De procesovereenkomst
Einde inhoudsopgave
De procesovereenkomst (BPP nr. XIII) 2012/11.3.4:11.3.4 Duits recht
De procesovereenkomst (BPP nr. XIII) 2012/11.3.4
11.3.4 Duits recht
Documentgegevens:
M.W. Knigge, datum 24-10-2012
- Datum
24-10-2012
- Auteur
M.W. Knigge
- JCDI
JCDI:ADS385949:1
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
Toon alle voetnoten
Voetnoten
Voetnoten
Zie voor een overzicht van rechtspraak en literatuur Naumann 2008, p. 93-97; Wagner 1998, p. 263 e.v.
Zie, met verwijzing naar literatuur, Naumann 2008, p. 96; Wagner 1998, p. 264-265, 270.
Zie, met verwijzing naar literatuur, Wagner 1998, p. 264.
Zie, met verwijzing naar deze literatuur, Naumann 2008, p. 96-97; Wagner 1998, p. 264.
Wagner 1998, p. 263 e.v.
Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
Uit de rechtspraak en literatuur kan worden afgeleid dat naar Duits recht oplegging van een procedeerverbod ter afdwinging van een verplichting uit bevoegdheidsovereenkomst niet mogelijk is.1 In de literatuur wordt als argument tegen een dergelijk verbod onder andere aangevoerd dat het aan ieder gerecht zelf is om zijn eigen bevoegdheid te onderzoeken.2 Bovendien zou door het openen van de mogelijkheid om in een aparte procedure een procedeerverbod te vorderen, een doolhof van procedures kunnen ontstaan.3
Door sommige auteurs wordt over de mogelijkheid van een procedeerverbod in geval van een bevoegdheidsovereenkomst echter anders gedacht.4 Zo meent Wagner dat indien partijen in het kader van hun bevoegdheidsovereenkomst rechten en verplichtingen in het leven hebben geroepen, zij hiervan onder omstandigheden in een aparte procedure nakoming kunnen vorderen. Indien het procedeerverbod gericht is op een ander Duits gerecht, zal een partij bij een dergelijke vordering geen belang hebben, omdat zij zich in dat geval ook direct tot dit Duitse gerecht zal kunnen wenden. In internationale verhoudingen ligt dit anders. Een partij kan dan wel degelijk belang hebben bij een verbod, bijvoorbeeld indien in het buitenland de bevoegdheidsovereenkomst niet erkend wordt. Het argument dat door een dergelijk verbod inmenging in de rechtsmacht van het buitenlandse gerecht plaatsvindt, verwerpt Wagner. Volgens hem is het procedeerverbod namelijk niet gericht tot het buitenlandse gerecht, maar tot de partij die voor dit gerecht wil procederen.5