Zie bijv. HR 6 juli 1999, ECLI:NL:HR:1999:ZD1159, NJ 2000/379, m.nt. Knigge onder NJ 200/380 en HR 7 juli 2015, ECLI:NL:HR:2015:1799, NJ 2015/428, m.nt. Vellinga-Schootstra. Zie voorts A.J.A. van Dorst, Cassatie in strafzaken, Deventer: Wolters Kluwer: 2018, p. 237.
HR, 15-06-2021, nr. 20/00756
ECLI:NL:HR:2021:774
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
15-06-2021
- Zaaknummer
20/00756
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Materieel strafrecht (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2021:774, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 15‑06‑2021; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2021:406
In cassatie op: ECLI:NL:GHARL:2020:1656
ECLI:NL:PHR:2021:406, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 20‑04‑2021
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2021:774
- Vindplaatsen
Uitspraak 15‑06‑2021
Inhoudsindicatie
Mensenhandel (meermalen gepleegd) door als loverboy gedurende 3 maanden aangeefster (met Marokkaanse achtergrond) ertoe te bewegen om met zoveel mogelijk mannen tegen betaling seks te hebben, art. 273f.1, 273f.4, 273f.6 en 273f.9 Sr. 1. Oogmerk van uitbuiting? 2. Heeft hof verzuimd ambtshalve aangeefster ttz. te horen, nu verdachte in e.a. integraal is vrijgesproken en in h.b. is veroordeeld? HR: art. 81.1 RO.
Partij(en)
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer 20/00756
Datum 15 juni 2021
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 26 februari 2020, nummer 21-001497-18, in de strafzaak
tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1991,
hierna: de verdachte.
1. Procesverloop in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft M. Berndsen, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal E.J. Hofstee heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De raadsman heeft daarop schriftelijk gereageerd.
2. Beoordeling van de cassatiemiddelen
De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).
3. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president V. van den Brink als voorzitter, en de raadsheren M.J. Borgers en A.E.M. Röttgering, in bijzijn van de waarnemend griffier S.P. Bakker, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 15 juni 2021.
Conclusie 20‑04‑2021
Inhoudsindicatie
Conclusie AG. Mensenhandel (prostitutie). Is sprake van (oogmerk van) uitbuiting in de zin van art. 273f lid 1 sub 1, 4, 6 en 9 Sr? De AG meent van wel. Voorts hoefde het hof in deze zaak niet ambtshalve de aangeefster als getuige op te roepen en te horen; geen strijd met art. 6 EVRM. De conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer 20/00756
Zitting 20 april 2021
CONCLUSIE
E.J. Hofstee
In de zaak
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1991,
hierna: de verdachte.
De verdachte is bij arrest van 26 februari 2020 door het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Zwolle, wegens 1. “mensenhandel, meermalen gepleegd” veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden, waarvan vier maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. Voorts zijn beslissingen genomen ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij en heeft het hof een schadevergoedingsmaatregel als bedoeld in art. 36f Sr opgelegd, een en ander zoals nader in het arrest omschreven.
Namens de verdachte heeft mr. M. Berndsen, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur twee middelen van cassatie voorgesteld.
Het eerste middel klaagt dat het oordeel van het hof blijk geeft van een onjuiste rechtsopvatting in zoverre telkens het (impliciete) bestanddeel van uitbuiting dan wel het oogmerk van uitbuiting is bewezenverklaard.
Ten laste van de verdachte heeft het hof bewezenverklaard dat:
“1.
hij in de periode van 01 mei 2013 tot en met 31 augustus 2013 in Nederland
A) een ander, te weten [aangeefster],
door misleiding dan wel door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht, door misbruik van een kwetsbare positie
heeft vervoerd, met het oogmerk van seksuele uitbuiting van die [aangeefster] (sub 1⁰) en
heeft bewogen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van arbeid of diensten van seksuele
aard [A-G: de verwijzing naar sub 4⁰ is hier kennelijk abusievelijk doorgestreept] en
heeft bewogen verdachte te bevoordelen uit de opbrengst van haar, [aangeefster]’s, seksuele handelingen met een derde (sub 9⁰) en
B) (telkens) opzettelijk voordeel heeft getrokken uit de seksuele uitbuiting van die ander, te weten die [aangeefster] (sub 6⁰),
immers is en/of heeft hij, verdachte,
- een relatie met die [aangeefster] aangegaan en onderhouden en
- tegen die [aangeefster] gezegd dat hij, verdachte, met haar zou gaan trouwen en
- tegen die [aangeefster] gezegd dat zij hem geld kon geven en
- met die [aangeefster] seks gehad
- een of meer seksadvertenties aangemaakt op sites als kinky en/of sexjobs waarin die [aangeefster] haar diensten aanbood en
- haar naar die prostitutieklanten gebracht en
- haar na die prostitutieafspraken weer opgehaald en
- aan die [aangeefster] laten weten dat ze minimaal 6 klanten per dag moest hebben en
- een groot deel van het geld dat die [aangeefster] met prostitutie verdiende aan hem, verdachte, laten afgeven.”
5. Het hof heeft in het bestreden arrest onder meer het volgende overwogen (hier met weglating van de voetnoten):
“Oordeel hof
Het hof is van oordeel dat het door verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het tenlastegelegde wordt weersproken door de gebezigde bewijsmiddelen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.
Het hof overweegt daarbij in het bijzonder als volgt, waarbij eerst de relevante bewijsmiddelen worden besproken en vervolgens aan de hand hiervan de beoordeling door het hof wordt gegeven.
Aangeefster heeft op 27 februari, 6 maart en 10 maart 2014 aangifte gedaan van mensenhandel, gepleegd tussen 1 februari 2013 en 20 februari 2014 te Nederland. Tijdens haar aangifte ter zake valsheid in geschrift op 7 februari 2014 gaf zij tevens aan dat zij door verdachte gedwongen in de prostitutie werkte. Op 20 februari 2014 werd naar aanleiding hiervan een intakegesprek met aangeefster gevoerd.
Aangeefster heeft verklaard dat zij op een gegeven moment een relatie met verdachte heeft gekregen, dit was vanaf februari 2013. Na ongeveer een maand - in maart 2013 - hebben aangeefster en verdachte seks met elkaar gehad op de achterbank van de auto. Het was avond en zij reden naar een stil plekje. Zij gingen zoenen en vanuit daar zijn zij op de achterbank terecht gekomen. Toen is het gebeurd in de auto van verdachte, de BMW. Het maakte voor verdachte niet uit of aangeefster ontmaagd was voor of na het huwelijk. Aangeefster voelde zich hier achteraf echter schuldig over. Zij had duidelijk gezegd dat zij geen seks wilde voor het trouwen. Verdachte reageerde hierop dat zij zich niet druk moest maken omdat zij toch zijn vrouw werd. De seks gebeurde zonder condoom. Na de eerste keer seks is aangeefster begonnen met de pil, via de huisarts. Via de huisarts hoorde aangeefster op een later moment dat zij chlamydia had.
Getuige [betrokkene 1] heeft verklaard dat hij verdachte kende van het voetballen bij FC […] en van het VMBO. Hij kwam verdachte vaak tegen op school en bij de voetbal en zij fietsten vaak met elkaar mee. Verdachte vertelde hem dat hij in [plaats] was geweest voor dit meisje (het hof begrijpt: [aangeefster]) en dat hij haar op de achterbank had ‘gepakt’. Verdachte zei ook dat [aangeefster] tegen hem (verdachte) had gezegd dat hij haar had ontmaagd. [betrokkene 1] weet dat [aangeefster] in [plaats] woonde en twee zussen had. Ze zat in Amsterdam op school. [aangeefster] had een bol gezicht en een mollig postuur.
Aan aangeefster zijn in maart 2013 door de huisarts anticonceptiepillen voorgeschreven. In juni 2013 is zij positief getest op chlamydia.
Uit het RDW bleek dat verdachte in de periode van 30-11-2012 tot en met 04-11-2014 een BMW 5 met kenteken [kenteken] op zijn naam had staan.
Aangeefster heeft verder verklaard dat zij dacht dat er sprake was van verliefdheid van beide kanten. Verdachte was de enige met wie aangeefster praatte. Hij had haar heel verliefd gemaakt. Zij had hele grote hoop dat hij alsnog zou trouwen met haar. Verdachte had het constant over toekomstplannen.
Aan haar zus [betrokkene 2] vertelde aangeefster dat ze heel graag met verdachte wilde trouwen. Aangeefster hield veel van verdachte. Verdachte zei ook tegen aangeefster dat hij graag met haar wilde trouwen.
Getuige [betrokkene 3] heeft verklaard dat verdachte in 2013 niet werkte, maar wel in een BMW 5 serie reed en meerdere vriendinnetjes tegelijk had. De meisjes wisten dit niet van elkaar. Ook heeft [betrokkene 3] verklaard dat verdachte aan hem vertelde dat hij (verdachte) het meisje (het hof begrijpt: [aangeefster]) verliefd had gemaakt. Dat zij een relatie hadden. Hij had aan een relatie met haar gewerkt. [betrokkene 3] hoorde dat verdachte tijdens telefoongesprekken lief tegen haar praatte. Hij noemde haar ook schat tijdens deze telefoongesprekken. Verdachte was met geld aan het flappen. De armleuning van zijn BMW zat vol met geld. Verdachte was blij dat het meisje zoveel geld verdiende. Verdachte zei altijd: Je moet ze heel erg verliefd maken, dan komen ze zo bij jou.
Aangeefster heeft verklaard dat het nummer van verdachte [telefoonnummer 1] betrof en dat hij onder de naam ‘[verdachte]’ in haar telefoon stond. De verbalisant zag bij onderzoek in haar telefoon dat bij de naam ‘[verdachte] nieuwste’ het telefoonnummer [telefoonnummer 2] stond. Tussen verdachte aangeefster zijn onder meer de volgende berichten uitgewisseld, waarbij een uitgaand bericht verstuurd is door aangeefster en een inkomend bericht door haar ontvangen is:
29-5-2013; 20:47:41 ( 29-5-2013; 20:47:41 (inkomend bericht): Sgatjee29-5-2013; 20:48:09 (uitgaand bericht aan [telefoonnummer 1]): Ja liefste..29-5-2013; 20:54:36 (uitgaand bericht aan [telefoonnummer 1]): Miste je me haha 31-5-2013; 00:25:15 (inkomend bericht): Sgat?31-5-2013; 00:25:48 (uitgaand bericht aan [telefoonnummer 1]): Ja liefste31-5-2013; 00:36:34 (uitgaand bericht aan [telefoonnummer 1]): met bus lastig te komen geef internet aan... Maar dat jij geen slaap hebt is ook niet te doen. 31-5-2013; 00:42:12 (inkomend bericht): 7U ben ik bij je31-5-2013; 00:43:05 (uitgaand bericht aan [telefoonnummer 1]): Dat is goed schat.. Moet k kussen en deken meenemen voor jr ahahha :$
29-5-2013; 20:47:41 ( 31-5-2013; 13:09:25 (uitgaand bericht aan [telefoonnummer 1]): Ej stommerd.. hou gewoon te veel van je kan er niks aan doen hihi :$ 31-5-2013; 12:11:04 (inkomend bericht): Loveu 2 haha1-6-2013; 13:07:59 (inkomend bericht): Sgat? Omg heb jij daar 100 of 200 k heb alle geld bij me mams. En maandag kan k pas bij me zakelijke rekening. K heb in belghe boete gehad gisteren van 400 hahahaha direct betalen. Als je daar niet hebt gA k nu direct na rdam na vriend1-6-2013; 13:09:08 (uitgaand bericht aan [telefoonnummer 1]): Idioot:o hoe krijg je een boete van 400 voor elkaar;o ff kijken wat k hier heb liggen 1-6-2013; 13:10:38 (uitgaand bericht aan [telefoonnummer 1]): K heb 205 hier lief.. Heb e zelf ook wat op zak dan? 1-6-2013; 14:23:55 (inkomend bericht): Where are yno dushi1-6-2013; 14:24:32 (uitgaand bericht aan [telefoonnummer 1]): Dushi is coming6-6-2013; 14:37:12 (uitgaand bericht aan [telefoonnummer 1]): Trein komt 4:22 aan op amstel..6-6-2013; 14:39:27 (inkomend bericht): Ben k er dan. Kus loveu7-6-2013; 23:28:49 (inkomend bericht): Kom neuk k je kapot7-6-2013; 23:30:40 (uitgaand bericht aan [telefoonnummer 2]): ahaha ow nu pas... Kom dan weet niet o fje me kapot krijgt :$ je mag de hele nacht doorgaan van me hihiAangeefster heeft voorts verklaard dat zij van mei 2013 tot en met augustus 2013 in de prostitutie heeft gewerkt. De eerste dag haalde verdachte haar ’s ochtends op. Hij is toen naar de locatie gegaan. Hij zette aangeefster dichtbij de locatie af. Nadien moest zij bellen en dan kwam hij haar weer ophalen. Betalen moest vooraf. Als zij aankwam dan moesten zij (het hof begrijpt: de klant/klanten) eerst betalen. Daarna vond de seks plaats en dan moest aangeefster het geld aan verdachte geven. Verdachte vertelde dat aangeefster aan het einde van de week ook wat zou krijgen, maar dat heeft zij nooit gehad. Het ging niet van de één op de andere dag, aldus aangeefster. Verdachte zei ik heb wat voor jou gedaan en nu moet jij wat voor mij doen. Hij bedoelde hiermee dat hij altijd voor haar klaar stond en dat hij alles van haar wist. Tussendoor zei hij dat we uiteindelijk zouden gaan trouwen. Aangeefster moest in de prostitutie gaan werken omdat verdachte geld nodig had voor zijn bedrijf. Aangeefster kon niet veel, zij voelde zich machteloos. Het voelde voor haar dubbel. Er was een gevoel van hele grote onzekerheid. Aangeefster wist niet of verdachte haar nog wilde na alles. Normaal kreeg zij nog wel eens een kus, maar vanuit de kant van verdachte werd dat veel minder. Aangeefster werd er heel onzeker van, ze was nog steeds verliefd op hem. Zij had een hele grote hoop dat verdachte alsnog zou trouwen met haar. Hij was de enige met wie aangeefster praatte in haar leven. Hij heeft haar verliefd gemaakt. Verdachte had het in de periode dat aangeefster werkte in de prostitutie constant over toekomstplannen, waardoor aangeefster het positief in zag. Constant zei zij tegen verdachte dat zij zich niet goed voelde. Eén keer zat zij naast hem en barstte zij in huilen uit en zei dat ze niet meer als prostituee wilde werken. Toen zei verdachte dat dat niet meer hoefde, maar de volgende dag had hij alweer allemaal afspraken gemaakt. Als aangeefster een klant had dan kwam het voor dat verdachte haar in de ochtend thuis - in, [plaats] - ophaalde. Via de TomTom voerde hij het adres in en dan gingen zij erheen. Verdachte zette aangeefster dan een straat voor de locatie af en als aangeefster klaar was kwam verdachte weer naar dezelfde straat. Op 21 mei 2013 werd via het IP-adres [001] op [internetsite] een advertentie met nummer [002] geplaatst, de advertentie van aangeefster. Dit IP-adres bleek te horen bij het adres [a-straat 1] te [plaats], het adres van verdachte. Verdachte heeft tijdens de zitting in eerste aanleg bekend dat hij voornoemde advertentie op [internetsite] heeft gezet. In totaal is er vanaf het IP-adres van verdachte 30 keer ingelogd op de advertentie.
29-5-2013; 20:47:41 ( Getuige [betrokkene 3] heeft hierover verklaard dat verdachte de seksadvertentie plaatste en het meisje (het hof begrijpt: [aangeefster]) aanbood. Via het mailadres was er contact met verdachte en klanten. Verdachte praatte met de klanten alsof hij het meisje was. Verdachte maakte de afspraken. Daarna belde verdachte met het meisje en vertelde waar zij naartoe moest gaan. Het meisje ging daar dan naartoe met de bus of de trein, met haar OV.
29-5-2013; 20:47:41 ( Op de telefoon van aangeefster zijn foto’s aangetroffen die gelijkend waren met de foto’s op [internetsite]. Deze foto’s werden gemaakt op 20-05-2013. Aangeefster heeft hierover verklaard dat het profiel zo snel mogelijk online moest en dat verdachte over de foto’s zei dat hij deze online wilde plaatsen op de profielen.
Verdachte vertelde aan aangeefster dat hij een eigen zaak had en dat hij financiële problemen had. Aangeefster heeft hierop via overboekingen geld aan verdachte overgemaakt. Hij was haar vriend en zij wilde hem helpen, aldus aangeefster. Zij maakte geld over naar het rekeningnummer van [betrokkene 3] en naar de moeder van verdachte.
Uit de aangeleverde gegevens van de Kamer van Koophandel blijkt niet dat er sprake is geweest van een historische inschrijving Van een bedrijf op naam van verdachte in de Kamer van Koophandel. De inkomsten bedroegen in heel 2013 € 6.233,-, waarvan € 1.867,- afkomstig was uit een uitkering. Het saldo van de bankrekening van verdachte was per 31 december 2012 - € 800,- en in 2013 - € 6,634.
Ook nadat de zussen van aangeefster ontdekt hadden wat er aan de hand was heeft aangeefster nog geld afgestaan aan verdachte. Aangeefster deed dit omdat verdachte de enige was die zij had. Van haar kant was er nog een liefdesrelatie. Ze dacht dat het gewoon goed zat. Verdachte had het geld nog steeds nodig en hij vroeg haar om geld. Zoals reeds vermeld bij feit 4 heeft verdachte in 2013 met de visa-card op naam van aangeefster grote bedragen gepind.
Tussen 18 mei 2013 en 27 oktober 2013 werden er diverse overboekingen gedaan, via de ABN AMRO met het rekeningnummer [003] op naam van [aangeefster] naar het rekeningnummer van [betrokkene 3], namelijk:
Datum: 18 mei 2013 Omschrijving: Bedrag af: 100 Euro
Datum: 24 juni 2013 Omschrijving: [004] [betrokkene 3] overboeking Bedrag af: 80 euro Datum: 16 juli 2013 Omschrijving: [004] [betrokkene 3] overboeking [verdachte] Bedrag af: 500 euro
Datum: 19 juli 2013 Omschrijving: [004] [betrokkene 3]
Bedrag af: 400 euro Datum: 24 augustus 2013
Omschrijving: [004]. [betrokkene 3] Bedrag af: 100 euro Datum: 27 oktober 2013 Omschrijving: [004] [betrokkene 3] Bedrag af: 100 euro
Getuige [betrokkene 3] heeft hierover verklaard dat hij dat geld ontving van het meisje (het hof begrijpt: [aangeefster]) dat vroeger voor verdachte werkte als prostituee. Verdachte vroeg aan [betrokkene 3] om geld op zijn (getuiges) rekening te mogen laten storten. Daarna heeft getuige dit geld voor verdachte gepind en het bedrag aan hem gegeven. Verdachte zei dat hij niet zo vaak naar het meisje kon rijden om geld op te halen. Daarom werd het geld via de bank gestort.
Tussen 30 september 2013 en 22 oktober 2013 werden er drie overboekingen gedaan via de ABN AMRO met het rekeningnummer [003] op naam van [aangeefster] naar het bankrekeningnummer van de moeder van verdachte, namelijk:
Datum: 30-09-2013 Omschrijving: [005] [betrokkene 4] overboeking (aan moeder) Bedrag af: 150 euro
Datum: 04-10-2013 Omschrijving: [005] [betrokkene 4] overboeking (aan moeder) Bedrag af: 70 euro
Datum: 22-10-2013 Omschrijving: [005] [betrokkene 4] betreft: spoedoverboeking overboeking Bedrag af: 60 euro
Aangeefster heeft verklaard dat het nummer van verdachte [telefoonnummer 1] betrof en dat hij onder de naam ‘[verdachte]’ in haar telefoon stond. De verbalisant zag dat bij de naam ‘[verdachte] nieuwste’ het telefoonnummer [telefoonnummer 2] stond. Tussen verdachte aangeefster worden onder meer de volgende berichten uitgewisseld, waarbij een uitgaand bericht verstuurd is door aangeefster en een inkomend bericht door haar ontvangen is:
30-5-2013; 18:02:01 (inkomend): Regel trouwens in de buurt30-5-2013; 18:02:35 (uitgaand aan [telefoonnummer 1]): Jaa ga ik indd proberen r dam valt dat ook in de buurt of nie??? 30-5-2013; 23:53:32 (inkomend): Regel direct adres. Bel terug. Regel alles goed sgat aub.30- 5-2013; 23:54:37 (uitgaand aan [telefoonnummer 1]): Heb van allemaal adres alleen die laatste niet. Belt hij morgen niet dan regelen we dan direct 1 dat moet sowiso wel goed komen haha
31-5-2013; 00:01:49 (inkomend): Wie en waar31-5-2013; 00:02:59 (uitgaand aan [telefoonnummer 1]): Volgens mij mocro en is in utrecht31-5-2013; 00:03:57 (uitgaand aan [telefoonnummer 1]): Eerste 3 zitten allemaal in utr. Haha scheelt ook weer..
2-6-2013; 18:55:33 (inkomend): Sgat was ff weg. Hoe gaat het al beter?2-6-2013; 18:59:05 (uitgaand aan [telefoonnummer 1]): Ow vandaar de hele dag stil. Maar wel wat beter tot mn oorpijn begon te doen.. Maar voel me wel beter dan gister.. Hoe is t jou.2-6-2013; 19:08:07 (inkomend): Gaat goed sgat. Ga je mrgn werken?2-6-2013; 19:14:11 (uitgaand aan [telefoonnummer 1]): Gelukkig maar. Uhm ligt rr aan hoe k me voel. Als k me voel zoals nu ga k wel gewoon.. Maar laat je wel weten morgen. Wat spookt mijn meneer uit.. Lekker aan t geniete van t weer? :p 2-6-2013 ; 19:16:08 (inkomend): Doe mrgo gwo 2 sgat. Anders gaan ze denken je werkt ni meer.
3- 6-2013; 08:34:54 (inkomend): Zie je! Je kon lekker vroeg gaan werken. Lekker geld maken maar eentje slaapt liever 3-6-2013; 08:36:18 (uitgaand aan [telefoonnummer 1]): Als k me goed voelde wel... Ben al blij al k die drie uurtjes vol hou.. Anders had k ook hele dag gewerkt..3-6-2013; 08:47:07 (inkomend): Nu is het woensdag
3-6-2013; 08:48:38 (uitgaand aan [telefoonnummer 1]): Vandaag 3 morgen hoop k 2 woensdag zoek ik ze bij elkaar in de buurt hoop k op 5 of 6 dond en vrijdag ook. Heb k schade van vandaag en morgen ingehaald.. Dus komt sowiso goed liefjje 3-6-2013; 08:50:20 (inkomend): Oke
3-6-2013; 12:24:29 (uitgaand aan [telefoonnummer 1]): Er is uit Zeist iemand. Maar heb familie enzo daar.. Moet k t doen of nie ktwijfel.. 3-6-2013; 12:29:51 (inkomend): Was bij klant gewoon alles doen sgat3-6-2013; 12:36:30 (inkomend): Sgat sorry doe je best. K heb ook fakking stress begin weer te flippen 3-6-2013; 12:41:37 (inkomend): Probeer die 4 en halfuur sgat3-6-2013; 12:42:17 (uitgaand aan [telefoonnummer 1]): Ga k doen lieffie 4 staat jn elk geval vast. Dus komt goed. Hou van je! 3-6-2013; 12:51:22 (inkomend): Oke kus3-6-2013; 21:38:22 (inkomend): Haha en wat heeft dokter gezegd3-6-2013 ; 21:40:27 (uitgaand aan [telefoonnummer 1]): Niks Never mind wat ze zei wist ze niet zeker. Dus ga ook nie zomaar dingen zeggen straks was dat t niet3-6-2013; 21:45:59 (inkomend): Wat dan? Haha3-6-2013; 21:51:41 (uitgaand aan [telefoonnummer 1]): K moet pil gewoon afmaken en dan kijken dan weekje stoppen kijken of k gewoon ong word zo niet kan t zijn dat k soort van miskraam gehad maar Heb er niks van gevoeld dus ze zij dat dat t niet persee hoeft te zijn.
3-6-2013; 22:35:35 (inkomend): Told ya regel vóór woensdag rgat heledag 6 of als je super girl bent 7 haha dan ben je de bom
3-6-2013; 22:37:16 (uitgaand aan [telefoonnummer 1]): Ja ga rond half 9 beginnen en ga proberem van lang. Maar super girl alleen als k kan vliegen. K ga kijken ofk auto van mn zus kan lenen die dag ofzo. Dat zal zoooooveeeel schelen 3-6-2013; 22:39:10 (inkomend): Ja joh egt wel! Zou vet wezen. Maar auto wel beetje afstand parkeren en tomtom meenemen
4-6-2013 11:43:36 (uitgaand aan [telefoonnummer 1]): Als k van meerdere uren hbt lukt mij 5 of6 :p meer kan me me niet vragen (a) 4-6-2013; 11:55:15 (inkomend): 64-6-2013; 11:56:00 (uitgaand aan [telefoonnummer 1]): Grappenmaker breng je me hahahaha ;p
4-6-2013; 11:57:36 (inkomend): Als je 6 doet maak je me blij. Jawel! Wollah Ivkt je wel
4-6-2013; 12:13:56 (inkomend): Kan je vandaag niet 1tje doen?
4-6-2013; 12:17:19 (uitgaand aan [telefoonnummer 1]): Hahajaa dacht meneer brengt me wel even haha :p maar laatmaarr hihi4-6-2013; 12:20:32 (inkomend): Haha k rij nu langs bedrijven. Maar lukt je 6 mrgn sgat?
4-6-2013; 17:01:37 (inkomend): jazeker en dan mrgn egt 6 dan maak je me bkij. En donderdag ook dan mag je vrijdag 3 en zaterdag 3. Da ben k blijk super blijk. Haha word k superman
4-6-2013 ; 18:26:13 (inkomend): Zat kan je tog wel 2 of 3 ochtend. Dan middag tot nacht en zondag leren
4-6-2013; 18:42:02 (uitgaand aan [telefoonnummer 1]): Ochtend moet k met mn zus na haar oppas weet niet hoelang dat gaat duren. Straks zit k hele ochtend daar dan kan t niet. Als k nie mee hoef dan lukt t 2 miss wel.
4-6-2013; 18:58:12 (inkomend): Doe mrgn ma eerst lekker 6 en dag er op ook dan kijken we vrijdag hoeveel
5-6-2013; 10:27:52 (uitgaand aan [telefoonnummer 1]): 2 uur 2 man. Maar deze wil 4 barkie geven ipv 5 zal kt doen??
5-6-2013; 10:32:01 (inkomend): Doe maar5-6-2013; 10:32:40 (inkomend): K bel je straks over 2utjer5-6-2013; 10:33:23 (uitgaand aan [telefoonnummer 1]): Is goed lief. Heb k in principe 6 uur hahaha heb ik toch aan je norm voldaan gaha
5-6-2013; 14:47:21 (inkomend): Maakt niet uit. Mrgn 5 of 6. Hoeveel geld heb je in totaal met vandaag en gisteren 5-6-2013; 14:51:18 (uitgaand aan [telefoonnummer 1]): Uhmm nu 240 en zo van nog 130 maar die is geld gaan pinnen. Anders doe k niks 5-6-2013 ; 15:01:57 (inkomend): Sgat btg op. Kijk maar k ben er over 30 min. Waar moet k k6en 5-6-2013; 15:14:40 (inkomend): Oke sgat. Waar moet k komen?
5-6-2013; 15:16:36 (uitgaand aan [telefoonnummer 1]): Na oost. In de buurt van Muiderpoort k ben bijna bij lelie laan. Als k 30 min doe kant t zijn dat je ff moet wachten op me
6-6-2013; 15:58:15 (inkomend): Ben je klaar met werken sgatje?
6-6-2013; 16:07:09 (uitgaand aan [telefoonnummer 1]): Ja k ben over 7 min op amstel liefje
7-6-2013; 20:24:47 (inkomend): Sgat kan je mrgn heldmaaj geen 1?
7-6-2015; 20:49:13 (uitgaand aan [telefoonnummer 1]): Uhmm k probeer eentje te regelen rond 3 of 4 uur. Kan je me daarna na huis brengen? (..)
14-6-2013; 22:21:37 (inkomend): Dan ben k zondag om half 9 bij jou. Want is uur rijden. En zeg adres 14-6-2013; 22:23:14 (uitgaand aan [telefoonnummer 2]): Hotel in Deventer zei hij...14-6-2013; 22:25:54 (inkomend): Welke hotel, heb je adres ervan en klok hij serieus
[…]
Beoordeling hof
[…]
Artikel 273f eerste lid, sub 1, 4, 6 en 9.
Ten aanzien van sub 4, 6 en 9 geldt dat pas tot een bewezenverklaring kan worden gekomen als sprake is van uitbuiting. Ten aanzien van sub 1 geldt dat verdachte het oogmerk moet hebben gehad van uitbuiting.
Het hof gaat er vanuit dat sprake was van misleiding en misbruik van een kwetsbare positie door verdachte. Vanwege de misleiding, die er uit bestond dat verdachte deed alsof hij een relatie had met aangeefster en die er toe leidde dat aangeefster heel verliefd werd op verdachte, had verdachte overwicht op aangeefster en kon hij misbruik maken van de kwetsbare positie waarin ze verkeerde als gevolg van die verliefdheid. Het misbruik bestond er in dat verdachte aangeefster ertoe heeft bewogen om zich te prostitueren en haar verdiensten aan verdachte af te staan. Verdachte heeft de seksadvertentie geplaatst. Uit onder andere de verklaringen van aangeefster en de sms-berichten volgt dat verdachte aangeefster met regelmaat instructies gaf ter zake haar prostitutiewerkzaamheden. Hij zei haar dat ze 6 uren per dag moest werken omdat dat hem blij maakte. Ook op de momenten dat aangeefster aangaf zich ziek te voelen drong verdachte erop aan om toch tenminste een paar klanten af te werken. Op het moment dat aangeefster aangaf te twijfelen om een klant in Zeist te bezoeken omdat zij daar familie heeft wonen, drong verdachte erop aan om het gewoon (toch) te doen. Ook vroeg hij haar hoeveel geld zij op een dag had verdiend. Voorts bemoeide hij zich met de wijze waarop - in de zin van met welk vervoer - aangeefster haar klant moest bezoeken. Ook heeft verdachte aangeefster binnen de context van misleiding, misbruik en financieel gewin naar klanten vervoerd. Daarbij had hij dus het oogmerk van uitbuiting.
Gelet op het vorenstaande en op grond van de hiervoor besproken bewijsmiddelen acht het hof bewezen dat [aangeefster] als gevolg van misleiding en misbruik door verdachte in de prostitutie heeft gewerkt en dat zij een groot deel van het geld dat zij hiermee verdiende aan verdachte heeft moeten afgeven. Het vorenstaande maakt dat verdachte aangeefster heeft uitgebuit als gevolg van de misleiding en het misbruik dat hij maakte van haar kwetsbaarheid en dat verdachte profijt heeft gehad van die uitbuiting.”
6. De verdediging heeft in hoger beroep op de terechtzitting van 12 februari 2020 aan de hand van de aan het proces-verbaal gehechte pleitnota onder meer aangevoerd:
“De klanten voor die [aangeefster] geregeld en/of haar telkens naar die prostitutieklanten gebracht en/of na die prostitutieafspraken weer opgehaald en/of
Client ontkent dat hij degene was die de klanten regelde. Dat deed [aangeefster] zelf. Afgezien hiervan volgt uit de sms berichten dat [aangeefster] zelfstandig te werk ging en dus zelf haar klanten regelde.
Uit het dossier komt een beeld naar voren dat [aangeefster] het contact met de klanten onderhield, en de afspraken inplande en dus niet, zoals ze zelf heeft verklaard, dat ze daar niets over te zeggen had.
Op pagina 311 van het dossier staat een aantal smsberichten:
o Een bericht aan [verdachte] op 30 mei 2013: “Heb van allemaal een adres alleen die laatsteniet. Belt hij morgen niet, dan regelen we dan direct 1, dat moet sowieso wel goed komen haha”
o : “ Volgens mij mocro en is in Utrecht” en “Eerste 3 zitten allemaal in utr. Haha scheelt ookweer...”
• Op 3 juni 2013 stuurt [aangeefster] de volgende berichten (pagina 311):
“ o “Als k me goed voelde wel... Ben al blij als k die drie uurtjes vol hou... Anders had k ookhele dag gewerkt” en
“ o “Dat weet ik ook schat. Is niet lui zijn. Maar als k nu hele dag ga doen hou k nie eens vol.
Wanneer k weer beter ben ga k er sowieso zwaar tegen aan wanneer k vrij ben (...) ”
o “Vandaag 3 morgen hoop k 2 woensdag zoek k ze bij elkaar in de buurt hoop k op 5 of 6
dond en vrijdag ook. Heb k schade van vandaag en morgen ingehaald.. Dus komt sowiso goed
lieffie... ”
o “Pff lieffie k wil na woensdag sowiso wel echt gewoon volplannen... Niet wat k afgelopen
week had. Maar dan moeten al die kk flikkers wel kunnen.. Gewoon even maand er hard
tegenaan (...).
• Op 5 juni 2013 stuurt [aangeefster] “Dit word uur 3. Maar heb dus ma 1 gehad dit word tweede. Kk
zooi. Had zooo die 5 kunnen doen pffff”, waarop iemand terugstuurt: “Maakt niet uit. Mrgn 5 of
6. Hoeveel geld heb je in totaal met vandaag en gisteren.”
[verdachte] onderhield het contact met de klanten voor 90 % van de keren. Hij plande de afspraken ook in. U vraagt mij of ik daarin wat te zeggen had. Nee, als ik dat had zat ik hier niet denk ik. U vraagt mij in hoeverre het mij vrijstond om te besluiten niet te werken. Niet. Gezien bovenstaande
ongeloofwaardig.
[aangeefster] heeft bij de politie verklaard dat [verdachte] haar overal heenbracht. De sms berichten gaan echter over het bezoeken van klanten, openbaar vervoer, er al dan niet kunnen komen, vertraging, het lenen van de auto van haar zus kunt lenen zodat zij ‘er zoveel mogelijk kunt doen’ en af en toe een verzoek vanuit [aangeefster] aan bijvoorbeeld [verdachte] of hij haar kan brengen omdat het lastig is met het OV (pagina 482 e.v.)?
an die [aangeefster] laten weten dat ze minimaal 6 klanten per dag moest hebben en/of
Volgt niet uit dossier en zie bovenstaande
Alle, althans een groot deel van het geld die [aangeefster] met prostitutie verdiende geld aan hem, verdachte, laten afgeven althans van haar afgepakt. o Pagina 181: hield er geen geld aan over, soms 10,- om beltegoed te halen.o Op 3 juni 2013 is het volgende bericht naar [verdachte] gestuurd (pagina 311): “Pff lieffie k wil na woensdag sowiso wel echtgewoon volplannen... Niet wat k afgelopen week had. Maar dan moeten al die kk flikkers wel kunnen.. Gewoon even maand er hard tegenaan. Heb k schoolgeldplus boekenplus shoppen binnen haha”. o Er wordt teruggestuurd: “Ja jij gaat na haagse markt in plaats van geld maken en dan lekker goed winkelen”.
Deze smsen onderbouwen geenszins dat [aangeefster] geld moest afstaan en niets van haar verdiensten mocht houden, integendeel
Conclusie geen bewijs voor Artikel 273f eerste lid, sub 1, Sr: werven, vervoeren, overbrengen en huisvesten
Er is geen gebruik gemaakt van dwangmiddelen, integendeel er was sprake van vrijwilligheid. Aangeefster werd niet gecontroleerd of geïnstrueerd en werd er niet toe aangezet een groot geldbedrag te verdienen of verplicht om door te werken. Geen geweld, dreiging met andere feitelijkheid of misleiding. Geen uitbuiting: artikel 273f kan niet bewezen worden.”
7. Art. 273f Sr luidde ten tijde van de periode waarop de tenlastelegging onder 1 betrekking heeft, voor zover hier van belang:
“1. Als schuldig aan mensenhandel wordt met gevangenisstraf van ten hoogste twaalf jaren of geldboete van de vijfde categorie gestraft:
1°. degene die een ander door dwang, geweld of een andere feitelijkheid of door dreiging met geweld of een andere feitelijkheid, door afpersing, fraude, misleiding dan wel door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht, door misbruik van een kwetsbare positie of door het geven of ontvangen van betalingen of voordelen om de instemming van een persoon te verkrijgen die zeggenschap over die ander heeft, werft, vervoert, overbrengt, huisvest of opneemt, met het oogmerk van uitbuiting van die ander of de verwijdering van diens organen;
[…]
4°. degene die een ander met een van de onder 1° genoemde middelen dwingt of beweegt zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van arbeid of diensten of zijn organen beschikbaar te stellen dan wel onder de onder 1° genoemde omstandigheden enige handeling onderneemt waarvan hij weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat die ander zich daardoor beschikbaar stelt tot het verrichten van arbeid of diensten of zijn organen beschikbaar stelt;
[…]
6°. degene die opzettelijk voordeel trekt uit de uitbuiting van een ander;
[…]
9°. degene die een ander met een van de onder 1° genoemde middelen dwingt dan wel beweegt hem te bevoordelen uit de opbrengst van diens seksuele handelingen met of voor een derde of van de verwijdering van diens organen.
2. Uitbuiting omvat ten minste uitbuiting van een ander in de prostitutie, andere vormen van seksuele uitbuiting, gedwongen of verplichte arbeid of diensten, met inbegrip van bedelarij, slavernij en met slavernij te vergelijken praktijken, dienstbaarheid en uitbuiting van strafbare activiteiten.”
8. Vooropgesteld zij dat het vaste rechtspraak is dat de feitenrechter – binnen de door de wet getrokken grenzen – vrij is om van het beschikbare materiaal datgene tot het bewijs te bezigen wat hem uit een oogpunt van betrouwbaarheid daartoe dienstig voorkomt en terzijde te stellen wat hij voor het bewijs van geen waarde acht. Over de keuzes die de feitenrechter daarin maakt hoeft hij in beginsel geen verantwoording af te leggen.1.Op dit uitgangspunt is in het Nederlandse strafprocesrecht in art. 359, tweede lid tweede volzin, Sv een uitzondering gemaakt, in die zin dat de rechter in de desbetreffende gevallen zijn beslissing nader zal dienen te motiveren. Van een dergelijke motiveringsplicht is onder meer sprake indien de rechter afwijkt van een door of namens de verdachte ter terechtzitting naar voren gebracht uitdrukkelijk onderbouwd standpunt met betrekking tot de betrouwbaarheid van een bewijsmiddel en hij dat bewijsmiddel toch tot het bewijs bezigt.
9. Voor elk van de in de onderhavige zaak bewezenverklaarde varianten van mensenhandel geldt dat de omschreven gedragingen alleen strafbaar zijn als deze zijn verricht onder omstandigheden waarbij uitbuiting kan worden verondersteld. Voor art. 273f, eerste lid aanhef en onder 1° en onder 6°, Sr geldt dat (het oogmerk van) uitbuiting als bestanddeel in de delictsomschrijving is opgenomen. Met betrekking tot de onderdelen 3°, 4° en 9° volgt uit de rechtspraak van de Hoge Raad dat ‘uitbuiting’ daarin als impliciet bestanddeel besloten ligt.2.In de onderhavige zaak ziet de bewezenverklaring op handelingen die in de tenlastelegging gerangschikt zijn onder 1°, 4°, 6° en 9°.
10. Over uitbuiting in de context van art. 273f, eerste lid aanhef en onder 9°, Sr oordeelde de Hoge Raad daarbij nog dat daarvan niet slechts sprake is als het verrichten van seksuele handelingen plaatsvindt onder omstandigheden waarbij uitbuiting kan worden verondersteld, maar ook als de wijze waarop degene die een ander dwingt dan wel beweegt hem te bevoordelen uit de opbrengst van (vrijwillig) verrichte seksuele handelingen meebrengt dat die bevoordeling plaatsvindt onder omstandigheden waarbij uitbuiting kan worden verondersteld.3.
11. Het (impliciete) bestanddeel ‘(oogmerk van) uitbuiting’ is in de wet niet gedefinieerd, anders dan door de opsomming in het tweede lid van een aantal vormen van uitbuiting, waaronder uitbuiting van een ander in de prostitutie. De vraag of – en zo ja, wanneer – sprake is van uitbuiting is niet in algemene termen te beantwoorden, maar is sterk verweven met de omstandigheden van het geval.4.
12. Bij de beantwoording van die vraag komt in bepaalde gevallen onder meer betekenis toe aan de aard en duur van de te verrichten activiteit, de beperkingen die zij voor de betrokkene meebrengt en het economisch voordeel dat daarmee door de verdachte wordt behaald.5.In mijn conclusie vóór HR 28 januari 2020, ECLI:NL:HR:2020:122 wees ik erop dat deze factoren veelal door de Hoge Raad zijn genoemd in zaken waarin de werkzaamheden en uitbuiting niet seksueel van aard waren,6.maar dat er niets aan in de weg staat deze factoren ook te betrekken bij zaken als de onderhavige waarbij de uitbuiting – kort gezegd – een seksuele component (in de prostitutiesfeer) heeft.7.De Hoge Raad zag daarin kennelijk evenmin een probleem en overwoog dat het oordeel van het hof dat de verdachte had gehandeld met het ‘oogmerk van uitbuiting’ geen blijk gaf van een onjuiste rechtsopvatting en evenmin onbegrijpelijk was. Verder dienen bij de weging van de relevante factoren de in de Nederlandse samenleving geldende maatstaven als referentiekader te worden gehanteerd.8.
13. De vraag of – en zo ja, wanneer – sprake is van uitbuiting in de zin van art. 273f, eerste lid, Sr is, ook wat de prostitutie betreft,9.niet in algemene termen te beantwoorden, maar is sterk verweven met de omstandigheden van het geval, met dien verstande dat onder meer betekenis kan toekomen aan de door de Hoge Raad genoemde factoren.
14. Voor zover in de toelichting op het middel wordt bedoeld te klagen dat “uit de bewijsvoering en ’s hofs motivering immers niet zonder meer [kan] worden afgeleid dat de aard en de duur van de tewerkstelling, de beperkingen voor [aangeefster] en het behaalde economisch voordeel zodanig waren dat hieruit (het oogmerk van) uitbuiting volgt” en daarmee wordt betoogd dat alleen deze factoren uitbuiting in de hier bedoelde zin kunnen opleveren, zodat het bestreden oordeel van het hof om die reden van een onjuiste rechtsopvatting getuigt, faalt het op grond van het voorgaande.
15. Uit ‘s hofs vaststellingen in het bestreden arrest en de bewijsvoering blijkt dat de verdachte de aangeefster eerst heel erg verliefd heeft gemaakt en haar kennelijk bewust onware toekomstplannen heeft voorgespiegeld. Zij hebben seks met elkaar gehad terwijl de aangeefster duidelijk te kennen had gegeven geen seks te willen voor het trouwen. De verdachte reageerde daarop dat zij zich niet druk moest maken omdat zij toch zijn vrouw zou worden. Dit is geen ongebruikelijk fenomeen bij bijvoorbeeld zogenoemde loverboys om als eerste stap (meestal kwetsbare) meisjes in hun machtssfeer te trekken. Daarvan geeft ook het onderhavige geval blijk: de getuige [betrokkene 3] heeft verklaard dat de verdachte aan hem had verteld dat hij, de verdachte, het meisje verliefd had gemaakt, dat de verdachte aan een relatie met haar had gewerkt, dat de verdachte meerdere vriendinnetjes tegelijk had, die dat niet van elkaar wisten, en dat (zo begrijp ik) de verdachte had gezegd “dat je ze heel erg verliefd moest maken want dan komen ze zo bij je”. De aangeefster heeft verklaard dat de verdachte haar heel verliefd had gemaakt. Uiteraard is daarmee nog niet de uitbuiting gegeven, maar wel vormt deze vaststelling een niet onbelangrijke opstap naar het volgende. De aangeefster heeft verklaard dat zij vervolgens van de verdachte in de prostitutie moest werken omdat de verdachte geld nodig had voor zijn bedrijf. De verdachte plaatste daarvoor een seksadvertentie op [internetsite]. De getuige [betrokkene 3] heeft verklaard dat de verdachte het meisje (het hof begrijpt de aangeefster) daar aanbood. De verdachte maakte de afspraken met de klanten, aldus niet alleen de aangeefster maar ook [betrokkene 3]. Dit vond plaats in de periode mei (nadat de verdachte de seksadvertentie had geplaatst) tot en met augustus 2013. In het begin haalde de verdachte de aangeefster op om haar dichtbij de locatie af te zetten. Daarna ging het kennelijk wat anders. Volgens de verklaring van [betrokkene 3] belde de verdachte, die de afspraken met de klanten maakte, de aangeefster en vertelde hij waar zij naartoe moest. De verdachte instrueerde haar hoeveel uur per dag zij moest maken. Onder meer uit de tussen de verdachte en de aangeefster verzonden berichten heeft het hof – niet onbegrijpelijk – afgeleid dat de verdachte met regelmaat instructies gaf ter zake van haar prostitutiewerkzaamheden, dat hij zich bemoeide met haar bezoek aan de klanten en dat hij – zelfs als zij ziek was – erop aandrong klanten af te werken. Zij ging dan daarnaar toe met bus of trein of met haar ov-kaart; ook met de wijze waarop de aangeefster reisde bemoeide de verdachte zich. De aangeefster moest het verdiende geld aan de verdachte geven en dan zou zij aan het einde van de week ook wat krijgen – ook al zo een bekend patroon in zaken als deze. In de genoemde periode zijn verschillende overboekingen gedaan vanaf de rekening van de aangeefster aan [betrokkene 3] – die het geld voor de verdachte pinde en aan hem gaf – en daarna nog naar de bankrekening van de moeder van de verdachte. Dat de aangeefster naar buiten toe soms ook zelf enige inbreng in de gang van zaken leek te hebben gehad, maakt het voorgaande niet anders; ook dan gaf de verdachte duidelijk sturing en wilde de aangeefster kennelijk daarmee aan de door de verdachte opgelegde norm voldoen.
16. Hoewel het hof de aard en duur van de tewerkstelling, de beperkingen voor de betrokkene en het economisch voordeel dat de verdachte ermee heeft verkregen niet expliciet als beoordelingsfactoren heeft genoemd, ligt zij in het bestreden arrest zonder meer besloten in de door het hof, in de bewijsvoering, vastgestelde feiten en omstandigheden. Daarnaast heeft het hof (nadrukkelijk) de kwetsbare positie van de aangeefster en het overwicht dat de verdachte op haar had als factoren meegewogen in zijn oordeel.
17. Het eerste middel faalt.
18. Het tweede middel klaagt dat art. 6 EVRM is geschonden omdat het hof heeft verzuimd ambtshalve de belastende getuige [aangeefster] (de aangeefster) ter terechtzitting te horen, terwijl de verdachte in eerste aanleg integraal is vrijgesproken en in hoger beroep voor de onder 1 tenlastegelegde varianten van mensenhandel is veroordeeld.
19. Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep houdt in dat aldaar aanwezig waren de verdachte en zijn raadsvrouw, alsmede de aangeefster (die na enige tijd vertrok) en haar advocaat. Nu dat proces-verbaal niet inhoudt dat aldaar door of namens de verdachte is verzocht [aangeefster] als getuige te (doen) horen, moet in cassatie ervan worden uitgegaan dat een zodanig verzoek in de fase van hoger beroep niet is gedaan. Uit het proces-verbaal van de terechtzitting in eerste aanleg van 11 oktober 2017 blijkt dat een dergelijk verzoek door de verdediging toen wel aan de rechtbank is voorgelegd. De rechtbank heeft het verzoek op die terechtzitting toegewezen en de stukken daartoe in handen van de rechter-commissaris gesteld.
20. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de onder 1 tenlastegelegde varianten van mensenhandel (sub 1⁰, 4⁰, 6⁰ en 9⁰) en in dat verband overwogen:
“[…]
Naar het oordeel van de rechtbank kan niet worden vastgesteld welke van deze SMS-conversaties hebben plaatsgevonden met verdachte. Verdachte ontkent een aantal van de in het dossier aanwezige conversaties te hebben gevoerd en het dossier biedt ruimte voor het door verdachte geschetste scenario dat niet hij, maar een ander deze gesprekken met [aangeefster] heeft gevoerd. Het telefoonnummer of telefoonnummers waarmee contact is gelegd, zijn niet geregistreerd en uit het dossier kan (ook) niet worden opgemaakt of alle conversaties met hetzelfde nummer hebben plaatsgevonden. Bovendien komen de tijdstippen waarop de conversaties hebben plaatsgevonden niet overeen met de tijdstippen waarop [aangeefster] blijkens de door haar overgelegde gegevens van haar provider berichten heeft verstuurd en ontvangen. Het enkele gegeven dat in sommige berichten de naam [verdachte] voorkomt is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende om te concluderen dat alle conversaties met verdachte hebben plaatsgevonden. Dit klemt temeer nu uit de weergave van de berichten niet volgt of, en zo ja, welke berichten binnen één en dezelfde SMS-conversatie hebben plaatsgevonden.
Dat sprake zou zijn geweest van het gebruik van een of meer dwangmiddelen door verdachte volgt, gelet op het voorgaande, alleen uit de aangifte en overige verklaringen van [aangeefster]. De aangifte wordt op dit onderdeel noch door de SMS-berichten waarvan kan worden vastgesteld dat die van of naar verdachte zijn verzonden, noch door enig ander stuk uit het dossier ondersteund. De rechtbank is dan ook van oordeel dat niet is voldaan aan het bewijsminimum zoals neergelegd in artikel 341, vierde lid, van het Wetboek van Strafvordering. De rechtbank zal verdachte daarom vrijspreken van het onder de sub-onderdelen 1, 4 en 9 ten laste gelegde.
Met betrekking tot sub-onderdeel 6 overweegt de rechtbank het volgende.
Voor een bewezenverklaring van sub-onderdeel 6 is vereist dat uitbuiting heeft plaatsgevonden. Ook hiervoor geldt dat zich in het dossier geen bewijsmiddelen bevinden die de verklaringen van [aangeefster] op dit (voor dit verwijt essentiële) punt ondersteunen, zodat niet bewezen kan worden verklaard dat sprake was van uitbuiting van [aangeefster]. De rechtbank zal verdachte daarom eveneens vrijspreken van het onder sub-onderdeel 6 ten laste gelegde.”
21. Kort samengevat heeft de rechtbank de verdachte vrijgesproken van het onder 1 tenlastegelegde omdat – met betrekking tot respectievelijk sub 1, 4 en 9 – er geen andere bewijsmiddelen zijn dan de verklaringen van de aangeefster waaruit blijkt dat de verdachte gebruik heeft gemaakt van dwangmiddelen. De sms-berichten laat de rechtbank immers buiten beschouwing omdat volgens haar niet kan worden vastgesteld dat de verdachte degene is geweest die met het bedoelde nummer de conversaties heeft gevoerd, terwijl, aldus de rechtbank, ook niet kan worden vastgesteld dat alle conversaties met hetzelfde nummer zijn gevoerd. Ten aanzien van sub 6 komt de rechtbank evenmin tot een bewezenverklaring, maar nu omdat zij geen steunbewijs aanwezig acht voor uitbuiting.
22. Anders dan de rechtbank stelt het hof wel vast dat het de verdachte was die de berichten heeft verzonden en de conversaties heeft gevoerd. Het hof komt klaarblijkelijk mede op basis van die berichten – maar niet alleen daarop, maar, naast de verklaringen van de aangeefster, ook op grond van de verklaringen van de getuigen [betrokkene 3] en [betrokkene 1] – tot het oordeel dat sprake is van uitbuiting.
23. De verdediging heeft (ook) in hoger beroep de betrouwbaarheid van de verklaringen van de aangeefster betwist. Het hof heeft dat standpunt verworpen. De steller van het middel meent evenwel dat het verweer van de verdediging over de onbetrouwbaarheid van de aangeefster in combinatie met de vrijspraak in eerste aanleg, terwijl het hof tot een bewezenverklaring is gekomen, het hof ertoe had moeten nopen de getuige ter terechtzitting ambtshalve te horen.
24. In de toelichting op het middel wordt verwezen naar rechtspraak van het EHRM waaruit volgens de steller van het middel deze ambtshalve plicht om de aangeefster als getuige te horen zou voortvloeien. Zo wordt onder meer uit het arrest Manoli tegen Moldavië het volgende geciteerd:10.
“32. Having regard to what was at stake for the applicant, the Court is not convinced that the issues that had to be determined by the Court of Appeal when convicting and sentencing the applicant - and, in doing so, overturning his acquittal by the first-instance court - could be properly examined, as a matter of fair trial, without a direct assessment of the evidence. The Court considers that those who have responsibility for deciding on the guilt or innocence of an accused ought, in principle, to be able to hear the victims, the accused and the witnesses in person and assess their trustworthiness (see, a contrario, Kashlev v. Estonia, no. 22574/08, §§ 48-50, 26 April 2016). The assessment of trustworthiness is a complex task which cannot usually be achieved merely by reading a record of their words, even more so when only some of the words are taken into consideration. Of course, there are cases where it is impossible to hear someone in person at the trial because, for example, he or she has died, or in order to protect the right of a witness not to incriminate himself or herself (see Craxi v. Italy (no. 1), no. 34896/97, § 86, 5 December 2002, and Dan v. Moldova, no. 8999/07, § 33, 5 July 2011). However, that was not the case here.33. In the light of the above, the Court considers that the conviction of the applicant, without a re-examination of the victims, accused or witnesses, after he had been acquitted by the first-instance court, was contrary to the guarantees of a fair trial within the meaning of Article 6 § 1 of the Convention.
34. There has therefore been a violation of Article 6 § 1 of the Convention.”
25. In HR 16 oktober 2018, ECLI:NL:HR:2018:1943, NJ 2019/239, m.nt Kooijmans overwoog de Hoge Raad dat in een geval dat zich kenmerkt door de bijzonderheid dat de rechter in eerste aanleg heeft doen blijken dat hij een ten overstaan van een opsporingsambtenaar afgelegde, de verdachte belastende verklaring van een getuige niet betrouwbaar acht en daarom niet voor het bewijs gebruikt, en de rechter (mede) op die grond tot vrijspraak van het tenlastegelegde feit is gekomen, de rechter in hoger beroep, indien hij die verklaring wel tot het bewijs bezigt, ter waarborging van de deugdelijkheid van de bewijsbeslissing daartoe de redenen dient op te geven. In het bijzonder moet de rechter in hoger beroep vermelden op welke gronden hij de desbetreffende verklaring betrouwbaar acht. Die gronden kunnen zijn ontleend (maar dat hoeft niet) aan een verhoor van de getuige in hoger beroep. In dit verband kan voorts van belang zijn de mate waarin de verklaring van de getuige steun vindt in andere bewijsmiddelen, alsook de door het openbaar ministerie tegen de vrijspraak aangevoerde bezwaren en de procesopstelling van de verdachte.
26. De onderhavige zaak betreft niet zo een bijzonder geval als in het vorige randnummer aangehaald. Er is geen sprake van de bijzonderheid dat de rechtbank heeft doen blijken dat zij een ten overstaan van een opsporingsambtenaar afgelegde, de verdachte belastende verklaringen van de aangeefster niet betrouwbaar heeft geacht en daarom niet voor het bewijs heeft gebruikt (terwijl het hof die verklaringen wel tot het bewijs heeft gebezigd). De steller van het middel is een enigszins andere mening toegedaan, in die zin dat volgens hem niet valt uit te sluiten dat de vrijspraak in eerste aanleg wel degelijk mede is gebaseerd op de onbetrouwbaarheid van de verklaringen van de aangeefster. Maar aanknopingspunten daarvoor ontbreken eenvoudigweg in het vonnis van de rechtbank. Om die reden is het middel al kansloos.11.
27. Ten overvloede merk ik nog het volgende op. Zowel de rechter in eerste aanleg (de rechtbank) als de appelrechter (het hof) hebben de verklaringen van de aangeefster op eenzelfde wijze gewaardeerd. Daarbij komt dat het hof zijn oordeel ten aanzien van de betrouwbaarheid van het bewijsmateriaal heeft gemotiveerd. Ook wijs ik erop dat het hof bij zijn oordeel heeft betrokken dat (i) de aangeefster, nadat de verdediging daartoe in eerste aanleg een verzoek had gedaan, door de rechter-commissaris is gehoord, (ii) door of namens de verdachte in hoger beroep geen verzoek is gedaan om haar ter terechtzitting in hoger beroep te ondervragen en (iii) de verklaringen van de aangeefster in andere bewijsmiddelen steun vinden. Van een schending van art. 6 EVRM is geen sprake.
28. Ook het tweede middel faalt.
29. Beide middelen falen en kunnen mijns inziens beide worden afgedaan met de aan art. 81, eerste lid, RO ontleende motivering.
30. Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen, heb ik niet aangetroffen.
31. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 20‑04‑2021
HR 24 november 2015, ECLI:NL:HR:2015:3309, NJ 2016/313, m.nt. Van Kempen; HR 5 april 2016, ECLI:NL:HR:2016:554, NJ 2016/315, m.nt. Van Kempen; HR 17 mei 2016, ECLI:NL:HR:2016:857, NJ 2016/314, m.nt. Van Kempen; HR 20 december 2016, ECLI:NL:HR:2016:2909; HR 16 mei 2017, ECLI:NL:HR:2017:884; HR 16 oktober 2018, ECLI:NL:HR:2018:1941, NJ 2019/272, m.nt. Rozemond; HR 25 juni 2019, ECLI:NL:HR:2019:1026; en HR 4 februari 2020, ECLI:NL:HR:2020:191, NJ 2020/155, m.nt. Kooijmans.
HR 4 februari 2020, ECLI:NL:HR:2020:191, NJ 2020/155, m.nt. Kooijmans en HR 24 maart 2020, ECLI:NL:HR:2020:492.
HR 24 november 2015, ECLI:NL:HR:2015:3309, NJ 2016/313, m.nt. Van Kempen; HR 25 juni 2019, ECLI:NL:HR:2019:1026; en HR 19 mei 2020, ECLI:NL:HR:2020:891.
HR 27 oktober 2009, ECLI:NL:HR:2009:BI7099, NJ 2010/598, m.nt. Buruma; HR 24 november 2015, ECLI:NL:HR:2015:3309, NJ 2016/313, m.nt. Van Kempen; en HR 15 januari 2019, ECLI:NL:HR:2019:39, NJ 2019/61.
Zie ook de conclusie (onderdeel 14) van mijn ambtgenoot Keulen vóór HR 25 juni 2019, ECLI:NL:HR:2019:1026.
In dezelfde zin A-G Vegter in zijn conclusie voorafgaand aan HR 20 december 2016, ECLI:NL:HR:2016:2928 en P-G Silvis in zijn conclusie voorafgaand aan HR 23 april 2019, ECLI:NL:HR:2019:662.
HR 27 oktober 2009, ECLI:NL:HR:2009:BI7099, NJ 2010/598, m.nt. Buruma en HR 15 januari 2019, ECLI:NL:HR:2019:39, NJ 2019/61.
Vgl. in dit verband het tweede lid van art. 273f Sr.
EHRM 28 februari 2017, appl.nr. 56875/11 (Manoli tegen Moldavië). Aanvullend wordt verwezen naar EHRM 27 november 2007, appl.nrs. 289/04 en 41194/04 (Popovic tegen Moldavië), EHRM 5 juli 2016, appl.nr. 46182/08 (Lazu tegen Moldavië), EHRM 29 juni 2017, appl.nr. 63446/13 (Lorefici tegen Italië) en EHRM 24 april 2018, appl.nr. 55116/12 (Ovidiu Cristian Stoica tegen Roemenië).
In vergelijkbare gevallen heeft de Hoge Raad het desbetreffende middel met een verwijzing naar art. 81 RO afgedaan. Zie bijv.: HR 9 juni 2020, ECLI:NL:HR:2020:842; HR 9 juni 2020, ECLI:NL:HR:2020:1009; en HR 13 oktober 2020, ECLI:NL:HR:2020:1606, NJ 2021/30, m.nt. Reijntjes (Enschedese voogdijmoord). Vgl. ook EHRM 26 april 2016, appl.nr. 22574/08 (Kashlev tegen Estland).