Einde inhoudsopgave
De kredietwaardigheidstoets bij kredietverlening aan consumenten (R&P nr. FR19) 2020/4.2.4
4.2.4 Voorkomen van een onaanvaardbare terugbetaalsituatie
Mr. dr. J.M. Meindertsma, datum 01-06-2020
- Datum
01-06-2020
- Auteur
Mr. dr. J.M. Meindertsma
- JCDI
JCDI:ADS209970:1
- Vakgebied(en)
Financieel recht / Bank- en effectenrecht
Financieel recht / Financieel toezicht (juridisch)
Verbintenissenrecht / Overeenkomst
Voetnoten
Voetnoten
Zo is al bij de invoering van de WCK aangegeven dat is gestreefd naar een ‘evenwichtige regeling’ die rekening houdt met alle betrokken (markt)partijen. Zie Kamerstukken II 1986/87, 19785, nr. 3, p. 3.
Denk bijvoorbeeld aan de extra uitvoeringskosten die daarmee gepaard gaan. Deze kunnen leiden tot hogere kredietprijzen en langere wachttijden. Zie hierover paragraaf 8.2 e.v.
Zie Stcrt. 2018, 62895, p. 11 en Stcrt. 2019, 58555, p. 10 – 11.
Zie AFM 2006, p. 29.
Zie bijvoorbeeld AFM 2018, p. 4. Deze oproep is opgenomen in de VFN gedragscode en de NVB beleidsmaatregelen 2020. Ik ga er echter van uit dat deze (nog) geen onderdeel vormt van de minimumgrens van art. 4:34 Wft. In deze lijn heeft de AFM gevraagd om een wettelijke verankering. Zie AFM maart 2019, p. 4.
AFM 2018, p. 4. Overigens is dit niet de eerste oproep met een dergelijke strekking. Al bij de invoering van de WCK heeft de wetgever het wenselijk geacht dat de kredietgever ‘op vrijwillige basis in overleg met de cliënt beziet of de aangevraagde lening past in het inkomsten- en uitgavenpatroon van de laatste.’ Zie Kamerstukken II 1986/87, 19785, nr. 3, p. 50.
Zie ook paragraaf 7.4.2.2.
De kredietwaardigheidstoets in het publiekrecht beoogt een onaanvaardbare terugbetaalsituatie voor de consument te voorkomen. In die terugbetaalsituatie kan de consument niet of enkel middels het maken van onacceptabele offers voldoen aan de terugbetaalplichten. Zoals volgt uit paragraaf 2.4, is inherent aan het streven om een onaanvaardbare terugbetaalsituatie te voorkomen dat er niet (te) snel wordt gesproken van een onacceptabel terugbetaaloffer. In die lijn moet de kredietgever in het publiekrecht wel onderzoeken of de consument zal beschikken over voldoende vrij besteedbaar inkomen, maar hoeft de kredietgever vervolgens niet te controleren of de consument dat inkomen daadwerkelijk zal willen opofferen voor het beoogde krediet. De consument kan daarom als kredietwaardig worden gezien, ook al zou een individuele consument bepaalde terugbetaaloffers liever niet willen maken.
Het streven om een onaanvaardbare terugbetaalsituatie voor de consument te voorkomen doet recht aan de execution-only relatie die aan de orde is. De consument die zoekt naar de beste kredietbeslissing die hij op dat moment zal kunnen nemen, is beter af bij een financieel adviseur die wordt geacht zich in een verdergaande mate te ontfermen over het belang van de consument.1 Voorts is de preventieve aandacht voor de onaanvaardbare terugbetaalsituatie voor de consument te begrijpen in het licht van het publiekrechtelijke streven naar een optimaal beschermingsniveau. Dat laatste betekent immers dat er ook rekening wordt gehouden met de nadelige gevolgen van de regels voor (in)direct betrokkenen.2 In dat verband moet worden bedacht dat een verplichte kredietwaardigheidstoets kan leiden tot meer uitvoeringskosten voor de kredietgever, terwijl bovendien niet kan worden uitgesloten dat deze toets een nadelige impact heeft op de krediettoegang van bepaalde consumenten.3 Overigens kan dat laatste punt verklaren waarom een kleine groep consumenten volgens de huidige leennormen kan worden aangemerkt als kredietwaardig, terwijl deze groep in feite beschikt over te weinig inkomen om het krediet op een verantwoorde manier te kunnen terugbetalen. Als een consument uit deze groep besluit maximaal te lenen, zal hij dus in een terugbetaalsituatie belanden waarin hij moet bezuinigen op de uitgaven die de leennormen juist beogen te beschermen. Niettemin heeft de minister besloten de leennormen niet te veranderen omdat de voormelde groep consumenten die daarvan voordelen heeft, volgens hem, te klein is om de nadelige effecten daarvan voor andere groepen te rechtvaardigen.4 Zodoende laat de minister zien dat het uiteindelijk gaat om de balans tussen het bieden van bescherming tegen overkreditering en het behouden van een goede krediettoegang. Het gevolg hiervan is echter dat niet elke consument in dezelfde mate is gebaat bij de leennormen uit het publiekrecht.
Het voorgaande komt er, kort gezegd, op neer dat de kredietgever verplicht is te onderzoeken of de consument kan terugbetalen. In lijn met de keuze voor een consumentgerichte benadering, moet de kredietgever de consument ook in bescherming nemen als laatstgenoemde bepaalde terugbetaaloffers niet moet willen maken. Door de jaren heen is de kredietwaardigheidstoets door de AFM een aantal keren aangescherpt. Na elke aanscherping beschikt de consument over minder ruimte om te bepalen welke terugbetaaloffers hij later zal willen maken. De kredietgever moet immers, sneller dan voorheen, beschermend optreden met het argument dat de consument de betreffende terugbetaaloffers niet moet willen maken. Een voorbeeld daarvan is de aanpassing van de consumptieve leennormen in 2008 waardoor de consument niet langer meer kredietwaardig is als hij moet bezuinigen op zijn moeilijk-vermijdbare uitgaven.5 Een ander voorbeeld betreft de informele oproep van de AFM om, als kredietgever, actiever rekening te houden met het bestedingsdoel van het beoogde krediet.6 Volgens de AFM wijst de kredietgever een kredietaanvraag in het ideale geval zelfs af als het gevraagde krediet, qua bijvoorbeeld looptijd, niet strookt met het betreffende bestedingsdoel.7
Terzijde wordt opgemerkt dat de voormelde aanscherpingen niet betekenen dat de kredietwaardigheidstoets inmiddels neerkomt op een zoektocht naar de beste kredietbeslissing voor de consument. De reden hiervoor is dat de kredietgever niet gehouden is te controleren of de consument het betreffende bestedingsdoel moet willen nastreven. De kredietgever wordt immers geacht te kijken of het krediet past bij het betreffende bestedingsdoel en kan vervolgens het krediet verstrekken als is voldaan aan de eisen van een verantwoord krediet in de zin van art. 4:34 Wft. Omdat de kredietgever niet hoeft te beoordelen of het bestedingsdoel als zodanig geschikt is voor de individuele consument, kan een consument nog steeds de beschikking krijgen over een krediet dat niet goed aansluit bij zijn voorkeuren.8