NJ 2005, 236
Verjaring: stuiting door ‘het instellen van een eis’ als bedoeld in art. 3:316 BW; redelijkheid en billijkheid; afstand.
HR 14-05-2004, ECLI:NL:PHR:2004:AO3852, m.nt. K.F. Haak (Interpolis/Van Reenen)
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
14 mei 2004
- Magistraten
Mrs. P. Neleman, J.B. Fleers, D.H. Beukenhorst, A.M.J. van Buchem-Spapens, P.C. Kop
- Zaaknummer
C02/258HR
- Conclusie
A-G De Vries Lentsch-Kostense
- Noot
K.F. Haak
- LJN
AO3852
- Roepnaam
Interpolis/Van Reenen
- JCDI
JCDI:ADS143353:1
- Vakgebied(en)
Vermogensrecht / Rechtsvorderingen
Verbintenissenrecht (V)
Goederenrecht / Genotsrechten
- Brondocumenten
ECLI:NL:HR:2004:AO3852, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 14‑05‑2004
ECLI:NL:PHR:2004:AO3852, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 14‑05‑2004
- Wetingang
CMR art. 32; BW art. 3:316; BW art. 3:222
Essentie
Verjaring: stuiting door ‘het instellen van een eis’ als bedoeld in art. 3:316 BW; redelijkheid en billijkheid; afstand.
Uit de tekst van art. 3:316 BW en de wetsgeschiedenis volgt dat onder ‘het instellen van een eis’ in dat artikel slechts is te begrijpen het instellen van een eis van de zijde van de gerechtigde (schuldeiser) en niet mede het geval dat de wederpartij (schuldenaar) een eis instelt welke ertoe strekt dat in rechte wordt vastgesteld dat de door de gerechtigde gepretendeerde vordering niet bestaat. Niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting geeft 's hofs oordeel dat ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.