NJ 2000, 215
Ontoereikend bewijs van opzetheling.
HR 30-11-1999, ECLI:NL:PHR:1999:ZD1641, m.nt. J. de Hullu
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
30 november 1999
- Magistraten
Davids, Koster, Van Buchem-Spapens
- Zaaknummer
111714
- Conclusie
A-G Fokkens
- Noot
J. de Hullu
- LJN
ZD1641
- JCDI
JCDI:ADS65476:1
- Vakgebied(en)
Onbekend (V)
Materieel strafrecht / Delicten Wetboek van Strafrecht
Strafprocesrecht / Terechtzitting en beslissingsmodel
- Brondocumenten
ECLI:NL:HR:1999:ZD1641, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 30‑11‑1999
ECLI:NL:PHR:1999:ZD1641, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 30‑11‑1999
- Wetingang
Sr art. 416; Sv art. 359 lid 1; Sv art. 359 lid 3
Essentie
Ontoereikend bewijs van opzetheling; uit de bewijsmiddelen kan niet volgen dat het opzet van verdachte erop was gericht dat het geld door diefstal was verkregen.
Voorgaande uitspraak
Arrest op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem van 7 oktober 1998 in de strafzaak tegen M.P., te Amsterdam, adv. mr. R. Lonterman te Amsterdam.
Hof:
Bewezenverklaring
Bewezenverklaard is dat hij in de periode van 24 september 1995 t/m 21 mei 1996 te Amsterdam, op tijdstippen (telkens) heeft verworven, voorhanden heeft gehad en heeft overgedragen enig(e) geldbedrag(en), terwijl hij ten tijde van het ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.