Einde inhoudsopgave
Bevrijdende verweren (BPP nr. XXII) 2023/383
383 Openbare orde
H.W.B. thoe Schwartzenberg, datum 27-01-2023
- Datum
27-01-2023
- Auteur
H.W.B. thoe Schwartzenberg
- JCDI
JCDI:ADS691434:1
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
Voetnoten
Voetnoten
Bepalingen van openbare orde zijn regels van dwingend recht waarvan partijen niet mogen afwijken (Asser Procesrecht/Van Schaick 2 2022/100 en Snijders/Wendels 2009/234).
Snijders is van mening dat regels van openbare orde slechts behoeven te worden toegepast op de ten processe gebleken feiten; dat betekent dat de rechter niet buiten de hem gebleken feiten hoeft te onderzoeken of er sprake is van strijd met de openbare orde (Snijders 2008a, p. 544 e.v.); anders Lewin 2011.
Bijv. HR 22 december 2000, ECLILNL:HR:2000:AA9137, NJ 2001/66.
HR 9 januari 1970, ECLI:NL:HR:1970:AC0675, NJ 1970/342 met nt. D.J. Veegens. Zie ook Snijders (red.), Klaassen, Krans & Meijer 2022/45, 47 en 49 en A-G L.A.D. Keus vóór HR 16 januari 2009, ECLI:NL:HR:2009:BG3582, NJ 2009/54 (Gem. Heerlen/Whizz Croissanterie).
Op deze kwestie ga ik in het kader van de openbare orde niet verder in; wel in het kader van de onderzoeksplicht bij het Europees consumentenrecht (nr. 384).
HR 10 oktober 2008, ECLI:NL:HR:2008:BD5988, NJ 2008/540 (Veltmaat/Rabobank) en HR 11 december 2015, ECLI:NL:HR:2015:3568, r.o. 3.5.1 en 3.5.9, NJ 2017/59 met nt. Jac. Hijma (Wijnen Bouw/Muller).
HR 28 januari 2011, ECLI:NL:HR:2011:BO7122, NJ 2011/167 met nt. P. van Schilfgaarde r.o. 3.8 (Staalbankiers/Elko). Een norm van openbare orde strekt tot bescherming van algemene belangen en overstijgt de individuele belangen van partijen. In appel zal de rechter dus ook buiten de grieven om moeten gaan. Zie ook HR 8 november 2019, ECLI:NL:HR:2019:1731, NJ 2020/305 met nt. H.J. Snijders (St. Intermaris).
De openbare orde speelt in ieder geval een rol in personen- en familiezaken (Boek 1 en 4), in faillissementsprocedures en het procesrecht. Een algemeen verbindend verklaarde CAO is van openbare orde, eveneens de regels van verkrijgende verjaring (MvA II, Parl. Gesch. Boek 3 BW, p. 415 e.v.). Zie Asser Procesrecht/Van Schaick 2 2022/100.
H.B. Krans in zijn noot bij HR 1 juni 2018, ECLI:NL:HR:2018:818, NJ 2020/406 (Rabobank/X).
Vgl. HR 11 december 2015, ECLI:NL:HR:2015:3568, NJ 2017/59 met nt. Jac. Hijma (Wijnen Bouw/Muller), Hartkamp 2007a, p. 21 en 22 en Asser/Sieburgh 6-III 2022/311 en 345.
Noot H.B. Krans onder HR 1 juni 2018, ECLI:NL:HR:2018:818, NJ 2020/406 (Rabobank/X; afvloeiingsregeling voor een bankdirecteur); MvV 2018/10.3 met nt. P.W. den Hollander. Zie ook Asser/Sieburgh 6-III 2018/330 en S.A.M. de Loos-Wijker, in: GS Vermogensrecht, titel 2 Boek 3 BW, aant. 19.4.2.2 en 19.5.2.1.
Zie ook Lock 2019a/7.4.
Zie ook Van der Wiel 2004/4.2.3.3 en Knigge 2012/4.4.3. Zie bijv. HR 10 februari 2017, ECLI:NL:HR:2017:210, NJ 2017/101 (Beers/Dexia), A-G M.H. Wissink randnr. 2.8-2.13 (contrair), JBPr 2017/24 met nt. F.J.P. Lock.
Asser 2015 Preadvies, p. 348 en Lock 2019a/7.4.
Ook art. 7:902 BW verwijst naar dit onderscheid: een vaststelling in strijd met gewoon-dwingend recht is geoorloofd; is de vaststelling in strijd met de goede zeden of openbare orde (superdwingend recht) dan is deze vaststelling nietig. Zie ook Meijer & Ernste 2015, p. 96 rechter kolom.
Aan de beperkingen van art. 24 Rv is de rechter niet gebonden indien het gaat om toepassing van recht van openbare orde (een rechtsregel waarover partijen niet de vrije beschikking hebben, ook wel superdwingend recht genoemd).1 Betreft een kwestie de openbare orde, dan moet de rechter een feit dat in een contradictoir geding is gebleken2 maar die partijen niet als feitelijke grond hebben aangevoerd,3 aan zijn beslissing ten grondslag leggen en daaraan rechtsgevolgen verbinden.4 Uit art. 25 Rv wordt ook wel afgeleid dat de rechter recht van openbare orde ambtshalve buiten de grenzen van de rechtsstrijd moet toepassen.5 In dat geval moet de rechter aan bepalingen van openbare orde ambtshalve toetsen, ook als deze beoordeling niet past binnen de rechtsstrijd zoals partijen die hebben ingericht.6 De rechter moet op een dergelijke rechtsregel uit eigen beweging acht slaan, ook indien verweerder de door eiser gestelde feiten niet heeft betwist. Het is evenmin vereist dat verweerder de door de rechter toegepaste grond voor afwijzing van de vordering aan zijn bevrijdend verweer ten grondslag heeft gelegd. Als criterium voor het begrip openbare orde kan worden beschouwd of het algemeen belang bij de handhaving van een rechtsregel is gemoeid en indien dit het geval is of het algemeen belang van zo fundamenteel gewicht is dat de partijautonomie daarvoor moet wijken.7 De partijautonomie op het terrein van openbare orde is door de wetgever ingedamd. Handhaving van normen die van fundamenteel gewicht zijn kan niet (alleen) aan partijen worden overgelaten. Zo vaak aanvaarding van de stellingen zou leiden tot een rechtsgevolg dat niet ter vrije bepaling van partijen staat mag de rechter ook desgewenst bewijs opdragen (art. 149 lid 1 tweede volzin BW slot). Het begrip openbare orde is moeilijk te omgrenzen.8 Voor feitenrechters is het niet eenvoudig om te bepalen of een dwingendrechtelijke bepaling van openbare orde is.9 Niet alle dwingend recht is van zo fundamentele betekenis dat het als recht van openbare orde moet worden aangemerkt.10 Zo rechtvaardigt “het predikaat zwaarwegende belangen [in art. 1:125 lid 2 Wft] niet zonder meer de conclusie dat de bepaling ook van openbare orde is. Daarvoor is meer nodig”.11
Nu men van mening kan verschillen of een wettelijke bepaling van openbare orde is, zal de rechter in het kader van hoor en wederhoor de kwestie aan partijen moeten voorleggen als hij ambtshalve toepassing wil geven aan een bepaling van openbare orde. Praktische consequentie van regels die de openbare orde betreffen is dat de rechter niet afhankelijk is van een door verweerder gevoerde exceptie of van een bevrijdend verweer. Is sprake van regels van dwingend recht dat niet van openbare orde is of van regels van regelend recht dan mag de rechter die regels alleen toepassen als daarop een beroep wordt gedaan; 12 de rechter mag dergelijke regels niet buiten de grenzen van de rechtsstrijd van partijen ambtshalve toepassen.13 De rechter mag regels van (gewoon) dwingend recht of regelend recht wel ambtshalve toepassen indien de feitelijke grondslag de mogelijkheid biedt om de rechtsgronden aan te vullen (art. 25 Rv).14 In het materiële recht wordt onderscheid gemaakt tussen regels van openbare orde, regels van (gewoon) dwingend recht en regels van regelend recht; aangenomen wordt dat hetzelfde onderscheid wordt gehanteerd bij het burgerlijk procesrecht.15