Einde inhoudsopgave
De kredietwaardigheidstoets bij kredietverlening aan consumenten (R&P nr. FR19) 2020/4.2.2.3
4.2.2.3 Lagere regelgeving en zelfregulering
Mr. dr. J.M. Meindertsma, datum 01-06-2020
- Datum
01-06-2020
- Auteur
Mr. dr. J.M. Meindertsma
- JCDI
JCDI:ADS209935:1
- Vakgebied(en)
Financieel recht / Bank- en effectenrecht
Financieel recht / Financieel toezicht (juridisch)
Verbintenissenrecht / Overeenkomst
Voetnoten
Voetnoten
Art. 113 – 115ab BGfo Wft. Voor hypothecair krediet is art. 59ab BGfo Wft nog relevant.
Overigens heeft de wetgever al bij de eerste invoering van deze verplichting gewezen op het belang van zelfregulering. Zie Kamerstukken II 1986/87, 19785, nr. 3, p. 29 en 44.
AFM 2006.
Zo is met de NTO gesproken over het gebruik van statistische creditscoringsystemen die volgens de AFM meer aandacht moesten hebben voor de individuele consument, terwijl met de VFN en NVB is gesproken over kredietverlening aan consumenten met hogere of lagere inkomens. Zie AFM 2006, p. 28 – 30.
Volgens het CBb gaat de AFM hiermee uit van een juist uitgangspunt. Zie CBb 19 juli 2013, ECLI:NL:CBB:2013:69, r.o. 5.2 en CBb 28 november 2013, ECLI:NL:CBB:2013:260, r.o. 5.4.
Het ging over kredietverlening aan tweeverdieners. Zie www.afm.nl/nl-nl/nieuws/2012/jan/verruiming-leencapaciteit-tweeverdieners.
Zie bijvoorbeeld Stcrt. 2018, 62895, p. 10 – 12.
Zie hierover Mein 2015, p. 184 – 190.
Hoewel dus kritiek is geleverd op de getailleerde invulling van de norm, geldt tegelijkertijd dat enige mate van detail nodig is om als AFM handhavend te kunnen optreden. Zie hierover Bröring & Cherednychenko 2016.
Aldus Affourtit. Zie Rb. Rotterdam 4 mei 2011, JOR 2011/228, m.nt. V.H. Affourtit.
Zie bijvoorbeeld Boetebesluit ICS 2017, p. 15 e.v.
Dit leid ik onder andere af uit de afwijkingsmogelijkheid van art. 4 Tijdelijke regeling hypothecair krediet en de boetebesluiten waarin de AFM steeds begint met de opmerking dat de betreffende leennormen moeten worden gezien als een minimuminvulling van art. 4:34 Wft en dat kredietgevers een zekere ruimte hebben om een eigen invulling te geven aan deze norm. Zie bijvoorbeeld Boetebesluit SCF 2019, p. 8.
Art. 4:34 Wft is nader uitgewerkt in lagere regelgeving en zelfregulering. Bij een hypothecair krediet zijn de leennormen uit de Tijdelijke regeling hypothecair krediet (de tijdelijke regeling) van belang. Bij een consumptief krediet zijn de leennormen uit de gedragscode van de Vereniging van Financieringsondernemingen in Nederland (VFN) en de Nederlandse Vereniging van Banken (NVB) relevant. Ter aanvulling bevat het Besluit Gedragstoezicht financiële ondernemingen Wft (BGfo Wft) bepalingen die gelden voor een of beide kredietvormen.1 In alle genoemde regelingen wordt de kredietwaardigheid primair gekoppeld aan het vrij besteedbaar inkomen. Meer concreet moet de kredietgever na elke kredietaanvraag een onderzoek doen naar het bestendige inkomen en de vaste uitgaven van de consument. Vervolgens kan de kredietgever aan de hand van de relevante leennormen precies bepalen hoeveel diegene mag lenen.
De AFM heeft een belangrijke invloed (gehad) op de inhoud van de leennormen uit de gedragscodes.2 Ter illustratie kan worden gewezen op het ‘Rapport Verantwoorde kredietverstrekking 2006’ waarin de toezichthouder tot de conclusie komt dat er destijds te veel onverantwoord krediet werd verstrekt aan consumenten.3 De AFM heeft vervolgens gesprekken gevoerd met verschillende brancheorganisaties over verbeterpunten die betrekking hadden op de kredietpraktijken van hun (potentiële) leden.4 Toen de nodige verbeteringen waren doorgevoerd, is de toezichthouder de gedragscodes van die organisaties gaan zien als een minimuminvulling van art. 4:34 Wft. Dat betekent dat kredietgevers hun eigen leennormen mogen gebruiken mits ze dezelfde zichtbare bescherming tegen overkreditering bieden als de normen uit de gedragscodes.5 Overigens zijn de AFM en de brancheorganisaties er onderling niet altijd uitgekomen. Zo is de Tijdelijke regeling hypothecair krediet ingevoerd omdat de toezichthouder zich niet kon vinden in een, door de branche voorgenomen, aanpassing van een leennorm uit de oude Gedragscode Hypothecaire Financieringen.6 Om verwarring over de juiste interpretatie van art. 4:34 Wft te voorkomen, heeft de minister gebruik gemaakt van zijn regelgevende bevoegdheid.7 Vanaf 2013 is het daarom de minister die de hypothecaire leennormen jaarlijks bepaalt en vastlegt. Voordat er een nieuwe regeling wordt ingevoerd, vraagt de minister overigens eerst advies van het Nibud en stelt hij geïnteresseerde partijen, zoals de AFM en de brancheorganisaties, in de gelegenheid om een zienswijze in te dienen over de voorgestelde regeling.8
Tot slot is in de literatuur kritiek geleverd op de wijze waarop art. 4:34 Wft is ingevuld. Die kritiek ziet in het bijzonder op de AFM en de rol van de leennormen uit de gedragscodes. Ten eerste is afgevraagd of deze leennormen te gedetailleerd zijn. In dit verband is gewezen op het principle-based karakter van de wet en de gedachte dat deze verplichting bij voorkeur door de markt wordt uitgewerkt.9 In diens verlengde is opgemerkt dat de AFM zich beter kan richten op het doel van de wet en dus minder aandacht moet besteden aan de manier waarop dat doel wordt bereikt.10 Ten tweede is betoogd dat de AFM de leennormen uit de gedragscodes te strak toepast.11 Zo blijkt bijvoorbeeld uit de boetebesluiten dat de toezichthouder ‘al’ een overtreding van art. 4:34 lid 2 Wft aanneemt, ook al is sprake van een minimale overschrijding van de leennormen uit de gedragscodes.12 De AFM lijkt deze normen daarmee ten onrechte te zien als een wettelijke norm waarvan niet mag worden afgeweken. Overigens zal de AFM er in voorgaand verband op willen wijzen dat kredietgevers wel degelijk ruimte hebben om te komen tot een eigen invulling van de kredietwaardigheidstoets.13 Zo kan de kredietgever er bijvoorbeeld altijd nog voor kiezen om een kleiner krediet te verstrekken dan op basis van de leennormen mogelijk is, terwijl hij eventueel kan overgaan tot het verstrekken van een groter krediet mits hij kan uitleggen waarom dat verantwoord is voor de betreffende consument.