Einde inhoudsopgave
De kredietwaardigheidstoets bij kredietverlening aan consumenten (R&P nr. FR19) 2020/4.2.2.2
4.2.2.2 Art. 4:34 Wft
Mr. dr. J.M. Meindertsma, datum 01-06-2020
- Datum
01-06-2020
- Auteur
Mr. dr. J.M. Meindertsma
- JCDI
JCDI:ADS210011:1
- Vakgebied(en)
Financieel recht / Bank- en effectenrecht
Financieel recht / Financieel toezicht (juridisch)
Verbintenissenrecht / Overeenkomst
Voetnoten
Voetnoten
Overigens zijn er tekstueel wel veranderingen geweest. Zo is bijvoorbeeld de weigeringsplicht voor het eerst opgenomen in art. 51 Wfd. Deze weigeringsplicht vloeide voorheen voort uit de open WCK-norm van het goed kredietgeverschap. Met deze tekstuele toevoeging heeft de wetgever dan ook geen inhoudelijke wijziging voorzien. Zie Kamerstukken II 2003/04, 29507, nr. 3, p. 34 waarin art. 51 Wfd wordt aangemerkt als een oude bepaling.
Kamerstukken II 2003/04, 29507, nr. 3, p. 24 en Kamerstukken II 2003/04, 29507, nr. 9, p. 51. De hypothecaire kredieten waren bijvoorbeeld uitgezonderd om zelfregulering de kans te geven. De wetgever heeft echter het vertrouwen in zelfregulering deels verloren mede omdat niet iedereen zich daaraan houdt. Zie Kamerstukken II 2003/04, 29507, nr. 3, p. 4 en Broekhuizen & Labeur 2006.
Kamerstukken II 2009/10, 32339, nr. 3, p. 35. De term ‘belangrijke verhoging’ kan volgens de wetgever in absolute en relatieve zin worden uitgelegd. Ook meerdere kleine verhogingen kunnen uiteindelijk worden gezien als een belangrijke verhoging.
De genoemde uitzonderingen worden bovendien beperkt uitgelegd. Verschillende pogingen om een geslaagd beroep te doen op deze uitzonderingen hebben het dan ook niet gehaald. Zie bijvoorbeeld Rb. Rotterdam 17 januari 2013, ECLI:NL:RBROT:2013:BY9621 en CBb 3 mei 2016, ECLI:NL:CBB:2016:104.
Art. 12 VFN gedragscode. Zie in dezelfde zin de NVB beleidsmaatregelen 2020.
Zie de toelichting bij art. 12 – 14 VFN gedragscode. Hoewel het hier gaat om zelfregulering, heeft de AFM een stimulerende rol gespeeld bij de ontwikkeling van deze verplichting. Zie AFM 2018a, p. 19.
Ibid.
Art. 12 VFN gedragsode. Hieruit volgt dat er nog andere situaties kunnen zijn waarin die toets moet worden uitgevoerd.
Art. 13 VFN gedragscode.
Volgens art. 4:34 lid 1 Wft moet de kredietgever een onderzoek doen naar de financiële positie van de consument voordat een kredietovereenkomst wordt aangegaan of voordat wordt overgegaan tot een belangrijke verhoging van het kredietbedrag. Als blijkt dat de kredietaanvraag, met het oog op overkreditering van de consument, onverantwoord is, moet de kredietgever deze volgens art. 4:34 lid 2 Wft afwijzen.
Art. 4:34 lid 1 Wft
Voor de totstandkoming van een overeenkomst inzake krediet, of een belangrijke verhoging van de kredietlimiet, dan wel de som van de bedragen die op grond van een bestaande overeenkomst inzake krediet aan de consument ter beschikking zijn gesteld, wint een aanbieder van krediet in het belang van de consument informatie in over diens financiële positie en beoordeelt hij, ter voorkoming van overkreditering van de consument, of het aangaan van de overeenkomst onderscheidenlijk de belangrijke verhoging verantwoord is.
Art. 4:34 lid 2 Wft
De aanbieder gaat geen overeenkomst inzake krediet aan met een consument en gaat niet over tot een belangrijke verhoging van de kredietlimiet of de som van de bedragen die op grond van een bestaande kredietovereenkomst aan de consument ter beschikking zijn gesteld indien dit, met het oog op overkreditering van de consument, onverantwoord is.
Art. 4:34 Wft is de vervanger van het oude art. 51 Wet op de financiële dienstverlening (Wfd) dat op diens beurt de opvolger was van een aantal oude bepalingen uit de Wet op het consumentenkrediet (WCK) uit 1990. Hoewel de wetgever de verplichting tot het uitvoeren van een kredietwaardigheidstoets door de jaren heen inhoudelijk niet heeft veranderd,1 is het toepassingsbereik daarvan een aantal keren uitgebreid. Zo geldt deze verplichting vanaf 2006 ook voor hypothecaire kredieten en effectenkredieten. Deze uitbreiding vloeide voort uit het besef van de wetgever dat er, vanuit het oogpunt van consumentenbescherming, geen goede redenen waren om deze kredietvormen anders te behandelen dan de voorheen wel gereguleerde kredietvormen.2 Daarnaast heeft de invoering van de Richtlijn consumentenkrediet ervoor gezorgd dat de kredietwaardigheid vanaf 2011 ook moet worden getoetst als de consument vraagt om een belangrijke verhoging van de kredietlimiet of kredietsom.3
Overigens richt art. 4:34 Wft zich niet op alle kredietaanvragen van consumenten. Zo gelden er uitzonderingen voor gemeentelijke kredietbanken en ondernemingen die onlinediensten aanbieden vanuit een andere lidstaat.4 Daarnaast is de Wft als zodanig niet van toepassing op bepaalde kredieten die worden verstrekt aan een beperkt publiek, huur- en verhuurovereenkomsten, pandhuiskredieten, en kredieten die binnen drie maanden moeten zijn terugbetaald en waarbij onbetekenende kosten in rekening worden gebracht.5 Verschillende uitzonderingen hebben met elkaar gemeen dat ze betrekking hebben op kredieten die onder betrekkelijk gunstige voorwaarden worden verstrekt aan consumenten.6 Denk bijvoorbeeld aan een pandhuiskrediet waarbij geldt dat de consument in principe niet kan worden aangesproken voor de overblijvende vordering als het verpande goed reeds door de kredietgever te gelde is gemaakt.
Hoewel art. 4:34 Wft dat niet voorschrijft, heeft de branche zichzelf in bepaalde gevallen verplicht om bij doorlopende kredieten ook tussentijds een kredietwaardigheidstoets uit te voeren.7 Bij deze kredieten kan de consument, in beginsel zonder tussenkomst van de kredietgever, een eenmaal afgelost bedrag opnieuw opnemen. Dit betekent dat de consument eventueel ook een krediet zal kunnen opnemen als dat, door bijvoorbeeld een inkomstendaling, op dat moment niet meer verantwoord is. De consument kan mede daarom in een lock-up situatie belanden.8 Van deze situatie wordt gesproken als de consument met zijn krediet niet kan overstappen naar een andere kredietgever. Het openstaande kredietbedrag is dan groter dan het bedrag dat de consument, volgens de leennormen die art. 4:34 Wft uitwerken, verantwoord zal kunnen lenen.9 Om een dergelijke consument te kunnen identificeren, schrijft de VFN gedragscode een tussentijdse kredietwaardigheidstoets voor. Deze toets moet worden uitgevoerd als de kredietrelatie een langere tijd bestaat en de consument nog een bepaald percentage van de kredietlimiet moet terugbetalen.10 Als vervolgens blijkt dat de consument niet-kredietwaardig is, moet de kredietgever de mogelijkheid tot kredietopname blokkeren en daarnaast verantwoorde maatregelen treffen die erop zijn gericht om de consument binnen een redelijke termijn uit de lock-up situatie krijgen.11