In voetnoot 1 van de cassatiedagvaarding is opgenomen dat de naam van eiseres tot cassatie gedurende het hoger beroep is gewijzigd.
HR, 30-03-2012, nr. 10/04572
ECLI:NL:HR:2012:BV2839
- Instantie
Hoge Raad (Civiele kamer)
- Datum
30-03-2012
- Zaaknummer
10/04572
- Conclusie
Mr. L. Timmerman
- LJN
BV2839
- Roepnaam
Amlin Corporate/Holtrop-van der Vlist
- Vakgebied(en)
Vervoersrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2012:BV2839, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 30‑03‑2012; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2012:BV2839
ECLI:NL:PHR:2012:BV2839, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 27‑01‑2011
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2012:BV2839
Beroepschrift, Hoge Raad, 13‑10‑2010
- Vindplaatsen
NJ 2012/362 met annotatie van H.J. Hofstra
Uitspraak 30‑03‑2012
Inhoudsindicatie
CMR. Schorsing van verjaring schadevordering door schriftelijke vordering als bedoeld in art. 32 lid 2 CMR. Schorsing strekt ertoe gerechtigde in staat te stellen schade te onderzoeken en minnelijke regeling te treffen. De schriftelijke vordering van art. 32 lid 2 moet duidelijke aanzegging van aansprakelijkstelling behelzen, maar hoeft ontstaan en omvang van de schade niet te specificeren.
30 maart 2012
Eerste Kamer
10/04572
EV/IF
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
AMLIN CORPORATE INSURANCE N.V., voorheen genaamd Fortis Corporate Insurance N.V.,
gevestigd te Amstelveen,
EISERES tot cassatie,
advocaat: mr. N.T. Dempsey en mr. R.S. Meijer,
t e g e n
[Verweerster],
gevestigd te [vestigingsplaats],
VERWEERSTER in cassatie,
advocaat: aanvankelijk mr. R.A.A. Duk,
thans mr. P.A. Ruig.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als Fortis en [verweerster].
1. Het geding in feitelijke instanties
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. de vonnissen in de zaak 47409/HA ZA 00-593 van de rechtbank Groningen van 7 december 2001 en 27 september 2006;
b. het arrest in de zaak 107.001.567/01 van het gerechtshof te Leeuwarden van 13 juli 2010.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het hof heeft Fortis beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
[Verweerster] heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor Fortis toegelicht door haar advocaten en voor [verweerster] door mr. M.V.E.E. Jansen, advocaat te Amsterdam.
De conclusie van de Advocaat-Generaal L. Timmerman strekt tot verwerping.
Bij brief van 10 februari 2012 heeft mr. Y.A. Wehrmeijer, advocaat te Amsterdam, namens de Staat op die conclusie gereageerd.
3. Beoordeling van het middel
3.1 In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) Nacap Nederland B.V. (hierna: Nacap) heeft [verweerster] opdracht gegeven tot vervoer over de weg van een maxi RIG 200 T boormachine van Hongarije naar Veendam.
[Verweerster] heeft dit vervoer uitbesteed aan [A] B.V. (hierna: [A]). Op 15 november 1996 is de boormachine onder CMR-vrachtbrief 524820 in goede staat aangenomen voor vervoer. Het CMR-verdrag (hierna: CMR) is op de tussen Nacap en [verweerster] gesloten vervoerovereenkomst van toepassing.
(ii) Tijdens het vervoer is de 4,35 meter hoge vrachtwagen met lading in aanrijding gekomen met het vier meter hoge viaduct Bareveld te Nieuwediep (N33).
Hierdoor is schade aan de boormachine ontstaan. Bij aflevering op 22 november 1996 is door de chef werkplaats van Nacap en de chauffeur van [A] een rapport opgemaakt van de zichtbare schade. Dit rapport vermeldt onder meer:
"Oorzaak schade: viaduct geraakt.
Zichtbare schade: Achterste dwars (onleesbaar) boormotor Ladder slang geleiding links doorgezet Hydr. hol. slangen boormotor beschadigd ,, hol leidingen,, doorgezet (onleesbaar) slang beschadigd Hekwerk beschadigd"
(iii) Bij fax van 22 november 1996 heeft Nacap [verweerster] aansprakelijk gesteld. Hierin staat onder meer:
"Bij aankomst van de maxi-rig te Veendam op dd 22 november 1996 hebben wij transportschade geconstateerd aan de maxi-rig welke door uw bedrijf werd vervoerd.
Wij stellen uw firma aansprakelijk voor de schade en alle gevolg schade.
Maandag 25 November wordt begonnen met de reparatiewerkzaamheden te Veendam.
We gaan er vanuit dat u e.e.a. aan uw verzekering meldt.
Vanaf 08.00 uur maandag 25 November is de maxi-rig beschikbaar voor een schade expertise.
Het is de bedoeling dat de maxi-rig dinsdag 26 November wordt vervoerd naar Akzo Nobel te Delfzijl voor een boorproject."
(iv) Op 25 november 1996 heeft Crawford-THG (hierna: Crawford), in opdracht van Nacap en haar verzekeraar Fortis, de schade aan de boormachine onderzocht.
Hettema & Disselkoen heeft op die datum in opdracht van TVM Verzekeringen (hierna: TVM), de verzekeraar van [A], een contra-expertise uitgevoerd.
Uit het voorlopig rapport van Crawford van 16 december 1996 en het rapport van Hettema & Disselkoen van 2 februari 1998 volgt dat tijdens deze expertise is geconstateerd dat de bovenzijde van de boormachine (leuning, traversers, hydraulische slangen en buizen met ventielen) was beschadigd en in de hydraulische tank een haarscheur was ontstaan.
(v) Nadat de zichtbare schade was gerepareerd, is de boormachine ingezet bij een werk te Delfzijl.
Na beëindiging van dat werk eind januari 1997 is de hydraulische zuiger geheel uitgestuurd. Daarbij werd geconstateerd dat de keramische bekleding van de zuigerstang was beschadigd. De hydraulische zuiger is gedemonteerd en naar de leverancier te Boxtel vervoerd. Daar hebben Crawford en Hettema & Disselkoen de zuiger onderzocht.
(vi) Crawford heeft namens Nacap bij brief van 20 februari 1998 [verweerster] aansprakelijk gesteld voor de schade die door de aanrijding met het viaduct is ontstaan. Een claimnota ten bedrage van ƒ 211.664,50 is meegezonden.
(vii) TVM heeft bij brief van 23 april 1998, met als onderwerp "schade d.d. 22.11.1996. Onze verz.: [A] B.V.", aan Crawford onder meer meegedeeld:
"Vooralsnog gaan wij ervan uit dat de schade aan de tank, zonder demontage, en de schade aan de bovenzijde mogelijk tot de schade behoort welke door onze verzekerde is veroorzaakt. De overige schade is niet door onze verzekerde veroorzaakt. (...)
Zonder nadere specificatie en ter definitieve regeling van deze zaak zijn wij bereid namens onze verzekerde een bedrag van ƒ 40.000,= ter beschikking te stellen. (...)"
(viii) Bij brief aan Crawford van 7 januari 1999 heeft TVM dit voorstel herhaald en de overige schade als niet door de verzekerde veroorzaakt afgewezen.
(ix) Bij fax van 6 januari 2000 heeft AON Nederland namens Fortis verzocht om verlenging van de verjaringstermijn. TVM heeft daarop bij brief van 14 januari 2000 bericht:
"Hiermee bevestigen wij de ontvangst van uw brief/faxbericht van 06.01.2000.
In onze visie is de vordering reeds verjaard. Geheel sans prejudice en ter voorkoming van onnodige kosten zijn wij namens onze verzekerde bereid uitstel van verjaring te verlenen voor een periode van drie maanden, mits de vordering nu niet reeds verjaard is."
3.2 Stellende dat Fortis en de overige op de polis betrokken verzekeringsmaatschappijen in de rechten van Nacap jegens [verweerster] zijn getreden en dat de overige op de polis betrokken verzekeringsmaatschappijen aan Fortis last hebben verleend om de vordering op [verweerster] in eigen naam geldend te maken en te incasseren, heeft Fortis in deze procedure betaling gevorderd van het hiervoor onder (vi) genoemde bedrag, te vermeerderen met rente.
[Verweerster] heeft zich primair verweerd met een beroep op verjaring. De rechtbank heeft het beroep op verjaring verworpen en een bedrag van € 87.046,16 (ƒ 191.824,50) toegewezen, vermeerderd met de CMR-rente van 5% per jaar vanaf 20 februari 1998.
3.3 Het hof is, in cassatie niet betwist, ervan uitgegaan dat in het onderhavige geval de verjaringstermijn van een jaar van art. 32 lid 1 CMR gold en dat die termijn is gaan lopen op 23 november 1996.
Het hof is vervolgens ingegaan op de vraag of de hiervoor in 3.1 onder (iii) geciteerde fax van 22 november 1996 te gelden heeft als een "schriftelijke vordering" als bedoeld in art. 32 lid 2 CMR die de verjaring schorst.
3.4 Het hof heeft, in aanmerking nemende dat lid 3 van art. 32 CMR bepaalt dat de schorsing van de verjaring beheerst wordt door de wet van het gerecht waarvoor de zaak aanhangig is, overwogen dat de in het CMR geregelde schorsing van de verjaring zowel wat betreft haar totstandkoming als wat betreft haar gevolgen een in het huidige Nederlandse recht onbekende figuur is (rov. 3.9-3.12). Aangezien naar het oordeel van het hof evenwel een parallel getrokken kan worden tussen de stuiting naar Nederlands recht en de schorsing van het CMR, die beide door een eenzijdige rechtshandeling een wijziging aanbrengen in een lopende verjaringstermijn, heeft het hof voor de eisen waaraan een schriftelijke vordering als bedoeld in art. 32 lid 2 CMR moet voldoen aansluiting gezocht bij de eisen die gesteld moeten worden aan de in art. 3:317 lid 1 BW bedoelde schriftelijke aanmaning of schriftelijke mededeling waarin de schuldenaar zich ondubbelzinnig zijn recht op nakoming voorbehoudt.
Het hof heeft in dit verband tot uitgangspunt genomen dat een aanmaning of mededeling van art. 3:317 een voldoende duidelijke waarschuwing aan de schuldenaar moet bevatten dat die er ook na het verstrijken van de verjaringstermijn rekening mee moet houden dat hij de beschikking houdt over zijn gegevens en bewijsmateriaal opdat hij zich tegen een dan mogelijkerwijs alsnog door de schuldeiser ingestelde vordering kan verweren (rov. 3.13-3.14).
3.5 In de eis dat de aanmaning of mededeling een voldoende duidelijke waarschuwing moet bevatten, ligt naar het oordeel van het hof besloten dat de schuldeiser ook zoveel mogelijk duidelijkheid verschaft omtrent het feit dat tot de in te stellen vordering aanleiding geeft. In een geval als het onderhavige dient hij daarom, aldus het hof, in beginsel inzicht te geven in de schade waarop hij zijn vordering baseert (rov. 3.15).
3.6 De vraag of de fax van 22 november 1996 dat inzicht in voldoende mate aan [verweerster] verschafte beantwoordde het hof als volgt (rov. 3.16):
"Met het begrip "transportschade" en de verwijzing naar de vervoersopdracht wordt op zich wel duidelijk gemaakt dat [verweerster] wordt aangesproken ter zake van beschadiging van de lading die is ontstaan tussen het ogenblik van de inontvangstneming van de maxi-rig en het ogenblik van de aflevering. In de fax ontbreekt evenwel elke beschrijving van die schade. Uitgaande van uitsluitend deze fax was het [verweerster] c.s. om die reden niet duidelijk op welke schade de vordering feitelijk was gebaseerd. Gesteld noch gebleken is dat [verweerster] ten tijde van het ontvangen van de fax over voorkennis beschikte - zoals bekendheid met het onder 1.2 bedoelde schaderapport - waardoor voor haar duidelijk was wat met "transportschade" werd bedoeld. Het hof concludeert dan ook dat de fax niet voldoet aan de voorwaarde dat zoveel mogelijk duidelijkheid wordt verschaft omtrent het feit dat tot de in te stellen vordering aanleiding heeft gegeven."
Op deze grond heeft het hof geoordeeld dat het beroep van [verweerster] op verjaring gegrond is en heeft het de vordering van Fortis alsnog afgewezen.
3.7 Onderdeel 1 klaagt dat het hof, door uit te gaan van de eis dat de schuldeiser in zijn schriftelijke mededeling "zoveel mogelijk duidelijkheid verschaft omtrent het feit dat tot de in te stellen vordering aanleiding geeft", bij gebreke waarvan die schriftelijke mededeling de verjaring niet op grond van art. 32 lid 2 CMR schorst, en door te oordelen dat de onderhavige fax niet aan deze eis voldoet nu die geen "beschrijving van de schade" geeft, van een onjuiste rechtsopvatting is uitgegaan en te hoge eisen heeft gesteld aan de "schriftelijke vordering" als bedoeld in art. 32 lid 2. De klacht is gegrond. De in art. 32 lid 2, eerste volzin, geregelde schorsing van de verjaring strekt ertoe de tot schadevergoeding gerechtigde in staat te stellen om, zonder beducht te zijn voor verjaring, de oorzaak en de omvang van de schade te onderzoeken en met de vervoerder overleg te voeren en te proberen een minnelijke regeling te bereiken alvorens een rechtsgeding op gang te brengen. De "schriftelijke vordering" als bedoeld in art. 32 lid 2 moet daarom, wil zij de in dat artikellid geregelde schorsende werking hebben, weliswaar een voor de vervoerder duidelijke aanzegging behelzen dat hij aansprakelijk wordt gesteld wegens verlies of beschadiging van de vervoerde goederen of vertraging in het vervoer, maar behoeft niet te specificeren, of zoveel mogelijk te verduidelijken, hoe de schade is ontstaan, waaruit de schade bestaat of met welk bedrag de schade dient te worden vergoed. Hiervan uitgaande dient de hiervoor in 3.1 onder (iii) bedoelde fax te worden aangemerkt als een "schriftelijke vordering" in de eerderbedoelde zin.
3.8 De overige klachten behoeven geen behandeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt het arrest van het gerechtshof te Leeuwarden van 13 juli 2010;
verwijst het geding naar het gerechtshof te Arnhem ter verdere behandeling en beslissing;
veroordeelt [verweerster] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van Fortis begroot op € 2.774,31 aan verschotten en € 2.600,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, als voorzitter, J.C. van Oven, F.B. Bakels, C.A. Streefkerk en A.H.T. Heisterkamp, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer J.C. van Oven op 30 maart 2012.
Conclusie 27‑01‑2011
Mr. L. Timmerman
Partij(en)
Conclusie inzake:
Amlin Corporate Insurance N.V. (voorheen: Fortis Corporate Insurance N.V.)1.
eiseres tot cassatie,
(hierna: Fortis)
tegen
[Verweerster]
verweerster in cassatie,
(hierna: [verweerster])
1. Feiten2.
1.1
Nacap Nederland B.V. (hierna: Nacap) heeft [verweerster] opdracht gegeven tot vervoer over de weg van een maxi RIG 200 T boormachine van Hongarije naar Veendam. [verweerster] heeft dit vervoer uitbesteed aan [A] B.V. (hierna: [A]). Op 15 november 1996 is de boormachine onder CMR-vrachtbrief 524820 in goede staat aangenomen voor vervoer. Het CMR-verdrag is op de tussen Nacap en [verweerster] gesloten vervoerovereenkomst van toepassing.
1.2
Tijdens het vervoer is de 4,35 meter hoge vrachtwagen met lading in aanrijding gekomen met het vier meter hoge viaduct Bareveld te Nieuwediep (N33)3.. Hierdoor is schade aan de boormachine ontstaan. Bij aflevering op 22 november 1996 is door de chef werkplaats van Nacap en de chauffeur van [A] een rapport opgemaakt van de zichtbare schade. Dit rapport vermeldt onder meer:
‘Oorzaak schade:viaduct geraakt.
Zichtbare schade:Achterste dwars (onleesbaar) boormotor
Ladder slang geleiding links doorgezet
Hydr. hol. slangen boormotor beschadigd
‘hol leidingen ’doorgezet
(onleesbaar) slang beschadigd
Hekwerk beschadigd’
1.3
Bij fax van 22 november 1996 heeft Nacap [verweerster] aansprakelijk gesteld. Hierin staat onder meer:
‘Bij aankomst van [de boormachine] te Veendam op dd 22 november 1996 hebben wij transportschade geconstateerd aan [de boormachine] welke door uw bedrijf werd vervoerd. Wij stellen uw firma aansprakelijk voor de schade en alle gevolg schade Maandag 25 November wordt begonnen met de reparatiewerkzaamheden te Veendam.
We gaan er vanuit dat u e.e.a. aan uw verzekering meldt. Vanaf 08.00 uur maandag 25 November is [de boormachine] beschikbaar voor een schade expertise. Het is de bedoeling dat [de boormachine] dinsdag 26 November wordt vervoerd naar Akzo Nobel te delfzijl voor een boorproject.’
1.4
Op 25 november 1996 heeft Crawford-THG (hierna: Crawford), in opdracht van Nacap en haar verzekeraar Fortis, de schade aan de boormachine onderzocht. Hettema & Disselkoen heeft op die datum in opdracht van TVM Verzekeringen (hierna: TVM), de verzekeraar van [A], een contra-expertise uitgevoerd. Uit het voorlopig rapport van Crawford van 16 december 1996 en het rapport van Hettema & Disselkoen van 2 februari 1998 volgt dat tijdens deze expertise is geconstateerd dat de bovenzijde van de boormachine (d.w.z.: leuning, traversers, hydraulische slangen en buizen met ventielen) was beschadigd en in de hydraulische tank een haarscheur was ontstaan.
1.5
Nadat de zichtbare schade was gerepareerd, is de boormachine ingezet bij een werk te Delfzijl. Na beëindiging van dat werk eind januari 1997 is de hydraulische zuiger geheel uitgestuurd. Daarbij werd bemerkt dat de keramische bekleding van de zuigerstang was beschadigd. De hydraulische zuiger is gedemonteerd en naar de leverancier te Boxtel vervoerd. Daar hebben Crawford en Hettema & Disselkoen de zuiger onderzocht. Het eindrapport van Crawford vermeldt dat de zeer slijt- en krasvaste bekleding van de zuigerstang door een grote schokbelasting beschadigd moet zijn geraakt, terwijl op de buitenzijde van de mantel een aftekening van de aanrijding met het viaduct is gevonden die correspondeert met de plaats van beschadiging van de zuigerstang.
1.6
In het rapport van Hettema & Disselkoen worden vraagtekens gezet bij het oorzakelijk verband tussen de aanrijding met het viaduct en de schade aan de keramische laag. Zo wordt opgemerkt:
- ‘1.
Gezien het feit dat de keramische laag van de zuigerstang in augustus door Hydrocare alreeds werd geïnspecteerd, betreft het hier kennelijk een kwetsbaar onderdeel.
- 2.
Bij aflevering op 22 november 1996 werd een verklaring opgesteld, waarin onder ander de uitwendig zichtbare beschadigingen aan [de boormachine] werden omschreven. Over het beschadigd c.q. geschaafd zijn van de cilindermantel wordt niet gerept.
- 3.
Direct aansluitend na de expertise op 26 november 1996 werd [de boormachine] in gebruik genomen. Wij zijn van mening dat indien de keramische laag toen al van de zuigerstang zou zijn losgebroken, hierdoor het hydraulisch systeem van [de boormachine] vervuild geraakt zou zijn, met allerlei complicaties voor de goede werking van het hydraulische systeem tot gevolg hebbend.
- 4.
Tijdens het gebruik van [de boormachine] hebben zich eveneens omstandigheden/evenementen kunnen voordoen waardoor de keramische laag van de zuigerstang beschadigd raakte.
- 5.
Wij werden pas in de gelegenheid gesteld de beschadigde zuigerstang te inspecteren nadat de cilinder was vervoerd naar Boxtel en bovendien gedemonteerd.
- 6.
Behalve dat, is deze [boormachine] na aflevering vervoerd van Veendam naar Delfzijl en misschien in de tussenliggende periode alvorens de beweerdelijke cilinderschade werd vastgesteld misschien zelfs wel vaker.
- 7.
Ook moet het niet voor onmogelijk worden gehouden dat [de boormachine] op eigen kracht rijdend overspanningen heeft gepasseerd, waardor even zo goed dergelijke schaafsporen op de buitenmantel van de cilinder kunnen zijn ontstaan.’
1.7
Bij brief van 20 februari 1998 heeft Crawford [verweerster] namens Nacap aansprakelijk gesteld voor de schade die door de aanrijding met het viaduct is ontstaan. Een claimnota ter grootte van ƒ 211.664,50 is meegezonden.
1.8
TVM heeft bij brief van 23 april 1998, met als onderwerp ‘schade d.d. 22 november 1996. Onze verz.: [A] B.V.’, aan Crawford meegedeeld:
‘Vooralsnog gaan wij ervan uit dat de schade aan de tank, zonder demontage, en de schade aan de bovenzijde mogelijk tot de schade behoort welke door onze verzekerde is veroorzaakt. De overige schade is niet door onze verzekerde veroorzaakt (…) Zonder nadere specificatie en ter definitieve regeling van deze zaak zijn wij bereid namens onze verzekerde een bedrag van ƒ 40.000,= ter beschikking te stellen. (…)’
Bij brief van 7 januari 1999 heeft TVM aan Crawford het voorstel ad ƒ 40.000, — herhaald en de overige schade als niet door de verzekerde veroorzaakt afgewezen.
1.9
Bij fax van 6 januari 2000 heeft AON Nederland namens Fortis verzocht om verlenging van de verjaringstermijn. TVM heeft daarop bij brief van 14 januari 2000 bericht:
‘Hiermee bevestigen wij de ontvangst van uw brief/faxbericht van 06.01.2000. In onze visie is de vordering reeds verjaard. Geheel sans prejudice en ter voorkoming van onnodige kosten zijn wij namens onze verzekerde bereid uitstel van verjaring te verlenen voor een periode van drie maanden, mits de vordering nu niet reeds verjaard is.’
2. Procesverloop
2.1
Fortis heeft van [verweerster] en [A] in rechte gevorderd betaling van ƒ 211.664,50. Zij voert daartoe aan dat zij in de rechten van Nacap op [verweerster] is gesubrogeerd en Nacap aan Fortis last heeft verleend om de vordering op [verweerster] in eigen naam geldend te maken. [verweerster] en [A] hebben gesteld dat de vordering is verjaard.
2.2
De rechtbank heeft in haar tussenvonnis van 7 december 2001 overwogen dat het beroep van [verweerster] op verjaring niet opgaat, omdat de termijn daarvoor — van één jaar4. — door de (fax)brief van Nacap aan [verweerster] van 22 november 1996 is geschorst en deze, nadat het restant is gaan lopen, met toestemming van TVM is verlengd.5. De rechtbank heeft de vordering van Fortis jegens [verweerster] toegewezen tot € 87.046,16. Fortis is in haar vordering jegens [A] niet-ontvankelijk verklaard, omdat deze naar het oordeel van de rechtbank is verjaard.6.
2.3
[verweerster] is in hoger beroep gekomen bij het hof Leeuwarden. Bij arrest van 13 juli 2010 heeft het hof de vordering van Fortis afgewezen, omdat die vordering is verjaard. De fax van 22 november 1996 voldoet volgens het hof niet aan art. 32 lid 2 CMR.
2.4
Fortis heeft tegen het arrest tijdig7. cassatieberoep ingesteld. [verweerster] heeft geconcludeerd tot verwerping. Partijen hebben hun standpunten schriftelijk doen toelichten. Namens [verweerster] is nog gediend van dupliek.
3. Bespreking van het cassatiemiddel
3.1
In cassatie is aan de orde of de hierboven in 1.4 aangehaalde fax de verjaring schorst.
De verjaringsregeling onder het CMR
3.2
Art. 32 CMR bevat een bijzondere verjaringsregeling, die als gevolg van art. 41 CMR van dwingend recht is. Het eerste lid van art. 32 CMR legt de duur van de verjaringstermijnen vast. Vorderingen waartoe het CMR aanleiding geeft verjaren door verloop van één jaar. De verjaringstermijn is drie jaar in geval van opzet (art. 29 CMR). Het eerste lid omschrijft in sub a-c het moment waarop de verjaringstermijn aanvangt. Voorschriften over schorsing en stuiting van de verjaring zijn te vinden in art. 32 lid 2 en 3 CMR:
- ‘2.
Een schriftelijke vordering schorst de verjaring tot aan de dag, waarop de vervoerder de vordering schriftelijk afwijst en de daarbij gevoegde stukken terugzendt. In geval van gedeeltelijke aanvaarding van de vordering hervat de verjaring haar loop alleen voor het deel van de vordering, dat betwist blijft. Het bewijs van ontvangst van de vordering of van het antwoord en van het terugzenden der stukken rust op de partij, die dit feit inroept. Verdere, op het hetzelfde onderwerp betrekking hebbende vorderingen schorsen de verjaring niet.
- 3.
Met inachtneming van de bepalingen van het tweede lid, wordt de schorsing van de verjaring beheerst door de wet van het gerecht waarvoor de zaak aanhangig is. Hetzelfde geldt voor de stuiting van de verjaring.’
3.3
In cassatie moet worden aangenomen dat de verjaringstermijn in onderhavig geval één jaar bedraagt (rov. 3.1–3.4 van het bestreden arrest ) en op 23 november 1996 is gaan lopen (rov. 3.6 van dat arrest).8. Tevens moet ervan worden uitgegaan dat de verjaring kan worden geschorst voordat deze aanvangt (rov. 3.7). Dat uitgangspunt is door partijen niet bestreden9..
's Hofs oordeel
3.4
Zoals al aangegeven, oordeelt het hof dat de vordering van Fortis op [verweerster] is verjaard. De verjaring is volgens het hof niet geschorst, omdat de fax geen schriftelijke vordering oplevert in de zin van art. 32 lid 2 CMR en er ook overigens niets is aangevoerd dat het intreden van de verjaring zou belemmeren. Het hof komt in een aantal stappen tot dit oordeel. Ten eerste oordeelt het hof dat uit de tekst van het CMR niet volgt wat onder een schriftelijke vordering moet worden verstaan en overeenkomstig art. 32 lid 3 CMR Nederlands recht op de schorsing van toepassing is (rov. 3.9).
Vervolgens overweegt het hof dat schorsing onder het CMR zowel voor wat betreft de totstandkoming als het rechtsgevolg een in het Nederlands recht onbekende figuur is (rov. 3.12): schorsing van verjaring bestaat niet onder Nederlands recht. Verlenging (art. 3:320 en 3:321 BW) en stuiting (art. 3:316–3:319 BW) verschillen van schorsing in het CMR. Het rechtsgevolg van schorsing wijkt af omdat deze de verjaring onderbreekt en gedurende de periode van schorsing niet doorloopt, terwijl bij verlenging de termijn doorloopt en aan het eind van de reguliere looptijd wordt verlengd met een bepaalde periode en bij stuiting de termijn meteen doorloopt doordat een nieuwe termijn, gelijk aan de oorspronkelijke, begint te lopen (rov. 3.10–3.11). Naar 's hofs oordeel kan, nu bij schorsing in de CMR eenzijdig een lopende verjaringstermijn wordt gewijzigd, een parallel worden getrokken met stuiting ex art. 3:317 lid 1 BW. Rechtszekerheid vereist volgens het hof volstrekte duidelijkheid over de wijziging. Dat is de reden waarom art. 32 lid 2 CMR en art. 3:317 lid 1 BW schriftelijkheid vereisen. Gezien het doel van deze rechtshandelingen bestaat geen goede grond om aan te nemen dat aan het instellen van een schriftelijke vordering minder vergaande eisen moeten worden gesteld dan aan de naar Nederlands recht vereiste schriftelijke aanmaning of schriftelijke mededeling (rov. 3.13). Het hof wijst erop dat de stuitingshandeling van art. 3:317 lid 1 BW neerkomt op een voldoende duidelijke waarschuwing aan de schuldenaar dat deze er ook na het verstrijken van de verjaringstermijn rekening mee moet houden dat hij de beschikking houdt over zijn gegevens en bewijsmateriaal opdat hij zich tegen een door de schuldeiser ingestelde vordering kan verweren (rov. 3.14). Daarin ligt naar 's hofs oordeel besloten dat de schuldeiser zoveel mogelijk duidelijkheid moet verschaffen over de feiten die tot de in te stellen vordering aanleiding geven.
Daaruit volgt voor een geval als het onderhavige dat hij in beginsel inzicht dient te geven in de schade waarop hij zijn vordering baseert (rov. 3.15). Volgens het hof voldoet de fax, waarin elke beschrijving van de beschadiging van de boormachine ontstaan tussen het ogenblik van inontvangstneming en het moment van aflevering ontbreekt, niet aan dit vereiste. Ook is niet gebleken dat [verweerster] ten tijde van de ontvangst van de fax over voorkennis beschikte waaruit zij kon afleiden wat onder ‘transportschade’ werd verstaan (rov. 3.16). Het hof overweegt nog dat hieraan niet afdoet dat een exacte becijfering van de omvang van de (on)zichtbare schade aan de boormachine niet mogelijk was, terwijl de aard en de omvang van de zichtbare beschadiging op 22 november 1996 al wel aan Nacap bekend was (rov. 3.17).
(Reikwijdte van) het cassatiemiddel
3.5
Het middel komt met vier onderdelen (I–IV) op tegen 's hofs oordeel. In onderdeel I lees ik ten eerste de klacht dat het hof met zijn in rov. 3.15 omschreven vereiste een te strenge maatstaf heeft aangelegd. Geklaagd wordt dat bij het bepalen van de zin die de vervoerder aan een schriftelijke verklaring dient te geven ook feiten en omstandigheden die zich hebben voorgedaan kort na de ontvangst daarvan relevant kunnen zijn. Dit is de rechtsklacht van onderdeel I. Ten tweede wordt, uitgaande van de door het onderdeel verdedigde maatstaf, geklaagd dat het hof bij zijn beoordeling te veel gewicht heeft toegekend aan de tekst van de fax dan wel te weinig aan de overige omstandigheden van het geval, zodat 's hofs oordeel onvoldoende gemotiveerd is. Dit is de motiveringsklacht van onderdeel I. Deze tweede klacht wordt uitgewerkt in onderdeel II-IV.
3.6
Het hof zoekt in rov. 3.9 aansluiting bij art. 3:317 lid 1 BW vanwege het bepaalde in art. 32 lid 3, eerste volzin, CMR, waaruit het hof afleidt dat de schorsing (enkel of mede) wordt beheerst door de lex fori.(10) De vraag is of 's hofs oordeel — de tekst van art. 32 lid 2 en 32 lid 3, eerste volzin, CMR in samenhang bezien — juist is. Art. 32 lid 3 CMR bepaalt dat de schorsing van de verjaring, met inachtneming van art. 32 lid 2 CMR, wordt beheerst door de lex fori. Hoewel het cassatiemiddel daartoe geen aanleiding geeft — er wordt niet opgekomen tegen het (impliciete) oordeel van het hof dat voor de uitleg van het begrip schriftelijke vordering moet worden aangeknoopt bij art. 3:317 lid 1 BW —, bespreek ik deze (voor)vraag.
Schriftelijke vordering: uniforme uitleg of uitleg overeenkomstig de lex fori?
3.7
Uit de tekst van art. 32 lid 2 CMR is op te maken dat de schorsingsregeling alleen geldt voor vorderingen die onder het CMR kunnen worden ingesteld tegen de vervoerder. Voor vorderingen door de vervoerder geldt alleen art. 32 lid 3 CMR. Ik merk op dat in cassatie niet aan de orde is of de verjaring van vorderingen ingesteld tegen de vervoerder, na te zijn geschorst, kunnen worden gestuit.11. Nu dit in cassatie niet van belang is, beperk ik mij tot de betekenis van art. 32 lid 3, eerste volzin, CMR in relatie tot art. 32 lid 2 CMR.12. Art. 32 lid 3, eerste volzin, CMR verwijst naar de schorsingsregeling zoals die voorkomt in de lex fori. Door de toevoeging dat het bepaalde in art. 32 lid 2 CMR in acht moet worden genomen, geldt m.i. dat voor vorderingen ingesteld tegen de vervoerder de schorsingsregeling van de lex fori aanvullend werkt, namelijk voor zover deze niet strijdig is met art. 32 lid 2 CMR.13. Dit heeft tot gevolg dat de verjaring van vorderingen ingesteld tegen de vervoerder, wat van de nationale schorsingsregeling ook zij, maar één keer kan worden geschorst.
3.8
Uit art. 32 lid 3, eerste volzin, CMR in samenhang met art. 32 lid 2 CMR volgt niet dat voor uitleg van het begrip schriftelijke vordering enkel de lex fori van belang is. Doordat de schorsingsregeling van de lex fori slechts aanvullend werkt, is het begrip schriftelijke vordering onttrokken aan uitleg op basis van de lex fori en juist onderworpen aan uniforme uitleg. Ik zie dan ook geen parallel met bijvoorbeeld art. 29 CMR, dat voor uitleg van het begrip aan opzet gelijk te stellen schuld enkel verwijst naar de lex fori. Daardoor wordt uniforme uitleg dus geheel buiten de deur gehouden.14.,15.
3.9
Op 18 december 2009 heeft de Hoge Raad zich uitgelaten over uniforme uitleg van eenvormig privaatrecht, meer in het bijzonder van (art. 32 van) het CMR.16. De Raad stelt voorop dat uitleg dient te geschieden aan de hand van art. 31 en 32 Weens Verdragenverdrag.17. Op grond daarvan overweegt de Hoge Raad vervolgens dat art. 32 CMR dient te worden uitgelegd overeenkomstig de gewone betekenis van de termen van deze bepaling met inachtneming van de context en in het licht van voorwerp en doel van het CMR. Behalve met de context moet ook rekening gehouden worden met een latere gebruikelijke toepassing van het CMR die op overeenstemming van de verdragspartijen inzake uitleg van het CMR wijst. Dit brengt mee dat ook de heersende opvatting in de rechtspraak en literatuur van de verdragsstaten een primair interpretatiemiddel bij uitleg van het CMR vormt. Bij uitleg van het CMR kan geen gebruik worden gemaakt van de wordingsgeschiedenis daarvan, omdat geen verslag of documentatie van voorbereidende werkzaamheden (travaux préparatoires) is gepubliceerd of anderszins voor publieke inzage beschikbaar is.
Uitleg van het begrip schriftelijke vordering
3.10
Met behulp van de door de Hoge Raad gegeven leidraad zal ik het begrip schriftelijke vordering proberen uit te leggen. Ten eerste is er de tekst van de bepaling. Het CMR omschrijft niet wat onder schriftelijke vordering wordt verstaan. Ook uit de (authentieke) Engelse (‘a written claim’) en Franse (‘une réclamation écrite’) teksten van het CMR kan niet worden afgeleid waaraan een schriftelijke vordering moet voldoen, behalve dan dat deze op schrift moet worden gesteld. Loewe, die bij de totstandkoming van het CMR betrokken was, vermeldt in zijn toelichting op het CMR slechts ‘that the claim must contain a specific request’ en de vrachtbrief niet meegezonden behoeft te worden.18. Later stelt hij dat het overeenkomstig de bedoeling van de opstellers van de CMR zou zijn dat:
‘[…] the claim need not include all the details, it need contain no figures on the claim, but an account of the damages for which compensation is required, and documents need be attached only in so far as they are essential for the carrier to be able to reply to the claim.’19.
3.11
Vervolgens is de vraag of op dit punt in de literatuur en rechtspraak van de verdragsstaten een duidelijke heersende leer te ontdekken is. Ik loop de opvattingen in literatuur en rechtspraak die ik heb gevonden langs. Nederlandse auteurs verschillen van mening over de vereisten waar een schriftelijke vordering aan moet voldoen. Volgens Haak is een enkele aansprakelijkstelling, zijnde een globale omschrijving van de schadeveroorzakende gebeurtenis, voldoende, mits het de vervoerder niet kan ontgaan waarvoor hij door zijn wederpartij ter verantwoording wordt geroepen.
20. Dorrestein en Ten Braak verdedigen dat een enkele aansprakelijkstelling onvoldoende is, ook als uitvoerig wordt omschreven om welk transportongeval het ging: naast de grondslag van de schade moet tevens opgave van de aard en omvang van de schade worden gedaan.21. Voornoemde auteurs zijn het er wel over eens dat een precieze becijfering van de schade niet nodig is en dat het CMR niet verplicht stukken bij te voegen.
3.12
De teneur in de Nederlandse (lagere) rechtspraak is dat de schriftelijke vordering de grondslag van de schade en de aard en de omvang van de schade dient te bevatten.22. Uit de uitspraken wordt niet duidelijk hoe nauwkeurig de hoogte van het schadebedrag moet zijn opgenomen. Er lijkt geen verplichting te bestaan om documenten bij de schriftelijke vordering te voegen.23. Een ruimere opvatting is te vinden in een uitspraak van het Amsterdamse hof uit 1974, waar een enkele aansprakelijkstelling met uitgebreide omschrijving van de omstandigheden van het transportongeval voldoende werd geacht.24. Een vergelijkbare overweging werd in 1981 gegeven door de Bossche rechtbank.25.
3.13
Volgens de hoogste Belgische rechter moet een schriftelijke vordering een aansprakelijkstelling van de vervoerder bevatten. Een becijfering van het bedrag van de schade is niet nodig, mits de vervoerder aan de hand van de in zijn bezit zijnde documenten de aard en de omvang c.q. de hoogte van de schade kan achterhalen zodat hij gepast op de vordering kan reageren.26. De Belgische lagere rechters sluiten zich hierbij aan.27. Door rechters wordt verschillend geoordeeld over de mate waarin de omvang van de schade becijferd dient te worden.28. In de Belgische literatuur lopen de meningen over dit laatste punt uiteen. Zo stelt Melis, met een beroep op art. 27 CMR, als additioneel vereiste een nauwkeurige omschrijving en becijfering van de schade en bijvoeging van de nodige stukken.29. Putzeys vereist ook enige becijfering van de schade, maar stelt dat het van de omstandigheden van het geval afhangt of stukken dienen te worden bijgevoegd.30. Stevens meent dat het CMR geen basis biedt voor becijfering van schade en bijvoeging van stukken: voldoende is dat van de vervoerder ondubbelzinnig vergoeding van de geleden schade wordt gevorderd, ook al kan de exacte omvang daarvan slechts later worden bepaald of meegedeeld.31. Ook De Wit meent dat het CMR niet verplicht tot toezending van stukken.32.
3.14
De hoogste Duitse rechter vereist voor een schriftelijke vordering een duidelijke aansprakelijkstelling, waarbij de schade en de aansprakelijkstelling geen nadere specificatie of becijfering behoeven:
‘[Es] liegt eine die Verjährung hemmende Schadensreklamation vor, wenn der Transportunternehmer mit der Schadensanmeldung für Verluste oder Schäden am Transportgut haftbar gemacht wird (…). Das erfordert zwar nicht, daß der Ersatzanspruch hinsichtlich seiner Entstehung und Höhe bereits im einzelnen darlegen wird. (…) Art. 32. Abs. 2 Satz 1 CMR [ist] eine Vorschrift zugunsten des Anspruchberechtigten, der, ohne Verjährung befürchten zu müssen, in die Lage versetz werden soll, vor Anrufung der Gerichte die Entstehung des Schadens und den Schadensumfang zu prüfen und dem Frachtführer Gelegenheit zur Stellungnahme, gegebenenfalls zur Ersatzlistung, zu geben. Andererseits muß aber auch der Frachtführer zur Wahrung seiner Rechte erkennen können, daß mit der ihm zugegangenen Erklärung Ersatzansprüche angekündigt werden. Deshalb ist, um die verjährungshemmende Wirkung (…) herbeizuführen, über den Hinweis auf die Tatsache des Eintritts von Verlusten oder des Bestehens von Schäden am Transportgut hinaus die Erklärung des Anspruchstellers erforderlich, daß und wem gegenüber der Transportunternehmer für Verluste und Schäden am Transportgut einstehen soll, also eine Erklärung, aus der der Transportunternehmer unzweideutig Seine Inanspruchnahme durch einen bestimmten Anspruchsteller entnehmen kann.’33.
Uit lagere rechtspraak van latere datum kan worden afgeleid dat de aard en de omvang van de schade en de grondslag van de vordering geen vermelding behoeven.34. De Duitse auteurs scharen zich in meerderheid achter deze opvatting.35. Strenger lijkt Helm, die meent dat de omvang van de schade moet worden aangegeven, zonder dat een becijfering daarvan nodig is, zodat de vervoerder in staat wordt gesteld zijn positie ten opzichte van de aansprakelijkstelling te bepalen. Een aansprakelijkstelling hoeft volgens Helm niet expliciet in het schrijven te gebeuren, maar kan ook uit bijkomende omstandigheden (zoals telefooncontact) worden afgeleid.36. In de literatuur bestaat overeenstemming op het punt dat het CMR niet verplicht tot bijvoeging van stukken.37.
3.15
De hoogste rechter van het Verenigd Koninkrijk heeft zich nog niet hoeven buigen over de uitleg van het begrip schriftelijke vordering. Naar lagere rechtspraak is een enkele aansprakelijkstelling al voldoende. De schade hoeft niet te worden becijferd en er bestaat geen verplichting tot het bijvoegen van documenten.38. Clarke lijkt strikter. Aangezien de vervoerder moet beseffen dat van hem een reactie wordt verwacht en hij over voldoende informatie moet beschikken om op de aansprakelijkstelling te reageren, moet in de schriftelijke vordering de aard van de aansprakelijkstelling worden aangegeven. Daarnaast zal de reactie van de vervoerder in grote mate afhangen van het bedrag waarvoor hij aansprakelijk wordt gesteld, zodat ook een indicatie van de aard en omvang c.q. de hoogte van de schade moet worden gegeven, tenzij de ontvanger dergelijke informatie al bezit. De omstandigheden van het geval bepalen hoe nauwkeurig die indicatie dient te zijn.39. Hill, Messent en Glass wijzen er slechts op dat de rechtspraak op het vaste land strikter lijkt waar het betreft de informatie die de schriftelijke vordering de vervoerder moet verschaffen. Zij menen wel dat geen verplichting bestaat tot het bijvoegen van documenten.40.
3.16
Voor de hoogste Franse rechter voldoet een duidelijke aansprakelijkstelling met een vordering tot betaling van schadevergoeding als schriftelijke vordering:
‘(…) la réclamation interruptive de la prescription annale prevue par l'article 32–1 de la Convention doit renfermer une demande d'indemnisation justifiant une prise de position du transporteur (…) alors que le message de renfermait aucune demande d'indemnisation justifiant une prise de position du transporteur, la cour d'appel a violé le texte susvisé.’41.
3.17
Het hoogste Oostenrijkse rechtscollege lijkt een mededeling over het bestaan van transportschade en een duidelijke aansprakelijkstelling van de vervoerder daarvoor als schriftelijke vordering te aanvaarden, mits daarbij de stukken zijn gevoegd die de vervoerder in staat stellen stelling te nemen tegen het schrijven. De hoogte van de vordering of de schade hoeft niet te worden vermeld:
‘Eine Schadensreklamation im Sinne des Art.32 Abs.2 erster Satz CMR setzt voraus, daß der Frachtführer mit ihr für Schäden am Transportgut haftbar gemacht wird. Das bedeutet, daß der Frachtführer auf die Tatsache des Bestehens von Schäden am Transportgut hingewiesen werden muß. Erforderlich ist die unmißverständliche Klarstellung, daß er für die Schäden am Transportgut auch einstehen soll, also eine Erklärung, aus der er Seine Inanspruchnahme durch den Anspruchsteller entnehmen kann. Dem Frachtführer muß eindeutig Seine Inanspruchnahme zum Bewußtsein kommen. Der Anspruchsteller muß nicht im einzelnen zum Grund und zur Höhe des Schadens vortragen, was in einem spätere Rechtsstreit allenfalls vonnöten ist. Es müssen alle Urkunden beigeschlossen sein, die notwendig sind, damit der Frachtführer zur Reklamation Stellung nehmen kann. Keinesfalls ist erforderlich, daß die Reklamation schon die betragsmäßige Höhe der Forderung enthält (…).’42.
In dit geval bleek uit contacten tussen de ladingbelanghebbende en de verzekeraar van de vervoerder duidelijk welke schade de ladingbelanghebbende had geleden, zodat het ontbreken van documenten volgens het Oberste Gerichtshof niet in de weg stond aan de kwalificatie van het schrijven als schriftelijke vordering. Ook het schrijven waarin een in niet misverstane bewoordingen gestelde aansprakelijkstelling ontbreekt, kan volgens het Oberste Gerichtshof als schriftelijke vordering gelden.43. In dat geval bleek uit de in het antwoordschrijven van de vervoerder gebruikte bewoordingen (‘Reklamation’ en ‘Haftbarhaltung’) dat de vervoerder het eerdere schrijven als schriftelijke vordering opvatte, waardoor het dat ook was.
3.18
Ten slotte zijn uiteraard doel en strekking van art. 32 (lid 2) CMR relevant. De verjaringsregeling van het CMR wil partijen in de transportsector — en dan met name de vervoerder — rechtszekerheid en voorspelbaarheid bieden, waarbij nog komt dat de transportsector gebaat is bij korte verjaringstermijnen en een snelle afhandeling.44. De schorsingsregeling van art. 32 lid 2 CMR is de tegenhanger voor de korte verjaringstermijn en wil partijen stimuleren een buitengerechtelijk akkoord te bereiken.45. Daaruit leid ik af dat de schriftelijke vordering de vervoerder een niveau van informatie moet verschaffen waarmee hij in het kader van een mogelijk buitengerechtelijk onderhandelingsproces een standpunt kan innemen. Hierbij moeten de vereisten voor een schriftelijke vordering aansluiten: aan de ene kant kan van de ladingbelanghebbende niet worden verwacht dat hij binnen een korte tijd een volledig gespecificeerde en onderbouwde vordering presenteert, maar aan de andere kant moet hij de vervoerder voldoende informatie verschaffen zodat deze in staat is om een reactie te bepalen. Dit leidt tot het volgende. Door middel van een schriftelijke vordering moet de vervoerder ten eerste in niet mis te verstane bewoordingen duidelijk worden gemaakt dat hij voor de ontstane schade aansprakelijk wordt gesteld en wat de grondslag van de aansprakelijkstelling is. Een aansprakelijkstelling alleen is m.i. in beginsel niet voldoende. De aansprakelijk gestelde moet uit de schriftelijke vordering kunnen begrijpen waarvoor hij aansprakelijk wordt gesteld. Daartoe zal een schriftelijke vordering in beginsel de aard van de schade dienen aan te duiden en een zekere beschrijving van de schade moeten bevatten. Een heel precieze becijfering van de schade kan ook weer niet worden vereist. In beginsel bestaat geen noodzaak om stukken te voegen bij een schriftelijke vordering die aan deze vereisten voldoet.46. Dit sluit niet uit dat een aansprakelijkstelling in een document voldoet waaraan stukken zijn toegevoegd die in dat document niet worden toegelicht, maar waaruit de vervoerder wel zelf de aard en omvang van de schade en de grondslag van de vordering kan afleiden. De omstandigheden van het geval bepalen in hoeverre een samenstel van stukken als schriftelijke vordering kan worden beschouwd. Ook komt belang toe aan de wijze waarop de vervoerder een en ander heeft begrepen dan wel redelijkerwijs heeft moeten begrijpen.p
Rechtsklacht
3.19
Het hof heeft in rov. 3.16 overwogen dat uitgaande van de onder 1.3 van deze conclusie weergegeven fax van 22 november 1996 het voor [verweerster] niet duidelijk was op welke schade de schriftelijke vordering was gebaseerd en dat gesteld noch gebleken is dat (anderszins) voor [verweerster] duidelijk was wat met transportschade werd bedoeld. Hiervoor acht het hof vooral een feitelijke aangelegenheid van belang, namelijk de vraag, op welk moment [verweerster] kennis heeft genomen van het in 1.2 van deze conclusie bedoelde schaderapport. Het hof heeft vastgesteld dat uit de gedingstukken nergens blijkt op welk moment het schaderapport ter kennis van [verweerster] kwam. Ook de middelonderdelen noemen geen voor deze kwestie relevante vindplaats in de gedingstukken. Om die reden is het m.i. niet onbegrijpelijk dat het hof heeft geoordeeld dat niet is komen vast te staan dat [verweerster] voorkennis van de schade had d.w.z. kennis van de schade had, voordat zij de fax ontving. Het hof heeft derhalve (impliciet en) niet onbegrijpelijk geoordeeld dat [verweerster] op basis van de fax niet wist of kon weten waarop hij moest reageren. Daarom kon het hof ook oordelen dat de fax niet voldeed aan de vereisten voor een schriftelijke vordering, zoals die hierboven zijn aangeduid. Dat oordeel is in belangrijke mate verweven met waarderingen van feitelijke aard die in cassatie slechts beperkt toetsbaar zijn. Ik wijs op de zojuist besproken kwestie van de voorkennis. In elk geval meen ik dat, nu in de fax weliswaar de aard van de schade is aangegeven, maar de schade zelf op geen enkele wijze is beschreven, 's hofs oordeel over de onvolledigheid van de fax niet onbegrijpelijk is.
3.20
Het hof heeft het zich m.i. nodeloos moeilijk gemaakt door in rov. 3.15 te eisen dat de vervoerder in de schriftelijke vordering zoveel mogelijk duidelijkheid verschaft. Dat vereiste gaat m.i. verder dan wat art. 32, lid 2 CMR en de uitleg die daaraan doorgaans wordt gegeven verlangen. Ik verwijs naar de onderdelen 3.10–3.18 van deze conclusie. M.i. heeft het hof weliswaar het onjuiste, d.w.z. te strenge criterium voor de schriftelijke vordering gehanteerd, maar de juiste, d.w.z. minder strenge maatstaf levert geen andere uitkomst op dan waartoe het hof is gekomen: de beschrijving van de schade ontbreekt in de fax. Het hof overweegt in rov. 3.15 dat ‘in beginsel’ inzicht moet worden gegeven in de schade waarop de vordering is gebaseerd. Hieruit kan ik niet anders afleiden dan dat naar 's hofs oordeel de omstandigheden van het geval tot een ander oordeel kunnen leiden. Of er grond is voor zo'n ander oordeel, heeft het hof onderzocht in rov. 3.16 en 3.17. Ik verwijs vooral naar het onderzoek van het hof naar voorkennis van [verweerster]. Uit dit alles volgt dat de rechtsklacht van onderdeel I faalt.
Motiveringsklachten
3.21
Onderdeel II wijst erop dat Fortis nimmer heeft gesteld dat [verweerster] dadelijk heeft begrepen dat Nacap haar aansprakelijk stelde voor de eerder op diezelfde dag ontstane transportschade aan de boormachine. Hieruit mag volgens het onderdeel niet worden afgeleid dat [verweerster] geen voorkennis had. Onderdeel III somt nog eens vier omstandigheden op, waaruit zou volgen dat de fax voor [verweerster] een voldoende duidelijke waarschuwing inhield.
3.22
Het hof heeft, in cassatie onbestreden, in rov. 3.17 overwogen dat Nacap reeds op 22 november 1996 op de hoogte was van de aard en de omvang van een gedeelte van de schade. Gezien die wetenschap lag het m.i. op de weg van Nacap om daarvan ook melding te maken in haar fax van die dag. Dat heeft zij nagelaten. Voor onderdeel II geldt dat de bewijslast van het geschorst zijn van de verjaringstermijn op Fortis rust. Het gevolg daarvan is dat, uitgaande de eigen stelling van Fortis dat zij niet heeft gesteld dat [verweerster] al voor de ontvangst van de fax bekend was met de daarin genoemde schade aan de boormachine (zie het begin van onderdeel II), het m.i. te ver gaat om op basis van een aantal in onderdeel II gedane veronderstellingen over wat [verweerster] over die schade zou weten een schriftelijke vordering in de zin van art. 32, lid 2 CMR aan te nemen. 's Hofs constatering in rov. 3.16, dat niet is gesteld of gebleken dat [verweerster] ten tijde van het ontvangen van de fax over voorkennis beschikte, is niet onvoldoende gemotiveerd. Ik verwijs naar onderdeel 3.19 van deze conclusie. Daarbij is het niet onbegrijpelijk dat het hof niet op basis van een aantal veronderstellingen over wetenschap van [verweerster], die nu eenmaal geen vaststaande feiten of omstandigheden opleveren, tot het aannemen van een schriftelijke vordering in de zin van art. 32, lid 2 CMR heeft willen komen. Een op basis van veronderstellingen aangenomen en dus in belangrijke mate fictieve wetenschap van de vervoerder kan de vervoerder moeilijk aanleiding geven om een reactie te versturen, zoals geregeld in art. 32, lid 2 CMR. Om dezelfde reden is m.i. het in het middelonderdeel genoemde art. 3 CMR niet op de in art. 32, lid 2 geregelde problematiek van toepassing. Van een vervoerder kan niet worden verwacht dat hij in actie komt op basis van bij wijze van fictie toegerekende wetenschap. Middelonderdeel II faalt.
3.23
Voor de in onderdeel III genoemde omstandigheden geldt m.i. in de eerste plaats dat, naarmate in rechte aan het type daar genoemde omstandigheden meer gewicht wordt toegekend, in mindere mate voldaan wordt aan het schriftelijkheidsvereiste van art. 32, lid 2. Dat beperkt de mogelijkheden voor het hof om rekening te houden met deze omstandigheden die door hun aard slechts in geringe mate op schrift zijn vastgelegd. Een tweede moeilijkheid van die in onderdeel III genoemde omstandigheden is dat deze zich na de aansprakelijkstelling in de fax van 22 november 1996 hebben voorgedaan. Het past m.i. beter in de systematiek van art. 32, lid 2 CMR die een snelle reactie van de vervoerder wenst om omstandigheden in aanmerking te nemen die zich voor het moment van de aansprakelijkstelling hebben voorgedaan dan omstandigheden die zich daarna afspelen. Ik zou dus terughoudendheid willen betrachten bij het in aanmerking nemen van de in onderdeel III genoemde omstandigheden. De omstandigheid dat een uitnodiging voor een gezamenlijke schade-expertise is uitgegaan en daaraan gevolg is gegeven levert geen schriftelijke vordering in de zin van art. 32, lid 2 CMR op, omdat die omstandigheid door Nacap in feitelijke instanties niet is opgebracht in verband met het verjaringsverweer. Ook het door vervoerder aanspreken van de ondervervoerder voor in de processtukken waarnaar het middel verwijst niet nader aangeduide schade kan geen bouwsteen opleveren om een schriftelijke vordering van de ladingbelanghebbende aan te nemen. Hetzelfde geldt voor het door de chef werkplaats en de chauffeur opgestelde rapport. Onduidelijk is wanneer [verweerster] dit rapport heeft ontvangen. Onderdeel III dient m.i. te falen.
3.24
Onderdeel IV bouwt voort op de onderdelen II–III en gedeeltelijk ook op de rechtsklacht van onderdeel I en deelt het lot daarvan.
4. Conclusie
Ik concludeer tot verwerping.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden
A-G
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 27‑01‑2011
De feiten zijn ontleend aan rov. 1.1–1.13 van het in cassatie bestreden arrest.
Het hof spreekt over Barneveld. Dit moet m.i. Bareveld zijn. Ik weet dat, omdat ik in de buurt van Nieuwediep woon. Het betrokken viaduct is overigens inmiddels afgebroken. Een nieuw hoger viaduct is ervoor in de plaats gekomen.
Rov. 4.2 tussenvonnis.
Rov. 4.4 tussenvonnis.
Rov. 4.3 tussenvonnis en rov. 2.14 eindvonnis.
De cassatiedagvaarding is op 13 oktober 2010 uitgebracht.
In geval van beschadiging loopt de verjaringstermijn vanaf de dag waarop de goederen zijn afgeleverd (art. 32 lid 1 sub a CMR). Niet in de verjaringstermijn begrepen is de dag waarop deze aanvangt.
In Nederland lopen de meningen hierover uiteen, vgl. onder verwijzing naar literatuur en rechtspraak J.W.L.M. ten Braak, Protesttermijnen en verjaringstermijnen in de CMR (art. 30 en 32 CMR), in: M.L. Hendrikse en Ph.H.J.G. van Huizen (red.), CMR: Internationaal vervoer van goederen over de weg, 2005, p. 230.
In feitelijke instanties discussieerden partijen hier overigens nog wel over.
De Hoge Raad heeft zich nog niet over samenloop tussen schorsing en stuiting hoeven buigen. Zo was in HR 14 mei 2004, LJN AO3852, NJ 2005, 236 m.nt. Haak slechts aan de orde of de verjaring via het door de vervoerder instellen van een vordering tot verklaring voor recht kon worden gestuit. Ik volsta met de constatering dat de hoven ertoe neigen samenloop uit te sluiten: Hof 's‑Hertogenbosch 16 maart 2010, LJN BL8026 (terwijl eerder nog samenloop werd aangenomen in Hof 's‑Hertogenbosch 28 november 2002, LJN AR6505, S&S 2004, 94) en Hof 's‑Gravenhage 23 april 1996, LJN AK3622, S&S 1998, 122. Meest recent over deze kwestie werd geoordeeld door Rb. Rotterdam 8 juni 2011, LJN BQ8195 (geen samenloop). Zie tevens de tegengestelde opvattingen van J. Teunissen, Stuiting van verjaring onder de CMR, TVR 2000–1, p. 10 en H. van der Wiel, Stuiting van de verjaring ex art. 317, lid 1 BW in het vervoerrecht, TVR 2003–4, p. 131 en naschrift TVR 2003–6, p. 184–185. Vgl. J.J. Klomp, CMR: schorsing en/of stuiting van de verjaring, JutD 2002–5, p. 21–24. In de ons omringende landen wordt aangenomen dat samenloop niet mogelijk is, aldus J.W.L.M. ten Braak, t.a.p., p. 234.
H. van der Wiel, t.a.p., p. 131 en naschrift op p. 184; J. Teunissen, t.a.p., p. 11.
Vgl. HR 5 januari 2001, LJN AA9308 en AA93609, NJ 2001, 391 en 392 m.nt. Haak.
Een vergelijkbare constructie is te vinden in art. 16 lid 5 CMR.
HR 18 december 2009, LJN BI6315, NJ 2010, 481 m.nt. Haak. Eerder o.m. HR 14 juli 2006, LJN AW3041, NJ 2006, 599 m.nt. Haak; HR 20 november 1998, LJN ZC2787, NJ 1999, 175; HR 14 juni 1996, LJN ZC2103, NJ 1997, 703 m.nt. Claringbould; HR 29 juni 1990, LJN AD1191, NJ 1992, 106 m.nt. JCS.
Trb. 1972, 51.
R. Loewe, t.a.p., 1976, nr. 265.
R. Loewe, The CMR Provisions Concerning Claims and Action, in: J. Theunis (red.), International Carriage of Goods by Road (CMR), 1987, nr. 41; R. Loewe, Die Bestimmungen der CMR über Reclamationen und Klagen, TranspR 1988, p. 316, nr. 41.
K.F. Haak, Verjaringsperikelen, in: K.F. Haak en M.H. Claringbould, 10 jaar Weg en Wagen, 1997, p. 209; K.F. Haak, De aansprakelijkheid van de vervoerder ingevolge de CMR, 1984, p. 266, 342, 344.
Th.H.J. Dorrestein, Recht van het internationale wegvervoer, 1977, nr. 251, 279; J.W.L.M. ten Braak, t.a.p., p. 223–224.
Naast het in cassatie bestreden arrest bijv. Hof 's‑Hertogenbosch 16 maart 2010, LJN BL8026; Hof Amsterdam 14 april 2009, LJN BN2798, S&S 2010, 79; Hof Amsterdam 6 januari 2005, LJN AZ7546, S&S 2007, 16; Rb. Leeuwarden (sector kanton) 20 mei 2003, LJN AF9397; Rb. Breda 28 september 1999, LJN AJ3266, S&S 2001, 117; Hof 's‑Gravenhage 19 november 1991, LJN AL6968, S&S 1992, 97; Rb. Rotterdam 8 december 1989, LJN AJ2493, S&S 1990, 130; Rb. Rotterdam 5 april 1974, LJN AB3824, NJ 1975, 182. Vgl. Hof 's‑Gravenhage 24 oktober 2000, LJN AK4373, S&S 2002, 32; Rb. Rotterdam 22 mei 1997, LJN AJ3103, S&S 1999, 89; Rb. Utrecht 11 april 1979, LJN AJ1440, S&S 1980, 12.
Anders: Rb. Rotterdam 5 april 1974, LJN AB3824, NJ 1975, 182.
Hof Amsterdam 13 maart 1974, LJN AJ3462, S&S 1974, 77.
Rb. 's‑Hertogenbosch 18 december 1981, LJN AL6102, S&S 1983, 89.
Hof van Cassatie 10 juni 2010, C.09.0524.N/1 (via: http://jure.juridat.just.fgov.be/); Hof van Cassatie 12 december 1980, ETL 1981, p. 250–258.
Recent bijv. Hof van Beroep Gent 23 februari 2009, 2007/AR/2022; Rechtbank van Koophandel Kortrijk 6 mei 2008, AR 2198/07; Hof van Beroep Gent 18 juni 2003, 2000/AR/594. Wellicht ruimer: Hof van Beroep Gent 10 november 2003, 2002/AR/0638 (via: http://jure.juridat.just.fgov.be/). Vgl. F. Stevens, t.a.p., p. 6.
Aldus F. Stevens, t.a.p., p. 6–7 en J.W.L.M. ten Braak, t.a.p., p. 225.
F. Melis, Gelukkige verjaardag! Omtrent de verjaringsregeling onder het CMR-verdrag, ETL 2004, p. 345–346.
J. Putzeys, Le contract de transport routiers de marchandises, 1981, nr. 1147 onder 5 en 6. Vgl. Hof van Beroep Gent 25 juni 1986, ETL 1987, p. 421–435.
F. Stevens, t.a.p., p. 7–8.
R. De Wit, Limitation of actions under CMR, NTHR 2006–2, p. 54.
BGH 7 november 1985, TranspR 1986, p. 53–55 onder verwijzing naar BGH 9 februari 1984, TranspR 1984, p. 146–148.
OLG Frankfurt 5 oktober 2004, TranspR 2005, p. 256–257; OLG Karlsruhe 28 september 2001, TranspR 2004, p. 33–35. Vgl. OLG Nürnberg 12 april 1991, TranspR 1992, p. 63–65.
I. Koller, Transportrecht, 2010, art. 32 CMR, aant. 9; K.-H. Thume/K. Demuth, Kommentar zur CMR, 2007, art. 32 CMR, aant. 61–62; F. Fremuth/K.-H. Thume, Frachtrecht, 1997, art. 32 CMR, aant. 15; R. Herber en H. Piper, CMR Internationales Straßentransportrecht, 1996, art. 32, aant. 30–31; H. Glöckner, Leitfaden zur CMR, 1991, art. 32 CMR, aant. 20.
J.G. Helm, t.a.p., art. 32, aant. 107 en 110.
I. Koller, t.a.p., art. 32 CMR, aant. 9; K.-H. Thume/K. Demuth, t.a.p., art. 32 CMR, aant. 63; J.G. Helm, t.a.p., art. 32 CMR, aant. 111; F. Fremuth/K.-H. Thume, t.a.p., art. 32 CMR, aant. 15; R. Herber en H. Piper, t.a.p., art. 32, aant. 32.
QBD ICI v. Mat Transport [1987] 1 LLR 354–360; QBD Moto Vespa v. MAT (Brittania Express) [1979] 1 LLR 175–180; QBD Tatton v. Ferrymasters [1974] 1 LLR 203–207.
M.A. Clarke, International Carriage of Goods by Road: CMR, 2009, nr. 45b(iii)–(iv). Vgl. M.A. Clarke, Carriage of Goods by Road, in: M.A. Clarke en D. Yates, Contracts of Carriage by Land and Air, 2004, nr. 1.205; D.A Glass en C. Cashmore, Introduction To The Law of Carriage of Goods, 1989, nr. 3.72.
A. Messent en D.A. Glass, Hill & Messent CMR: Contracts for the International Carriage of Goods by Road, 2000, nr. 10.87–10.89.
Cour de cassation 15 mei 2001, 98–19948 (via: http://www.legifrance.gouv.fr/ en http://www.unidroit.info/). Wellicht strenger: Court d'appel de Versailles 2 december 2010, 08/08106 (via: http://www.legifrance.gouv.fr/).
OGH 29 augustus 1994, 1Ob516/94. Vgl. OGH 19 mei 1998, 7Ob8/98x (via: www.ris.bka.gv.at); OGH 12 februari 1985, TranspR 1986, p. 374–377.
OGH 1 juli 2009, 7Ob268/08z (via: www.ris.bka.gv.at).
HR 18 december 2009, LJN BI6315, NJ 2010, 481 m.nt. Haak; Hof van Cassatie 30 mei 2002, A.R. C.99.0524.N. (via: http://jure.juridat.just.fgov.be/); M.A. Clarke, t.a.p., 2009, nr. 43; J.J. Klomp, t.a.p., p. 23; H. Glöckner, t.a.p., art. 32 CMR, aant. 4.
J.G. Helm, t.a.p., art. 32, aant. 97. Vgl. M.A. Clarke, t.a.p., 2009, nr. 45.
Vgl. J.G. Helm, t.a.p., art. 32, aant. 111.
Beroepschrift 13‑10‑2010
Heden, de [dertiende oktober] tweeduizend en tien.
ten verzoeke van de naamloze vennootschap AMLIN CORPORATE INSURANCE N.V.(hierna: ‘Fortis’).1. gevestigd te Amstelveen, te dezer zake woonplaats kiezende aan het Noordeinde 33 te (2514 GC) 's‑Gravenhage. ten kantore van de advocaten bij de Hoge Raad mrs. N.T. Dempsey en R.S. Meijer, die door Fortis tot haar advocaten worden gesteld en aangewezen om als zodanig in de hieronder te noemen cassatieprocedure voor haar op te treden.
[Heb ik, JAN-WILLEM BOER. als toegevoegd kandidaat-gerechtsdeurwaarder werkzaam op het kantoor van EGBERT ASSUERUS DRAGSTRA, gerechtsdeurwaarder met vestigingsplaats te HENGELO (O), aldaar kantoorhoudende aan de Welbergweg 140;]
AAN:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [verweerster] B.V. (hierna: ‘[verweerster]’), gevestigd te ([postcode]) [vestigingsplaats] aan de [adres], op dit adres mijn exploot doende en voor [verweerster] afschrift dezes latende aan:
de heer [betrokkene 1], haar bestuurder;
AANGEZEGD:
dat Fortis cassatieberoep instelt tegen het arrest van het Gerechtshof Leeuwarden, vierde kamer voor burgerlijke zaken (hierna: ‘het hof’). gewezen onder zaaknr. 107.001.567/01 en uitgesproken op 13 juli 2010 tussen Fortis als principaal geïntimeerde. incidenteel appellante en [verweerster] als principaal appellante, incidenteel geïntimeerde.
Voorts heb ik deurwaarder, geheel exploiterende als voormeld met domiciliekeuze en advocaatstelling als voormeld, [verweerster]
GEDAGVAARD:
om op vrijdag de negen-en-twintigste oktober tweeduizend en tien om 10.00 uur 's ochtends, vertegenwoordigd door een advocaat bij de Hoge Raad, te verschijnen ter openbare terechtzitting van de Hoge Raad, alsdan zitting houdende in zijn gebouw aan de Kazernestraat 52 te (2514 CV) 's‑Gravenhage,
TENEINDE:
alsdan aldaar namens Fortis als eiseres tot cassatie tegen voormeld arrest te horen aanvoeren als
Middel van cassatie:
het hof heeft in zijn voormelde arrest het recht geschonden en/of wezenlijke vormen verzuimd door te overwegen en op grond daarvan te beslissen als in dat arrest is weergegeven, zulks om de navolgende, mede in hun onderlinge samenhang te lezen redenen:
Inleiding
1.
In november 1996 heeft Nacap Nederland B.V. (‘Nacap’) aan [verweerster] opdracht gegeven tot het vervoer over de weg van Hongarije naar Veendam van een 65.000 kg wegende en (inclusief oplegger) 4,35 meter hoge maxi-RIG 200 T boormachine (‘de maxi-rig’). [verweerster] heeft dit vervoer uitbesteed aan expeditiebedrijf [A] B.V. (‘[A]’). Op het vervoer van de maxi-rig is de CMR van toepassing.
2.
Op 22 november 1996, vlak voor de plaats van bestemming, is de maxi-rig in aanrijding gekomen met het circa 4 meter hoge viaduct Barneveld te Nieuwendiep (N33) omdat de chauffeur van de geadviseerde route was afgeweken. De maxi-rig is door deze aanrijding beschadigd. Bij aflevering later diezelfde dag hebben de chef werkplaats van Nacap en de chauffeur een rapport opgemaakt van de zichtbare schade.2. Nacap heeft ook nog dezelfde dag per faxbrief (‘de fax’) [verweerster] aansprakelijk gesteld voor de schade aan de maxi-rig:3.
‘Bij aankomst van de maxi-rig te Veendam op dd 22 November 1996 hebben wij transportschade geconstateerd aan de maxi-rig welke door uw bedrijf werd vervoerd. Wij stellen u firma aansprakelijk voor de schade en alle gevolg schade. Maandag 25 November wordt begonnen met de reparatiewerkzaamheden te Veendam. We gaan er vanuit dat u e.e.a. aan uw verzekering meldt. Vanaf 08.00 uur maandag 25 november is de maxi-rig beschikbaar voor een schade expertise. Het is de bedoeling dat de maxi-rig dinsdag 26 november wordt vervoerd naar Akzo Nobel te Delfzijl voor een boorproject. In de verwachting u voldoende te hebben geïnformeerd verblijven wij.’
3.
Op maandag en dinsdag 25/26 november 1996 hebben de expertisebureaus Crawford-THG (in opdracht van Nacap en haar verzekeraar Fortis) en Hetiema & Disselkoen (in opdracht van TVM Verzekeringen, de verzekeraar van [A] die op haar beurt dadelijk door [verweerster] aansprakelijk was gesteld) de schade aan de maxi-rig onderzocht.
4.
Fortis vordert in deze procedure — voor zich en als lasthebber van de overige gesubrogeerde verzekeraars en Nacap — dat [verweerster] zal worden veroordeeld tot vergoeding van de schade aan de maxi-rig die door de aanrijding met het viaduct is ontstaan, door Fortis gesteld opƒl. 211.664,50 (€ 96.049,16).
5.
[verweerster] heeft tegen deze vordering verweer gevoerd en daarbij o.m. een beroep gedaan op verjaring. Volgens [verweerster] zou de fax de verjaring niet hebben geschorst omdat hij niet zou voldoen aan de vereisten voor een ‘schriftelijke vordering’ in de zin van artikel 32 lid 2 CMR.
6.
De rechtbank heeft in haar tussenvonnis dit beroep op verjaring verworpen4. en bij eindvonnis de vordering van Fortis voor ƒl. 191.824,50 (€ 87.046,16) toegewezen. Het hof heeft in (principaal) appel [verweerster] beroep op verjaring (grief 1a) alsnog gehonoreerd en de vordering van Fortis afgewezen.
7.
Het hof heeft daartoe in rov. 3.9 t/m 3.14 overwogen — kort samengevat — dat de vraag of sprake is van een ‘schriftelijke vordering’ zoals bedoeld in artikel 32 lid 2 CMR op grond van artikel 32 lid 3 CMR wordt beheerst door Nederlands recht en dat gelet op de gelijkenissen met de Nederlandse stuitingsregeling aansluiting moet worden gezocht bij de vereisten van artikel 3:317 lid 1 BW. Vervolgens oordeelde het hof:
‘3.15.
In de eis dat de aanmaning of mededeling een voldoende duidelijke waarschuwing moet bevatten, ligt besloten dat de schuldeiser ook zoveel mogelijk duidelijkheid verschaft omtrent het feit dat tot de in te stellen vordering aanleiding geeft. In een geval als het onderhavige dient hij om die reden in beginsel inzicht te geven in de schade waar hij zijn vordering op baseert. De vraag of dat inzicht door de fax van 22 november 1996 in voldoende mate aan [verweerster] is verschaft, beantwoordt het hof als volgt.
3.16.
Met het begrip ‘transportschade’ en de verwijzing naar de vervoersopdracht wordt op zich wel duidelijk gemaakt dat [verweerster] wordt aangesproken ter zake van beschadiging van de lading die is ontstaan tussen het ogenblik van de inontvangstneming van de maxi-rig en het ogenblik van de aflevering. In de fax ontbreekt evenwel elke beschrijving van die schade. Uitgaande van uitsluitend deze fax was het [verweerster] c.s. om die reden niet duidelijk op welke schade de vordering feitelijk was gebaseerd. Gesteld noch gebleken is dat Holtrop ten tijde van het ontvangen van de fax over voorkennis beschikte — zoals bekendheid met het [hiervoor sub 2 bedoelde door de chef werkplaats van Nacap en de chauffeur opgemaakte — toev. adv.] schaderapport — waardoor voor haar duidelijk was wat met ‘transportschade’ werd bedoeld. Het hof concludeert dan ook dat de fax niet voldoet aan de voorwaarde dat zoveel mogelijk duidelijkheid wordt verschaft omtrent het feit dat tot de in te stellen vordering aanleiding heeft gegeven.
3.17.
Aan het voorgaande doet niet af dat exacte becijfering van de omvang van de zichtbare, laat staan onzichtbare schade op de datum van verzending (en aflevering) nog niet mogelijk was. De aard (en omvang) van de zichtbare beschadiging was die dag immers al wel bekend aan Nacap.’
Klachten
- I.
Aan de vereisten voor schorsing van de verjaring ex artikel 32 lid 2 CMR — op grond van lid 3 mede te bezien in het licht van artikel 3:317 lid 1 BW — is voldaan indien sprake is van een aansprakelijkstelling met een gelet op alle relevante omstandigheden van het geval, waaronder de respectieve posities van partijen, voldoende duidelijke schriftelijke waarschuwing aan het adres van de vervoerder dat hij (kort gezegd) rekening houdt met een nog later in te stellen vordering en het bewaren van zijn verweermateriaal.5. Bij het bepalen van de zin die de vervoerder aan zo'n schriftelijke verklaring dient te geven en heeft gegeven, kunnen ook feiten en omstandigheden die zich hebben voorgedaan voor of (kort) ná de ontvangst van die verklaring relevant zijn.6.
Door te oordelen dat artikel 32 lid 2 CMR jo. artikel 3:317 lid 1 BW vereist dat de schuldeiser in zijn geschrift (onderstreping toegevoegd) ‘zoveel mogelijk duidelijkheid verschaft omtrent het feit dat tot de in te stellen vordering aanleiding geeft’ (rov. 3.15) en dat de litigieuze fax — door geen ‘beschrijving van de schade’ te geven ook niet voorzover toen al zichtbaar en bekend (rov. 3.16–3.17) — niet aan dit vereiste voldoet, heeft het hof blijk gegeven van een onjuiste — namelijk te strenge — rechtsopvatting en/of teveel gewicht toegekend aan de tekst van de fax dan wel te weinig aan de overige omstandigheden van het geval, althans heeft het hof zijn oordeel ontoereikend gemotiveerd.
Deze algemene klachten worden in de onderdelen II t/m IV. die mede in hun onderlinge samenhang moeten worden bezien, nader uitgewerkt.
- II.
Weliswaar is door Fortis niet gesteld dat [verweerster] al vóór de ontvangst van de fax bekend was met de daarin genoemde ‘transportschade aan de maxi-rig’, maar door hieruit (impliciet) het tegendeel af te leiden en daaraan (mede) beslissend gewicht te hechten, heeft het hof miskend dat Holtrop zelf nimmer heeft gesteld dat zij niet al (vrijwel) dadelijk heeft begrepen dat Nacap haar met die fax aansprakelijk stelde voor de eerder op die zelfde dag door de aanrijding met een viaduct — onder haar eigen verantwoordelijkheid als vervoerder — veroorzaakte schade aan de maxi-rig.7.
Dit klemt temeer c.q. althans nu het — gelet op de zeldzaamheid van zo'n transport van een maxi-rig resp. van zo'n botsing met een viaduct,8. en gelet op de rechtsverhouding tussen [verweerster] en [A]9. — onvoorstelbaar is dat [verweerster] niet al voor of dadelijk na de ontvangst van de fax wist waarop Nacaps daarin vervatte aansprakelijkstelling betrekking had. Hierbij is te bedenken dat op grond van artikel 3 CMR de gedragingen van [A] en haar chauffeur als eigen gedragingen aan [verweerster] moeten worden toegerekend.
- III.
's Hofs oordeel dat de fax geen ‘voldoende duidelijke waarschuwing’ inhield, is in elk geval onjuist en/of ontoereikend gemotiveerd in het licht van de sub II en hierna vernielde omstandigheden:
- a.
in de fax werd [verweerster] met het oog op het vaststellen van de nog onbekende aard en omvang van de schade uitgenodigd voor een gezamenlijke schade-expertise op de eerstvolgende werkdag, welke ook daadwerkelijk op 25/26 november 1996 heeft plaatsgevonden;10.
- b.
zoals Fortis — onweersproken — heeft gesteld, heeft [verweerster] naar aanleiding van Nacaps fax dadelijk op haar beurt haar (onder)vervoerder [A] voor dezelfde schade aansprakelijk gesteld;11.
- c.
dit heeft er weer toe geleid dat [A]s verzekeraar — volgens [verweerster] mede namens haar12. — dadelijk (nl. op 25 en/of 26 november) aan de in Nacaps fax opgenomen expertise-uitnodiging gevolg heeft gegeven;
- d.
het dadelijk op 22 november door de chef werkplaats van Nacap en de betrokken chauffeur opgemaakte rapport over (alleen) de direct zichtbare schade is door [verweerster] bij Conclusie van Antwoord overgelegd als mogelijke — zij het door haar betwiste — ‘schriftelijke vordering’,13. hetgeen impliceert dat zij dit stuk van [verweerster] heeft ontvangen.
- IV.
Door te oordelen dat Nacap — ondanks haar onbekendheid met de precieze aard en omvang van de schade14. en haar uitnodiging deswege aan [verweerster] voor een schade-expertise op de eerst volgende werkdag — voor een kwalificatie als ‘schriftelijke vordering’ in de fax een precieze(re) beschrijving van de reeds bekende schade had moeten opnemen (rov. 3.16–3.17), heeft het hof een onjuiste (nl. te strenge) en/of onbegrijpelijke (nl. zinloze) maatstaf gehanteerd. Het in de fax opnemen van een zo voorlopige en summiere schadebeschrijving als die van het rapport, zou immers voor [verweerster] de duidelijkheid van de vereiste aansprakelijkstelling en waarschuwing niet in relevante mate hebben vergroot.
MITSDIEN:
het de Hoge Raad moge behagen het hierboven bestreden arrest te vernietigen met zodanige verdere voorziening, mede ten aanzien van de kosten, als de Hoge Raad juist zal oordelen.
Kosten dezes bedragen:
[kosten dagvaarding | € | 73,89 |
verschotten kvk | € | 9,24 |
totaal excl, b.t.w. | € | 83,13] |
[Door mij (t.k.) gerechtsdeurwaarder, zijn de kosten van dit exploot verhoogd met verschotten, omdat deze noodzakelijk waren voor de goede verrichting van de ambtshandeling en de kosten zijn gefactureerd door een onderneming waarin ik geen rechtstreeks of minnelijk belang heb.]
Voetnoten
Voetnoten Beroepschrift 13‑10‑2010
In appel is op 22 juli 2009 de naam van eiseres tot cassatie gewijzigd. Omdat haar oude naam in alle processtukken en 's hofs arrest is gehanteerd, wordt zij ook hier als ‘Fortis’ aangeduid.
productie 2 bij CvA: Hof rov. 1.1–1.3.
Productie 1 bij CvR.
Rechtbank Groningen 7 december 2001. rov. 4.4.
Zie o.a. HR NJ 2001. 46 (rov. 4.4) en HR NJ 2008, 373 (rov. 3.4–3.5).
Zie o.a. HR NJ 1993, 273 (rov. 3.3). HR NJ 1994, 574 (rov. 3.6) en Asser/Hartkamp & Sieburgh 6-111 2010 nr. 363.
Zie H-Akte bij CvD § 3: H-Plta 1§ 23; H-Antwoordakte d.d. 28 september 2001 § 3: MvG § 13–17. [verweerster] heeft enkel ‘formeel’ verweer gevoerd en betoogd dat de litigieuze fax niet voldeed aan de vereisten die artikel 32 lid 2 CMR daaraan zou stellen.
Zie o.a. F-Plta 1 p. 1, 1ste alinea en 2. 3de en 4de alinea; MvA/MvG i.a. p. 12.
Zie o.a. lnl. dgv. § 2; CvA § 2: CvR § 2; MvG § 10.
Vgl. 's hofs rov. 1.5.
Zie o.a. F-Plta 1 p. 4, slotalinea: MvA/MvG i.a. p. 3, 1sta alinea.
Zie o.a. CvA § 8; CvD § 6.
Zie CvA § 18 jo. prod. 2.
MvA/MvG i.a. p. 3, 2de alinea.