Het cassatieberoep is ingesteld op 26 september 2009.
HR, 13-10-2009, nr. 08/01540
ECLI:NL:HR:2009:BJ3675
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
13-10-2009
- Zaaknummer
08/01540
- Conclusie
Mr. Vellinga
- LJN
BJ3675
- Vakgebied(en)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2009:BJ3675, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 13‑10‑2009; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2009:BJ3675
ECLI:NL:PHR:2009:BJ3675, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 07‑07‑2009
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2009:BJ3675
- Vindplaatsen
Uitspraak 13‑10‑2009
Inhoudsindicatie
Bewijsklacht. Uit de bewijsmiddelen in samenhang met ’s Hofs bewijsoverweging kan niet zonder meer worden afgeleid dat verdachte, zoals is bewezenverklaard, t.t.v. het voorhanden krijgen van de kentekenplaten wist dat het door misdrijf verkregen goederen betrof. De bewezenverklaring is derhalve niet naar de eis der wet met redenen omkleed.
13 oktober 2009
Strafkamer
Nr. 08/01540
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 18 september 2007, nummer 23/000634-07, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1971, ten tijde van de betekening van de aanzegging zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze hebben mr. G.P. Hamer en mr. B.P. de Boer, beiden advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Vellinga heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest wat betreft het onder 2 bewezenverklaarde en de strafoplegging en tot verwijzing of terugwijzing van de zaak teneinde in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
2. Beoordeling van het eerste middel
Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3. Beoordeling van het tweede middel
3.1. Het middel klaagt dat het onder 2 bewezenverklaarde, met name de wetenschap van de verdachte ten tijde van het voorhanden krijgen van de kentekenplaten, dat deze door misdrijf waren verkregen, niet uit de gebezigde bewijsmiddelen kan worden afgeleid.
3.2.1. Ten laste van de verdachte is onder 2 bewezenverklaard dat hij:
"in de periode van 6 januari 2004 tot en met 13 januari 2004 in Nederland 2 kentekenplaten (kenteken [AA-00-BB]) voorhanden heeft gehad, terwijl hij ten tijde van het voorhanden krijgen van deze kentekenplaten wist dat het een door een misdrijf verkregen goed betrof."
3.2.2. Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
a. een proces-verbaal van politie, opgemaakt door de opsporingsambtenaren [verbalisant 1] en [verbalisant 2], voor zover inhoudende als relaas van de verbalisanten:
"Op 13 januari 2004 werd op de Rijksweg A4 in de gemeente Haarlemmermeer tijdens een verkeerscontrole een personenauto voorzien van het kenteken [CC-00-DD] gecontroleerd. Bij navraag in de geautomatiseerde systemen bleek dat de bestuurder, [verdachte], gesignaleerd stond voor de regiopolitie Amsterdam-Amstelland. Hierop werd [verdachte] aangehouden. Bij een onderzoek in genoemd voertuig werden in de kofferbak twee kentekenplaten met de karakters [AA-00-BB] aangetroffen en in het dashboardkastje werd een vuurwapen, merk M & N, Type Yavuz Magnum aangetroffen. In het linkervoorportier werd tevens een busje CS-gas aangetroffen."
b. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van de verdachte:
"Het vuurwapen dat in het dashboardkastje lag heb ik begin december gekocht in een coffeeshop in Amsterdam. Het busje CS-gas dat is gevonden in het linker voorportier van mijn auto had ik voor 10 euro gekocht in Amsterdam. U toont mij een set kentekenplaten. Ik weet niet hoe deze platen in mijn auto komen."
c. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van [betrokkene 1]:
"Op 6 januari 2004 te 01.30 uur heb ik de auto voorzien van het kenteken [AA-00-BB] geparkeerd aan de openbare weg te Amsterdam. Op 6 januari 2004 te 09.45 uur zag ik dat de beide kentekenplaten waren weggenomen."
d. een proces-verbaal van politie, opgemaakt door de opsporingsambtenaren [verbalisant 1] en [verbalisant 2], voor zover inhoudende als relaas van de verbalisanten:
"Op 19 januari 2004 stelden wij een onderzoek in naar aanleiding van de aanhouding van de verdachte [verdachte]. Na zijn aanhouding werden in de kofferbak van zijn personenauto twee kentekenplaten aangetroffen die waren voorzien van de karakters: [AA-00-BB]."
e. de door de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep afgelegde verklaring, voor zover inhoudend:
"Het vuurwapen en het busje traangas lagen gewoon in mijn auto. Deze auto is mijn eigendom en is overwegend bij mij in gebruik. In het kader van dat gebruik berg ik regelmatig voorwerpen in de kofferbak."
3.2.3. Het Hof heeft ten aanzien van de bewezenverklaring van feit 2 voorts het volgende overwogen:
"Het hof hecht geen geloof aan de door verdachte betrokken stelling dat hij niet wist dat op 13 januari 2004 de in de bewezenverklaring bedoelde kentekenplaten in zijn auto waren geborgen. Naar het oordeel van het hof heeft als ervaringsregel te gelden dat de eigenaar/gebruiker van een auto waarin in de kofferbak voorwerpen zijn geborgen bekend pleegt te zijn met de aanwezigheid van die voorwerpen, in casu kentekenplaten. In casu zijn ook overigens geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden op grond waarvan moet worden aangenomen dat zich een uitzondering voordoet op die regel. De enkele stelling van de verdachte dat hij "wel eens uitleent" waardeert het hof in elk geval als onvoldoende voor het aannemen van zo'n uitzondering.
Het voorgaande voert tot de slotsom dat de verdachte voor de aanwezigheid van de kentekenplaten in de door de verdachte gebruikte auto geen redelijke verklaring heeft gegeven en - naar het hof aanneemt - heeft willen geven. Het hof leidt uit hetgeen hiervoor is overwogen af dat de verdachte bekend is geweest, toen en daar, niet alleen met de aanwezigheid van de kentekenplaten in de auto, maar ook met de misdadige herkomst daarvan."
3.3. Uit de hiervoor onder 3.2.2 weergegeven bewijsmiddelen in samenhang met de onder 3.2.3 weergegeven bewijsoverweging kan niet zonder meer worden afgeleid dat, zoals is bewezenverklaard, de verdachte ten tijde van het voorhanden krijgen van de kentekenplaten wist dat het door misdrijf verkregen goederen betrof. De bewezenverklaring van feit 2 is dus niet naar de eis der wet met redenen omkleed.
3.4. Het middel is terecht voorgesteld.
4. Slotsom
Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak maar uitsluitend wat betreft de beslissingen ter zake van het onder 2 tenlastegelegde en de strafoplegging;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te Amsterdam, opdat de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en W.F. Groos, in bijzijn van de waarnemend griffier L.J.J. Okker-Braber, en uitgesproken op 13 oktober 2009.
Conclusie 07‑07‑2009
Mr. Vellinga
Partij(en)
Conclusie inzake:1.
[Verdachte]
1.
Verdachte is door het Gerechtshof te Amsterdam wegens 1. ‘handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met bettrekking tot een wapen van categorie III, en handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een wapen van categorie II’en 2. ‘opzetheling’. veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van drie maanden. Voorts heeft het Hof over een vordering tot tenuitvoerlegging van een voorwaardelijk opgelegde straf beslist als in het arrest vermeld.
2.
Namens verdachte hebben mrs. G.P. Hamer en B.P. de Boer, advocaten te Amsterdam, twee middelen van cassatie voorgesteld.
3.
Het eerste middel houdt in dat uit de plaats van de nadere bewijsoverweging in het proces-verbaal van de terechtzitting volgt dat de rechter die het vonnis heeft gewezen niet onpartijdig was.
4.
Het middel heeft het oog op de overweging:
‘Nadere bewijsoverweging met betrekking tot feit 2
Het hof hecht geen geloof aan de door verdachte betrokken stelling dat hij niet wist dat er op 13 januari 2004 de in de bewezenverklaring bedoelde kentekenplaten in zijn auto waren geborgen. Naar het oordeel van het hof heeft als ervaringsregel te gelden dat de eigenaar/gebruiker van een auto waarin in de kofferbak voorwerpen zijn geborgen bekend pleegt te zijn met de aanwezigheid van die voorwerpen, in casu kentekenplaten. In casu zijn ook overigens geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden op grond waarvan moet worden aangenomen dat zich een uitzondering voordoet op die regel. De enkele stelling van de verdachte dat hij ‘wel eens uitleent’ waardeert het hof in elk geval als onvoldoende voor het aannemen van zo'n uitzondering.
Het voorgaande voert tot de slotsom dat de verdachte voor de aanwezigheid van de kentekenplaten in de door de verdachte gebruikte auto geen redelijke verklaring heeft gegeven en — naar het hof aanneemt — heeft willen geven. Het hof leidt uit hetgeen hiervoor is overwogen af dat de verdachte bekend is geweest, toen en daar, niet alleen met de aanwezigheid van de kentekenplaten in de auto, maar ook met de misdadige herkomst daarvan.’
5.
Het onderhavige arrest van de enkelvoudige kamer van het Hof is aangetekend in het proces-verbaal van de terechtzitting. Daarbij is de hiervoor aangehaalde nadere bewijsoverweging niet opgenomen onder het hoofd ‘aantekening van het mondeling arrest’ maar in het proces-verbaal van de terechtzitting, en wel na de verklaring van de verdachte ter terechtzitting en voor de vermelding dat de advocaat-generaal het woord voert en zijn vordering aan het Hof overlegt.
6.
Gelet op het opschrift op de onderhavige overweging ‘Nadere bewijsoverweging met betrekking tot feit 2’ behoort deze onmiskenbaar tot het arrest en had deze moeten worden opgenomen onder het hoofd ‘aantekening van het mondeling arrest’. Nu hier aldus sprake is van een kennelijke misslag valt uit de plaats van genoemde passage in het proces-verbaal van de terechtzitting niet af te leiden dat de rechter die het arrest wees niet onpartijdig was.
7.
Het middel faalt en kan worden afgedaan met de in art. 81 RO bedoelde motivering.
8.
Het tweede middel klaagt dat het enkele niet willen/kunnen geven van een verklaring voor het aantreffen van gestolen kentekenplaten in de kofferbak van verdachtes auto ontoereikend is voor het bewijs van opzetheling.
9.
Het Hof heeft het bewijs van het voor opzetheling vereiste opzet geleverd geacht op grond van de hiervoor opgenomen nadere bewijsoverweging.
10.
Ook als met het Hof wordt aangenomen dat de algemene — door mij overigens niet volledig gedeelde — ervaring leert dat de eigenaar van een auto weet wat zich in de kofferbak van zijn auto bevindt, dan valt daaruit nog niet op te maken dat hij ten tijde van het voorhanden krijgen van de zich daarin bevindende kentekenplaten van een andere auto dan de zijne opzet had op het van misdrijf afkomstig zijn van die kentekenplaten.
11.
Volgens het Hof vloeit dat opzet voort uit de omstandigheid dat deze kentekenplaten reeds een week voor het aantreffen in verdachtes auto waren gestolen in samenhang met de omstandigheid dat de verdachte — die naar het oordeel van het Hof wist dat de kentekenplaten zich in de kofferbak van zijn auto bevonden — geen geloofwaardige verklaring heeft gegeven voor zijn onbekendheid met de aanwezigheid van de kentekenplaten in de kofferbak van de auto, hij derhalve voor de aanwezigheid van de gestolen kentekenplaten geen redelijke verklaring heeft gegeven en hij — naar het Hof aanneemt — die ook niet heeft willen geven.
12.
In deze overweging gaat het Hof er aan voorbij dat niet alleen bewezen moet worden dat de verdachte de kentekenplaten voorhanden heeft gehad maar ook dat hij ten tijde van het voorhanden krijgen opzet had op het van misdrijf afkomstig zijn van de kentekenplaten.2. Of voor de verdachte kenbaar was dat de kentekenplaten gestolen waren valt niet uit de gebezigde bewijsmiddelen op te maken. Het kan heel wel zo zijn dat hij er pas bij het politieonderzoek van op de hoogte is geraakt dat de kentekenplaten gestolen waren en hij nu degene die deze in zijn auto heeft gelegd wil beschermen.
13.
Ik kan er nog wel inkomen dat uit het ontbreken van een bevredigende verklaring voor onbekendheid met kentekenplaten in een kofferbak kan worden afgeleid dat de verdachte deze voorhanden had: hij had deze, liggend in de kofferbak van zijn auto, in zijn macht en moet bij gebreke van een bevredigende verklaring voor zijn onbekendheid met de aanwezigheid van de kentekenplaten in de kofferbak van de aanwezigheid daarvan op de hoogte zijn geweest. Maar waarom daarmee ook zijn opzet op het van misdrijf afkomstig zijn van die kentekenplaten bewezen is vraagt minstgenomen nadere verklaring. Kennelijk is de redenering geweest: verdachte wist bliksems goed dat er kentekenplaten in de kofferbak van zijn auto lagen en als hij ontkent dat te hebben geweten maar hij voor dat beweerdelijke gebrek aan wetenschap geen goede verklaring kan geven dan moet het wel zo zijn dat hij geweten heeft dat de kentekenplaten van misdrijf afkomstig waren. Daarbij wordt echter uit het oog verloren dat het dan minstgenomen zo moet zijn dat ten tijde van het voorhanden krijgen door de verdachte aan die kentekenplaten, van welks wijze van verkrijging door de verdachte niets bekend is, op een of andere manier viel te zien dat deze gestolen waren3. dan wel moeten er anderszins aanwijzingen zijn dat de verdachte toen moet hebben geweten dat de kentekenplaten van diefstal afkomstig waren dan wel dat hij bewust het risico op de koop toe moet hebben genomen dat de kentekenplaten van misdrijf afkomstig waren.4. Pas als dat het geval zou zijn — quod non — zou de verdachte voor de voeten kunnen worden geworpen dat hij er geen goede verklaring voor heeft dat hij geen idee had dat de kentekenplaten van misdrijf afkomstig waren. Per slot van rekening mag niet uit het oog worden verloren dat verdachte niet zijn onschuld hoeft te bewijzen maar dat zijn schuld — in dit geval het opzet op het van misdrijf afkomstig zijn van de aangetroffen kentekenplaten — moet worden bewezen.
14.
Het middel slaagt.
15.
Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen heb ik niet aangetroffen.
16.
Deze conclusie strekt tot vernietiging van het bestreden arrest voor wat betreft het onder 2 bewezenverklaarde en voor wat betreft de strafoplegging, in zoverre terugwijzing naar het Hof dan wel verwijzing naar een aangrenzend Hof teneinde in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan, en tot verwerping van het beroep voor het overige.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 07‑07‑2009
Zo ook in o.m. HR 29 april 1997, NJ 1997, 547, HR 30 november 1999, NJ 2000, 215, HR 13 december 2005, LJN: AU5804.
Ten aanzien van een partij van 25 blanco Duitse rijbewijzen geldt dat het een feit van algemene bekendheid is dat een zodanig grote partij blanco rijbewijzen, in het bezit van anderen dan de bevoegde instanties, niet anders dan door misdrijf kan zijn verkregen: HR 27 april 2004, NJ 2004, 494. Voor twee ‘losse’ kentekenplaten zou ik dat niet zonder meer durven zeggen.
Volgens HR 19 januari 1993, LJN AD1812, NJ 1993, 491, m. nt. Th.W.v.V. wordt onder weten in art. 416 Sr voorwaardelijk opzet begrepen.