Einde inhoudsopgave
Bevrijdende verweren (BPP nr. XXII) 2023/313
313 Het arrest Van Hese/De Schelde
H.W.B. thoe Schwartzenberg, datum 27-01-2023
- Datum
27-01-2023
- Auteur
H.W.B. thoe Schwartzenberg
- JCDI
JCDI:ADS691528:1
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
Voetnoten
Voetnoten
Reeds HR 3 november 1995, ECLI:NL:HR:1995:ZC1867, r.o. 3.4., NJ 1998/380 met nt. C.J.H. Brunner (Van B./Diaconessenarbeid).
Of fabrikant/leverancier van het asbesthoudend materiaal; mogelijk gaat het om blootstelling aan een ‘gebrekkig’ product (asbestplaat) ingeval van blootstelling bij erfverharding en thuisbesmetting. Voor de leesbaarheid zal in het vervolg steeds sprake zijn van werkgever en werknemer; indien de schuldenaar en/of schuldeiser (bijv. nabestaanden) een andere kwaliteit heeft, zal dat worden aangegeven.
HR 28 april 2000, ECLI:NL:HR:2000:AA5635, NJ 2000/430 met nt. A.R. Bloembergen onder 431; na verwijzing Hof Den Haag 24 juli 2002, ECLI:NL:GHSGR:2002:AE6530, Prg. 2002/5967. Wanneer zich niet de situatie voordoet dat de rechtsvordering reeds was verjaard voordat de vordering kon worden ingesteld, is doorbreking van de verjaringstermijn niet mogelijk (HR 28 april 2000, ECLI:NL:HR:2000:AA5634, NJ 2000/431 met nt. ARB). Zie ook HR 24 maart 2017, ECLI:NL:HR:2017:494, NJ 2017/313 met nt. J. Spier en JAR 2017/112 met nt. B. Barentsen (Van Otterloo/Maersk).
Bijv. HR 28 november 2014, ECLI:NL:HR:2014:3463, r.o. 3.8.3, NJ 2016/208 met nt. H.J. Snijders.
In 2005 oordeelde de Hoge Raad dat de gezichtspuntencatalogus ongewijzigd gehandhaafd diende te worden (HR 25 november 2005, ECLI:NL:HR:2005:AT8782, NJ 2009/103 met nt. I. Giesen (Eternit/Horsting; asbesthoudende golfplaten), na verwijzing Hof ’s-Hertogenbosch 25 maart 2008, ECLI:NL:GHSHE:2008:BH4512, NJ 2009/104).
Asser/Siebrugh 6-III 2018/377 met verwijzing naar HR 20 maart 1987, ECLI:NL:HR:1987:AG5561, NJ 1988/4.
Gezichtspuntencatalogi (opsommingen van omstandigheden waarmee rekening kan/moet worden gehouden) geven aan welke feiten relevant (kunnen) zijn en welke factoren en/of maatstaven gehanteerd kunnen/moeten worden om die relevante feiten juridisch te duiden. Zie ook Quist 2014, p. 319-405.
Knigge, Van Boom & Keijser 2018.
De gezichtspuntencatalogus in Van Hese/De Schelde is imperatief voorgeschreven (Quist 2014, p. 330).
Aan vergoeding van vermogensschade komt een hogere prioriteit toe dan aan vergoeding van niet- vermogensschade.
Aan vergoeding van schade die ten goede zal komen aan eiser komt een hoge prioriteit toe. Niet is aangegeven welke partijen wel of niet van art. 6:2 lid 2 BW zouden kunnen profiteren (getroffene zelf, nabestaanden, regresnemers) (Hartlief 2011). Wanneer een voorschot van vermogensschade en immateriële schade werd gevorderd en werd toegewezen en is betaald, is het de werknemer ten goede gekomen. Het element wordt niet anders gewaardeerd wanneer de werknemer inmiddels is overleden.
Een asbestslachtoffer en zijn nabestaanden zijn in Nederland verzekerd van enige vorm van financiële genoegdoening door het bestaan van de Regeling Tegemoetkoming Asbestslachtoffers. Een asbestslachtoffer ontvangt een voorschot op de schadevergoeding dat bij standhouden van het verjaringsverweer niet behoeft te worden gerestitueerd.
Voor een uitgebreide bespreking zie Hebly & Lindenbergh 2013b.
Zie ook Hebly & Lindenbergh 2013a.
Het maakt verschil of het gaat om een fabrikant of leverancier van asbesthoudend materiaal, of kleine ondernemers zoals een garagehouder of een installatiebedrijf, bij wie werken met asbest niet de kern van de werkzaamheden inhield, maar slechts incidenteel. Niet van ieder bedrijf mag dezelfde (onderzoeks)inspanning op het punt van zorgplicht worden verwacht (HR 17 februari 2006, ECLI:NL:HR:2006:AU6927, NJ 2007/285 met nt. C.J.H. Brunner (Van Buuren/Heesbeen)).
Smeehuijzen 2008/21.3.3.
Concl. A-G J.L.R.A. Huydecoper vóór 19 november 2004, ECLI:NL:PHR:2004:AR5917.
Vond voldoende voorlichting plaats en instructie over de gezondheidsrisico’s; was er aandacht voor voldoende ventileren van werkruimten en werden er beschermingsmiddelen verstrekt? De werknemer zou getuigen kunnen oproepen die over de arbeidsomstandigheden kunnen getuigen; de vraag is of deze personen nog in leven zijn. De werkgever zal de gestelde feiten en omstandigheden gemotiveerd kunnen betwisten. Zie bijv. Hof ’s-Hertogenbosch 25 maart 2008, ECLI:NL:GHSHE:2008:BH4512, NJ 2009/104 (Eternit/Horsting).
Asser 2004/50 (Asser Procesrecht/Asser 3 2023/307 en 308); reeds als A-G in zijn conclusie, randnr. 2.9, vóór het arrest HR 10 januari 1997, ECLI:NL:HR:1997:ZC2244, NJ 1999/286 met nt. WMK (vergeten testament). Meestal ontbreken blootstellingsgegevens.
T.F.E. Tjong Tjin Tai in zijn noot onder 3 bij HR 22 november 2013, ECLI:NL:HR:2013:1384, NJ 2014/114, Huydecoper 2002 en Huydecoper als A-G in zijn conclusie ECLI:NL:PHR:2006:AU9729 (Delta Lloyd/William House).
Was het onmogelijk om de feiten waarop het verweer van de werkgever zou moeten berusten nader uit de doeken te doen? Had hij die nader kunnen documenteren met (al of niet schriftelijke) verklaringen van direct betrokkenen?
De sancties indien onvoldoende gegevens worden verstrekt zijn te lezen in HR 15 december 2006, ECLI:NL:HR:2006:AZ1083, NJ 2007/203 met nt. M.R. Mok (NNEK/Mourik).
Zie voor de vraag in hoeverre kan meespelen dat de aangesproken werkgever de rechtsopvolger is van de oorspronkelijke werkgever, Hebly 2017. Zie ook Rb. Den Haag 3 november 2021, ECLI:NL:GHDHA:2021:11921 ((afgeleide) aansprakelijkheid van de Staat als toezichthouder vanwege door de voogd uitgevoerd toezicht op een in een pleeggezin geplaatst meisje in verband met seksueel misbruik door pleegvader).
Werkgevers waar intensief met asbest werd gewerkt behoorden met de mogelijkheid van claims rekening te houden. Voor een niet kapitaalkrachtige werkgever uit het midden- en kleinbedrijf (waar incidenteel werd gewerkt met asbest) zal anders worden geoordeeld; deze werkgever zal daartoe wel de feiten en omstandigheden moeten aanleveren.
Hof ’s-Hertogenbosch 25 maart 2008, ECLI:NL:GHSHE:2008:BH4512, NJ 2009/104 (Eternit/Horsting). Het argument van de werkgever dat bij toewijzing van de vordering een toename te verwachten is van het aantal vorderingen en dat de solvabiliteit van het niet-verzekerde bedrijf zal bedreigen, is niet ontlastend voor de werkgever.
De werkgever kan daarbij een beroep doen op rechtsverwerking door te stellen dat hij door het lange tijdverloop in zijn bewijspositie is geschaad (een bevrijdend verweer ten aanzien van dit gezichtspunt). Hoe langer geleden de blootstelling heeft plaatsgevonden, hoe moeilijker het voor de werkgever is informatie bijeen te brengen.
HR 26 november 2004, ECLI:NL:HR:2004:AR3138, NJ 2006/228 met nt. H.J. Snijders (De Jong/Optimodal). Snijders (in zijn noot onder 3) is het niet eens met het oordeel van de Hoge Raad. In de praktijk wordt het oordeel van de Hoge Raad uit het arrest De Jong/Optimodal niet gevolgd. De werkgever die rekening moet houden met aansprakelijkheid handelt verwijtbaar als hij zijn eigen bewijsnood veroorzaakt (Wolters 2017 onder 3. slot).
Bijv. in de zaak Eternit/Horsting (HR 25 november 2005, ECLI:NL:HR:2005:AT8782, NJ 2009/103 met nt. I. Giesen).
Indien geen verzekeringsdekking bestaat en er onvoldoende mogelijkheden zijn de aanspraken in het eigen vermogen op te vangen (of daarvoor niet is gereserveerd), betekent dat niet dat een en ander aan een oordeel dat het beroep op verjaring onaanvaardbaar is, in de weg staat.
De omstandigheid dat een bedrijf verzekerd is, kan een aanwijzing vormen dat het niet naleven van veiligheidsmaatregelen naar verkeersopvattingen voor diens rekening komt.
Hof ’s-Hertogenbosch 25 maart 2008, ECLI:NL:GHSHE:2008:BH4512, r.o. 3.24, NJ 2009/104. Het hof besteedt ook aandacht aan de vraag of en in hoeverre Eternit voor dergelijke schades heeft gereserveerd dan wel heeft kunnen of moeten reserveren. Het argument van Eternit dat zij onvoldoende mogelijkheden heeft om dergelijke aanspraken in eigen vermogen op te vangen, legt onvoldoende gewicht in de schaal (r.o. 3.28)
Hartlief, Hijma & Snijders 2009. In vonnissen wordt dan ook wel een andere volgorde aangehouden. Het huidige art. 3:310 lid 5 BW bepaalt dat een rechtsvordering tot vergoeding van schade door letsel of overlijden verjaart door verloop van vijf jaren na de aanvang van de dag volgende op die waarop de benadeelde zowel met de schade (openbaring van de ziekte) als met de daarvoor aansprakelijke persoon bekend is geworden; er geldt dus uitsluitend een korte termijn. Sinds de inwerkingtreding van de wet van 27 november 2003 (Stb. 2003, 495; later gewijzigd bij wet van 23 juni 2005, Stb. 2005, 340), geldt art. 3:310 lid 5 BW voor gevallen waar blootstelling moet hebben plaatsgevonden na 1 februari 2004.
Uitgangspunt is dat de verjaringstermijn van art. 3:310 lid 2 BW een objectief en in beginsel absoluut karakter heeft: “Ongetwijfeld is het uit een oogpunt van individuele gerechtigheid moeilijk te accepteren dat een vordering verjaart welke de schuldeiser niet geldend heeft kunnen maken wegens het voor hem verborgen karakter van zowel de schade als het causaal verband daarvan met een bepaalde gebeurtenis. Daar staat evenwel tegenover dat de rechtszekerheid – welke het instituut der verjaring mede beoogt te dienen – een vaste termijn eist en dat loslaten daarvan op de wijze als door het onderdeel bepleit, eveneens tot onbillijkheid kan leiden, ditmaal jegens de vermeende schuldenaar”.1 Kern van het arrest Van Hese/De Schelde is dat een beroep van de werkgever2 op de verjaringstermijn van art. 3:310 BW naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar kan zijn en om die reden terzijde kan worden gesteld (art. 6:248 lid 2 BW).3 De werknemer dient daartoe in beginsel de relevante feiten en omstandigheden te stellen en bij betwisting te bewijzen. De vraag of een beroep op verjaring naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar moet worden geacht, dient te worden beantwoord met inachtneming van alle omstandigheden van het geval;4 in ieder geval moeten de door de Hoge Raad geformuleerde zeven gezichtspunten (a-g) bij de beslissing worden betrokken.5 Partijen zullen de bij de uitleg in acht te nemen gezichtspunten naar voren moeten brengen.6 Beide partijen zullen zoveel mogelijk feiten en omstandigheden die mogelijk in hun voordeel zijn moeten aanvoeren;7 ook indien deze feiten en omstandigheden niet rechtstreeks betrekking hebben op één van de gezichtspunten.8 Tevens zullen zij de feiten en omstandigheden die de wederpartij naar voren brengt gemotiveerd moeten betwisten. De feitenrechter gaat de gezichtspunten langs, weegt deze en dient al deze gezichtspunten uitdrukkelijk in zijn oordeel te betrekken.9
Bespreking gezichtspunten
De gezichtspunten a: de aard van de schade: of het gaat om vergoeding van vermogensschade dan wel van nadeel dat niet in vermogensschade bestaat (immateriële schade),10 en – mede in verband daarmede – of de gevorderde schadevergoeding ten goede komt aan het slachtoffer zelf, diens nabestaanden dan wel een derde,11 b: in hoeverre voor het slachtoffer respectievelijk zijn nabestaanden ter zake van de schade een aanspraak op een uitkering uit anderen hoofde bestaat12 kunnen objectief worden vastgesteld. Deze gezichtspunten spelen bewijsrechtelijk geen of een ondergeschikte rol en worden in het kader van het onderzoek niet nader besproken.13 De resterende gezichtspunten c, d, e en f en g vergen een aparte bespreking, waarbij hoofdzakelijk bewijsrechtelijk zal worden ingegaan op de materie.
Ter inleiding: enkele algemene opmerkingen over deze gezichtspunten
Bij de gezichtspunten c, d, e, f heeft voornamelijk de werkgever toegang tot de relevante informatie. Betoogt de werkgever dat hem niet toe te rekenen is dat hij weinig informatie verschaft,14 dat sprake is van een rechtvaardigingsgrond, dat het verschaffen van meer informatie disproportioneel veel moeite kost of met andere belangen strijdt, dan zijn de genoemde stellingen te kwalificeren als een bevrijdend verweer met betrekking tot een bepaald gezichtspunt. Er wordt dan aangeknoopt bij in de wet geregelde gevallen. Al deze omstandigheden liggen in de risicosfeer van de werkgever.
Gezichtspunt c: de mate waarin de gebeurtenis de aangesprokene (de werkgever) kan worden verweten
Voor de vestiging van aansprakelijkheid van de werkgever voor blootstelling aan asbest is het niet nodig de mate van verwijtbaarheid te reconstrueren;15 bij de beoordeling van gezichtspunt c is de mate van verwijtbaarheid van belang.16 Wanneer de aansprakelijkheid vaststaat kan ervan worden uitgegaan dat reeds een substantiële mate van verwijtbaarheid is gegeven en dat sprake zal zijn van een grote mate van schuld (laakbaarheid) aangezien veiligheidsmaatregelen (naar de maatstaven van destijds) zullen hebben ontbroken.17 De werkgever heeft kennelijk niet die maatregelen getroffen die redelijkerwijs nodig waren om te voorkomen dat de werknemer schade zou lijden.
De stelplicht en de bewijslast ten aanzien van gezichtspunt c (blijven) rusten op de werknemer, maar de werkgever is gehouden om zijn betwisting van het gezichtspunt zodanig te motiveren en met de hem ter beschikking staande gegevens te onderbouwen, dat de werknemer (in voorkomend geval) aanknopingspunten biedt voor controle en weerlegging, en in het verlengde daarvan, voor bewijslevering.18 Dit brengt met zich dat op de werkgever de verplichting rust om relevante informatie omtrent veiligheidsaspecten bekend te maken; informatie waarover hij wel, maar de werknemer (of diens nabestaanden) niet kan of kon beschikken, dient hij bekend te maken (verzwaarde motiveringsplicht).19 Ook het risico dat gegevens niet meer achterhaald kunnen worden, kan (voor een deel) op de werkgever worden gelegd, op basis van de overweging dat ook het beschikbaar zijn van gegevens tot de risicosfeer van de werkgever behoort.20 De rechter beoordeelt of het ontbreken van essentiële informatie voor rekening van de werkgever moet komen: had de werkgever informatie kunnen en moeten bewaren?21 De rechter maakt dan gebruik van de doorgetrokken ‘domein’ gedachte:22 bevindt de werkgever zich in een positie die aannemelijk maakt dat hij aanzienlijk méér over het te beoordelen gegeven zou moeten weten dan in de procedure naar voren wordt gebracht?23 De rechter zal beoordelen in hoeverre sprake is van een ernstige verwijtbaarheid. De mate van verwijtbaarheid kan bij de gezichtspunten gewicht in de schaal leggen. Wanneer een ernstig verwijt aan de werkgever kan worden gemaakt, draagt dit element bij tot het oordeel dat het beroep op verjaring naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is.24
Gezichtspunt d: in hoeverre had de aangesprokene reeds vóór het verstrijken van de verjaringstermijn rekening gehouden of behoren te houden met de mogelijkheid dat hij voor de schade aansprakelijk zou zijn?
De vraag is of de werkgever wist dat er gezondheidsrisico’s bestonden ten tijde van de blootstelling. Uitsluitend de werkgever heeft toegang tot de betreffende informatie (en of hij enige reserveringen heeft gedaan ter zake) en wederom geldt de verzwaarde motiveringsplicht. Voor de beantwoording van de vraag naar de mogelijkheden van de werkgever om dergelijke aanspraken in zijn eigen vermogen op te vangen, zal de werkgever feiten en omstandigheden moeten aanleveren.25 Voor zover mogelijk zal de werknemer (of diens nabestaanden) een en ander betwisten. De vraag is of zij in staat zijn om eventuele door de werkgever gestelde onjuistheden beargumenteerd te betwisten. In de meeste gevallen kan van hen niet meer worden verlangd dan een ontkenning bij gebrek aan wetenschap. Van belang is of van het feit dat de werkgever rekening had (behoren) te houden met dergelijke aanspraken een verwijt kan worden gemaakt. Het argument van een grote werkgever dat hij onvoldoende mogelijkheden heeft dergelijke aanspraken in zijn eigen vermogen op te vangen legt meestal onvoldoende gewicht in de schaal.26 In het gezichtspunt is de kwalificatie ‘behoren’ opgenomen. Dat betekent dat het argument van de werkgever dat een rechtvaardigingsgrond aanwezig is voor het feit dat hij geen rekening heeft gehouden met aansprakelijkheid, in sommige gevallen weinig kans van slagen zal hebben, al is denkbaar dat die rechtvaardigingsgrond dat ‘behoren’ beïnvloedt. Soms is door beide partijen onvoldoende aangevoerd om de rechter in staat te stellen dit gezichtspunt te kunnen betrekken in de beoordeling.
Gezichtspunt e: of de aangesprokene naar redelijkheid nog de mogelijkheid heeft zich tegen de vordering te verweren
De werkgever zal een en ander dienen te concretiseren. Wanneer verweer nauwelijks meer mogelijk is en de werkgever daarvan geen verwijt kan worden gemaakt, spreekt dat in de meeste gevallen voor het overeind blijven van de verjaring.27 Daarbij is volgens de Hoge Raad niet van belang door welke oorzaken bewijsmateriaal verloren is gegaan en of dit aan de aangesprokene valt toe te rekenen.28 De werkgever kan ook erkennen dat hij de mogelijkheid van verweer voeren nog heeft.29
Gezichtspunt f: of de aansprakelijkheid (nog) door verzekering is gedekt
Met betrekking tot dit gezichtspunt heeft uitsluitend de werkgever toegang tot informatie en geldt de verzwaarde motiveringsplicht. Onderscheid dient te worden gemaakt of dekking bestond op het moment van het onzekere voorval (act committed) of ten tijde van optreden van de schade (loss occurence). Wanneer de werkgever niet verzekerd was ten tijde van act committed, levert het buiten toepassing laten van de verjaringstermijn geen onevenredig nadeel op voor de werkgever: indien de vordering wel binnen de wettelijke termijn na blootstelling aan asbest zou zijn ingediend, zou de aansprakelijkheid ook niet door een verzekering zijn gedekt.30 Van belang is of de werkgever van het feit dat hij niet verzekerd was een verwijt kan worden gemaakt. Was het destijds gebruikelijk dat bedrijven verzekerd waren?31 Ook is mogelijk dat er verzekeringsdekking was ten tijde van het optreden van de schade (loss occurence). Wanneer de werkgever niet kan aangeven of hij wel of niet verzekerd is of daarover niet de gewenste informatie weet te verschaffen, komt dit voor het risico van de werkgever.
Voorbeeld
In een aansprakelijkheidsprocedure had Eternit een beroep gedaan op het verstrijken van de absolute verjaringstermijn. Eternit gaf aan dat zij feitelijk niet meer verzekerd was maar dat haar daarvan geen verwijt kon worden gemaakt. “Nu niet is komen vast te staan dat Eternit op basis van ‘act committed’ verzekerd was komt deze omstandigheid voor risico van Eternit. Het feit dat Eternit niet de gewenste helderheid heeft kunnen verschaffen dient voor haar risico te komen.” Dit gezichtspunt werd daardoor in het nadeel van Eternit werd meegewogen.32
De gezichtspunten die betrekking hebben op het bestaan van een verzekeringsdekking en de mogelijkheden van de werkgever om dergelijke aanspraken in zijn eigen vermogen op te vangen, worden vaak in onderlinge samenhang bezien.
Gezichtspunt g: of na aan het licht komen van de schade binnen redelijke termijn aansprakelijkstelling heeft plaatsgevonden en een vordering tot schadevergoeding is ingesteld
Heeft de werknemer binnen een redelijke termijn na openbaring van de ziekte de werkgever aansprakelijk gesteld, dan heeft de werknemer aan dit gezichtspunt voldaan. Wordt door de werkgever aangevoerd dat de termijn te lang is, dan zal een debat plaatsvinden tussen eiser en de werkgever. Het risico van dit gezichtspunt ligt bij de werknemer; het gebrek aan voortvarendheid wordt hem (of zijn nabestaanden) dan verweten. De rechter zal hierover een rechtsoordeel geven. Volgens de Commissie Hartlief, Hijma & Snijders kan gezichtspunt g beter vooropgesteld worden: indien niet binnen redelijke termijn na ontdekking alsnog actie is ondernomen, lijkt verdere toetsing aan de overige factoren zinloos.33
De voor de gezichtspunten relevante aangevoerde omstandigheden worden door de rechter afzonderlijk besproken, maar voor een integrale beoordeling vindt weging plaats in onderling verband en samenhang.