Einde inhoudsopgave
RvdW 2023/831
Redelijke termijn in hoger beroep. 1. Kon hof bij beoordeling van duur van redelijke termijn de periode tussen verwijzing van zaak naar Rh-C door hof en horen van getuige buiten beschouwing laten? 2. Kon hof oordelen dat door oplegging van gevangenisstraf van 8 jaren i.p.v. 9 jaren niet alleen rekening is gehouden met nieuwe regeling inzake voorwaardelijke invrijheidstelling maar daarmee ook is gecompenseerd voor overschrijding van redelijke termijn? Ad 1. HR herhaalt relevante overwegingen uit NJ 2008/358, m.nt. P.A.M. Mevis m.b.t. duur van redelijke termijn en omstandigheden die daarbij van belang zijn, rechtsgevolgen van overschrijding van redelijke termijn en motiveringseisen. Bij beoordeling van verweer over overschrijding van redelijke termijn in h.b. moet rechter acht slaan op tijdsverloop in periode van h.b. als geheel, om vervolgens aan de hand van hiervoor genoemde omstandigheden de redelijkheid van duur van h.b. te beoordelen. In zijn strafmotivering heeft hof bij beoordeling van verweer dat sprake is van overschrijding van redelijke termijn in h.b., het tijdsverloop tussen datum van verwijzing van zaak naar Rh-C en datum waarop enige traceerbare getuige is gehoord niet in aanmerking genomen. Daarmee heeft hof miskend wat hiervoor is vooropgesteld. Ad 2. Hof heeft t.a.v. strafoplegging vooropgesteld dat het de door Rb opgelegde gevangenisstraf van 9 jaren in beginsel passend en geboden acht. Om, rekening houdend met wijziging van regeling inzake VI per 1 juli 2021, tot eenzelfde netto duur van gevangenisstraf te komen als ware straf opgelegd vóór die datum, heeft hof aan verdachte een gevangenisstraf opgelegd van 8 jaren. Daarbij heeft hof overwogen dat verdachte ‘hierdoor (...) tevens [is] gecompenseerd voor overschrijding van redelijke termijn’ in h.b. Dat oordeel is niet zonder meer begrijpelijk, in aanmerking genomen dat door hof opgelegde gevangenisstraf van 8 jaren tot eenzelfde netto duur van gevangenisstraf zou leiden als gevangenisstraf van 9 jaren die vóór inwerkingtreding van wijziging van regeling inzake VI is opgelegd en hof niet heeft vermeld in welke mate die straf is verlaagd wegens overschrijding van redelijke termijn. Ook inzendtermijn en uitspraaktermijn in cassatiefase zijn overschreden. HR doet zaak zelf af en vermindert aan verdachte opgelegde gevangenisstraf van 8 jaren met 6 maanden.
HR 04-07-2023, ECLI:NL:HR:2023:1020
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
4 juli 2023
- Magistraten
Mrs. V. van den Brink, C. Caminada, C.N. Dalebout
- Zaaknummer
21/03903
- Conclusie
A-G mr. P.M. Frielink
- Folio weergave
- Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
- Vakgebied(en)
Strafprocesrecht / Rechtsmiddelen
Strafprocesrecht / Tenuitvoerlegging
Strafprocesrecht / Terechtzitting en beslissingsmodel
- Brondocumenten
ECLI:NL:HR:2023:1020, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 04‑07‑2023
ECLI:NL:PHR:2023:524, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 23‑05‑2023
Essentie
Redelijke termijn in hoger beroep. 1. Kon hof bij beoordeling van duur van redelijke termijn de periode tussen verwijzing van zaak naar Rh-C door hof en horen van getuige buiten beschouwing laten? 2. Kon hof oordelen dat door oplegging van gevangenisstraf van 8 jaren i.p.v. 9 jaren niet alleen rekening is gehouden met nieuwe regeling inzake voorwaardelijke invrijheidstelling maar daarmee ook is gecompenseerd voor overschrijding van redelijke termijn? Ad 1. HR herhaalt relevante overwegingen uit NJ 2008/358, m.nt. P.A.M. Mevis m.b.t. duur van redelijke termijn en omstandigheden die daarbij van belang zijn, rechtsgevolgen van overschrijding van ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.