Einde inhoudsopgave
Bevrijdende verweren (BPP nr. XXII) 2023/227e
227e Vermindering uitkering en contractueel vervalbeding
H.W.B. thoe Schwartzenberg, datum 27-01-2023
- Datum
27-01-2023
- Auteur
H.W.B. thoe Schwartzenberg
- JCDI
JCDI:ADS691990:1
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
Voetnoten
Voetnoten
Bijv. HR 5 oktober 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA9705, NJ 2008/57 met nt. M.M. Mendel (Tros) en HR 7 maart 2014, ECLI:NL:HR:2014:522, NJ 2014/333 met nt. M.M. Mendel (X/SRK): bijv. dat de verzekeraar als gevolg van de late melding niet tot eigen onderzoek in staat is geweest.
De verzekerde kan aanvoeren dat de gegevens redelijkerwijs vaststaan op basis van rapportages van onafhankelijke deskundigen en/of overheidsinstanties. De verzekeraar moet ingaan op voldoende concrete verweren/stellingen van de verzekerde op dit punt. Het gaat om de vraag of de verzekeraar daadwerkelijk in een belang is geschaad.
Mendel geeft in zijn noot onder het arrest van NJ 2008/57 aan dat stelplicht en bewijslast hier over de verzekeraar en de verzekerde worden verdeeld. Ik duid zijn aantekening als volgt: Het beroep op een verval is weliswaar een bevrijdend verweer, maar nu geldt dat de verzekeraar ‘in een redelijk belang moet zijn geschaad’ is bij de beoordeling van de stelplicht en het bewijs van de verzekeraar sprake van een rechtsvraag. De rechter beantwoordt de rechtsvraag op grond van feiten en omstandigheden die in de procedure zijn komen vast te staan. Feiten en omstandigheden die ter zake worden aangedragen lenen zich voor bewijs. Daarmee is sprake van stelplicht en gemotiveerde betwisting van feiten en omstandigheden die relevant (kunnen) zijn voor de beslissing over het verval; die feiten kunnen als zodanig inzet zijn voor bewijslevering. Zie ook Asser/Wansink, Van Tiggele & Salomons 7-IX 2019/277.
Het beroep op de vervalclausule moet gelet op de daarin vervatte sanctie en het ingrijpende karakter voor de verzekerde gerechtvaardigd worden door de belangen die de verzekeraar heeft bij handhaving van dat beroep (HR 17 februari 2006, ECLI:NL:HR:2006:AU9717, NJ 2006/378 met nt. M.M. Mendel (Royal and Sun Alliance/Universal Pictures)). Als onvoldoende verband bestaat tussen het niet naleven van de contractuele verplichting en het verzekerde risico zoals zich dat uiteindelijk heeft verwezenlijkt kan sprake zijn van onaanvaardbaarheid van het beroep van de verzekeraar op het vervalbeding (geïnspireerd door HR 27 oktober 2000, ECLI:NL:HR:2000:AA7915, NJ 2001/120 met nt. M.M. Mendel (Bicak/Aegon)). Zie ook nr. 316.
Art. 7:930 lid 5 en art. 7:941 lid 5 BW regelen op vergelijkbare wijze in welk geval de meest vergaande sanctie kan worden verbonden aan schending van de mededelingsplicht of de inlichtingenplicht. Er bestaat goede grond gelijke betekenis aan de invulling van beide artikelen toe te kennen (HR 21 februari 2020, ECLI:NL:HR:2020:311, NJ 2020/279 met nt. S.D. Lindenbergh).
Het kan gaan om de toedracht, aanschafwaarde, reparatiekosten of de geclaimde schadecomponenten (een aangezette of opgeblazen claim, bijv. een vervalst aankoopbewijs met betrekking tot datum of bedrag), ook bijv. de melding volledig arbeidsongeschikt te zijn, terwijl de verzekeraar meent dat daar geen sprake van is.
Heeft de verzekerde voldoende feiten gesteld voor de stelling dat hij de verzekeraar niet heeft misleid, dan kan indien desondanks de misleiding komt vast te staan, de rechter ambtshalve de regel toepassen dat het recht op uitkering niet vervalt voor zover sprake is van misleiding die dat rechtsgevolg niet rechtvaardigt (art. 7:941 lid 5 jo. art. 7:943 lid 2 BW); zie HR 4 februari 2011, ECLI:NL:HR:2011:BO4911, NJ 2011/367 met nt. M.M. Mendel (Chubb/Geo). Zie ook het voorbeeld bij extrapolatie in nr. 376.
De verzekeraar is gerechtigd veroordeling tot terugbetaling van reeds uitgekeerde bedragen en vergoeding van onderzoekskosten te vorderen. Bovendien kan hij de verzekeringsovereenkomst opzeggen (art. 7:940 lid 3 BW) en overgaan tot registratie van de persoonsgegevens in de (landelijke) databanken. Zie hierover nr. 270.
Indien de tot uitkering gerechtigde de melding van schade buiten de in de polis genoemde termijn en dus te laat heeft gedaan, of dat niet is voldaan aan de medewerkings- en/of informatieplicht (art. 7:941 lid 3 jo. lid 1 en 2 BW) kan de verzekeraar de uitkering verminderen met de schade die daardoor hij lijdt. Indien de verzekeraar door de niet-nakoming door de verzekerde van zijn verplichtingen uit de verzekeringsovereenkomst in zijn redelijke belangen is geschaad (vooral: door de verzekerde in een moeilijke bewijspositie is gebracht) kan het recht op uitkering – indien bedongen - vervallen. De verzekeraar dient onder opgave van redenen te stellen dat het door de verzekeraar geleden nadeel ‘voldoende klemmend’ is.1 Het ligt vervolgens op de weg van de verzekerde zoveel mogelijk gemotiveerd te betwisten dat en waarom de verzekeraar door een en ander in een redelijk belang zou zijn geschaad.2 Indien die betwisting voldoende is gemotiveerd, is het aan de verzekeraar om te bewijzen dat hij door de te late melding c.q. schending van de medewerkings- en/of informatieplicht wel degelijk in een redelijk belang is geschaad.3
Het beroep van een verzekeraar op het rechtsgevolg van een vervalbeding kan naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid voor de verzekerde onaanvaardbaar zijn (art. 6:248 lid 2 BW).4
Indien de tot uitkering gerechtigde de verzekeraar onjuist heeft voorgelicht omtrent een voorgevallen schade met het oogmerk een hogere schadevergoeding te verkrijgen of een uitkering te verkrijgen waarop de verzekerde indien de verzekeraar kennis had gehad van de ware stand van zaken geen recht zou hebben gehad, vervalt het recht op uitkering (art. 7:941 lid 5 BW jo. lid 1 en 2 BW), tenzij deze misleiding het verval van het recht op uitkering in geval van misleiding niet rechtvaardigt. De verzekeraar heeft stelplicht en bewijslast ter zake van de misleiding; hij doet een beroep op de rechtsgevolgen van art. 7:941 lid 5 BW (een bevrijdend verweer).5 De verzekeraar moet voldoende onderbouwen dat de verzekerde met het opzet om de verzekeraar te misleiden, een onjuiste opgave heeft gedaan over de door het voorval veroorzaakte schade.6 De verzekeraar heeft een zware stelplicht; onder omstandigheden kan opzet worden afgeleid uit vermoedens. De verzekerde zal de bijzondere feiten en omstandigheden voor een eventuele niet rechtvaardiging van het verval moeten stellen.7 Komt de misleiding vast te staan dan heeft de verzekerde onrechtmatig gehandeld jegens de verzekeraar en is hij aansprakelijk voor de daardoor geleden schade.8