwoord, ook niet na verschijning ter terechtzitting in hoger beroep, volgt niet dat daarmee het genoemde verdragsartikel is geschonden.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op het misdrijf:
Moord.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
De advocaat-generaal heeft in dezen geconcludeerd tot vernietiging van het vonnis waarvan beroep en tot veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van vijftien jaren, met aftrek van voorarrest.
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. De verdachte heeft zijn echtgenote, die kenbaar had gemaakt van hem te willen scheiden, in hun huis van het leven beroofd door haar te wurgen. Hij heeft deze moord en het uitwissen van de sporen zorgvuldig voorbereid. Niet alleen heeft de verdachte door deze moord zijn echtgenote het meest fundamentele recht, namelijk het recht om te leven, ontnomen, tevens heeft hij zijn zeer jonge kinderen van hun moeder beroofd. De verdachte heeft met zijn gruwelijke daad de rechtsorde diep geschokt en gevoelens van onrust en onveiligheid in de maatschappij veroorzaakt. Het hof heeft gekeken naar straffen die voor feiten als dit plegen te worden opgelegd.
Het hof is - alles overwegende - van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf van navermelde duur een passende en geboden reactie vorm
Vordering tot schadevergoeding
In het onderhavige strafproces heeft [benadeelde] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte tenlastegelegde tot een bedrag van EUR 5.000,--.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg gevorderde en in hoger beroep gehandhaafde bedrag van EUR 5.000,--.
De advocaat-generaal heeft in dezen geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij in haar vordering.
Naar het oordeel van het hof is de benadeelde partij geheel niet-ontvankelijk in haar vordering, - nog daargelaten dat deze niet nader is onderbouwd - nu een vordering als de onderhavige niet van zo eenvoudige aard is dat zij zich leent voor behandeling in het strafgeding.
Nu door of namens de verdachte niet is gesteld dat deze met het oog op zijn verdediging tegen de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij kosten heeft gemaakt, kan een kostenveroordeling achterwege blijven.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op artikel 289 van het Wetboek van Strafrecht.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde, zoals hierboven omschreven, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen terzake meer of anders is tenlastegelegd en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezenverklaarde het hierboven vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart de verdachte strafbaar terzake van het bewezenverklaarde.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
- 13.
(dertien) jaren.
Bepaalt dat de tijd, die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voorzover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Verklaart de benadeelde partij [benadeelde] niet-ontvankelijk in haar vordering.
Dit arrest is gewezen door mrs. Koning, Mos-Verstraten en Teulings, in bijzijn van de griffier mr. Timmer-Smeele.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 7 december 2004.