HR 19 januari 1993, ECLI:NL:HR:1993:AD1812 en HR 16 februari 1993, ECLI:NL:HR:1993:AD1828.
HR, 29-01-2019, nr. 17/02285
ECLI:NL:HR:2019:125
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
29-01-2019
- Zaaknummer
17/02285
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2019:125, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 29‑01‑2019; (Cassatie)
In cassatie op: ECLI:NL:GHAMS:2017:1827
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2018:1234
ECLI:NL:PHR:2018:1234, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 06‑11‑2018
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2019:125
Beroepschrift, Hoge Raad, 19‑12‑2017
- Vindplaatsen
NJ 2019/312 met annotatie van N. Rozemond
SR-Updates.nl 2019-0160
Uitspraak 29‑01‑2019
Inhoudsindicatie
Opzetheling drone, art. 416.1.a Sr. Wist verdachte “ten tijde van” voorhanden krijgen van drone dat het een door misdrijf verkregen goed betrof? Hof heeft blijkens bewijsvoering vastgesteld dat drone met toebehoren is weggenomen uit auto, dat deze drone met toebehoren de volgende dag is aangeboden op Marktplaats, dat A met aanbieder een afspraak heeft gemaakt, dat twee dagen nadien - nadat A. telefonisch contact had met die aanbieder - verdachte in een park drone met toebehoren heeft overhandigd aan A en dat uit onderzoek is gebleken dat overhandigde drone met toebehoren dezelfde is als die is weggenomen. Hof heeft voorts geoordeeld dat verklaring die verdachte eerst ttz. in h.b. naar voren heeft gebracht omtrent zijn rol bij verkoop van drone met toebehoren niet aannemelijk is geworden en dat het niet anders kan dan dat verdachte wist dat drone met toebehoren van misdrijf afkomstig was. Daarin ligt tevens als ‘s Hofs oordeel besloten dat verdachte geen aannemelijke verklaring heeft gegeven m.b.t. voorhanden hebben van drone met toebehoren en dat het niet anders kan dan dat verdachte ook "ten tijde van" voorhanden krijgen van drone wist dat deze een door misdrijf verkregen goed betrof. Gelet hierop is de bewezenverklaring toereikend gemotiveerd (vgl. ECLI:NL:HR:2019:97). Volgt verwerping. CAG: anders.
Partij(en)
29 januari 2019
Strafkamer
nr. S 17/02285
CeH
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Amsterdam van 12 april 2017, nummer 23/003630-16, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1990.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft B.R. Koenders, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal T.N.B.M. Spronken heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot terugwijzing van de zaak naar het gerechtshof Amsterdam teneinde opnieuw te worden berecht en afgedaan.
2. Beoordeling van het middel
2.1.
Het middel klaagt over de motivering van de bewezenverklaring, in het bijzonder over het onderdeel dat de verdachte "ten tijde van" het voorhanden krijgen wist dat de drone met toebehoren een door misdrijf verkregen goed was.
2.2.1.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
"hij in de periode van 26 juni tot en met 29 juni 2016 te Amsterdam, een goed te weten een drone met toebehoren voorhanden heeft gehad en heeft overgedragen, terwijl hij ten tijde van het voorhanden krijgen van dit goed wist dat het een door misdrijf verkregen goed betrof."
2.2.2.
Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
"1. De verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep van 29 maart 2017.
Deze verklaring houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
Ik heb op 29 juni 2016 de koffer met de drone in het Rembrandtpark in Amsterdam aan een vrouw overhandigd.
2. Een proces-verbaal met nummer PL1300-2016140632-1 van 29 juni 2016, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 1] (doorgenummerde pagina's 03-06).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 29 juni 2016 tegenover verbalisant afgelegde verklaring van [betrokkene 1]:
Ik ben mede namens de benadeelde [betrokkene 2] gerechtigd tot het doen van aangifte van diefstal. Op zondag 26 juni 2016 omstreeks 18:00 uur had ik mijn drone van het merk DJI Phantom 3 in een complete kofferset met toebehoren in mijn voertuig staan. Omstreeks 22:00 uur die zondag kwam ik terug bij mijn voertuig en zag ik dat mijn drone niet meer in mijn voertuig lag. Mijn vriendin (het hof begrijpt uit de context: [betrokkene 2]) ging op dinsdag (het hof begrijpt: 28 juni 2016) op Marktplaats kijken en zag dat de drone met de gehele kofferset en toebehoren op maandag (het hof begrijpt uit de context: 27 juni 2016) werd aangeboden op Marktplaats. Daarbij was een foto van het internet gepost en een tekst gekopieerd en geplakt van een reclamesite. De plaats van aanbieden is één straat verder dan de diefstal.
Bijlage goederen (onder andere)
Voertuig : Helikopter
Serienummer : [001]
Bijzonderheden : Drone
3. Een proces-verbaal van bevindingen met nummer PLI300-2016140632-5 van 29 juni 2016, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 2] (doorgenummerde pagina's 14-15).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling van verbalisant:
Ik, verbalisant, werd door collega [verbalisant 3] geattendeerd op het volgende. Op zondag 26 juni (het hof begrijpt uit de context: 2016) tussen 18:00 en 22:00 uur heeft een diefstal uit een auto plaatsgevonden waarbij een drone in (een) koffer is weggenomen. De aangeefster (het hof begrijpt hier en telkens: [betrokkene 2]) heeft gezien dat de drone op 28 juni (het hof begrijpt: 2016) te koop werd aangeboden op Marktplaats. Collega [verbalisant 3] vertelde dat aangever (het hof begrijpt hier en telkens: [betrokkene 1]) uit eigen beweging een afspraak had gemaakt met de verkoper van de gestolen drone. Aangeefster [betrokkene 2] vertelde mij dat haar vriend (het hof begrijpt: aangever [betrokkene 1]) aangifte had gedaan van diefstal van de drone die een dag na de diefstal al op Marktplaats werd aangeboden. Aangeefster had met de verkoper in het Rembrandtpark afgesproken. Ik verbalisant, ben (het hof begrijpt: op 29 juni 2016) met de aangeefster in de richting van het Rembrandtpark gereden en ben vervolgens achter haar aangelopen naar het park. Ik heb constant zicht op haar gehouden. Ik zag dat aangeefster contact maakte met een man met een Noord-Afrikaans uiterlijk. Ik zag dat aangeefster en de man plaatsnamen op een bankje in het park. Ik zag dat de man een met hem meegevoerde zwarte koffer openmaakte. Ik zag dat de man een witte drone uit de koffer haalde en deze aan de aangeefster overhandigde. Ik zag vervolgens dat de aangeefster knikte.
De verdachte is om 17:30 uur op mijn aanwijzen aangehouden ter zake heling.
Ik, verbalisant, heb vervolgens een onderzoek ingesteld naar het serienummer van de drone. Ik zag dat het serienummer overeenkwam met het nummer van de door de aangeefster meegebrachte documentatie.
Ik zag onder andere het serial number: [001].
Verdachte: [verdachte] (man), geboren op [geboortedatum] 1990 te [geboorteplaats] ."
2.2.3.
Het Hof heeft ten aanzien van de bewezenverklaring voorts het volgende overwogen:
"De raadsman heeft primair bepleit dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van opzetheling. Daartoe heeft hij aangevoerd dat de verdachte ten tijde van het voorhanden krijgen van de drone niet wist dat deze van diefstal afkomstig was. De verklaring van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep, inhoudende - kort gezegd - dat hij de drone op verzoek van een vriend - [betrokkene 3] - heeft aangeboden, is niet onaannemelijk. Een dergelijke vriendendienst is normaal en de verdachte had geen reden om [betrokkene 3] te wantrouwen. Onder deze omstandigheden kan het opzet niet worden bewezen en moet vrijspraak volgen.
Het hof overweegt hiertoe op grond van de inhoud van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep als volgt.
Op 29 juni 2016 doet [betrokkene 1] mede namens benadeelde [betrokkene 2] aangifte van diefstal van een drone met de gehele kofferset en toebehoren die op 26 juni 2016 tussen 18.00 uur en 22.00 uur uit zijn auto is gestolen (dossierpagina 3-5). Op 28 juni 2016 ziet [betrokkene 2] voornoemd dat de drone met de gehele kofferset en toebehoren sinds 27 juni 2016 werd aangeboden op marktplaats (dossierpagina 3-5). Hierop heeft [betrokkene 2] uit eigen beweging telefonisch een afspraak gemaakt met de aanbieder van de drone. Op 29 juni 2016 is [betrokkene 2], onder begeleiding van een opsporingsambtenaar, naar de afgesproken plaats, het Rembrandtpark in Amsterdam, gegaan. In het park heeft [betrokkene 2] eerst telefonisch contact gehad met de aanbieder van de drone en na even wachten kwam hij aanlopen (dossierpagina 16). Na contact te hebben gemaakt heeft de aanbieder de koffer die hij bij zich had geopend en de drone overhandigd aan [betrokkene 2] (dossierpagina 14-15). De ook in het park aanwezige opsporingsambtenaar heeft een onderzoek ingesteld, waarbij hij heeft vastgesteld dat het serienummer van de overhandigde drone overeenkomt met het nummer van de drone die als gestolen is opgegeven. Hierop is de aanbieder van de drone, de verdachte, aangehouden (dossierpagina 8).
Het hof dient vervolgens te oordelen over de vraag of de verdachte wist dan wel moest vermoeden dat het door hem overhandigde goed, de drone, van diefstal afkomstig was.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte verklaard dat hij de drone in het park aan [betrokkene 2] heeft overhandigd op verzoek van een vriend met de naam [betrokkene 3] en dat hij niet wist dat de drone van diefstal afkomstig was. [betrokkene 3] was een bekende uit de buurt en hij zou € 50,- van [betrokkene 3] krijgen voor het overhandigen van de drone.
Het hof acht deze eerst ter terechtzitting in hoger beroep naar voren gebrachte niet verifieerbare verklaring van de verdachte zodanig vaag dat het hof deze als onaannemelijk aanmerkt. Immers na daar ter terechtzitting van het hof meerdere keren naar gevraagd te zijn, heeft de verdachte geen enkel concreet gegeven omtrent deze [betrokkene 3] kunnen overleggen. Evenmin heeft de verdachte concrete gegevens over [betrokkene 3] aan de politie overhandigd. Dit klemt des te meer nu de verdachte heeft aangegeven op 29 juni 2016 nog telefonisch contact met [betrokkene 3] te hebben gehad, dus toen had het op de weg van de verdachte gelegen om dit telefoonnummer van [betrokkene 3] aan de politie te overhandigen dan wel melding hiervan te maken tegenover de politie.
Dat heeft de verdachte niet gedaan. In zijn verhoor bij de politie op 29 juni 2016 heeft de verdachte niet over [betrokkene 3] gesproken. Als reactie op de aan hem voorgehouden verdenking van heling heeft de verdachte bij de politie verklaard: '(..) ik weet niet wat ik daaraan kan veranderen' (dossierpagina 21). Voorts heeft de verdachte op 29 juni 2016 zelf afstand gedaan van het gestolen goed (dossierpagina 26).
Onder deze omstandigheden komt het hof tot het oordeel dat het niet anders kan zijn dan dat de verdachte wist dat de drone die hij met bijbehorende kofferset en toebehoren in zijn bezit had van misdrijf afkomstig was en dat hij aldus opzettelijk de drone met kofferset en toebehoren in zijn bezit heeft gehad."
2.3.
Het Hof heeft blijkens de bewijsvoering vastgesteld dat in de avond van 26 juni 2016 een drone met toebehoren is weggenomen uit een auto, dat deze drone met toebehoren op 27 juni 2016 is aangeboden op Marktplaats, dat [betrokkene 2] met de aanbieder een afspraak heeft gemaakt, dat op 29 juni 2016 - nadat [betrokkene 2] telefonisch contact had met die aanbieder - de verdachte in een park de drone met toebehoren heeft overhandigd aan [betrokkene 2] en dat uit onderzoek is gebleken dat de overhandigde drone met toebehoren dezelfde is als die op 26 juni 2016 is weggenomen. Het Hof heeft voorts geoordeeld dat de verklaring die de verdachte eerst ter terechtzitting in hoger beroep naar voren heeft gebracht omtrent zijn rol bij de verkoop van de drone met toebehoren niet aannemelijk is geworden en dat het niet anders kan dan dat de verdachte wist dat de drone met toebehoren van misdrijf afkomstig was. Daarin ligt tevens als het oordeel van het Hof besloten dat de verdachte geen aannemelijke verklaring heeft gegeven met betrekking tot het voorhanden hebben van de drone met toebehoren en dat het niet anders kan dan dat de verdachte ook "ten tijde van" het voorhanden krijgen van de drone wist dat deze een door misdrijf verkregen goed betrof. Gelet hierop is de bewezenverklaring toereikend gemotiveerd. (Vgl. het heden uitsproken arrest in de zaak 17/06060, ECLI:NL:HR:2019:97.)
2.4.
Het middel faalt.
3. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren M.J. Borgers en M.T. Boerlage, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 29 januari 2019.
Conclusie 06‑11‑2018
Inhoudsindicatie
Conclusie AG. Opzetheling, art. 416 Sr. Wetenschap ten tijde van het voorhanden krijgen van het goed. Slagende bewijsklacht. De AG adviseert de Hoge Raad het arrest van het hof te vernietigen en de zaak terug te wijzen.
Nr. 17/02285 Zitting: 6 november 2018 | Mr. T.N.B.M. Spronken Conclusie inzake: [verdachte] |
De verdachte is bij arrest van 12 april 2017 door het gerechtshof Amsterdam wegens opzetheling veroordeeld tot een geldboete van € 750,-, subsidiair vijftien dagen hechtenis.
Mr. B.R. Koenders, advocaat te Amsterdam, heeft namens verdachte één middel van cassatie voorgesteld.
Het middel richt zich tegen de bewezenverklaring, voor zover inhoudende dat de verdachte ten tijde van het voorhanden krijgen van een drone met toebehoren wist dat dit een door misdrijf verkregen goed betrof.
3.1. Ten laste van de verdachte heeft het hof bewezenverklaard dat:
“hij in de periode van 26 juni tot en met 29 juni 2016 te Amsterdam, een goed te weten een drone met toebehoren voorhanden heeft gehad en heeft overgedragen, terwijl hij ten tijde van het voorhanden krijgen van dit goed wist dat het een door misdrijf verkregen goed betrof.”
3.2. In het verkort arrest heeft het hof met betrekking tot het in hoger beroep gevoerde verweer dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van opzetheling omdat de verdachte ten tijde van het voorhanden krijgen van de drone niet wist dat deze van diefstal afkomstig was, de volgende nadere bewijsoverweging opgenomen:
“Het hof overweegt hiertoe op grond van de inhoud van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep als volgt.
Op 29 juni 2016 doet [betrokkene 1] mede namens benadeelde [betrokkene 2] aangifte van diefstal van een drone met de gehele kofferset en toebehoren die op 26 juni 2016 tussen 18.00 uur en 22.00 uur uit zijn auto is gestolen (dossierpagina 3-5). Op 28 juni 2016 ziet [betrokkene 2] voornoemd dat de drone met de gehele kofferset en toebehoren sinds 27 juni 2016 werd aangeboden op marktplaats (dossierpagina 3-5). Hierop heeft [betrokkene 2] uit eigen beweging telefonisch een afspraak gemaakt met de aanbieder van de drone. Op 29 juni 2016 is [betrokkene 2] , onder begeleiding van een opsporingsambtenaar, naar de afgesproken plaats, het Rembrandtpark in Amsterdam, gegaan. In het park heeft [betrokkene 2] eerst telefonisch contact gehad met de aanbieder van de drone en na even wachten kwam hij aanlopen (dossierpagina 16). Na contact te hebben gemaakt heeft de aanbieder de koffer die hij bij zich had geopend en de drone overhandigd aan [betrokkene 2] (dossierpagina 14-15). De ook in het park aanwezige opsporingsambtenaar heeft een onderzoek ingesteld, waarbij hij heeft vastgesteld dat het serienummer van de overhandigde drone overeen komt met het nummer van de drone die als gestolen is opgegeven. Hierop is de aanbieder van de drone, de verdachte, aangehouden (dossierpagina 8).
Het hof dient vervolgens te oordelen over de vraag of de verdachte wist dan wel moest vermoeden dat het door hem overhandigde goed, de drone, van diefstal afkomstig was.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte verklaard dat hij de drone in het park aan [betrokkene 2] heeft overhandigd op verzoek van een vriend met de naam [betrokkene 3] en dat hij niet wist dat de drone van diefstal afkomstig was. [betrokkene 3] was een bekende uit de buurt en hij zou € 50,- van [betrokkene 3] krijgen voor het overhandigen van de drone.
Het hof acht deze eerst ter terechtzitting in hoger beroep naar voren gebrachte niet verifieerbare verklaring van de verdachte zodanig vaag dat het hof deze als onaannemelijk aanmerkt. Immers na daar ter terechtzitting van het hof meerdere keren naar gevraagd te zijn, heeft de verdachte geen enkel concreet gegeven omtrent deze [betrokkene 3] kunnen overleggen. Evenmin heeft de verdachte concrete gegevens over [betrokkene 3] aan de politie overhandigd. Dit klemt des te meer nu de verdachte heeft aangegeven op 29 juni 2016 nog telefonisch contact met [betrokkene 3] te hebben gehad, dus toen had het op de weg van de verdachte gelegen om dit telefoonnummer van [betrokkene 3] aan de politie te overhandigen dan wel melding hiervan te maken tegenover de politie.
Dat heeft de verdachte niet gedaan. In zijn verhoor bij de politie op 29 juni 2016 heeft de verdachte niet over [betrokkene 3] gesproken. Als reactie op de aan hem voorgehouden verdenking van heling heeft de verdachte bij de politie verklaard: (..) ik weet niet wat ik daaraan kan veranderen’ (dossierpagina 21). Voorts heeft de verdachte op 29 juni 2016 zelf afstand gedaan van het gestolen goed (dossierpagina 26).
Onder deze omstandigheden komt het hof tot het oordeel dat het niet anders kan zijn dan dat de verdachte wist dat de drone die hij met bijbehorende kofferset en toebehoren in zijn bezit had van misdrijf afkomstig was en dat hij aldus opzettelijk de drone met kofferset en toebehoren in zijn bezit heeft gehad. Het hof is van oordeel dat het door verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het subsidiair tenlastegelegde wordt weersproken door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.
3.3. In de aanvulling op het verkort arrest zijn de volgende bewijsmiddelen opgenomen:
“1. De verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep van 29 maart 2017.
Deze verklaring houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
Ik heb op 29 juni 2016 de koffer met de drone in het Rembrandtpark in Amsterdam aan een vrouw overhandigd.
2. Een proces-verbaal met nummer PL 1300-2016140632-1 van 29 juni 2016, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 1] (doorgenummerde pagina’s 03-06).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 29 juni 2016 tegenover verbalisant afgelegde verklaring van [betrokkene 1] :
Ik ben mede namens de benadeelde [betrokkene 2] gerechtigd tot het doen van aangifte van diefstal. Op zondag 26 juni 2016 omstreeks 18:00 uur had ik mijn drone van het merk DJI Phantom 3 in een complete kofferset met toebehoren in mijn voertuig staan. Omstreeks 22:00 uur die zondag kwam ik terug bij mijn voertuig en zag ik dat mijn drone niet meer in mijn voertuig lag. Mijn vriendin (het hof begrijpt uit de context: [betrokkene 2] ) ging op dinsdag (het hof begrijpt: 28 juni 2016) op Marktplaats kijken en zag dat de drone met de gehele kofferset en toebehoren op maandag (het hof begrijpt uit de context: 27 juni 2016) werd aangeboden op Marktplaats. Daarbij was een foto van het internet gepost en een tekst gekopieerd en geplakt van een reclamesite. De plaats van
aanbieden is één straat verder dan de diefstal.
Bijlage goederen (onder andere)
Voertuig : Helikopter
Serienummer : [001]
Bijzonderheden : Drone
3. Een proces-verbaal van bevindingen met nummer PLI300-2016140632-5 van 29 juni 2016, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 2] (doorgenummerde pagina’s 14-15).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling van verbalisant:
Ik, verbalisant, werd door collega [verbalisant 3] geattendeerd op het volgende. Op zondag 26 juni (liet hof begrijpt uit de context: 2016) tussen 18:00 en 22:00 uur heeft een diefstal uit een auto plaatsgevonden waarbij een drone in (een) koffer is weggenomen. De aangeefster (liet hof begrijpt hier en telkens: [betrokkene 2] ) heeft gezien dat de drone op 28 juni (het hof begrijpt: 2016) te koop werd aangeboden op Marktplaats. Collega [verbalisant 3] vertelde dat aangever (het hof begrijpt hier en telkens: [betrokkene 1] ) uit eigen beweging een afspraak had gemaakt met de verkoper van de gestolen drone. Aangeefster [betrokkene 2] vertelde mij dat haar vriend (het hof begrijpt: aangever [betrokkene 1] ) aangifte had gedaan van diefstal van de drone die een dag na de diefstal al op Marktplaats werd aangeboden. Aangeefster had met de verkoper in het Rembrandtpark afgesproken. Ik verbalisant, ben (het hof begrijpt: op 29 juni 2016) met de aangeefster in de richting van het Rembrandtpark gereden en ben vervolgens achter haar aangelopen naar het park. Ik heb constant zicht op haar gehouden. Ik zag dat aangeefster contact maakte met een man met een Noord-Afrikaans uiterlijk. Ik zag dat aangeefster en de man plaatsnamen op een bankje in het park. Ik zag dat de man een met hem meegevoerde zwarte koffer openmaakte. Ik zag dat de man een witte drone uit de koffer haalde en deze aan de aangeefster overhandigde. Ik zag vervolgens dat de aangeefster knikte. De verdachte is om 17:30 uur op mijn aanwijzen aangehouden ter zake heling.
Ik, verbalisant, heb vervolgens een onderzoek ingesteld naar het serienummer van de drone. Ik zag dat het serienummer overeenkwam met het nummer van de door de aangeefster meegebrachte documentatie.
Ik zag onder andere het serial number: [001] .
Verdachte: [verdachte] (man), geboren op [geboortedatum] 1990 te [geboorteplaats] .”
3.4. Bij de beoordeling van het middel kan het volgende worden vooropgesteld. De bewezenverklaring is toegespitst op art. 416 lid 1 aanhef onder a Sr, oftewel opzetheling. De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 11 april 2017, ECLI:NL:HR:2017:644 een voorafgaande beschouwing gewijd aan het bewijs en de kwalificatie van verschillende vermogensdelicten, waaronder (opzet)heling. Deze beschouwing, voor zover voor de bespreking van dit middel relevant, houdt in:
“2.3.1. (…) Van belang is ook dat voor een bewezenverklaring van opzet- of schuldheling dient te worden vastgesteld dat de verdachte ‘ten tijde van’ bijvoorbeeld het voorhanden ‘krijgen’ wist dan wel redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het een ‘door misdrijf verkregen goed’ betrof. Daarbij kan onder omstandigheden een rol spelen of de verdachte een aannemelijke verklaring heeft gegeven met betrekking tot het voorhanden hebben van het voorwerp.”.
3.5. Voor een veroordeling ter zake van opzetheling is vereist dat de verdachte ten tijde van het verwerven en het voorhanden krijgen van het goed wist dat dit een door misdrijf verkregen goed betrof. Voorwaardelijk opzet is in dit kader voldoende.1.Het enkele aantreffen van van misdrijf afkomstige goederen bij de verdachte is ontoereikend om bewezen te verklaren dat hij wist dat het goed door misdrijf was verkregen.2.De rechter zal dus veelal in een nadere bewijsoverweging moeten aangeven waaruit hij afleidt dat de verdachte dit wist ten tijde van de verkrijging van het goed. Dat de verdachte een ongeloofwaardige verklaring geeft kan erop duiden dat hij iets te verbergen heeft, maar brengt nog niet zonder meer mee dat hij wist dat het goed door misdrijf was verkregen.3.
3.6. In zijn conclusie voorafgaand aan het hiervoor onder 7 genoemde arrest wees mijn ambtgenoot Harteveld erop dat het bewijs dat de verdachte ten tijde van het moment van voorhanden krijgen wist dat het goed uit misdrijf afkomstig was niet altijd makkelijk te leveren is, zeker als de verdachte er het zwijgen toedoet en er geen aanvullende bewijsmiddelen zijn. In dergelijke gevallen komt het aan op de vaststelling van de feiten en omstandigheden van het geval. Daarbij kunnen volgens hem twee factoren van belang zijn, te weten: i) een relatief kort tijdsverloop na de diefstal en ii) het ontbreken van een (aannemelijke) verklaring voor het aantreffen van het gestolen goed. Bij die laatste factor speelt de procesopstelling van de verdachte een rol. Indien de verdachte geen helderheid verschaft over de aangetroffen goederen, kunnen daaraan bewijsrechtelijke gevolgen worden verbonden.4.
3.7. Hoewel in de onderhavige zaak de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep een verklaring heeft afgelegd – en dus anders dan in de hiervoor beschreven situatie geen sprake is van een zwijgende verdachte – heeft het hof die verklaring onaannemelijk geacht. Dan komt het aan op de vaststelling van de feiten en de omstandigheden van het geval.
3.8. Naar mijn mening kan de bewezenverklaring, voor zover inhoudende dat de verdachte ‘ten tijde van het voorhanden krijgen van dit goed wist dat het een door misdrijf verkregen goed betrof’ niet zonder meer worden afgeleid uit de bewijsvoering van het hof. Deze wetenschap kan immers niet worden ontleend aan de bewijsmiddelen die in de aanvulling op het verkorte arrest zijn opgenomen. Evenmin blijkt uit de nadere bewijsoverwegingen van het hof dat de verdachte ten tijde van het voorhanden krijgen van de drone met koffer wist dat deze door misdrijf verkregen waren. De bestreden uitspraak is derhalve niet naar de eis der wet met redenen omkleed.
3.9. Het middel slaagt.
4. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
5. Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot terugwijzing van de zaak naar het gerechtshof Amsterdam teneinde opnieuw te worden berecht en afgedaan.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 06‑11‑2018
HR 15 oktober 2013, ECLI:NL:HR:2013:949.
HR 10 maart 2015, ECLI:NL:HR:2015:536; zie ook HR 13 oktober 2009, ECLI:NL:HR:2009:BJ3675.
ECLI:NL:PHR:2017:240. Zie ook de conclusie voor het arrest van de Hoge Raad van 11 juli 2017, ECLI:NL:HR:2017:1315, waarin de Hoge Raad het cassatieberoep heeft verworpen met toepassing van art. 81 RO, ECLI:NL:PHR:2017:635.
Beroepschrift 19‑12‑2017
De Hoge Raad der Nederlanden
Griffienummer: S17/02285
SCHRIFTUUR VAN CASSATIE
In de zaak van de heer [verzoeker], geboren [geboortedatum] 1990 te [geboorteplaats], verzoeker van cassatie van een hem betreffend arrest van het Gerechtshof Amsterdam van 12 april 2017 met kenmerk 23-003630-16
Verzoeker van cassatie dient hierbij de navolgende middel in:
Middel-
Schending en/of verkeerde toepassing van het recht, en/of verzuim van op straffe van nietigheid in acht te nemen vormen, door schending van, in het bijzonder de artikelen 416 Sr en 350, 358, 359 jo 415 Wetboek van Strafvordering, doordat de door het Hof gebezigde bewezenverklaring van het ‘wist dat het een door misdrijf verkregen goed betrof ‘ten tijde van het voorhanden krijgen’ niet uit de bewijsmiddelen volgt, de bewezenverklaring op dit punt onbegrijpelijk is dan wel ontoereikend gemotiveerd is.
Bewezenverklaring:
‘Hij in de periode van 26 juni 2016 tot en met 29 juni 2016 te Amsterdam, een goed te weten een drone met toebehoren voorhanden heeft gehad en heeft overgedragen, terwijl hij ten tijde van het voorhanden krijgen van dit goed wist dat het een door misdrijf verkregen goed betrof’
Verzoeker heeft verklaard dat hij de drone voor een vriend die deze op marktplaats te koop had gezet, zou verkopen op 29 juni 2016.
Het Hof heeft de verklaring als onaannemelijk ter zijde geschoven en het volgende overwogen met betrekking tot het weten / opzet:
‘ Onder deze omstandigheden komt het hof tot het oordeel dat het niet anders kan zijn dan dat de verdachte wist dat de drone die hij met bijbehorende kofferset en toebehoren in zijn bezit had van misdrijf afkomstig was en dat hij aldus opzettelijk de drone met kofferset en toebehoren in zijn bezit heeft.’
Noch uit de bewijsmiddelen, noch uit deze overweging volgt het bewijs dat verzoeker op het moment dat hij de drone voorhanden kreeg, wist dat het om een gestolen drone ging.
De situatie zoals Advocaat-Generaal Knigge heeft overwogen in ECLI:NL:PHR:2008:BD7259 onder punt 9 lijkt zich in de onderhavige zaak voor te doen in die zin dat het Hof bij de bewijsmiddelen en de bewijsoverweging zich gericht heeft op de vraag of ten tijde van het voorhanden hebben sprake was van opzet. De bewijsoverweging houdt letterlijk in dat:
‘het niet anders kan zijn dan dat de verdachte wist dat de drone die hij met bijbehorende kofferset en toebehoren in zijn bezit had van misdrijf afkomstig was en dat hij aldus opzettelijk de drone met kofferset en toebehoren in zijn bezit heeft gehad.’
Knigge overweegt echter juist dat:
‘9.
Aan het bewijs van het opzet ten tijde van de verkrijging wordt door de Hoge Raad niet licht getild.’ en voorts ‘In het algemeen lijkt te gelden dat het bewijs zonder nadere, op het moment van verkrijging gerichte, bewijsmotivering ontoereikend is als niet bekend is hoe de verdachte aan het desbetreffende voorwerp is gekomen. In bijzondere gevallen kan dat anders zijn, met name als het gaat om voorwerpen waarvan de dubieuze herkomst uit de aard der zaak voortvloeit, zoals het geval is bij op andermans naam staande waardepapieren.(2) Een illustratie van de bewijseisen die de Hoge Raad stelt, vormt HR 4 maart 2008, LJN BC3667. Hier had de verdachte een kort daarvoor gestolen mobiele telefoon, die hij dus zeer kort na de diefstal in zijn bezit moet hebben gekregen, tegen een veel te lage prijs verkocht. De Hoge Raad oordeelde dat uit de bewijsmiddelen niet kon worden afgeleid dat de verdachte ten tijde van de verkrijging opzet had. Over het (eveneens bewezenverklaarde) opzet ten tijde van de verkoop en aflevering zweeg de Hoge Raad. Het lijkt er derhalve op dat met het bewijs daarvan niets mis was. Dat onderstreept dat uit later opzet niet mag worden geconcludeerd tot opzet ten tijde van de verkrijging.’
Een parallel kan ook worden getrokken met de conclusie van AG Vellinga bij ECLI:NL:PHR:2015:437
‘ 8.
Uit de gebezigde bewijsmiddelen volgt niet zonder meer dat verdachte ten tijde van het verwerven of het voorhanden krijgen van de goederen wist, ook niet in de vorm van voorwaardelijk opzet1, dat die goederen door misdrijf verkregen goederen betroffen. Het voorhanden hebben van gestolen goederen wil nog niet zeggen dat men ten tijde van het voorhanden krijgen van die goederen weet dat deze van misdrijf afkomstig zijn dan wel dat men zich ten tijde van het voorhanden krijgen van die goederen willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat deze van misdrijf afkomstig zijn. Het Hof heeft wel overwogen dat het de door verdachte en de raadsman gestelde alternatieve verklaring voor de aanwezigheid van verdachte in de kamer in de woning aan de [a-straat 1] in [a-plaats] niet aannemelijk acht, maar daarmee is nog niet uiteengezet waarom daarmee het bewezenverklaarde weten als bedoeld in art. 416 Sr bewezen zou zijn. De verklaring voor het ontbreken van deze uiteenzetting moet mogelijk gevonden worden in de omstandigheid dat een dergelijke uiteenzetting ook niet nodig is wanneer (ook) bewezen wordt geacht dat verdachte redelijkerwijs moest vermoeden dat de onderhavige goederen door misdrijf verkregen goederen waren. Van een kennelijke vergissing in vorenbedoelde zin is dus kennelijk geen sprake.’
Een andere parallel kan worden getrokken met ECLI:NL:HR:2015:536. Het hof had met betrekking tot de verklaring van de verdachte het volgende overwogen:
‘ Het hof acht de verklaring van verdachte die hij bij de politie en ter zitting in eerste aanleg heeft afgelegd over de wijze waarop hij in het bezit van de auto is gekomen, niet geloofwaardig. Verdachte heeft geen bijzonderheden verstrekt over degene, door wie hem de auto ter beschikking zou zijn gesteld en de omstandigheden waaronder dat zou zijn gebeurd of de redenen waarom hij op eigen kosten voor een derde ging tanken. Evenmin heeft verdachte op andere wijze zijn standpunt onderbouwd, bijvoorbeeld door de door hem ten tonele gevoerde ‘[A]’ als getuige een verklaring te laten afleggen.’
De laatste parallel wordt getrokken met ECLI:NL:HR:2015:532 waarin het Hof had overwogen ten aanzien van de bewezenverklaring van opzetheling dat: ‘Op verdachte rust een onderzoeksplicht bij het kopen van goederen via Marktplaats. Die onderzoeksplicht reikt verder dan dat verdachte zelf stelt. Het hof is van oordeel dat van verdachte in dit geval — de goederen werden afgeleverd in een Burger King en niet thuis, bij de verkoper; verdachte kende alleen maar een naam (‘[betrokkene 4]’) van de verkoper — meer onderzoek kan worden gevergd naar de herkomst van de goederen dan hij zegt te hebben gedaan.’
Ook in dit geval wordt het arrest vernietigd en wordt specifiek gewezen naar het onderdeel van de bewezenverklaring ‘ten tijde van het verwerven of het voorhanden krijgen van die televisie en laptop wist, dat het door misdrijf verkregen goederen betrof’ en dat kon niet zonder meer kan worden afgeleid uit 's Hofs bewijsvoering.
In de onderhavige zaak van verzoeker heeft het Hof met een vergelijkbare overweging als in ECLI:NL:HR:2015:536 de verklaring van verzoeker ter zijde geschoven. De verklaring is niet aannemelijk geacht, omdat er naar het oordeel van het Hof onvoldoende informatie wordt verstrekt van de persoon van wie voor wie verzoeker de drone zou verkopen en van wie hij de drone overhandigd heeft gekregen. Deze overweging houdt niet het bewijs in voor het in cassatie bestreden gedeelte van de bewezenverklaring.
De omstandigheden van de verkoop lijken —net als in het voorbeeld hiervoor van ECLI:NL:HR:2015:532— ook te zijn betrokken bij de overweging om de verklaring van verzoeker als onaannemelijk aan te merken en de opzetheling aan te nemen. Gelijk aan dit voorbeeld zijn de omstandigheden waaronder verzoeker de drone voor zijn vriend ging verkopen niet van zodanig vreemde aard dat hij reeds uit die omstandigheden kon afleiden dat de drone wel van diefstal afkomstig moest zijn. De marktplaatsadvertentie bestaat en valt niet in verband te brengen met verzoeker. De verkoop in het park is evenmin een vreemde omstandigheid gelet op het goed dat te koop is aangeboden, een drone kan bijvoorbeeld in het park worden getest. Evenmin is sprake van een dubieuze herkomst die uit de aard der zaak voortvloeit, zoals het geval is bij op andermans naam staande waardepapieren. De drone noch de kofferset waren op naam gesteld of iets dergelijks. Voorts is de drone niet zeer kort voor het moment dat verzoeker de verkoop doet voor zijn vriend gestolen noch wordt deze voor een opvallend lage prijs verkocht, wat op zich nog steeds niks zegt over het opzet ten tijde van het verkrijgen.
In alle hiervoor genoemde voorbeelden van uw Raad concludeert uw Raad dat de bewezenverklaring voor zover inhoudende dat de verdachte ten tijde van het voorhanden krijgen van het betreffende goed wist dat het een door misdrijf verkregen goed betrof niet zonder meer kan worden afgeleid uit de bewijsvoering van het Hof.
Gelijk aan de overweging van uw Raad in de genoemde voorbeelden uit 2015 stelt verzoeker in cassatie dat niet zonder meer uit de bewijsvoering van het Hof de bewezenverklaring van het weten dat het een door misdrijf verkregen goed betrof ten tijde van het voorhanden krijgen. De bewijsmiddelen en de bewijsoverweging van het Hof in de onderhavige zaak zijn niet afdoende voor de bewezenverklaring van het ‘weten dat het een door misdrijf verkregen goed betrof’ ‘ten tijde van het voorhanden krijgen’ van het goed.
Het voorgaande dient te leiden tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzing van de zaak naar het Hof teneinde opnieuw te worden berecht en afgedaan.
Deze schriftuur wordt ondertekend en ingediend door mr. B.R. Koenders, advocaat te Amsterdam, aldaar kantoorhoudende aan de Rooseveltlaan 2, 1078 NH Amsterdam, die verklaart tot deze ondertekening en indiening bepaaldelijk te zijn gevolmachtigd door verzoeker van cassatie.
Amsterdam, 19 december 2017
B.R. Koenders