HR, 26-10-2007, nr. C06/117HR
ECLI:NL:PHR:2007:AZ9122
- Instantie
Hoge Raad (Civiele kamer)
- Datum
26-10-2007
- Zaaknummer
C06/117HR
- LJN
AZ9122
- Roepnaam
Rabobank/Snoeren
- Vakgebied(en)
Arbeidsrecht / Algemeen
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2007:AZ9122, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 26‑10‑2007; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2007:AZ9122
ECLI:NL:PHR:2007:AZ9122, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 26‑10‑2007
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2007:AZ9122
Beroepschrift, Hoge Raad, 10‑04‑2006
- Vindplaatsen
NJ 2008, 504 met annotatie van E. Verhulp
NJ 2008, 504 met annotatie van E. Verhulp
Uitspraak 26‑10‑2007
Inhoudsindicatie
Arbeidsrecht; overgang (deel van) onderneming in zin van art. 7:662 e.v. BW; zie ook C06/118. wijze van informatievoorziening aan werknemer schending goed werkgeverschap ex art. 7:611?
26 oktober 2007
Eerste Kamer
Nr. C06/117HR
RM/MK
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
DE COÖPERATIEVE RABOBANK HAGE-BEEK U.A.,
gevestigd te Prinsenbeek, gemeente Breda,
EISERES tot cassatie,
advocaat: mr. S.F. Sagel,
t e g e n
[De werkneemster],
wonende te [woonplaats],
VERWEERSTER in cassatie,
advocaat: mr. P.J.L.J. Duijsens.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als de Rabobank en de werkneemster.
1. Het geding in feitelijke instanties
De werkneemster heeft bij exploot van 27 januari 2004 de Rabobank gedagvaard voor de rechtbank Breda, sector kanton, en gevorderd, kort gezegd, voor recht te verklaren dat de Rabobank in strijd heeft gehandeld met het bepaalde in art.7:611 BW en de Rabobank te veroordelen tot betaling van een schadevergoeding van € 7.831,--.
De Rabobank heeft de vordering bestreden.
De kantonrechter heeft bij vonnis van 13 oktober 2004 de vordering afgewezen.
Tegen dit vonnis heeft de werkneemster hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch.
Bij arrest van 10 januari 2006 heeft het hof het vonnis van de rechtbank vernietigd en, opnieuw rechtdoende, voor recht verklaard dat de Rabobank heeft gehandeld in strijd met art. 7:611 BW. Het meer of anders gevorderde heeft het hof afgewezen.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het hof heeft de Rabobank beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De werkneemster heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten en voor de Rabobank mede door mr. M.B. Kerkhof, advocaat bij de Hoge Raad.
De conclusie van de Advocaat-Generaal F.F. Langemeijer strekt tot verwerping van het beroep.
De advocaat van de werkneemster heeft bij brief van 18 mei 2007 op die conclusie gereageerd.
3. Beoordeling van het middel
3.1 Voor de feiten waarvan in cassatie kan worden uitgegaan wordt verwezen naar de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 1.1. In het kort komen deze op het volgende neer.
(i) De werkneemster is van 1 september 1984 tot 1 november 2003 in dienst geweest bij de Rabobank, laatstelijk als reismedewerkster.
(ii) Begin 2003 hebben de Rabobanken bekend gemaakt dat zij zouden stoppen met de activiteit "reizen".
(iii) In verband daarmee heeft de Rabobank in de periode maart - juli 2003 een aantal mededelingen gedaan aan haar medewerkers aangaande de overgang van de medewerkers "reizen" naar de beoogde koper van die activiteit, OAD/Globe reisburogroep, is door Rabobank Nederland in overleg met de vakbonden een concept van een "Sociaal Plan Reizen" opgesteld dat zou gelden in geval van verkoop van een verkooppunt, en zijn er omtrent dat sociaal plan en de gevolgen van de overname van de activiteit voor de arbeidsvoorwaarden van de medewerkers "reizen" voorlichtingsbijeenkomsten voor die medewerkers gehouden. Het sociaal plan, ook in een vernieuwde vorm, is niet gerealiseerd.
(iv) Bij brief van 1 augustus 2003 heeft de Rabobank aan de werkneemster het volgende meegedeeld:
"Zoals wij in eerdere berichten aan u hebben gecommuniceerd, heeft Globe aangegeven dat zij om bedrijfseconomische redenen de Reizenactiviteiten niet over kan nemen zonder aanpassing van de arbeidsvoorwaarden. Dit betekent dat van u gevraagd wordt om een financiële stap terug te doen en dat Globe mede afhankelijk van uw antwoord het bedrijfsonderdeel wél of niet overneemt. Als u het voorstel van Globe aanvaardt, staat daar tegenover dat u een baan binnen uw vakgebied kunt behouden en dat de Rabobank u een financiële tegemoetkoming ineens biedt. Alle betrokken medewerkers, waaronder u, worden daarom verzocht af te zien van de Rabobank-arbeidsvoorwaarden, en vanaf het moment dat de overname een feit is de arbeidsvoorwaarden van Globe te aanvaarden.
In een eerder stadium bent u reeds geïnformeerd over de rechten uit hoofde van de Wet overgang van onderneming. Voorzover deze wet van toepassing is op de onderhavige overdracht van de reizenactiviteiten en de Reizenafdeling waar u werkzaam bent per 1 november a.s. wordt overgenomen, brengt aanvaarding van het aanbod van Globe met zich mee dat u tevens onvoorwaardelijk afstand doet van de rechten uit hoofde van de Wet overgang van onderneming. Populair gezegd betekent dit, dat u vanaf 1 november geen beroep meer kunt doen op de Rabobank arbeidsvoorwaarden.
Collectieve Regeling Reizen
Wij hebben een Collectieve Regeling Reizen opgesteld om de verschillen in arbeidsvoorwaarden tussen de Rabobank CAO en de CAO voor de Reisbranche, tijdelijk voor een deel te compenseren. Deze Collectieve Regeling geldt voor alle reizenmedewerkers waarvan het verkooppunt daadwerkelijk wordt verkocht. Een kopie van de Collectieve Regeling Reizen treft u als bijlage bij deze brief aan.
(...)
Arbeidsovereenkomst Globe
(...)
Op basis van de aangeboden arbeidsovereenkomst en de berekening van het compensatiebedrag, kunt u een afweging maken of u het aanbod van Globe wenst te aanvaarden. Om u in de gelegenheid te stellen een goede afweging te maken, krijgt u tot 1 september 2003 de tijd om uw keuze schriftelijk kenbaar te maken. Mocht dit in verband met uw vakantie onverhoopt niet mogelijk zijn, dan dient u tijdig contact op te nemen met uw manager. Wanneer u binnen deze termijn de keuze maakt om bij Globe in dienst te treden, eindigt uw arbeidsovereenkomst met de Rabobank op 1 november 2003. Na het beëindigen van uw arbeidsovereenkomst bij onze bank zal een aantal zaken moeten worden afgewikkeld. Zo noemen wij de afrekening vakantiegeld en dertiende maand, maar ook bijvoorbeeld vakantiedagen. In de bijlage ziet u een overzicht van deze en andere zaken die wij met u zullen afwikkelen, nadat u bij Globe in dienst bent getreden.
Als u niet bij Globe in dienst wilt treden
Wanneer u een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd hebt met de Rabobank en u aanvaardt het aanbod van Globe niet, zult u gebruik kunnen maken van een verkort zoektraject. U blijft in deze situatie nog gedurende maximaal twee maanden na 1 november in dienst van de Rabobank. Aangezien de Rabobank de desbetreffende Reizenactiviteiten in ieder geval zal stopzetten, kunt u vanaf 1 november 2003 uw huidige werkzaamheden niet meer voortzetten bij de Rabobank. Vanaf 1 november 2003 zult u daarom desgewenst worden aangemeld bij Rabobank Job Center, om te worden ondersteund bij het zoeken naar een andere functie binnen of buiten de Rabobank. Wanneer u er niet in slaagt om binnen deze termijn van twee maanden een andere functie te vinden, zal uw arbeidsovereenkomst met de Rabobank op 1 januari 2004 worden beëindigd. U kunt dan aanspraak maken op een financiële vergoeding van 2 bruto maandsalarissen exclusief vakantiegeld en 13e maand. Het Sociaal Statuut, het Addendum Sociaal Statuut en de Faciliteiten Addendum Sociaal Statuut zijn in deze situatie uitdrukkelijk niet van toepassing.
Wij willen u er op wijzen dat indien u kiest voor het verkorte zoektraject, en dit traject geen resultaat oplevert, u aan het einde van het traject (nadat uw arbeidsovereenkomst is beëindigd) door de Uitvoeringsinstelling als verwijtbaar werkloos kan worden aangemerkt en op basis daarvan een WW-uitkering kan worden geweigerd. De Uitvoeringsinstelling zou zich namelijk op het standpunt kunnen stellen dat u gehouden was het aanbod van Globe te aanvaarden, teneinde werkloosheid te voorkomen.
(...)
Onderstaand treft u beide opties aan met het verzoek aan te geven waar u voor kiest:
0 Ja,ik wil in dienst treden bij Globe Reisburo BV en de door mij ondertekende arbeidsovereenkomst stuur ik bijgaand retour. Ik maak in geval van indiensttreding aanspraak op de aangeboden compensatieregeling, waaronder het compensatiebedrag ad €(...) bruto. Ik stem bij indiensttreding bij Globe in met de beëindiging van mijn dienstverband met de Rabobank en zie per die datum af van alle Rabobank-arbeidsvoorwaarden.
Ik besef dat ik pas daadwerkelijk in dienst zal treden bij Globe, als het onderdeel waar ik werkzaam ben aan Globe wordt overgedragen. De wijze van beëindiging van de arbeidsovereenkomst zal in overleg met u worden vastgesteld, waarbij (pro forma) ontbinding van uw arbeidsovereenkomst door de kantonrechter tot de mogelijkheden behoort.
U zult, nadat u daadwerkelijk bij Globe in dienst bent getreden een formulier ontvangen waarop u kunt aangeven of u het compensatiebedrag ineens - onder inhouding van de verschuldigde loonheffing - uitgekeerd wilt hebben, dan wel kiest voor de mogelijkheid van een stamrecht.
Indien u een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd hebt:
0 Nee, ik wil niet in dienst treden bij Globe Reisburo BV, ongeacht of het onderdeel waar ik werk wordt overgedragen of niet. Ik kies voor het traject waarbij ik nog maximaal 2 maanden in dienst blijf bij de Rabobank om te zoeken naar een andere functie binnen of buiten de Rabobank. Ik kan daarbij desgewenst gebruik maken van ondersteuning van het Rabobank Job Center. Ik realiseer mij dat het dienstverband wordt beëindigd als ik binnen die termijn geen andere baan heb gevonden. Ik maak dan op grond van de Collectieve Regeling Reizen aanspraak op een vergoeding van 2 bruto maandsalarissen.
(...)
Wij verzoeken u om, nadat u uw keuze hebt gemaakt, deze brief voor akkoord te ondertekenen en één exemplaar aan ons te retourneren. In verband met de correcte verwerking verzoeken wij u om van de bijgevoegde retourenvelop gebruik te maken. Voor de door u ondertekende arbeidsovereenkomst kunt u gebruik maken van dezelfde envelop. Uw reactie dient uiterlijk op 1 september a.s. ontvangen te zijn.
Wij wijzen u er voor de volledigheid op dat het voor Globe noodzakelijk is, dat alle medewerkers van een reisbureau expliciet een keuze hebben gemaakt. Wanneer u geen expliciete keuze maakt voor een van bovengenoemde mogelijkheden betekent dit dat het reisbureau waar u werkzaam bent niet zal worden overgedragen aan Globe."
(v) De werkneemster heeft op 3 september 2003 deze brief ondertekend en daarin aangegeven dat zij ervoor kiest bij Globe in dienst te treden.
(vi) Globe heeft een aantal verkoopkantoren van Rabobank Nederland overgenomen. De werkneemster is per 1 november 2003 bij Globe in dienst getreden op aanzienlijk minder gunstige arbeidsvoorwaarden (een achteruitgang in inkomen van ruim 29%).
(vii) De overname door Globe van de verkoopkantoren is een overgang van (een deel van) een onderneming in de zin van art. 7:662 e.v. BW.
3.2.1 De werkneemster heeft in dit geding, voor zover thans van belang, gevorderd een verklaring voor recht dat de Rabobank in strijd met art. 7:611 BW heeft gehandeld. Daartoe heeft zij, naar de samenvatting van het hof in rov. 4.3 en 4.4 en hier naar de kern weergegeven, het volgende gesteld.
De Rabobank heeft (a) onjuiste voorlichting gegeven en (b) ongeoorloofde druk op de werkneemster uitgeoefend.
(a). De Rabobank heeft in het voorlichtingstraject en in de brief van 1 augustus 2003 onvoldoende en juridisch gedeeltelijk onjuiste informatie gegeven door het ten onrechte te doen voorkomen dat de werkneemster slechts uit twee mogelijkheden kon kiezen, te weten hetzij mee overgaan naar Globe tegen aanzienlijk slechtere arbeidsvoorwaarden tezamen met de door de Rabobank aangeboden compensatieregeling, hetzij niet mee overgaan, waarna, indien niet binnen twee maanden een andere functie voor de werkneemster binnen of buiten de Rabobank zou zijn gevonden, haar arbeidsovereenkomst met de Rabobank zou eindigen, mogelijk zonder recht op een WW-uitkering omdat de werkneemster door de uitkeringsinstantie als verwijtbaar werkloos zou kunnen worden aangemerkt. Op grond van art. 7:663 BW zou wijziging van haar arbeidsvoorwaarden bij overgang van de afdeling "reizen" niet mogelijk zijn geweest en zou zij met de geldende Rabo-arbeidsvoorwaarden hebben kunnen overgaan naar Globe. De Rabobank heeft haar dus in strijd met de wettelijke regeling bewogen te kiezen voor het mee overgaan en het tekenen van een arbeidsovereenkomst met aanzienlijk slechtere arbeidsvoorwaarden. De Rabobank heeft haar dan ook bewust op het verkeerde been gezet. Tijdens de voorlichtingsbijeenkomsten en in de toegezonden berichten is de werkneemster niet voldoende duidelijkheid over haar rechtspositie gegeven en de omstandigheid dat zij zich had gewend tot een advocaat, ontsloeg de Rabobank niet van haar plicht als werkgeefster te zorgen voor een volledige en juiste voorlichting.
(b). De Rabobank heeft ongeoorloofde druk op haar uitgeoefend door een beroep op de solidariteit (anders gaat de verkoop van het desbetreffende verkooppunt niet door) en door een zeer korte beslissingstermijn, in de vakantiemaand, te geven.
3.2.2 De Rabobank heeft een en ander betwist en onder meer betoogd dat zij om juiste bedrijfseconomische redenen heeft besloten tot verkoop van de afdeling reizen. Een koper kon echter alleen gevonden worden indien de arbeidsvoorwaarden van de CAO Reizen zouden worden toegepast, zodat Rabobank Nederland op zich heeft genomen te zorgen voor een compensatieregeling voor het personeel dat mee zou overgaan. De voorlichting die zij heeft gegeven was deugdelijk en daarbij heeft zij meegedeeld dat in beginsel de arbeidsvoorwaarden van de medewerkers krachtens art. 7:662 e.v. BW op de verkrijger overgaan, doch dat de koper daartoe niet bereid was, zodat de Rabobank een compensatieregeling zou ontwerpen en aanbieden. De Rabobank betwist dat zij de werkneemster onder druk of tijdsdruk heeft gezet en wijst op haar in overleg met de vakbonden gemaakte keuze voor behoud van werkgelegenheid.
3.3 Het hof heeft in dit debat ten gunste van de werkneemster beslist en in rov. 4.6 het volgende, samengevat, overwogen.
(1) De Rabobank heeft versluierde informatie gegeven aan de juridisch niet geschoolde medewerkers omtrent hun rechtspositie bij overgang van (een deel van) de onderneming. In de desbetreffende passages wordt wel melding gemaakt van het feit dat art. 7:662 e.v. van toepassing zijn en dat in beginsel de Rabo-arbeidsvoorwaarden blijven gelden, doch daarmee wordt - mede gezien de overige verstrekte informatie - niet volledig aangegeven wat de juridische gevolgen zijn.
(2) De Rabobank legt in de brief van 1 augustus 2003 aan haar medewerkers een keuze uit twee mogelijkheden voor, waarbij hun rechtspositie bij overgang van (een deel van) de onderneming en bij niet mee overgaan niet volledig wordt weergegeven. In het laatste geval zou de Rabobank bij het sluiten van de afdeling "reizen" toestemming voor ontslag moeten aanvragen resp. een ontbinding van de arbeidsovereenkomst moeten verzoeken aan de kantonrechter.
(3) In een situatie als deze ligt het op de weg van de werkgever om in de aan de betrokken medewerkers toegezonden schriftelijke informatie voldoende opening van zaken en duidelijkheid over de te maken keuzes te verschaffen en volledige voorlichting te geven omtrent hun rechtspositie en de geldende wettelijke en CAO-bepalingen bij overgang van (een deel van) de onderneming. Daaraan doen eventueel via de rechtsbijstandverzekeraar verkregen voorlichting en de omstandigheid dat de werkneemster juridische bijstand had, niet af.
(4) Dat de Rabobank (c.q. Rabobank Nederland) in overleg met de vakbonden heeft gekozen voor het behoud van werkgelegenheid maakt dit niet anders.
(5) De slotsom is dat Rabobank onvolledige en deels onjuiste informatie heeft gegeven aan de betrokken werkneemster omtrent haar rechtspositie bij de verkoop van de afdeling reizen aan Globe, zowel in het voortraject als in de brief van 1 augustus 2003 en haar onder druk heeft gezet om één van de daarin geformuleerde keuzes te maken, waarbij bovendien druk is uitgeoefend door te wijzen op de solidariteit tegenover de andere medewerkers van de betreffende afdeling. Daarmee is de algemene norm van goed werkgeverschap en genoemde norm omtrent het verschaffen van informatie geschonden.
(6) De door de Rabobank overigens aangevoerde omstandigheden, zoals de bedrijfseconomische motieven voor de verkoop en de onmogelijkheid om een koper te vinden die de bij de Rabobank geldende arbeidsvoorwaarden in acht blijft nemen leiden niet tot een ander oordeel. Zij kunnen ten hoogste een rol spelen in een ontslag- of ontbindingsprocedure.
3.4.1 Het eerste middelonderdeel bestrijdt met verschillende klachten, kort gezegd, het oordeel van het hof dat de Rabobank zich door de wijze van informatievoorziening aan de werkneemster niet als een goed werkgever heeft gedragen (art. 7:611 BW).
3.4.2 Het onderdeel faalt op grond van het volgende. Het hof heeft geoordeeld dat het in de gegeven situatie op de weg van de Rabobank lag om in de aan de betrokken medewerkers toegezonden schriftelijke informatie voldoende opening van zaken en duidelijkheid over de te maken keuzes te verschaffen en volledige voorlichting te geven omtrent hun rechtspositie en de geldende wettelijke en CAO-bepalingen bij overgang van (een deel van) de onderneming, en dat de Rabobank daaraan niet heeft voldaan. Aldus heeft het hof blijk gegeven van een juiste opvatting omtrent hetgeen in een situatie als deze van een goed werkgever ten opzichte van de werknemer mag worden gevergd. In het bijzonder geldt dit ten aanzien van de klaarblijkelijk ook door het hof in dit verband als van essentieel belang beschouwde brief van 1 augustus 2003, waarin de werkneemster, naar het hof terecht heeft geoordeeld, in het licht van art. 7:663 BW, onvolledig en onjuist werd voorgelicht aangaande haar rechtspositie in het geval zij voor de ene mogelijkheid (mee overgaan naar Globe) dan wel de andere (niet mee overgaan) zou kiezen. In die brief werd de werkneemster immers voor beide keuzegevallen een ingrijpende wijziging in de rechtspositie voorgespiegeld welke in strijd was met genoemde bepaling en welke beoogde haar de door die bepaling geboden bescherming te ontnemen. Daarmee werd de werkneemster op onvolledige en onjuiste gronden tot een keuze bewogen, waartoe in de slotpassage van die brief onmiskenbaar druk op haar werd uitgeoefend door haar te plaatsen voor een dilemma dat niet het hare was, maar dat van de Rabobank, die de overgang van dit onderdeel van haar onderneming wenste te bewerkstelligen en voor de personele gevolgen daarvan verantwoordelijk was. Een en ander was in strijd met het gedrag waartoe een goed werkgever in een dergelijke situatie verplicht is, ongeacht de op zichzelf wellicht verdedigbare bedoelingen en oogmerken van de Rabobank met de overdracht aan Globe, zoals door haar gesteld.
3.5 Het vorenoverwogene leidt ertoe dat ook de overige onderdelen geen doel treffen. Daarbij wordt opgemerkt
- dat de verwijzing in rov. 4.6 naar art. 7:665a BW de beslissing niet draagt doch klaarblijkelijk slechts illustratief is bedoeld, zodat de klachten van onderdeel 2 bij gebrek aan belang niet tot cassatie kunnen leiden;
- dat de klachten van onderdeel 3 falen omdat het hof klaarblijkelijk in de gegeven situatie doorslaggevende betekenis heeft toegekend aan de schriftelijke informatie van de Rabobank aan de werkneemster, en meer in het bijzonder aan de brief van 1 augustus 2003, hetgeen juist is in verband met de verstrekkende betekenis van die brief, zoals hiervoor in 3.4.2 is uiteengezet;
- dat het betoog van onderdeel 4, dat de werkneemster de verplichting had zich als goed werknemer te gedragen en rekening diende te houden met de belangen van de Rabobank als haar werkgever, en dat daarom onbegrijpelijk is het oordeel van het hof dat de Rabobank zich niet als goed werkgever heeft gedragen door haar te wijzen op haar solidariteit, reeds afstuit op hetgeen hiervoor in de voorlaatste zin van 3.4.2 is overwogen.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt de Rabobank in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van de werkneemster begroot op € 367,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de vice-president D.H. Beukenhorst als voorzitter en de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, A. Hammerstein, F.B. Bakels en W.D.H. Asser, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer E.J. Numann op 26 oktober 2007.
Conclusie 26‑10‑2007
Inhoudsindicatie
Arbeidsrecht; overgang (deel van) onderneming in zin van art. 7:662 e.v. BW; zie ook C06/118. wijze van informatievoorziening aan werknemer schending goed werkgeverschap ex art. 7:611?
C06/117HR
Mr. F.F. Langemeijer
Zitting 4 mei 2007
Conclusie inzake:
De Coöperatieve Rabobank Hage-Beek U.A.
tegen
[De werkneemster]
In deze arbeidszaak gaat het om de vraag of, bij een overgang van onderneming, de werkgever ten aanzien van het verschaffen van informatie aan een werkneemster in strijd met de eisen van goed werkgeverschap heeft gehandeld(1).
1. De feiten en het procesverloop
1.1. In cassatie kan worden uitgegaan van de feiten die het hof heeft vastgesteld(2).
1.1.1. Verweerster in cassatie (hierna: de werkneemster) is met ingang van 1 september 1984, krachtens arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd, in dienst getreden van eiseres tot cassatie (hierna: de Rabobank). Laatstelijk was zij als reismedewerkster werkzaam bij de Rabobank voor 17,5 uur per week tegen een salaris van € 14.874,-- bruto per jaar. De arbeidsovereenkomst tussen partijen is per 1 november 2003 geëindigd.
1.1.2. Begin 2003 maakten de Rabobanken collectief intern bekend dat zij zouden stoppen met de activiteit `reizen', zulks in verband met de negatieve financiële spiraal van de resultaten alsmede omdat deze activiteit niet langer als core-business werd beschouwd.
1.1.3. In maart 2003 heeft Rabobank Nederland aan de directeuren van de desbetreffende Rabobanken voorlichting gegeven over de wijze waarop zij de activiteit `reizen' wilde verkopen, althans wilde beëindigen.
1.1.4. In een bericht van 21 maart 2003(3) werd door [betrokkene 1] aan de medewerkers van de Rabobank mededeling gedaan van de verdere gang van zaken. Met betrekking tot de gevolgen voor het personeel werd in dit bericht vermeld:
"2. Voor 10 april wordt er in concept een harmonisatieregeling voor het reizenpersoneel opgesteld. Immers bij een eventuele verkoop gaat het personeel mee over naar de koper en dat met behoud van de Raboarbeidsvoorwaarden voor een bepaalde tijd. De koper zal dat niet betalen, dus moeten wij suppleren. Het Sociaal Statuut is in deze variant niet van toepassing."
1.1.5. Op 16 april 2003 berichtte [betrokkene 1] aan de medewerkers dat de afdeling `reizen' van deze Rabobank in aanmerking kwam voor verkoop en dat een harmonisatieregeling voor de medewerkers uiterlijk 1 juli rond zou zijn. Aan de betrokken medewerkers werd verzocht aan te geven of zij mee wilden doen aan een overgang naar de koper dan wel binnen de bank wilden blijven als dat eventueel mogelijk zou zijn.
1.1.6. De medewerkers antwoordden op 22 april 2003 dat zij over onvolledige informatie beschikten, zodat zij nog geen keuze konden maken.
1.1.7. Bij (niet gedateerd) bericht aan de medewerkers(4) liet [betrokkene 1] weten dat er géén keuzemoment komt indien de collectieve verkoop doorgaat: alle reizen medewerk(st)ers "moeten bij zo'n verkoop mee over". Voorts werd medegedeeld dat in een thema-bijeenkomst nadere voorlichting zal worden gegeven.
1.1.8. Vervolgens is door Rabobank Nederland in overleg met de vakbonden in concept een "Sociaal Plan Reizen"(5) opgesteld, dat zou gelden in geval van verkoop van een verkooppunt. In dit plan werden de personele aspecten bij verkoop als volgt beschreven:
"A. Verkoop: Personele aspecten.
In principe gaan de medewerkers bij verkoop van rechtswege over naar de verkrijger. Voorlopig gaan we uit van een overgang per 1 augustus 2003. Daar de verkrijger niet geconfronteerd kan worden met een niveau van arbeidsvoorwaarden dat ver uitstijgt boven dat van zijn bestaande personeel, dient de medewerker voor overgang akkoord te gaan met zijn nieuwe pakket arbeidsvoorwaarden aangevuld met een compensatiebedrag om het verschil in arbeidsvoorwaarden gedurende een bepaalde periode te overbruggen. Dit bedrag is afhankelijk van leeftijd en het aantal dienstjaren.
De hoogte van het nieuwe arbeidsvoorwaardenpakket is met name afhankelijk van de inschaling in een functiegroep bij de verkrijger. In de CAO Reizen worden verschillende functieniveaus onderscheiden."
1.1.9. Op 25 juni 2003 zijn er centraal twee voorlichtingsbijeenkomsten voor de medewerkers `reizen' gehouden, waarbij [betrokkene 2] namens Interpolis, de rechtsbijstandverzekeraar van een aantal betrokken medewerkers, aanwezig was. In deze bijeenkomsten is voorlichting gegeven omtrent het Sociaal Plan en de gevolgen van de overname voor de arbeidsvoorwaarden van de medewerkers `reizen', waarbij tevens is uitgelegd dat wanneer de arbeidsvoorwaarden niet zouden worden aangepast, er geen koper voor de reisactiviteiten te vinden was.
1.1.10. Bij brief van 11 juli 2003(6) heeft Rabobank Nederland een vernieuwd "Sociaal Plan Reizen" voorgelegd met de volgende inhoud:
"I. De reisactiviteiten worden gestopt
Op de betrokken medewerkers is het Addendum Sociaal Statuut uit de Rabobank CAO van toepassing.
II. Het verkooppunt wordt direct verkocht aan een externe reisorganisatie (de koper, Oad/Globe reisburogroep)
In principe gaan de medewerkers bij een verkoop van rechtswege over naar de koper. Dit is geregeld in de Wet Overgang Onderneming. Omdat de arbeidsvoorwaarden in de reizenbranche op een heel ander niveau liggen dan bij de Rabobank, is een aanpak gekozen die verkoop mogelijk maakt:
- De medewerker krijgt een arbeidsovereenkomst en nieuwe arbeidsvoorwaarden aangeboden door Oad/Globe reisburogroep. De medewerker die ervoor kiest in dienst te treden van Oad/Globe reisburogroep tekent de arbeidsovereenkomst en komt dan in aanmerking voor een compensatieregeling die de Rabobank biedt om het verschil in arbeidsvoorwaarden gedurende een bepaalde periode te overbruggen. De compensatieregeling is bedoeld om medewerkers de gelegenheid te geven te wennen aan het arbeidsvoorwaardenpakket van Oad/Globe reisburogroep, dat marktconform is voor de reizenbranche.
- Medewerkers hebben tot uiterlijk 1 september 2003 de gelegenheid om te onderzoeken of er alternatieve functies binnen de Rabobank beschikbaar (vacant) zijn. Als er voor deze datum en na sollicitatie een passende functie binnen de bank wordt gevonden, hoeft de medewerker niet mee over te gaan naar de koper, maar blijft hij in dienst van de Rabobank. Voor eventuele arbeidsvoorwaardelijke consequenties hebben deze medewerkers recht op de faciliteiten uit het Addendum Sociaal Statuut, zoals opgenomen onder 'van baan naar baan binnen de Rabobank'. Denk hierbij bijvoorbeeld aan een faciliteit om de salarisconsequenties bij een functie in een lagere functiegroep gedurende een bepaalde periode op te vangen en een tijdelijke vergoeding voor extra reiskosten.
- Als de medewerker voor 1 september 2003 geen passende functie binnen de Rabobank vindt en er toch expliciet voor kiest niet mee over te gaan naar Oad/Globe reisburogroep, dan betekent dit dat de medewerker geen baan meer heeft. Het werk is namelijk overgegaan naar Oad/Globe reisburogroep. Uit de rechtspraak over de Wet Overgang Onderneming blijkt dat de arbeidsovereenkomst van de medewerker dan van rechtswege (dus automatisch) wordt beëindigd op de datum van overgang. De Rabobank is niet verplicht om de medewerker een andere baan aan te bieden en het Addendum Sociaal Statuut is in deze situaties dan ook uitdrukkelijk niet van toepassing. Desalniettemin zijn partijen overeengekomen dat de medewerker vanaf het moment waarop hij kenbaar heeft gemaakt niet over te willen gaan naar Oad/ Globe reisburogroep (1 september 2003), toch nog maximaal 2 maanden onder begeleiding van het Jobcenter kan zoeken naar een andere functie binnen of buiten de Rabobank. Wanneer binnen deze 2 maanden geen passende functie is gevonden, wordt de arbeidsovereenkomst met de Rabobank beëindigd en krijgt de medewerker een vergoeding mee ter hoogte van 2 bruto maandsalarissen (exclusief vakantietoeslag en dertiende maand). De medewerker moet zich hierbij wel realiseren dat er een reëel risico bestaat dat hij geen WW-uitkering zal ontvangen. De uitvoeringsinstantie (UWV/GAK) kan namelijk tot het oordeel komen dat de medewerker een passende functie bij Oad/Globe reisburogroep heeft afgewezen en dus verwijtbaar werkloos is."
1.1.11. Nadat te weinig leden van de betrokken vakbonden voor dit nieuwe Sociaal Statuut hadden gestemd en de vakbonden - gezien de stemming onder de leden - verder overleg over het Sociaal Plan niet zinvol achtten, heeft Rabobank Nederland eenzijdig een Collectieve Regeling Reizen(7) vastgesteld met een verhoging van 45% van de in het laatste Sociaal Plan aangeboden compensatieregeling. Deze compensatieregeling houdt rekening met de leeftijd en de duur van het dienstverband van de medewerkers, doch differentieert niet meer bij een dienstverband van 10 jaar of meer.
1.1.12. Vervolgens is bij brief van 1 augustus 2003(8) het volgende aan de werkneemster meegedeeld en is haar de volgende keuze voorgehouden:
"Zoals wij in eerdere berichten aan u hebben gecommuniceerd, heeft Globe aangegeven dat zij om bedrijfseconomische redenen de Reizenactiviteiten niet over kan nemen zonder aanpassing van de arbeidsvoorwaarden. Dit betekent dat van u gevraagd wordt om een financiële stap terug te doen en dat Globe mede afhankelijk van uw antwoord het bedrijfsonderdeel wél of niet overneemt. Als u het voorstel van Globe aanvaardt, staat daar tegenover dat u een baan binnen uw vakgebied kunt behouden en dat de Rabobank u een financiële tegemoetkoming ineens biedt. Alle betrokken medewerkers, waaronder u, worden daarom verzocht af te zien van de Rabobank-arbeidsvoorwaarden, en vanaf het moment dat de overname een feit is de arbeidsvoorwaarden van Globe te aanvaarden.
In een eerder stadium bent u reeds geïnformeerd over de rechten uit hoofde van de Wet overgang van onderneming. Voorzover deze wet van toepassing is op de onderhavige overdracht van de reizenactiviteiten en de Reizenafdeling waar u werkzaam bent per 1 november a.s. wordt overgenomen, brengt aanvaarding van het aanbod van Globe met zich mee dat u tevens onvoorwaardelijk afstand doet van de rechten uit hoofde van de Wet overgang van onderneming. Populair gezegd betekent dit, dat u vanaf 1 november geen beroep meer kunt doen op de Rabobank arbeidsvoorwaarden.
Collectieve Regeling Reizen
Wij hebben een Collectieve Regeling Reizen opgesteld om de verschillen in arbeidsvoorwaarden tussen de Rabobank CAO en de CAO voor de Reisbranche, tijdelijk voor een deel te compenseren. Deze Collectieve Regeling geldt voor alle reizenmedewerkers waarvan het verkooppunt daadwerkelijk wordt verkocht. Een kopie van de Collectieve Regeling Reizen treft u als bijlage bij deze brief aan.
(...)
Arbeidsovereenkomst Globe (...)
Op basis van de aangeboden arbeidsovereenkomst en de berekening van het compensatiebedrag, kunt u een afweging maken of u het aanbod van Globe wenst te aanvaarden. Om u in de gelegenheid te stellen een goede afweging te maken, krijgt u tot 1 september 2003 de tijd om uw keuze schriftelijk kenbaar te maken. Mocht dit in verband met uw vakantie onverhoopt niet mogelijk zijn, dan dient u tijdig contact op te nemen met uw manager. Wanneer u binnen deze termijn de keuze maakt om bij Globe in dienst te treden, eindigt uw arbeidsovereenkomst met de Rabobank op 1 november 2003. Na het beëindigen van uw arbeidsovereenkomst bij onze bank zal een aantal zaken moeten worden afgewikkeld. Zo noemen wij de afrekening vakantiegeld en dertiende maand, maar ook bijvoorbeeld vakantiedagen. In de bijlage ziet u een overzicht van deze en andere zaken die wij met u zullen afwikkelen, nadat u bij Globe in dienst bent getreden.
Als u niet bij Globe in dienst wilt treden
Wanneer u een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd hebt met de Rabobank en u aanvaardt het aanbod van Globe niet, zult u gebruik kunnen maken van een verkort zoektraject. U blijft in deze situatie nog gedurende maximaal twee maanden na 1 november in dienst van de Rabobank. Aangezien de Rabobank de desbetreffende Reizenactiviteiten in ieder geval zal stopzetten, kunt u vanaf 1 november 2003 uw huidige werkzaamheden niet meer voortzetten bij de Rabobank. Vanaf 1 november 2003 zult u daarom desgewenst worden aangemeld bij Rabobank Job Center, om te worden ondersteund bij het zoeken naar een andere functie binnen of buiten de Rabobank. Wanneer u er niet in slaagt om binnen deze termijn van twee maanden een andere functie te vinden, zal uw arbeidsovereenkomst met de Rabobank op 1 januari 2004 worden beëindigd. U kunt dan aanspraak maken op een financiële vergoeding van 2 bruto maandsalarissen exclusief vakantiegeld en 13e maand. Het sociaal Statuut, het Addendum Sociaal Statuut en de Faciliteiten Addendum Sociaal Statuut zijn in deze situatie uitdrukkelijk niet van toepassing.
Wij willen u er op wijzen dat indien u kiest voor het verkorte zoektraject, en dit traject geen resultaat oplevert, u aan het einde van het traject (nadat uw arbeidsovereenkomst is beëindigd) door de Uitvoeringsinstelling als verwijtbaar werkloos kan worden aangemerkt en op basis daarvan een WW-uitkering kan worden geweigerd. De Uitvoeringsinstelling zou zich namelijk op het standpunt kunnen stellen dat u gehouden was het aanbod van Globe te aanvaarden, teneinde werkloosheid te voorkomen. (...).
Onderstaand treft u beide opties aan met het verzoek aan te geven waar u voor kiest:
0 Ja,ik wil in dienst treden bij Globe Reisburo BV en de door mij ondertekende arbeidsovereenkomst stuur ik bijgaand retour. Ik maak in geval van indiensttreding aanspraak op de aangeboden compensatieregeling, waaronder het compensatiebedrag ad € ... . bruto. Ik stem bij indiensttreding bij Globe in met de beëindiging van mijn dienstverband met de Rabobank en zie per die datum af van alle Rabobank-arbeidsvoorwaarden.
Ik besef dat ik pas daadwerkelijk in dienst zal treden bij Globe, als het onderdeel waar ik werkzaam ben aan Globe wordt overgedragen. De wijze van beëindiging van de arbeidsovereenkomst zal in overleg met u worden vastgesteld, waarbij (pro forma) ontbinding van uw arbeidsovereenkomst door de kantonrechter tot de mogelijkheden behoort.
U zult, nadat u daadwerkelijk bij Globe in dienst bent getreden een formulier ontvangen waarop u kunt aangeven of u het compensatiebedrag ineens - onder inhouding van de verschuldigde loonheffing - uitgekeerd wilt hebben, dan wel kiest voor de mogelijkheid van een stamrecht.
Indien u een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd hebt:
0 Nee, ik wil niet in dienst treden bij Globe Reisburo BV, ongeacht of het onderdeel waar ik werk wordt overgedragen of niet. Ik kies voor het traject waarbij ik nog maximaal 2 maanden in dienst blijf bij de Rabobank om te zoeken naar een andere functie binnen of buiten de Rabobank. Ik kan daarbij desgewenst gebruiken van ondersteuning van het Rabobank Job Center. Ik realiseer mij dat het dienstverband wordt beëindigd als ik binnen die termijn geen andere baan heb gevonden. Ik maak dan op grond van de Collectieve Regeling Reizen aanspraak op een vergoeding van 2 bruto maandsalaris.
Wij verzoeken u om, nadat u uw keuze hebt gemaakt, deze brief voor akkoord te ondertekenen en één exemplaar aan ons te retourneren. In verband met de correcte verwerking verzoeken wij u om van de bijgevoegde retourenvelop gebruik te maken. Voor de door u ondertekende arbeidsovereenkomst kunt u gebruik maken van dezelfde envelop. Uw reactie dient uiterlijk op 1 september a.s. ontvangen te zijn.
Wij wijzen u er voor de volledigheid op dat het voor Globe noodzakelijk is, dat alle medewerkers van een reisbureau expliciet een keuze hebben gemaakt. Wanneer u geen expliciete keuze maakt voor een van bovengenoemde mogelijkheden betekent dit dat het reisbureau waar u werkzaam bent niet zal worden overgedragen aan Globe."
1.1.13. De werkneemster heeft op 3 september 2004 voormeld formulier ondertekend en daarop aangegeven dat zij kiest voor de geboden optie "indiensttreden bij Globe". Zij heeft de aangeboden arbeidsovereenkomst met Globe getekend en is per 1 november 2003 in dienst getreden bij Globe op aanzienlijk minder gunstige arbeidsvoorwaarden (een inkomensachteruitgang van ruim 29%).
1.1.14. Globe, een onderdeel van OAD, heeft een aantal verkoopkantoren van Rabobank Nederland overgenomen. Daarbij zijn ongeveer 180 medewerkers betrokken. Partijen zijn het erover eens dat sprake is van overgang van (een deel van) een onderneming in de zin van de art. 7:662 e.v. BW. Bij de Rabobank geldt een bedrijfstak-c.a.o. en bij Globe is de CAO Reizen van toepassing, die algemeen verbindend is verklaard.
1.2. Bij inleidende dagvaarding van 27 januari 2004 heeft de werkneemster haar vroegere werkgeefster, de Rabobank, gedagvaard voor de rechtbank te Breda (sector kanton). Zij heeft gevorderd voor recht te verklaren dat de Rabobank in strijd heeft gehandeld met het bepaalde in art. 7:611 BW en de Rabobank te veroordelen tot betaling van een schadevergoeding van € 7.831,--. Volgens de werkneemster heeft Rabobank zich jegens haar niet als een goed werkgeefster gedragen door de wijze waarop zij zich gedurende het gehele proces van verkoop en overdracht van het onderdeel `reizen' aan OAD/Globe heeft opgesteld.
1.3. De Rabobank heeft de vordering betwist. Bij vonnis van 13 oktober 2004 heeft de kantonrechter de vordering van de werkneemster afgewezen. Volgens de kantonrechter heeft de Rabobank bij de verkoop en overdracht van het segment `reizen' aan OAD/Globe niet onzorgvuldig gehandeld.
1.4. De werkneemster heeft hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch. Bij arrest van 10 januari 2006 heeft het hof het beroepen vonnis vernietigd en, opnieuw rechtdoende, voor recht verklaard dat de Rabobank heeft gehandeld in strijd met art. 7:611 BW. De motivering is vervat in één lange rechtsoverweging (rov. 4.6), die in het kort het volgende inhoudt:
(i) De Rabobank heeft versluierde informatie gegeven aan de juridisch niet geschoolde medewerkers omtrent hun rechtspositie bij overgang van (een deel van) de onderneming. In de desbetreffende passages wordt wel melding gemaakt van het feit dat de Wet overgang van ondernemingen van toepassing is en dat in beginsel de Rabo-arbeidsvoorwaarden blijven gelden, doch daarmee wordt - mede gezien de overige verstrekte informatie - niet volledig aangegeven wat de juridische gevolgen zijn.
(ii) In de brief van 1 augustus 2003 heeft de Rabobank aan haar medewerkers twee keuzemogelijkheden voorgelegd, waarbij hun rechtspositie bij overgang van (een deel van) de onderneming en de keuze voor niet mee overgaan - en de gevolgen daarvan - niet volledig worden weergegeven. In het laatste geval zou de Rabobank bij het sluiten van de afdeling `reizen' toestemming voor ontslag moeten aanvragen resp. een ontbinding van de arbeidsovereenkomst moeten verzoeken aan de kantonrechter.
(iii) In een situatie als deze ligt het op de weg van de werkgever om aan de betrokken medewerkers volledige voorlichting te geven omtrent hun rechtspositie en de geldende wettelijke bepalingen bij overgang van (een deel van) de onderneming en de desbetreffende CAO-wetgeving.
(iv)Eventueel via de rechtsbijstandverzekeraar verkregen voorlichting laat onverlet dat de werkgeefster in de aan de werknemers toegezonden schriftelijke informatie voldoende openheid van zaken en duidelijkheid over de te maken keuzes dient te verschaffen.
(v) Van deze verplichting is de werkgeefster niet ontheven door de omstandigheid dat de werkneemster juridische bijstand heeft.
(vi) De stelling dat de Rabobank (c.q. Rabobank Nederland) in overleg met de vakbonden heeft gekozen voor het behoud van werkgelegenheid maakt dit niet anders.
1.5. Het hof kwam tot de slotsom:
"... dat Rabobank onvolledige en deels onjuiste informatie heeft gegeven aan de betrokken werkneemster omtrent haar rechtspositie bij de verkoop van de afdeling reizen aan Globe zowel in het voortraject als in de brief van 1 augustus 2003 en haar onder druk heeft gezet om één van de daarin geformuleerde keuzes te maken, waarbij bovendien druk is uitgeoefend door te wijzen op de solidariteit tegenover de andere medewerkers van de betreffende afdeling. Daarmee is de algemene norm van goed werkgeverschap en genoemde norm omtrent het verschaffen van informatie geschonden." (rov. 4.6)
De door de Rabobank overigens aangevoerde omstandigheden, zoals de bedrijfseconomische motieven voor de verkoop, de onmogelijkheid om een koper te vinden die de bij de Rabobank geldende arbeidsvoorwaarden in acht blijft nemen, en andere bedrijfseconomische, technische en organisatorische redenen(9) leidden het hof niet tot een ander oordeel. Zij kunnen volgens het hof ten hoogste een rol spelen in een ontslag- of ontbindingsprocedure.
1.6. Het hof heeft de vordering tot schadevergoeding afgewezen omdat daartoe onvoldoende door de werkneemster is gesteld (rov. 4.8). Deze laatste beslissing is in cassatie niet bestreden en kan verder blijven rusten.
1.7. Rabobank Hage-Beek heeft - tijdig - cassatieberoep ingesteld. De werkneemster heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep. Partijen hebben hun standpunten schriftelijk laten toelichten, met re- en dupliek.
2. Inleidende beschouwingen
2.1. De rechten van de werknemer bij overgang van een onderneming zijn geregeld in de art. 7:662 - 7:666 BW. Deze wettelijke regeling(10) is gebaseerd op Europese regelgeving(11). Art. 7:663 BW houdt, voor zover hier van belang, het volgende in: door de overgang van een onderneming(12) gaan de rechten en verplichtingen die op dat tijdstip voor de werkgever in die onderneming voortvloeien uit een arbeidsovereenkomst tussen hem en een daar werkzame werknemer van rechtswege over op de verkrijger(13). De uitzondering voor faillissementssituaties (art. 7:666 BW) is in dit geding niet aan de orde.
2.2. Zoals in de wettekst ("van rechtswege") duidelijk tot uitdrukking komt, gaat het hier om een rechtsgevolg dat automatisch voortvloeit uit de overgang van de `onderneming'. Dit rechtsgevolg is niet afhankelijk van de wil van de vervreemder, van de verkrijger of van de werknemer zelf(14).
2.3. Dit laatste verdient in zoverre nuancering, dat de regeling strekt tot bescherming van de betrokken werknemers tegen de gevolgen van een overdracht. Deze bescherming mag niet ertoe leiden dat het fundamentele recht van werknemers op een vrije keuze van een werkgever(15) zou worden aangetast en de werknemer tegen zijn wil een nieuwe werkgever krijgt opgedrongen. Het HvJ EG heeft, onder Richtlijn 77/187, beslist dat de betrokken richtlijnbepaling niet geldt voor de overgang van de rechten en verplichtingen van personen die op het tijdstip van de overgang als werknemer in dienst waren van de vervreemder, maar deze dienstbetrekking uit vrije wil niet willen voortzetten bij de verkrijger(16). Indien een werknemer de dienstbetrekking niet wil voortzetten bij de verkrijger van de `onderneming', eindigt de dienstbetrekking met de vervreemder van rechtswege. De vervreemder is na het tijdstip van de overgang van de `onderneming', en op de enkele grond van die overgang, bevrijd van zijn aansprakelijkheid voor de uit de arbeidsovereenkomst voortvloeiende verplichtingen, óók indien de in de onderneming aangestelde werknemers met dat gevolg niet instemmen(17). Dit laat onverlet de bevoegdheid van de lidstaten om te bepalen dat de vervreemder en de verkrijger na de verkrijging hoofdelijk aansprakelijk zijn(18).
2.4. De (Europese) regel dat alle rechten en verplichtingen uit de arbeidsovereenkomst van rechtswege overgaan op de verkrijger stelt in de praktijk de betrokken partijen nog wel eens voor problemen. Daarbij valt in het bijzonder te denken aan die gevallen waarin bepaalde secundaire arbeidsvoorwaarden samenhangen met de aard van de producten of diensten die de vervreemder wel en de verkrijger niet kan leveren (bijv. korting op vliegtickets voor het personeel van een luchtvaartmaatschappij) of gekoppeld zijn aan diens interne bedrijfsorganisatie. In zulke gevallen kan de vraag aan de orde komen of de verkrijger, na overdracht van de `onderneming', kan volstaan met het aanbieden van andere, doch gelijkwaardige arbeidsvoorwaarden. Deze vraag is beantwoord in het arrest HvJ EG 10 februari 1988, C 324/86, NJ 1990, 423 ("Daddy's Dance Hall"). Hierin werd voor recht verklaard:
"Een werknemer kan geen afstand doen van de rechten die hij aan de dwingende bepalingen van richtlijn nr. 77/187 ontleent, ook niet wanneer de nadelen die voor hem uit die afstand voortvloeien, worden gecompenseerd door zulke voordelen, dat hij er globaal gezien niet op achteruit gaat. De richtlijn verzet zich er evenwel niet tegen, dat hij met de nieuwe ondernemer een wijziging van de arbeidsverhouding overeenkomt, voor zover het nationale recht een dergelijke wijziging toestaat in andere gevallen dan dat van overgang van een onderneming."(19)
Het Nederlandse nationale recht biedt de werkgever mogelijkheden om, in andere gevallen dan dat van overgang van een `onderneming', wijziging van de inhoud van de arbeidsovereenkomst met de werknemer overeen te komen(20).
2.5. Indien de overgang van de `onderneming' een wijziging van de omstandigheden ten nadele van de werknemer tot gevolg heeft en de arbeidsovereenkomst deswege wordt ontbonden ingevolge art. 7:685 BW, geldt zij met het oog op de toepassing van lid 8 van dat artikel (het toekennen van een vergoeding) als ontbonden wegens een reden welke voor rekening van de werkgever komt; zie art. 7:665 BW(21).
2.6. Met betrekking tot werknemers op wier arbeidsovereenkomst een c.a.o. van toepassing is, bepaalt art. 14a lid 1 van de Wet op de collectieve arbeidsovereenkomst dat door de overgang van een onderneming, als bedoeld in art. 7:662 BW, de rechten en verplichtingen welke op dat tijdstip voor de werkgever in die onderneming ten aanzien van daar werkzame werknemers voortvloeien uit bepalingen omtrent arbeidsvoorwaarden van een c.a.o. waaraan hij gebonden is, van rechtswege overgaan op de verkrijger van de onderneming(22). Zie in gelijke zin: art. 2a lid 2 van de Wet op het algemeen verbindend en het onverbindend verklaren van bepalingen van collectieve arbeidsovereenkomsten.
2.7. Art. 7 van Richtlijn 2001/23/EG geeft voorschriften omtrent het informeren en de raadpleging van werknemers die bij de overgang van de `onderneming' zijn betrokken. Volgens art. 7 lid 1 moeten de vervreemder en de verkrijger aan de vertegenwoordigers van hun werknemers die bij een overgang zijn betrokken, informatie verstrekken over:
- de (voorgenomen) datum van de overgang;
- de reden van de overgang;
- de juridische, economische en sociale gevolgen van de overgang voor de werknemers;
- de ten aanzien van de werknemers overwogen maatregelen.
De lidstaten dienen te bepalen dat, indien er in een onderneming of vestiging, om redenen buiten hun wil om, geen vertegenwoordigers van de werknemers zijn, de betrokken werknemers vooraf in kennis moeten worden gesteld van deze vier gegevens (zie art. 7 lid 6 van de Richtlijn). Ter uitvoering van deze richtlijnbepaling schrijft art. 7:665a BW voor dat, indien in een onderneming geen ondernemingsraad(23) en geen personeelsvertegenwoordiging(24) is ingesteld, de werkgever de bij de overgang betrokken werknemers tijdig in kennis dient te stellen van:
a. het voorgenomen besluit tot overgang;
b. de voorgenomen datum van de overgang;
c. de reden van de overgang;
d. de juridische, economische en sociale gevolgen van de overgang voor de werknemers, en
e. de ten aanzien van de werknemers overwogen maatregelen.
3. Bespreking van het cassatiemiddel
3.1. Onderdeel 1 is gericht tegen het oordeel dat de Rabobank zich niet als een goed werkgeefster heeft gedragen. Onderdeel 2 heeft betrekking op de informatieplicht van de werkgever ingevolge art. 7:665a BW. Onderdeel 3 komt neer op de klacht dat het hof ten onrechte alleen heeft gelet op de schriftelijk verstrekte informatie en niet op de mondeling aan de werkneemster verstrekte informatie. Onderdeel 4 heeft betrekking op de vraag of de Rabobank bij het informeren van de werkneemster over de voor haar openstaande keuzemogelijkheden onbehoorlijke druk op de werkneemster heeft uitgeoefend.
3.2. Onderdeel 1 betreft de norm van art. 7:611 BW. In subonderdeel 1.a wordt geklaagd dat het hof in rov. 4.6 blijk geeft van een onjuiste rechtsopvatting, waar het overweegt dat het beginsel van goed werkgeverschap meebrengt dat een werkgever die (een deel van) zijn onderneming overdraagt, op de voet van art. 7:662 e.v. BW gehouden is de betrokken werknemers volledige en objectieve voorlichting te geven omtrent (a) alle mogelijkheden en gevolgen bij het wel en bij het niet doorgaan van die overgang alsmede omtrent (b) de rechtspositie van de werknemers en de geldende wettelijke bepalingen bij de overgang van onderneming en de desbetreffende CAO-wetgeving. Een zó verregaande en ongeclausuleerde informatieplicht vloeit volgens het middelonderdeel niet voort uit art. 7:611 BW: de omvang van de informatieplicht hangt af van een afweging van de omstandigheden van het geval. Als bijkomend argument wordt aangevoerd dat een zo verregaande informatieplicht van de werkgever zich evenmin verdraagt met het uitgangspunt dat een ieder wordt geacht de wet te kennen.
3.3. De in art. 7:611 BW verankerde regel is aan te merken als een open norm, die terug te voeren is op de redelijkheid en billijkheid in art. 6:248 BW. Het beginsel van goed werkgeverschap, respectievelijk goed werknemerschap, maakt het mogelijk relevante nieuwe ontwikkelingen en arbeidsrechtelijke onderwerpen een plaats te geven(25). De jurisprudentie biedt hiervan voorbeelden van uiteenlopende aard.
3.4. Of de werkgever zich al dan niet heeft gehouden aan de verplichting van genoemd wetsartikel [thans: art. 7:611 BW] zich te gedragen als een goed werkgever, is in volle omvang onderworpen aan toetsing door de rechter, die bij deze toetsing niet alleen rekening moet houden met de aard van de dienstbetrekking en van de overeengekomen arbeid alsmede met de overige omstandigheden van het geval, maar ook met de beoordelingsvrijheid die een werkgever, gezien de aard van zijn bedrijf en van de daarin te verrichten werkzaamheden, ten aanzien van de organisatie en inrichting van die werkzaamheden toekomt(26). In een zaak waarin het beginsel "gelijke arbeid, gelijk loon" centraal stond, overwoog de Hoge Raad dat bij de vaststelling van wat de eisen van goed werkgeverschap inhouden, het beginsel "gelijke arbeid, gelijk loon" in aanmerking moet worden genomen, maar niet doorslaggevend is: dit beginsel moet naast andere omstandigheden van het geval worden betrokken in de afweging of de werkgever in de gegeven omstandigheden heeft gehandeld in strijd met de eisen van goed werkgeverschap. Bij de beoordeling van de vraag of een overeengekomen ongelijkheid in beloning op grond van het beginsel "gelijke arbeid, gelijk loon" als ongeoorloofd moet worden beschouwd en derhalve ongedaan moet worden gemaakt, is een terughoudende toetsing op haar plaats, aangezien het gaat om een toetsing van gelijke aard als die welke plaatsvindt bij de toepassing van art. 6:248 lid 2 BW. Die vraag kan slechts bevestigend worden beantwoord indien de ongelijkheid in beloning naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is(27).
3.5. In de onderhavige zaak is niet de beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid aan de orde (art. 6:248 lid 2 BW), maar de aanvullende werking (art. 6:248 lid 1 BW). Bij de vaststelling van wat redelijkheid en billijkheid eisen, moet rekening worden gehouden met algemeen erkende rechtsbeginselen, met de in Nederland geldende rechtsovertuigingen en met de maatschappelijke en persoonlijke belangen, die bij het gegeven geval zijn betrokken (art. 3:12 BW)(28).
3.6. Ofschoon tussen partijen nauwelijks debat heeft plaatsgevonden over de vraag waartoe algemeen erkende rechtsbeginselen in dit geval moeten leiden, wil ik - veronderstellenderwijs - met de steller van het middel aannemen dat niet een rechtsbeginsel bestaat dat inhoudt dat de werkgever steeds, d.w.z. ongeacht de omstandigheden van het geval, gehouden is de werknemer objectief en volledig voor te lichten omtrent zijn rechtspositie en de werknemer te waarschuwen voor de eventuele gevolgen van een door hem te maken keuze met betrekking tot de arbeid. Erkenning van een zo verregaand rechtsbeginsel zou, met name in de sfeer van het ontslagrecht, consequenties kunnen hebben die moeilijk zijn te overzien(29). Het verlenen van rechtsbijstand aan de werknemer is niet de taak van de werkgever.
3.7. Iets anders is, dat Schoordijk kort geleden de aandacht heeft gevraagd voor wat hij noemde: het rechtsbeginsel "gij zult een ander niet op het foute been zetten"(30). De werkneemster heeft in deze zaak gesteld dat zij bewust op een verkeerd spoor is gezet door de informatie die de Rabobank haar verschafte(31). Problemen van dit type komen doorgaans aan de orde wanneer een contractspartij een beroep doet op dwaling of misbruik van omstandigheden bij de totstandkoming van de overeenkomst. In dit geval heeft de werkneemster niet een beroep gedaan op een wilsgebrek, maar een verklaring voor recht verzocht omtrent de tekortkoming van de Rabobank in de informatieverstrekking. Volgens de werkneemster zou zelfs in het midden kunnen blijven of die informatie verplicht of onverplicht is verstrekt(32). In een arbeidszaak, waarin niet een overgang van onderneming, maar een beroep op dwaling in verband met de inhoud van een afvloeiingsregeling aan de orde was, overwoog de Hoge Raad:
"Gelet op de belangen die voor [...] [de betrokken werknemer, noot A-G] - naar voor het ziekenhuis kenbaar was - op het spel stonden, bracht de zorgvuldigheid die het ziekenhuis, als werkgever, onder de hiervoor geschetste omstandigheden in acht behoorde te nemen tegenover [...] [...] mee dat het geen mededelingen aan [...] deed omtrent een voor hem bestaande mogelijkheid tot toekomstige pensioenopbouw zonder zich van de juistheid van die mededelingen te overtuigen." (HR 19 september 2003, NJ 2005, 234 m.nt. JH).
3.8. Over in Nederland geldende rechtsovertuigingen, die zouden kunnen blijken uit bijvoorbeeld gedragscodes, branchegebruiken, wetenschappelijke onderzoeken naar opvattingen binnen de branche e.d., hebben partijen in deze zaak niets aangevoerd(33). Een cassatieprocedure is niet geschikt om daarnaar onderzoek te doen. Wel kan worden gewezen op de verplichting van de werkgever om, bij de aanvang van het dienstverband, schriftelijk informatie aan de werknemer te verstrekken over een aantal wezenlijke elementen van de arbeidsverhouding (art. 7:655 BW).
3.9. Het debat in de feitelijke instanties heeft grotendeels betrekking gehad op de maatschappelijke en persoonlijke belangen die bij het gegeven geval zijn betrokken. Ook het hof heeft in rov. 4.6 hieraan aandacht gegeven.
3.10. Voor zover onderdeel 1 is gebaseerd op de gedachte dat het hof een onbegrensde informatieplicht op de werkgever legt(34), missen de klachten feitelijke grondslag. Aan de steller van het middel kan worden toegegeven dat het hof zich hier en daar in enigszins algemene bewoordingen heeft uitgedrukt(35). Dat het hof niet een ongeclausuleerde verplichting tot het verschaffen van informatie voor ogen heeft gehad blijkt reeds uit de wijze waarop het hof - in cassatie onbestreden - in rov. 4.4 de grieven en in rov. 4.5 de reactie van de Rabobank daarop heeft omschreven. In rov. 4.6 heeft het hof gepreciseerd waar de Rabobank is tekortgeschoten. In de brief van 1 augustus 2003 (zie rubriek 1.1.12 hiervoor) heeft de Rabobank aan de werkneemster twee keuzemogelijkheden voorgelegd. Daarmee heeft de Rabobank de rechtspositie van de werkneemster bij overgang van (een deel van) de onderneming en de keuze voor het niet mee overgaan en de gevolgen daarvan onvolledig weergegeven. Deze onvolledige informatie, gecombineerd met het onder druk zetten van de werkneemster om te kiezen uit één van de twee in die brief genoemde mogelijkheden, waarbij bovendien nog druk op de werkneemster is uitgeoefend om - uit solidariteit met de andere werknemers van de afdeling `reizen' - te kiezen voor het mee overgaan naar Globe/OAD op (in haar nadeel) gewijzigde arbeidsvoorwaarden, heeft het hof tot het oordeel gebracht dat de Rabobank zich niet als een goed werkgeefster heeft gedragen.
3.11. Een werknemer kan geen afstand doen van de bescherming die art. 7:662 BW resp. art. 14a lid 1 Wet op de c.a.o. hem toekent. De overgang van een `onderneming' heeft van rechtswege tot gevolg dat alle bestaande rechten en verplichtingen overgaan op de verkrijger. Wanneer een potentiële overnemer van de `onderneming' deze consequentie niet wil aanvaarden, zal hij van overname moeten afzien. Volgens de Rabobank deed deze situatie zich hier voor: geen van de gegadigden was bereid een organisatie over te nemen met een arbeidsvoorwaardenniveau dat ruimschoots boven het niveau van de branche-c.a.o. (de CAO Reizen) ligt. Volgens de Rabobank heeft zij, in overleg met de vakbonden, het behoud van werkgelegenheid vooropgesteld. Zij heeft gesteld dat met de vakbonden "het gebruikelijke recept" is besproken, hetgeen inhield dat de arbeidsvoorwaarden neerwaarts zouden worden bijgesteld en dat de Rabobanken de desbetreffende werknemers daarvoor een compensatie zouden betalen(36).
3.12. Het neerwaarts bijstellen van de arbeidsvoorwaarden behoefde de instemming van de werkneemster; hoewel deze aanduiding meestal voor het gezondheidsrecht wordt gereserveerd, laat ik even de term `informed consent' vallen. In de redenering van het hof is de Rabobank als werkgeefster tekort geschoten doordat zij onvolledige en - daardoor - onjuiste informatie aan de werkneemster over haar rechtspositie heeft verstrekt, in het bijzonder over hetgeen haar te wachten stond indien zij niet de optie "ja, ik wil in dienst treden bij Globe enz." zou willen aankruisen. Het alternatief ("nee, ik wil niet in dienst treden bij Globe enz.") is door de Rabobank voorgesteld "ongeacht of het onderdeel waar ik werk wordt overgedragen of niet". Dit was een onjuistheid in de informatie: indien de `onderneming' wordt overgedragen, komt een werknemer die niet de optie "ja" heeft aangekruist en op het tijdstip van de overgang in deze onderneming nog in dienst is van de Rabobank, door de overgang van rechtswege in dienstbetrekking te staan tot de verkrijger met behoud van zijn (Rabo-)arbeidsvoorwaarden. Verder heeft het hof kennelijk als een tekortkoming in de informatie beschouwd dat in deze brief, na de optie "nee, ik wil niet in dienst treden bij Globe enz.", als automatisch gevolg is voorgesteld dat de werknemer die deze optie aankruist maximaal 2 maanden in dienst zou blijven van de Rabobank en, op grond van de Collectieve Regeling Reizen, aanspraak maakt op een vergoeding van 2 bruto maandsalarissen. Het hof is kennelijk(37) van oordeel dat de Rabobank de werkneemster erover had behoren in te lichten dat, indien zij de optie "nee" zou aankruisen en de overdracht van de afdeling `reizen' van de Rabobank aan Globe/OAD niet doorging, de dienstbetrekking met de Rabobank zou blijven voortduren totdat de Rabobank op grond van een nog te verkrijgen ontslagvergunning aan haar ontslag zou hebben verleend of totdat de kantonrechter de ontbinding van de arbeidsovereenkomst zou hebben uitgesproken (met de mogelijkheid van toekenning van een vergoeding).
3.13. Op grond van het voorgaande kom ik tot de slotsom dat de rechtsklacht faalt. Het hof heeft niet blijk gegeven van een onjuiste (te ruime) rechtsopvatting omtrent de eisen die de norm van het goed werkgeverschap op dit punt aan de Rabobank stelt. De tekortkoming in de informatie omtrent de keuzemogelijkheden en de rechtsgevolgen wanneer de werkneemster de optie "nee" zou aankruisen, in combinatie met de in rov. 4.6 bedoelde, op de werkneemster uitgeoefende druk, heeft het hof mogen beschouwen als onverenigbaar met goed werkgeverschap. Het argument van de Rabobank dat een ieder - dus ook de werkneemster - wordt geacht de wet te kennen, miskent dat dit adagium niet zo ver gaat dat een werknemer niet zou mogen afgaan op de juistheid van mededelingen van de werkgever(38).
3.14. In subonderdeel 1.a wordt voorts gesteld dat in rov. 4.6 het oordeel besloten ligt dat de door de Rabobank overigens aangevoerde omstandigheden geen rol kunnen spelen bij de beantwoording van de vraag, welke informatie de Rabobank aan de werkneemster had behoren te verstrekken. Dit impliciete oordeel is volgens het middelonderdeel rechtens onjuist, omdat deze omstandigheden wel moeten worden meegewogen.
3.15. Bij de beoordeling of de Rabobank zich als een goed werkgeefster heeft gedragen, moeten de omstandigheden van het geval worden betrokken (vgl. alinea 3.4 hiervoor). Uit het bestreden arrest blijkt niet dat het hof deze regel heeft miskend. De door de Rabobank aangevoerde omstandigheden van het geval zijn door het hof samengevat in rov. 4.6 (blz. 13): de bedrijfseconomische motieven voor de verkoop en de onmogelijkheid om een koper te vinden die de bij de Rabobank geldende arbeidsvoorwaarden in acht blijft nemen. De stelling van de Rabobank dat zij voor een lastige keuze stond en dat zij in overleg met de vakbonden heeft gekozen voor het behoud van werkgelegenheid, heeft het hof uitdrukkelijk in zijn overwegingen betrokken. Ten aanzien van de aangevoerde andere bedrijfseconomische, technische en organisatorische redenen, heeft het hof - overeenkomstig de systematiek van de Richtlijn 2001/23/EG - mogen oordelen dat deze hoogstens kunnen worden meegewogen wanneer een oordeel moet worden gegeven over de toelaatbaarheid en eventueel de verwijtbaarheid van het ontslag of over een verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst. Zij laten de plicht van de Rabobank tot juiste en volledige voorlichting onverlet.
3.16. Subonderdeel 1.b klaagt dat het hof door het gebruik van de vage en onbepaalde uitdrukking "de desbetreffende CAO-wetgeving" onvoldoende inzicht heeft geboden in de wettelijke bepalingen waarover de Rabobank de werkneemster had moeten informeren, zodat de beslissing van het hof onbegrijpelijk is.
3.17. Deze motiveringsklacht faalt. Uit het door het hof vastgestelde feit dat bij de Rabobank een bedrijfstak-c.a.o. geldt en dat bij Globe/OAD de algemeen verbindend verklaarde C.A.O. Reizen van toepassing is, kan worden afgeleid dat het hof met "de desbetreffende CAO-wetgeving" doelt op de regelgeving met betrekking tot de overgang van onderneming en het behoud van de in een c.a.o. vastgelegde arbeidsvoorwaarden (zie alinea 2.6 hiervoor). De werkneemster had op deze regelgeving gewezen(39).
3.18. Onderdeel 2 heeft betrekking op de informatieplicht van de werkgever ingevolge art. 7:665a BW. Subonderdeel 2.a bevat primair een rechtsklacht: indien het hof van oordeel is dat uit art. 7:665a BW voortvloeit dat een werkgever op grond van art. 7:611 BW gehouden is de betrokken werknemers volledig te informeren omtrent hun rechten bij een voorgenomen overgang van (een deel van) de onderneming, heeft het hof miskend dat art. 7:665a BW uitsluitend van toepassing is wanneer in de onderneming niet een ondernemingsraad noch een personeelsvertegenwoordiging is ingesteld. De subsidiaire motiveringsklacht houdt in dat onbegrijpelijk is hoe het hof kan menen dat art. 7:665a BW hier van toepassing is: het hof heeft niets vastgesteld omtrent de afwezigheid van een ondernemingsraad en/of een personeelsvertegenwoordiging in de Rabobank.
3.19. Op zich is juist, dat art. 7:665a BW alleen is geschreven voor die gevallen waarin een ondernemingsraad of personeelsvertegenwoordiging ontbreekt(40). Indien in de desbetreffende onderneming een ondernemingsraad of personeelsvertegenwoordiging (in de zin van de WOR) aanwezig is, kan de werkgever de in art. 7 van Richtlijn 2001/23/EG bedoelde informatie aan deze verstrekken. De individuele werknemers kunnen dan via de ondernemingsraad of personeelsvertegenwoordiging worden geïnformeerd. Het hof heeft inderdaad niet vastgesteld dat de onderhavige Rabobank geen ondernemingsraad of personeelsvertegenwoordiging heeft(41). Niettemin behoeft deze klacht niet tot cassatie te leiden. Het hof heeft immers niet vastgesteld dat de werkgever in strijd met art. 7:665a BW heeft gehandeld: het oordeel van het hof beperkt zich tot de gestelde strijdigheid met de norm van het goed werkgeverschap(42). Wat het hof in rov. 4.6 met de verwijzing naar art. 7:665a BW bedoelt, is m.i. niets anders dan dat het hof een vergelijking heeft gemaakt met wél in de wet geregelde gevallen. Dat is een geijkte methode van rechtsvinding: "dat in gevallen die niet bepaaldelijk door de wet zijn geregeld, de oplossing moet worden aanvaard, die in het stelsel van de wet past en aansluit bij de wèl in de wet geregelde gevallen"(43).
3.20. In de onderhavige procedure heeft de Rabobank niet aangevoerd dat zij de desbetreffende (door het hof als ontbrekend beschouwde) informatie reeds eerder aan de ondernemingsraad had verstrekt en dat zij om die reden geen verplichting jegens de werkneemster meer zou hebben ten aanzien van de informatie(44). De wettelijke bepalingen omtrent het adviesrecht van de ondernemingsraad staan niet eraan in de weg dat de werkgever - daarnaast - de betrokken werknemers rechtstreeks informeert. Wanneer de werkgever rechtstreeks de betrokken werknemers informeert, zoals de Rabobank in het bijzonder heeft gedaan in de brief van 1 augustus 2003 met de voor de werkneemster openstaande keuzemogelijkheden, kan de rechter de kwaliteit van de gegeven informatie toetsen aan de norm van het goed werkgeverschap. Ook om deze reden falen de beide klachten van dit subonderdeel.
3.21. Subonderdeel 2.b klaagt dat het hof over het hoofd ziet dat art. 7:665a BW de werkgever verplicht aan zijn werknemers informatie te verschaffen over de gevolgen van de overgang van de `onderneming'. Uit deze wettelijke bepaling valt niet een verplichting voor de werkgever af te leiden om zijn werknemers ook volledig voor te lichten omtrent hun rechtspositie bij en omtrent de mogelijke gevolgen van het niet doorgaan van de voorgenomen overgang van de onderneming.
3.22. Alvorens op deze klacht in te gaan valt op te merken dat, blijkens de parlementaire geschiedenis van art. 7:665a BW, de groep werknemers die moet worden geïnformeerd niet beperkt is tot de werknemers die met de onderneming mee overgaan. Ook werknemers die bij de overgang zijn betrokken maar niet mee overgaan, moeten worden geïnformeerd. Van betrokkenheid van een werknemer die niet mee overgaat is sprake indien de overgang ook voor hem aanzienlijke gevolgen heeft(45).
3.23. De klacht leidt niet tot cassatie, om dezelfde reden als bij subonderdeel 2.a. Het hof heeft niet beslist dat de Rabobank in strijd met art. 7:665a BW heeft gehandeld, maar heeft beslist dat de Rabobank in strijd met de norm van art. 7:611 BW heeft gehandeld. Wanneer een werkgever informatie verschaft over een voorgenomen (mogelijke) overgang van de onderneming en in dat verband de werknemers diverse keuzemogelijkheden aanbiedt, kan de rechter de kwaliteit van deze informatie toetsen aan de norm van het goed werkgeverschap.
3.24. Subonderdeel 2.c mist na het voorgaande zelfstandige betekenis en behoeft verder geen bespreking.
3.25. Onderdeel 3 gaat ervan uit dat in rov. 4.6 besloten ligt dat de werkgever de informatie aan de betrokken werknemers schriftelijk dient te verstrekken en dat eventueel mondeling tijdens een voorlichtingsbijeenkomst aan werknemers verstrekte informatie omtrent hun rechtspositie bij overgang van de `onderneming' volgens het hof niet relevant is. De Rabobank klaagt dat dit (impliciete) oordeel rechtens onjuist is: niet valt in te zien waarom mondeling verstrekte informatie niet zou kunnen worden meegewogen. In verband hiermee wordt ook geklaagd dat het hof het bewijsaanbod van de Rabobank op onjuiste gronden heeft verworpen.
3.26. Richtlijn 2001/23/EG spreekt in art. 7 van het tijdig "verstrekken" van informatie, maar stelt niet uitdrukkelijk de eis dat de verstrekking schriftelijk plaatsvindt. In het nationale recht kan worden gewezen op art. 25 lid 2 WOR, dat inhoudt dat de ondernemer het te nemen besluit schriftelijk aan de ondernemingsraad voorlegt. Art. 7:665a BW stelt niet de eis dat de informatie in schriftelijke vorm wordt gegeven. Zoals hiervoor al aan de orde kwam, heeft het hof bij de vaststelling van de feiten ook acht geslagen op de georganiseerde voorlichtingsbijeenkomst (zie 1.1.9 hiervoor). Het hof heeft niet beslist dat de tijdens deze voorlichtingsbijeenkomst (of op een ander moment) mondeling verstrekte informatie niet relevant zou zijn. De mondeling verstrekte informatie sluit - in de redenering van het hof - niet uit dat de werkgeefster in de schriftelijk verstrekte informatie, in het bijzonder in de brief waarin de keuzemogelijkheden voor de werkneemster werden aangegeven, onvolledig is geweest en daardoor de werkneemster op het verkeerde been heeft gezet.
3.27. De Rabobank heeft bij CvA (onder 63) aangeboden door middel van getuigen haar stellingen te bewijzen; dit gold - voor zover thans van belang - met name haar stelling dat de bewering van de werkneemster, dat de Rabobank en de vakbonden de betrokken medewerkers op 25 juni 2003 niet goed hebben voorgelicht over hun rechtspositie, zal kunnen worden weerlegd. In de MvA (par. 51) heeft de Rabobank dit bewijsaanbod herhaald. Het hof heeft dit bewijsaanbod aan het slot van rov. 4.6 verworpen als niet meer relevant. In de redenering van het hof laat de (beweerdelijk) mondeling tijdens de voorlichtingsbijeenkomst verschafte informatie onverlet dat de Rabobank in de nadien aan de werkneemster toegezonden schriftelijke informatie - bedoeld is met name de brief van 1 augustus 2003 - niet genoeg duidelijkheid over (de gevolgen van) de door de werkneemster te maken keuze heeft verschaft. De afwijzing van het bewijsaanbod is hiermee voldoende gemotiveerd.
3.28. Onderdeel 4 keert zich tegen de overweging dat de Rabobank de werkneemster (in de brief van 1 augustus 2003) onder druk heeft gezet om één van de twee daarin geformuleerde keuzes te maken, waarbij bovendien druk is uitgeoefend "door te wijzen op de solidariteit tegenover de andere medewerkers van de betreffende afdeling". Voor zover het oordeel dat de Rabobank in strijd met de norm van goed werkgeverschap heeft gehandeld mede hierop berust, is dit oordeel volgens subonderdeel 4.a ontoereikend gemotiveerd.
3.29. De klacht dat het hof op geen enkele wijze heeft gemotiveerd wanneer of hoe de Rabobank zou hebben gewezen op de solidariteit tussen de medewerkers en hoe daarmee druk zou zijn uitgeoefend, mist feitelijke grondslag. In rov. 4.6 (reeds geciteerd in alinea 1.5 hiervoor) heeft het hof met zoveel woorden aangegeven waarin de druk bestond die op de werkneemster werd uitgeoefend. Deze overweging van het hof sluit aan bij de tekst van de brief van 1 augustus 2003 ("Wij wijzen u er voor de volledigheid op enz.", reeds geciteerd in alinea 1.1.12) en bij hetgeen de werkneemster als grond voor haar vordering had aangevoerd(46). Dat de Rabobank hierbij niet het woord "solidariteit" heeft gebezigd, doet daaraan niet af. Ook overigens is de redengeving van de beslissing niet onbegrijpelijk.
3.30. Subsidiair klaagt onderdeel 4.b dat 's hofs beslissing dat de Rabobank de werkneemster heeft gewezen op de solidariteit tegenover de andere medewerkers van haar afdeling en dat dit een in het licht van art. 7:611 BW ontoelaatbare druk van de Rabobank op de werkneemster oplevert, blijk geeft van een onjuiste rechtsopvatting. In het middelonderdeel, dat ik hier niet geheel zal herhalen, wijst de Rabobank erop dat de werkneemster ingevolge art. 7:611 BW verplicht was zich als een goed werknemer te gedragen: dit brengt volgens het middel mee dat zij - jegens haar collega's, maar óók jegens de werkgever - gehouden was bij haar handelen de belangen van de andere werknemers van haar afdeling mee te wegen. Het hof heeft volgens het middel miskend dat het de Rabobank daarom in beginsel vrij stond de werkneemster op deze solidariteitsverplichting tegenover de andere medewerksters van haar afdeling te wijzen. Subsidiair wordt geklaagd dat het hof heeft nagelaten te motiveren waarom in dit geval bijzondere redenen waren om van deze beginselregel af te wijken.
3.31. Deze klacht kan kort worden afgedaan. In het geding in feitelijke instanties heeft de Rabobank nimmer aangevoerd dat de werkneemster, uit hoofde van haar uit art. 7:611 BW voortvloeiende verplichting zich als een goed werknemer te gedragen, gehouden was solidariteit jegens de andere medewerksters van haar afdeling (de afdeling `reizen' van deze Rabobank) te betrachten, noch aangevoerd dat het de Rabobank om die reden vrijstond in haar informatieverstrekking aan de medewerkster (c.q. in de brief van 1 augustus 2003) te wijzen op de gevolgen van een bepaalde keuze voor de werkgelegenheid van haar collega's. Het middelonderdeel is dus gebouwd op een nieuwe stelling, die in cassatie niet kan worden onderzocht (art. 419 Rv), en faalt om deze reden.
3.32. Volledigheidshalve moge ik erop attenderen dat bij gelegenheid van het pleidooi in hoger beroep wel een verwant vraagstuk aan de orde is gesteld. Namens de Rabobank is toen uiteengezet dat de (enige) gegadigde voor overname, Globe/OAD, per reisbureau afzonderlijk zou bezien of alle werknemers van dat reisbureau uitdrukkelijk een keuze hadden gemaakt voor één van de twee (in de brief van 1 augustus 2003 genoemde) mogelijkheden. Als dat niet het geval was, zo meldt het formulier uitdrukkelijk, zou Globe/OAD het desbetreffende reisbureau niet overnemen. De pleiter voor de Rabobank voegde hieraan toe:
"Natuurlijk is het zo dat de werknemers hebben gevoeld dat zij de belangen van hun collega's zouden kunnen schaden door te kiezen voor de derde optie(47) en stonden zij daarmee voor een moeilijke keuze. Maar was het niet Rabo's plicht als werkgever haar werknemers naar behoren voor te lichten en er dus op te wijzen wat de gevolgen zouden zijn [van] het maken [van] de verschillende keuzes (...)? En wordt dat anders als de werknemer dan bij het afwegen van de verschillende mogelijkheden stuit op het aspect van de onderlinge solidariteit?"
3.33. In het bestreden arrest lees ik niet dat het hof van oordeel zou zijn dat de Rabobank helemaal geen melding mocht maken van het feit dat de aspirant-verkrijger (Globe/OAD) per reisbureau afzonderlijk zou beslissen of hij wel of niet tot overname zou beslissen en de beslissing ervan afhing of alle medewerkers van de desbetreffende vestiging één van de twee (in de brief van 1 augustus 2003 aangegeven) mogelijkheden zouden aankruisen. Rov. 4.6 komt, naar de kern genomen, hierop neer dat, áls een werkgever al accepteert dat zijn personeel voor een dergelijk dilemma wordt gesteld, de voorlichting van de zijde van de werkgever omtrent de alternatieven - en de rechtspositionele gevolgen daarvan - niet een onvolledig en onjuist beeld mag geven. Dat oordeel, dat voor een deel is terug te voeren op een waardering van de feiten en op de lezing door het hof van de verstrekte schriftelijke informatie, geeft niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting omtrent de norm van goed werkgeverschap. De slotsom is dat ook onderdeel 4 niet tot cassatie leidt.
4. Conclusie
De conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal bij de
Hoge Raad der Nederlanden,
1 Zie ook de parallelzaak onder nr. C 06/118, waarin heden wordt geconcludeerd. Deze betreft een andere werkneemster van dezelfde bank.
2 Vgl. rov. 4.1 van het bestreden arrest. In deze conclusie wordt met `Rabobank Nederland' de centrale organisatie bedoeld waarbij de Rabobank Hage-Beek is aangesloten.
3 Productie 2 bij inleidende dagvaarding.
4 Productie 5 bij inleidende dagvaarding.
5 Productie 6 bij inleidende dagvaarding.
6 Productie 7 bij inleidende dagvaarding.
7 Productie 9 bij inleidende dagvaarding.
8 Productie 10 bij inleidende dagvaarding.
9 Deze laatste`riedel' houdt kennelijk verband met art. 4 lid 1 van Richtlijn 2001/23/EG: "De overgang van de onderneming, vestiging of onderdeel van de onderneming of vestiging vormt op zichzelf voor de vervreemder of de verkrijger geen reden tot ontslag. Deze bepaling vormt geen beletsel voor ontslagen om economische, technische of organisatorische redenen die wijzigingen voor de werkgelegenheid met zich brengen."
10 In de gedingstukken en door het hof is deze ook wel aangeduid als de Wet overgang van ondernemingen.
11 Zie voorheen Richtlijn 77/187/EEG van de Raad van 14 februari 1977 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der Lid-Staten betreffende het behoud van de rechten van de werknemers bij overgang van ondernemingen, vestigingen of onderdelen daarvan, PbEG L 61, gewijzigd bij Richtlijn 89/50/EEG van de Raad van 29 juni 1998, PbEG L 201. De richtlijn is vervangen door de gelijknamige Richtlijn 2001/23/EG van de Raad van 12 maart 2001, PbEG L 82.
13 Zie voor de definitie van de begrippen `vervreemder' en `verkrijger': art. 2 lid 1 van Richtlijn 2001/23/EG.
14 Vgl. HvJ EG 14 november 1996, NJ 1997, 620.
16 HvJ EG 11 juli 1985, C 105/84, NJ 1988, 907 m.nt. PAS; HR 24 december 1993, NJ 1994, 419.
17 Zie HvJ EG 5 mei 1988, NJ 1989, 712; HR 7 oktober 1988, NJ 1989, 240 m.nt. PAS.
18 Zie voor Nederland: de tweede volzin van art. 7:663 BW.
19 Zie nadien nog: HvJ EG 6 november 2003, JAR 2003, 297.
20 Vgl. HR 26 juni 1998, NJ 1998, 767 ("Taxi Hofman").
21 Vgl. art. 4 lid 2 van Richtlijn 2001/23/EG.
22 Zie ook art. 3 lid 3 van Richtlijn 2001/23/EG. Het probleem, dat de verkrijger te maken krijgt met personeel waarop verschillende c.a.o.'s van toepassing zijn en zal streven naar harmonisatie van de arbeidsvoorwaarden in zijn onderneming, is in de vakliteratuur veel besproken. Zie onder meer: Arbeidsovereenkomsten, losbl., aant. 2.1 op art. 7:663 BW (Christe); A. Gremmen en D.A. Duijm, Overgang van ondernemingen: harmonisatie van arbeidsvoorwaarden en reorganisatie, Arbeidsrecht 2002/5, nr. 28, blz. 3-12; S.F.H. Jellinghaus, Harmonisatie van arbeidsvoorwaarden, in het bijzonder na een fusie of overname, 2003; R.M. Beltzer, Harmonisatie is geen (ETO-)reden, Arbeidsrecht 2004/3, nr. 13, blz. 15-21; HR 10 januari 2003, NJ 2006, 516 m.nt. G.J.J. Heerma van Voss; R.M. Beltzer, Dertig jaar overgang van onderneming - een lijst van wensen, SMA 2007, blz. 59-69.
23 Bij een voorgenomen overdracht van de onderneming heeft de ondernemingsraad een adviesrecht: zie art. 25 lid 1 WOR.
25 Zie over deze norm onder meer: Bakels' Schets van het Nederlandse arbeidsrecht, 2005, (bew. I.P. Asscher-Vonk en W.J.P.M. Fase), blz. 75-77; P.F. van der Heijden, Arbeidsrechtspraak, 2000, blz. 36-38; Arbeidsovereenkomstenrecht, losbl., aant. 1 - 4 op art. 7:611 BW (Heerma van Voss); G.J.J. Heerma van Voss, Goed werkgeverschap als bron van vernieuwing van het arbeidsrecht, preadvies Ver. voor Arbeidsrecht 1993.
26 HR 1 juli 1993, NJ 1993, 667 m.nt. PAS, rov. 4.1, onder verwijzing naar HR 31 mei 1991, NJ 1991, 679.
27 HR 30 januari 2004, JAR 2004, 68 (Parallel Entry/KLM).
28 Vgl. HR 8 april 1994, NJ 1994, 704 m.nt. PAS.
29 De s.t. namens de Rabobank schetst diverse onzekerheden die zich kunnen voordoen met betrekking tot een overgang van onderneming. De eis dat de werkgever gehouden is de werknemers te informeren over alle rechten en plichten zou volgens de Rabobank onwerkbaar zijn: "Die maatstaf brengt immers mee dat de werkgever de betrokken werknemers een vuistdik handboek ter beschikking zou moeten stellen" (s.t. onder 24).
30 H.C.F. Schoordijk, Het rechtsbeginsel "gij zult een ander niet op het foute been zetten" en zijn reikwijdte, WPNR 2007, nr. 6693, blz. 30-47.
31 Zie rov. 4.4, in verbinding met grief II.
32 Om deze reden meent de werkneemster dat de Rabobank bij deze klacht in cassatie geen belang heeft:zie de s.t. onder 14 en de reactie hierop van de Rabobank in de cassatierepliek onder 3.
33 Ter vergelijking kan nog even worden gewezen op art. 4 van het - hier niet toepasselijke - SER-besluit Fusiegedragsregels 2000 (wetgevingseditie voor de rechtspraktijk 2006/07, II.2).
34 Vgl. s.t. Rabobank onder 18: "Met deze genuanceerde benadering waarin alle omstandigheden van het geval een rol spelen, verdraagt de absoluut geformuleerde norm van het Hof (...) zich niet".
35 In de zinsneden: "... ligt het op de weg van de werkgever om ... een volledige voorlichting te geven omtrent hun rechtspositie ..."; "... de desbetreffende werknemers voor te lichten omtrent alle mogelijkheden en gevolgen bij het wel en niet doorgaan van de verkoop ...".
36 CvA in eerste aanleg, onder 12.
37 Zie rov. 4.6 (blz. 12, derde alinea): "In dat laatste geval zou Rabobank immers via de nationale regels bij het sluiten van de afdeling reizen toestemming voor ontslag hebben moeten aanvragen c.q. ontbinding van de arbeidsovereenkomst hebben moeten verzoeken aan de rechter".
38 Vgl. HR 19 september 2003, NJ 2005, 234 m.nt. JH, rov. 3.5.2, waar het om een vordering van de werknemer op grond van dwaling ging.
39 MvG, toelichting op grief IV.
40 Vgl. MvT, Kamerstukken II 2000/01, 27 469, nr. 3, blz. 12; NAV, 27 469, nr. 5, blz. 9.
41 Partijen hebben in de feitelijke instanties hierover niets gesteld. In de overgelegde correspondentie, producties 2, 4 en 5 bij CvE, wordt terloops melding gemaakt van (de voorzitter van) de OR, aan wie een kopie zou zijn verzonden. In de s.t. wijst de Rabobank nog op een passage in productie 2, waaruit zou volgen dat de OR advies zal uitbrengen.
42 De Rabobank leest dit anders: zie de cassatierepliek onder 8.
43 HR 30 januari 1959, NJ 1959, 548 m.nt. DJV (Quint/te Poel).
44 Bij CvD, onder 24 e.v., heeft de Rabobank uitvoerig uiteengezet dat zij van mening was dat het niet op haar weg lag, maar op die van de vakorganisaties en de juridisch adviseurs van de betrokken werknemers, om de werknemers voor te lichten. Daarom hebben de gezamenlijke Rabobanken voorlichtingsbijeenkomsten georganiseerd, waarop ook vertegenwoordigers van de vakbonden en van de betrokken rechtsbijstandsassuradeur het woord konden voeren.
45 MvT, Kamerstukken II 2000/01, 27 469, nr. 3, blz. 14.
46 Zie de MvG, toelichting op grief V, en de pleitnota zijdens de medewerkster in appel, onder 8.
47 Hiermee is bedoeld: het niet maken van een keuze uit de in de brief van 1 augustus 2003 aangeboden twee keuzemogelijkheden. Zie de pleitnota zijdens de Rabobank onder 19 - 22.
Beroepschrift 10‑04‑2006
Heden, de [tiende april] tweeduizend en zes, ten verzoeke van de coöperatie De Coöperatieve Rabobank Hage-Beek U.A., gevestigd te Prinsenbeek, gemeente Breda, te dezer zake domicilie kiezende te 's‑Gravenhage aan de Zuid-Hollandlaan nr. 7, ten kantore van de advocaat bij de Hoge Raad der Nederlanden Mr S.F. Sagel, die door mijn requirante tot advocaat wordt gesteld om als zodanig in na te melden cassatieprocedure voor haar op te treden;
Heb ik, [Henricus Johannes Antonius Maria van de Waardt, als toegevoegd-kandidaat-gerechtsdeurwaarder werkzaaam ten kantore van Nicolaas Alexander Hofman, gerechtsdeurwaarder met vestigingsplaats 's‑Hertogenbosch, aldaar kantoorhoudende aan de Van der Does de Willeboissingel 41/42]
Aan:
[gerequireerde], wonende te [woonplaats], gemeente [gemeente], in hoger beroep laatstelijk domicilie gekozen hebbende aan de Mozartsingel 17–18, 5216 GA 's‑Hertogenbosch, ten kantore van haar procureur Mr B.Th.H. Boomsma, doende ik, deurwaarder, derhalve ex art. 63 lid 1 B.Rv. aan dat procureursdomicilie mijn exploit, sprekende tot en afschrift dezes latende aan:
[Mw. mr. B.Th.H. Boomsma, voornoemd in persoon]
Aangezegd:
dat mijn requirante zich gegriefd voelt door en hierbij beroep in cassatie instelt tegen het arrest van het Gerechtshof te 's‑Hertogenbosch, achtste kamer, tussen mijn requirante als geïntimeerde en de gerequireerde als appellante op 10 januari 2006 gewezen in deze zaak onder rolno. C0500008/BR.
Voorts heb ik, deurwaarder, geheel exploiterende als hiervoor gerelateerd, de gerequireerde voornoemd
Gedagvaard:
om op vrijdag 28 april 2006, des voormiddags te 10.00 uur, vertegenwoordigd door een advocaat bij de Hoge Raad der Nederlanden, te verschijnen ter openbare terechtzitting van de Hoge Raad der Nederlanden (Enkelvoudige Kamer belast met de behandeling van burgerlijke zaken), alsdan gehouden wordende in Zijn Gebouw aan de Kazernestraat nr. 52 (bezoekadres) te 's‑Gravenhage.
Teneinde:
alsdan aldaar namens mijn requirante — Rabo Hage-Beek — als eiseres tot cassatie jegens haar, de gerequireerde — [gerequireerde] — als verweerster in cassatie tegen voormeld arrest te horen aanvoeren het navolgende
Middel van cassatie:
schending van het recht danwel verzuim van vormen waarvan het niet in acht nemen grond voor vernietiging vormt, doordat het Hof heeft overwogen en beslist als in rov. 4.6 van het arrest waarvan beroep is weergegeven en (mede) op grond daarvan heeft beslist als in het dictum van dat arrest is aangeduid; ten onrechte en in strijd met het recht in verband met het navolgende.
Inleiding
Rabo Hage-Beek maakt deel uit van de Rabobank-groep. Binnen deze groep functioneert een groot aantal afzonderlijke coöperaties, die ieder één of enkele Rabobanken in stand houden.
[gerequireerde] is met ingang van 1 september 1984 krachtens een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd in dienst getreden van Rabo Hage-Beek en was laatstelijk als reismedewerkster werkzaam bij het aan Rabo Hage-Beek verbonden reisbureau. Begin 2003 maakten de Rabobanken, waaronder Rabo Hage-Beek, collectief intern bekend dat Rabobank Nederland, de overkoepelende organisatie van de Rabobanken in Nederland, had besloten dat de activiteit reizen zou worden beëindigd omdat deze niet langer als core-business werd gezien, alsmede omdat de resultaten van die activiteit negatief waren. Rabobank Nederland is op zoek gegaan naar kandidaten om de reisactiviteiten van de verschillende Rabobanken, waaronder Rabo Hage-Beek, over te nemen, zodat de werkgelegenheid van de medewerkers reizen zo veel mogelijk behouden kon worden.
Bij memo d.d. 21 maart 2003 is aan de medewerkers van Rabo Hage-Beek medegedeeld dat, zo sprake zou zijn van verkoop van de reisactiviteit, de daarbij betrokken medewerkers over zouden gaan naar de koper met behoud van Rabobank-arbeidsvoorwaarden voor bepaalde tijd. Daarbij is voorts aangegeven dat, nu de koper die arbeidsvoorwaarden niet zou willen betalen, de betrokken Rabobanken een suppletie zouden betalen.
Bij memo d.d. 16 april 2003 heeft Rabo Hage-Beek aan haar medewerkers reizen bericht dat het advies van Rabobank Nederland luidde dat ook de reisactiviteiten van Rabo Hage-Beek voor verkoop in aanmerking kwamen zodat het lokale besluitvormingsproces in werking zou treden. Aan de medewerkers van de afdeling reizen van Rabo Hage-Beek, onder wie [gerequireerde], is verzocht aan te geven of zij mee wilden doen aan een overgang van de reisactiviteiten naar een koper.
‘Vgl. prod. 3 bij inleidende dagvaarding.’
Bij memo d.d. 22 april 2003 hebben de medewerkers van de afdeling reizen aan Rabo Hage-Beek bericht dat zij nog over onvoldoende informatie beschikten om op dat moment al een keuze te maken.
Rabobank Nederland heeft met de vakbonden een sociaal plan opgesteld teneinde de gevolgen bij de verkoop van een reisbureau voor de betrokken medewerkers te verzachten. Dat sociaal plan ging ervan uit dat, nu de (beoogde) verkrijger van de reisbureaus, de reisorganisatie Globe — Globe —, niet geconfronteerd kon worden met een niveau van arbeidsvoorwaarden dat ver zou uitstijgen boven dat van zijn bestaande personeel, de betrokken medewerkers voor de overgang naar Globe akkoord dienden te gaan met een nieuw pakket arbeidsvoorwaarden, aangevuld met een compensatiebedrag om het verschil in arbeidsvoorwaarden gedurende een bepaalde periode te overbruggen.
Op 25 juni 2003 zijn centraal twee voorlichtingsbijeenkomsten voor de medewerkers reizen gehouden over de overname. Bij die bijeenkomsten, waarbij volgens Rabo Hage-Beek volledige en deugdelijke informatie is verstrekt over de (rechtspositionele) gevolgen van de overgang en de terzake geldende regels, was een medewerkster van de rechtsbijstandsverzekeraar Interpolis namens een aantal betrokken werknemers aanwezig. Deze medewerkster van Interpolis heeft vervolgens een schriftelijk advies uitgebracht aan die werknemers omtrent hun rechtspositie bij een overname van de reisactiviteiten. In cassatie moet er vanuit worden gegaan dat de raadsman van [gerequireerde] van dat advies — dat als productie 1 bij conclusie van antwoord in het geding is gebracht — kennis heeft genomen.
Bij brief d.d. 11 juli 2003 heeft Rabobank Nederland een hernieuwd Sociaal Plan Reizen aan de betrokken medewerkers voorgelegd. In dat sociaal plan is onder meer vermeld dat indien de reisactiviteiten niet zouden worden overgedragen, maar worden gestopt, het Addendum Sociaal Statuut uit de Rabobank CAO van toepassing zou zijn, en dat wanneer een reisbureau zou worden verkocht aan een externe reisorganisatie de medewerkers bij een verkoop van rechtswege mee zouden overgaan, nu ‘dit is geregeld in de Wet Overgang Onderneming.’ In het sociaal plan werd voorts aangegeven dat daarbij een aanpak was gekozen waarin de medewerkers een arbeidsovereenkomst en nieuwe arbeidsvoorwaarden aangeboden kregen door de beoogde koper Globe en bovendien in aanmerking kwamen voor een door hun voormalige werkgever — in het geval van [gerequireerde]: Rabo Hage-Beek — te betalen compensatieregeling om het verschil in arbeidsvoorwaarden gedurende een bepaalde periode te overbruggen. Het sociaal plan vermeldde voorts dat medewerkers reizen tot 1 september 2003 de tijd hadden om naar een andere functie binnen Rabobank te zoeken en dat een werknemer er ook voor kon kiezen om niet mee over te gaan naar Globe en in plaats daarvan na het moment van de overgang nog twee maanden in dienst te blijven van de betreffende Rabobank, om onder begeleiding te zoeken naar een functie elders. Na die twee maanden zou het dienstverband dan onder toekenning van een vergoeding van twee maandsalarissen worden beëindigd.
Nadat te weinig leden van de betrokken vakbonden voor het sociaal plan hadden gestemd, heeft Rabobank Nederland eenzijdig een Collectieve Regeling Reizen vastgesteld. Daarbij is de compensatieregeling voor werknemers die wilden overgaan naar Globe ingrijpend verhoogd.
Uiteindelijk heeft Rabo Hage-Beek aan [gerequireerde] bij brief d.d. 1 augustus 2003 in de kern genomen de keuze voorgehouden om ofwel
- (i)
in dienst te treden bij Globe onder toekenning door Rabo Hage-Beek van een compensatiebedrag, ofwel
- (ii)
om niet bij Globe in dienst te treden maar nog twee maanden in dienst te blijven bij Rabo Hage-Beek om te zoeken naar een andere functie binnen of buiten de Rabobank, waarna het dienstverband onder toekenning van een vergoeding van 2 bruto maandsalarissen zou eindigen. Tot slot is [gerequireerde] er in de brief d.d. 1 augustus 2003 op gewezen dat zij er ook
- (iii)
voor kon kiezen om geen van de hiervoor met (i) en (ii) aangeduide keuzes te maken en dat, bij gebreke van een dergelijke keuze, het reisbureau waar zij werkte in het geheel niet zou worden overgedragen aan Globe.
[gerequireerde] heeft op 3 september 2003 door middel van ondertekening van de brief d.d. 1 augustus 2003 haar keuze voor een overgang naar Globe onder toekenning van een compensatiebedrag kenbaar gemaakt en is op 1 november 2003 bij Globe in dienst getreden. Tussen partijen is in deze procedure in confesso dat de overgang van de reisactiviteiten van Rabo Hage-Beek naar Globe is aan te merken als overgang van onderneming in de zin van de artt. 7:662 BW e.v.
[gerequireerde] stelt zich in deze procedure op het standpunt dat Rabo Hage-Beek in het kader van de overname van haar reisactiviteiten door Globe ten opzichte van [gerequireerde] heeft gehandeld in strijd met art. 7:611 BW. Ter onderbouwing van haar stelling dat Rabo Hage-Beek niet als goed werkgeefster zou hebben gehandeld, heeft [gerequireerde] — voorzover in cassatie nog van belang — zowel aangevoerd dat zij door Rabo Hage-Beek onvoldoende en rechtens onjuist zou zijn geïnformeerd over haar rechtspositie bij de voornoemde overname, als dat Rabo Hage-Beek ongeoorloofde druk op haar zou hebben uitgeoefend om een voorstel tot wijziging van haar arbeidsvoorwaarden te accepteren met een beroep op onderlinge solidariteit van werknemers. [gerequireerde] vordert op grond van het voorgaande zowel
- (a)
een verklaring voor recht dat Rabo Hage-Beek heeft gehandeld in strijd met art. 7:611 BW als
- (b)
veroordeling van Rabo Hage-Beek om aan haar een schadevergoeding te betalen van EUR 12.000,-.
Bij vonnis van 13 oktober 2004 heeft de Rechtbank Breda, sector kanton, locatie Breda — de Kantonrechter — de vorderingen van [gerequireerde] afgewezen. [gerequireerde] heeft tijdig hoger beroep ingesteld tegen dat vonnis. Bij arrest van 10 januari 2006 heeft het Gerechtshof te 's‑Hertogenbosch — het Hof — het vonnis van de Kantonrechter vernietigd, de hiervoor met (b) aangeduide vordering af- en de met (a) aangeduide vordering toegewezen. Daartoe heeft het Hof in rov. 4.6 van zijn arrest het navolgende overwogen, waarbij de verschillende alinea's van de betreffende rechtsoverweging in het onderstaande citaat gemakshalve zijn doorgenummerd:
1
‘4.6
Het hof oordeelt als volgt.
2
Uit de onder de vaststaande feiten opgesomde citaten in de berichten en mededelingen van de Rabobank aan de medewerkers van de afdeling reizen blijkt dat Rabobank op zijn minst genomen versluierde informatie heeft gegeven aan de niet-juridisch geschoolde medewerkers omtrent hun rechtspositie bij de overgang van een deel van de onderneming.
3
In de desbetreffende passages wordt wel melding gemaakt van het feit dat de Wet Overgang Onderneming van toepassing is, dat in beginsel de Rabo-arbeidsvoorwaarden blijven gelden doch daarmee wordt mede gezien de overige verstrekte informatie niet (volledig) aangegeven wat de juridische gevolgen zijn.
4
De door Rabobank als productie 1 bij conclusie van antwoord overgelegde, ongedateerde en niet van een naam of ondertekening voorziene brief die zou zijn van de rechtsbijstandverzekering geeft weliswaar juridische voorlichting, welke brief [gerequireerde] niet rechtstreeks heeft ontvangen (bij gelegenheid van het pleidooi in hoger beroep heeft de raadsman van [gerequireerde] medegedeeld kennis te hebben genomen van die brief), doch een dergelijke voorlichting via de rechtsbijstandverzekeraar laat onverlet dat Rabobank als werkgeefster in de toegezonden schriftelijke informatie voldoende opening van zaken en duidelijkheid over de te maken keuzes dient te verschaffen.
5
Rabobank legt in de brief van 1 augustus 2003 aan de medewerkers twee mogelijkheden voor waarbij de rechtspositie bij overgang van (een deel van) de onderneming en de keuze voor het niet mee overgaan en de desbetreffende gevolgen niet volledig worden weergegeven.
6
In dat laatste geval zou Rabobank immers via de nationale regels bij het sluiten van de afdeling reizen toestemming voor ontslag hebben moeten aanvragen c.q. ontbinding van de arbeidsovereenkomst hebben moeten verzoeken aan de rechter.
7
In ieder geval kan Rabobank niet volhouden dat het niet op haar weg lag om volledige en objectieve voorlichting te geven omdat [gerequireerde] zelf juridische bijstand had. In een situatie als deze ligt het op de weg van de werkgever om aan de medewerkers die zijn betrokken bij een verkoop of de sluiting van de verkooppunten reizen een volledige voorlichting te geven omtrent hun rechtspositie en de geldende wettelijke bepalingen bij overgang van een deel van de onderneming en de desbetreffende CAO-wetgeving.
8
De stelling dat Rabobank voor een lastige keuze stond en in overleg met de vakbonden heeft gekozen voor het behoud van werkgelegenheid, maakt zulks niet anders. Het is aan de Rabobank om een en ander duidelijk en volledig te communiceren en de desbetreffende werknemers voor te lichten omtrent alle mogelijkheden en gevolgen bij het wel en niet doorgaan van de verkoop van het reisbureau bij de betreffende bank.
9
Ook bij een volledige informatie zou het aan de werknemers zijn om een keuze te maken bij afweging van alle beschikbare gegevens. Deze verplichting om informatie te verstrekken is ook expliciet in art. 7:665a BW voor de werkgever opgenomen.
10
Gezien het boven overwogene komt het Hof tot de slotsom dat Rabobank onvolledige en deels onjuiste informatie heeft gegeven aan de betrokken werkneemster omtrent haar rechtspositie bij de verkoop van de afdeling reizen aan Globe zowel in het voortraject als in de brief van 1 augustus 2003 en haar onder druk heeft gezet om één van de daarin geformuleerde keuze's te maken, waarbij bovendien druk is uitgeoefend door te wijzen op de solidariteit tegenover de andere medewerkers van de betreffende afdeling. Daarmee is de algemene norm van goed werkgeverschap en genoemde norm omtrent het verschaffen van informatie geschonden.
11
Rabobank heeft derhalve niet voldaan aan haar verplichting zich te gedragen als een goed werkgeefster.
12
De door Rabobank overigens aangevoerde omstandigheden, zoals de bedrijfseconomische motieven voor de verkoop, de onmogelijkheid om een koper te vinden die de bij Rabobank geldende arbeidsvoorwaarden in acht blijft nemen, en andere bedrijfseconomische, technische en organisatorische redenen leiden niet tot een ander oordeel.
13
Zij zouden slechts een rol (kunnen) spelen bij een ontslag- of ontbindingsprocedure volgens de nationale regels. Hetgeen Rabobank meer of anders heeft aangevoerd leidt niet tot een ander oordeel. (…)
16
Het in eerste aanleg gedane specifieke bewijsaanbod van Rabobank wordt als niet meer relevant verworpen.’
Onderdeel 1
Subonderdeel la
In de zevende alinea van rov. 4.6, gelezen in samenhang met de tweede volzin van de achtste alinea van rov. 4.6, ligt besloten het rechtens onjuiste oordeel van het Hof dat het beginsel van goed werkgeverschap als verankerd in art. 7:611 BW meebrengt dat een werkgever indien hij (een deel van) zijn onderneming op de voet van de artt. 7:662 BW e.v. overdraagt, (steeds) gehouden is om de werknemer(s) die bij die overgang betrokken zijn, volledige en objectieve voorlichting te geven omtrent
- (a)
alle mogelijkheden en gevolgen bij het wel en niet doorgaan van de overgang, alsmede omtrent
- (b)
de rechtspositie van de werknemers en de geldende wettelijke bepalingen bij overgang van onderneming en de desbetreffende CAO-wetgeving
. Een dermate vergaande algemene en ongeclausuleerde informatieverplichting voor de werkgever bij een overgang van onderneming volgt niet uit het bepaalde in art. 7:611 BW en verdraagt zich ook niet met het aan het Nederlandse recht ten grondslag liggende uitgangspunt dat een ieder — en dus ook een bij een overgang van onderneming betrokken werknemer — wordt geacht zelf de wet te kennen.
Anders dan het Hof in de zevende en achtste alinea van rov. 4.6 klaarblijkelijk heeft aangenomen, rust op de werkgever bij een overgang van onderneming in de zin van de artt. 7:662 BW e.v. niet, althans niet per definitie, op grond van art. 7:611 BW een ongeclausuleerde en algemene verplichting om volledige en objectieve voorlichting te geven omtrent
- (a)
alle mogelijkheden en gevolgen bij het wel en niet doorgaan van de overgang, alsmede omtrent
- (b)
de rechtspositie van de werknemers en de geldende wettelijke bepalingen bij overgang van onderneming en de desbetreffende CAO-wetgeving
, maar hangt het bij een dergelijke overgang (van een deel) van een onderneming daarentegen af van een afweging van alle omstandigheden van het geval, zoals onder meer de omstandigheid of de werknemers beschikken over rechtsgeleerde bijstand, de omvang van de onderneming van de werkgever, de bij de werknemers reeds beschikbare informatie en de complexiteit van de transactie in het kader waarvan de overgang plaatsvindt, of, en zo ja: in welke mate, een werkgever op grond van het bepaalde in art. 7:611 BW aan zijn werknemers informatie moet verschaffen omtrent hun rechtpositie, de geldende wettelijke bepalingen en de gevolgen bij het wel en niet doorgaan van de overgang. Die juiste maatstaf heeft het Hof klaarblijkelijk uit het oog verloren in rov. 4.6.
Nu het bij een overgang (van een deel) van een onderneming afhangt van een afweging van alle omstandigheden van het geval of, en zo ja: in welke mate, een werkgever op grond van het bepaalde in art. 7:611 BW aan zijn werknemers informatie moet verschaffen omtrent hun rechtpositie, de geldende wettelijke bepalingen en de gevolgen bij het wel en niet doorgaan van de overgang, getuigt eveneens van een onjuiste rechtsopvatting het in de twaalfde en dertiende alinea van rov. 4.6 besloten liggende oordeel van het Hof dat de in de twaalfde alinea door het Hof gerelateerde omstandigheden die door Rabo Hage-Beek zijn aangevoerd — zoals de bedrijfseconomische motieven voor de verkoop, de onmogelijkheid om een koper te vinden en andere technische, bedrijfsecononomische en organisatorische omstandigheden — geen rol kunnen spelen bij de beoordeling hoeveel informatie Rabo Hage-Beek gehouden was aan werknemers als [gerequireerde] te verschaffen (nu deze volgens het Hof slechts kunnen meewegen bij een ontslag- of ontbindingsprocedure).
Omstandigheden als door Rabo Hage-Beek aangevoerd en door het Hof in de twaalfde alinea van rov. 4.6 gerelateerd, behoren, indien aangevoerd, wel degelijk te worden meegewogen bij de beoordeling hoe ver de informatieverplichting van de werkgever bij een overgang van onderneming als bedoeld in de artt. 7:662 BW e.v. strekt. Ten onrechte heeft het Hof de in de twaalfde alinea van rov. 4.6 genoemde omstandigheden dan ook buiten beschouwing gelaten bij die afweging.
Subonderdeel 1b
In de laatste volzin van de zevende alinea van rov. 4.6 heeft het Hof beslist dat het in gevallen als de overgang van de reisactiviteiten van Rabo Hage-Beek naar Globe op de weg ligt van de werkgever om niet alleen volledige voorlichting te geven aan de betrokken werknemers omtrent de geldende wettelijke bepalingen bij overgang van een deel van de onderneming, maar ook over ‘de desbetreffende CAO-wetgeving’. Het Hof heeft met het gebruik van de vage terminologie ‘de desbetreffende CAO-wetgeving’, die een vaste juridische betekenis ontbeert, onvoldoende inzicht geboden in de wettelijke bepalingen waarover Rabo Hage-Beek [gerequireerde] (volgens het Hof) zou hebben moeten informeren, zodat de beslissing van het Hof ook op dit punt onbegrijpelijk is.
Onderdeel 2
Subonderdeel 2a
Blijkens de negende alinea van rov. 4.6 heeft het Hof zijn beslissing dat een werkgever bij een mogelijke overdracht van een bedrijfsonderdeel op de voet van de artt. 7:662 BW e.v. gehouden is om een ‘volledige voorlichting’ te geven omtrent ‘alle mogelijkheden en gevolgen bij het wel en niet doorgaan van de verkoop’ van het betreffende bedrijfsonderdeel, mede gebaseerd op het bepaalde In art. 7:665a BW. Indien die beslissing van het Hof aldus moet worden begrepen dat uit art. 7:665a BW voortvloeit dat een werkgever op grond van art. 7:611 BW gehouden is om zijn werknemers volledig te informeren omtrent hun rechten bij een voorgenomen overgang van (een deel van een) onderneming, ongeacht of in (dat deel van) die over te dragen onderneming een ondernemingsraad of personeelsvertegenwoordiging is ingesteld — zodat het Hof ook om die reden in het bestreden arrest niet heeft vastgesteld of bij Rabo Hage-Beek een ondernemingsraad of personeelsvertegenwoordiging was ingesteld — getuigt die beslissing van een onjuiste rechtsopvatting. Zulks omdat art. 7:665a BW de werkgever nu juist slechts indien in een onderneming geen ondernemingsraad, noch een personeelsvertegenwoordiging, is ingesteld, verplicht om de werknemers die betrokken zijn bij een overgang van die onderneming tijdig in kennis te stellen van onder meer de juridische, economische, en sociale gevolgen van de overgang voor de werknemers, en de ten aanzien van de werknemers overwogen maatregelen.
Zo het Hof in de negende alinea van rov. 4.6 niet mocht hebben miskend dat uit art. 7:665a BW slechts een verplichting voor de werkgever voortvloeit om zijn werknemers te informeren omtrent de gevolgen van een (mogelijke) overgang van onderneming in de zin van de artt. 7:662 BW e.v. indien in die onderneming geen ondernemingsraad of een personeelsvertegenwoordiging is ingesteld, is onbegrijpelijk hoe het Hof dan tot de beslissing is gekomen dat art. 7:665a BW in het onderhavige geval van toepassing is, nu het Hof, als gezegd, in het bestreden arrest niets heeft vastgesteld omtrent de afwezigheid van een ondernemingsraad en/of een personeelsvertegenwoordiging binnen Rabo Hage-Beek en de stukken van het geding er veeleer op wijzen dat (daar) wel een ondernemingsraad was ingesteld (vgl. productie 2 bij inleidende dagvaarding).
Subonderdeel 2b
In de tweede volzin van de negende alinea van rov. 4.6, gelezen in samenhang met de laatste volzin van de daaraan voorafgaande achtste alinea van rov. 4.6, ligt besloten het kennelijke oordeel van het Hof dat uit art. 7:665a BW voor de werkgever mede een verplichting volgt om de werknemers bij een (mogelijke) overgang van onderneming volledig voor te lichten omtrent alle mogelijkheden en gevolgen bij het niet doorgaan van de overdracht van een (bepaald onderdeel van) een onderneming. Die beslissing van het Hof is onjuist, omdat art. 7:665a BW de werkgever er slechts toe verplicht om informatie te verschaffen over de gevolgen die intreden wanneer een overgang van onderneming wel doorgang vindt.
Subonderdeel 2c
In de laatste volzin van de tiende alinea van rov. 4.6 heeft het Hof overwogen dat Rabo Hage-Beek ‘genoemde norm omtrent het verschaffen van informatie geschonden’ heeft. Klaarblijkelijk doelt het Hof daarmee op de in de negende alinea genoemde norm van art. 7:665a BW. Het Hof heeft evenwel in het bestreden arrest in het midden gelaten of bij Rabo Hage-Beek een ondernemingsraad of personeelsvertegenwoordiging was ingesteld. Indien het Hof heeft gemeend om dat in het midden te kunnen laten, omdat — naar het oordeel van het Hof — Rabo Hage-Beek de norm van art. 7:665a BW heeft geschonden, ongeacht of bij haar een ondernemingsraad of personeelsvertegenwoordiging is ingesteld, getuigt die beslissing van een onjuiste rechtsopvatting. De informatieverplichting als verankerd in art. 7:665a BW geldt immers slechts indien in de over te dragen onderneming geen ondernemingsraad of personeelsvertegenwoordiging is ingesteld. Indien het Hof bij zijn beslissing in de laatste volzin van de tiende alinea van rov. 4.6 niet mocht hebben miskend dat de norm van art. 7:665a BW slechts door Rabo Hage-Beek geschonden kan zijn indien daar geen ondernemingsraad of personeelsvertegenwoordiging is ingesteld, is zijn oordeel dat van schending van die bepaling sprake is, onbegrijpelijk. Het Hof heeft immers in het bestreden arrest niet vastgesteld dat bij Rabo Hage-Beek geen ondernemingsraad of personeelsvertegenwoordiging is ingesteld en de stukken van het geding wettigen veeleer de conclusie dat juist wel een ondernemingsraad is ingesteld (vgl. productie 2 bij inleidende dagvaarding).
Onderdeel 3
In rov. 4.6 ligt niet alleen besloten dat het Hof van mening is dat het beginsel van goed werkgeverschap als verankerd in art. 7:611 BW meebrengt dat een werkgever die voornemens is om (een deel van) zijn onderneming over te dragen, gehouden is om de daarbij betrokken werknemers volledige voorlichting te geven omtrent hun rechtspositie, de terzake geldende wettelijke bepalingen, en alle gevolgen bij het wel en niet doorgaan van de overgang, maar ook om die informatie schriftelijk te verstrekken. Dat door het Hof aangenomen schriftelijkheidsvereiste ligt niet alleen besloten in de vierde alinea van rov. 4.6 waarin het Hof heeft overwogen dat ‘Rabobank als werkgeefster in de toegezonden schriftelijke informatie’ opening van zaken en duidelijkheid over de te maken keuzes dient te verschaffen, maar vindt met name (ook) bevestiging in de zestiende alinea van rov. 4.6. In die alinea heeft het Hof immers het in eerste aanleg door Rabo Hage-Beek gedane bewijsaanbod als ‘niet meer relevant’ verworpen. Kennisname van het bewijsaanbod als gedaan bij conclusie van antwoord onder 63. leert dat Rabo Hage-Beek heeft aangeboden te bewijzen dat de medewerkers tijdens een bijeenkomst op 25 juni 2003 goed zijn voorgelicht over hun (rechts)positie. Bij memorie van antwoord in appèl heeft Rabo Hage-Beek dat bewijsaanbod nog eens uitdrukkelijk herhaald (vgl. memorie van antwoord sub 51). In het feit dat het Hof het door Rabo Hage-Beek gedane bewijsaanbod als ‘niet relevant’ terzijde heeft geschoven, ligt besloten dat het Hof van mening is dat mondeling tijdens een informatiebijeenkomst aan werknemers omtrent hun rechtspositie bij overgang van onderneming verschafte informatie ‘niet relevant’ is voor de beoordeling of die werkgever heeft voldaan aan zijn informatieverplichting uit hoofde van het beginsel van goed werkgeverschap. Die beslissing is rechtens onjuist. Niet valt in te zien waarom mondeling aan werknemers verschafte informatie niet zou mogen meewegen bij de beoordeling of een werkgever zijn werknemers voldoende heeft geïnformeerd. Het voorgaande brengt ook met zich dat het Hof het bewijsaanbod zijdens Rabo Hage-Beek op rechtens onjuiste gronden heeft gepasseerd, aangezien dat bewijsaanbod wel degelijk terzake dienende — alsmede voldoende gespecificeerd — was en dus gehonoreerd had moeten worden.
Onderdeel 4
De beslissing van het Hof dat Rabo Hage-Beek heeft gehandeld in strijd met het in art. 7:611 BW verankerde beginsel van goed werkgeverschap, berust mede op de overweging van het Hof in de tiende alinea van rov. 4.6 dat Rabo Hage-Beek druk heeft uitgeoefend op [gerequireerde] ‘door te wijzen op de solidariteit tegenover de andere medewerkers van de betreffende afdeling.’
Subonderdeel 4a
Voorzover de beslissing van het Hof dat Rabo Hage-Beek heeft gehandeld in strijd met het In art. 7:611 BW verankerde beginsel van goed werkgeverschap daarop berust dat Rabo Hage-Beek [gerequireerde] heeft gewezen op de solidariteit tegenover de andere medewerkers van de betreffende afdeling en aldus druk op haar heeft uitgeoefend, is die beslissing onvoldoende gemotiveerd, nu het Hof in rov. 4.6 op geen enkele wijze heeft gemotiveerd wanneer of hoe Rabo Hage-Beek zou hebben gewezen op de solidariteit tussen de medewerkers en hoe daarmee druk zou zijn uitgeoefend.
Subonderdeel 4b
Indien het ervoor gehouden moet worden dat de beslissing van het Hof dat Rabo Hage-Beek [gerequireerde] heeft gewezen op de solidariteit tegenover de andere medewerkers van haar afdeling, wel voldoende is gemotiveerd, getuigt de beslissing van het Hof dat zulks in het licht van art. 7:611 BW ontoelaatbare druk zijdens Rabo Hage-Beek oplevert, van een onjuiste rechtsopvatting. Uit art. 7:611 BW volgt immers niet alleen dat een werkgever zich als goed werkgever zal moeten opstellen, maar ook dat een werknemer zich als goed werknemer dient te gedragen. Die laatste verplichting brengt niet alleen met zich dat de werknemer zich in het algemeen de gerechtvaardigde belangen van de werkgever zal moeten aantrekken, maar ook dat hij in beginsel gehouden is om bij zijn handelen de belangen van andere medewerkers van zijn afdeling mee te wegen. Dat geldt des te sterker nu de belangen van die andere werknemers ook — zij het indirect — zijn aan te merken als belangen van de werkgever, nu laatstgenoemde, als goed werkgever, gehouden is om voor de belangen van al zijn werknemers zorg te dragen en op te komen. De verplichting van de werknemer om rekening te houden met de belangen van andere werknemers — en om in dat opzicht dus ook ‘solidariteit’ te betrachten — vloeit dus, anders gezegd, ook voort uit de verplichting van die werknemer om bij zijn doen en laten als ‘goed werknemer’ rekening te houden met de belangen van zijn werkgever. In het licht van een en ander getuigt de beslissing van het Hof dat Rabo Hage-Beek niet als goed werkgever zou hebben gehandeld door [gerequireerde] op (haar) solidariteit(sverplichting) tegenover de andere medewerkers van de afdeling te wijzen, dan ook van een onjuiste rechtsopvatting. Het Hof heeft met die beslissing klaarblijkelijk miskend dat zulks Rabo Hage-Beek, zowel gelet op haar uit art. 7:611 BW voortvloeiende zorgplicht voor andere werknemers, als gelet op het uit diezelfde bepaling voor [gerequireerde] voortvloeiende vereiste van goed werknemerschap, in beginsel vrijstond. Zo het Hof niet mocht hebben miskend dat het Rabo Hage-Beek gelet op het bepaalde in art. 7:611 BW in beginsel vrij stond om [gerequireerde] te wijzen op de solidariteit jegens andere medewerkers van haar afdeling, heeft het Hof onvoldoende gemotiveerd waarom zich in het onderhavige geval bijzondere omstandigheden voordeden die maakten dat het wijzen op die solidariteit in afwijking van dat uitgangspunt toch strijdig was met art. 7:611 BW. Evenmin heeft het Hof in dat geval voldoende gemotiveerd waarom door het wijzen op die solidariteit in het licht van art. 7:611 BW ontoelaatbare druk zou zijn uitgeoefend.
En:
op grond van voorgaand middel te horen concluderen da het de Hoge Raad behage het arrest waarvan beroep te vernietigen met zodanige verdere beslissing als de Hoge Raad geraden voorkomt, kosten rechtens.
De kosten dezes zijn voor mij, deurwaarder, EUR [71,32]
deurwaarder