NJ 1959, 548
Ongerechtvaardigde verrijking. Bronnen der verbintenis. Bouwen op eens anders grond in opdracht van den huurder.
HR 30-01-1959, ECLI:NL:HR:1959:AI1600, m.nt. D.J. Veegens (Quint/Te Poel)
- Instantie
Hoge Raad (Civiele kamer)
- Datum
30 januari 1959
- Magistraten
Donner, Boltjes, De Jong, Dubbink, Petit
- Zaaknummer
[1959-01-30/NJ_80165]
- Conclusie
A-G Loeff
- Noot
D.J. Veegens
- LJN
AI1600
- Roepnaam
Quint/Te Poel
- Folio weergave
- Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
- JCDI
JCDI:ADS49857:1
- Vakgebied(en)
Onbekend (V)
Fiscaal ondernemingsrecht (V)
Verbintenissenrecht (V)
Ruimtelijk bestuursrecht (V)
Archief (V)
Belastingrecht algemeen / Algemeen
Huurrecht (V)
- Brondocumenten
ECLI:NL:HR:1959:AI1600, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 30‑01‑1959
- Wetingang
BW art. 658; BW art. 659; BW art. 1269; BW art. 1388; BW art. 1395; BW art. 1400; BW art. 1603
Essentie
Ongerechtvaardigde verrijking. Bronnen der verbintenis. Bouwen op eens anders grond in opdracht van den huurder.
Samenvatting
Het B. W. houdt niet den algemenen regel in, dat op dengene die zonder wettigen grond ten koste van het vermogen van een ander is verrijkt, een verbintenis rust om dien ander schadeloos te stellen tot het bedrag waarmede hij is verrijkt.
Uit art. 1269B. W., bepalende dat verbintenissen ontstaan of uit overeenkomst of uit de wet, volgt niet, dat elke verbintenis die niet uit overeenkomst voortvloeit, rechtstreeks op enig wetsartikel moet steunen. De woorden ‘uit de wet’ zijn aldus te verstaan, dat ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.