Bekend onder zaaknr. C03/174HR.
HR, 19-11-2004, nr. C03/190HR
ECLI:NL:HR:2004:AR5917
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
19-11-2004
- Zaaknummer
C03/190HR
- Conclusie
Mr. Huydecoper
- LJN
AR5917
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
Verbintenissenrecht / Onrechtmatige daad
Verbintenissenrecht / Overeenkomst
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:PHR:2004:AR5917, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 19‑11‑2004
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2004:AR5917
ECLI:NL:HR:2004:AR5917, Uitspraak, Hoge Raad, 19‑11‑2004; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2004:AR5917
- Vindplaatsen
Conclusie 19‑11‑2004
Mr. Huydecoper
Partij(en)
Zaaknr. C03/190HR
Mr. Huydecoper
Zitting van 25 juni 2004
Conclusie inzake
- 1.
[eiser 1]
- 2.
CSR Projecten B.V. (voorheen genaamd Corubouw B.V.)
eisers tot cassatie
tegen
- 1.
[verweerder 1]
- 2.
de gezamenlijke erfgenamen van wijlen [betrokkene 1]
- 3.
[verweerster 3]
verweerders in cassatie
Feiten en procesverloop
- 1)
In deze zaak zijn de problemen vergelijkbaar met die uit een andere zaak waarin vandaag eveneens wordt geconcludeerd1..
De feiten vat ik als volgt samen:
2)
[A] verkocht in januari 1993 aan de tweede eiser(es) tot cassatie, destijds geheten: Corubouw (ik zal de eisers tot cassatie dan ook meestal aanduiden als: Corubouw c.s.) een bedrijfsterrein. Bij de aankoop was al bekend dat het terrein vervuild was, en waren al (in samenspraak met de verantwoordelijke overheidsinstanties) eisen met betrekking tot de sanering geformuleerd. In de koopovereenkomst nam [A] dan ook de verplichting op zich om sanering overeenkomstig deze eisen te laten uitvoeren; en dat is vervolgens ook gebeurd. De koopovereenkomst (en de transportakte) zijn tot stand gekomen onder verantwoordelijkheid van het notariskantoor waarbij de verweerders in cassatie, [verweerder] c.s., (ieder in een andere hoedanigheid) betrokken zijn (geweest).
3)
Corubouw heeft woningen op het terrein laten bouwen, en heeft deze aan particuliere kopers verkocht. Vervolgens bleek het terrein (naar de inmiddels geldende eisen) nog steeds vervuild te zijn; een van de kopers sprak uit dien hoofde Corubouw aan.
4)
Dit leidde tot een geschil tussen Corubouw en [A]. Daarin stond de uitleg van koopovereenkomst centraal. Dat geschil werd in het nadeel van Corubouw beslist.
Daarop hebben Corubouw c.s. [verweerder] c.s. aangesproken. Zij stelden dat [verweerder] c.s. tekort waren geschoten in de (op een notaris rustende) verplichting tot zorgvuldige begeleiding van onder zijn verantwoordelijkheid tot stand komende rechtshandelingen; waarbij het in cassatie vooral gaat om de vraag of de toenmalige behandelende notaris, wijlen [betrokkene 1], uitgebreider navraag had moeten doen naar de bedoelingen van Corubouw c.s. betreffende de met [A] aangegane verplichtingen terzake van bodemverontreiniging en sanering.
5)
Nadat de rechtbank in de eerste aanleg de vorderingen van Corubouw c.s. gedeeltelijk had toegewezen, heeft het hof in het thans in cassatie bestreden arrest die vorderingen alsnog geheel afgewezen.
6)
Corubouw c.s. zijn tijdig en regelmatig in cassatie gekomen. Namens [verweerder] c.s. is tot verwerping geconcludeerd. Beide partijen hebben hun standpunten schriftelijk laten toelichten.
De "navraagplicht" van een notaris
7)
Voor de in deze zaak aan de orde gestelde vragen, lijken mij de volgende inleidende beschouwingen nuttig:
Het middel doet o.a. een beroep op HR 20 december 2002, NJ 2002, 325 m.nt. WMK (waarbij het middel kennelijk rov. 3.5.1. en 3.5.2. van dat arrest op het oog heeft).
In dat arrest werd overwogen dat op een notaris "...een zwaarwegende zorgplicht (rust) jegens degene, die aan de notaris gelden toevertrouwt met de opdracht deze door te betalen indien aan zekere voorwaarden is voldaan ....". Die zorgplicht brengt, blijkens het arrest, o.m. dit mee, dat de notaris nadere informatie moet inwinnen (voorzover redelijkerwijs mogelijk) in geval over de inhoud of strekking van de opdracht redelijkerwijs twijfel kan bestaan.
Het middel (in onderdelen 1 en 2) wil de hier geformuleerde norm ook toegepast zien op gevallen waarin over de vraag of de partijen bij een overeenkomst een bepaalde clausule daarvan in dezelfde zin hebben begrepen/opgevat, ruimte voor twijfel bestaat.
8)
Men is geneigd te denken dat de stelling die aan deze onderdelen van het middel ten grondslag ligt, onweerlegbaar is: natuurlijk moet een notaris, wanneer die reden heeft om te vermoeden dat een onder zijn zorgen vast te leggen overeenkomst clausules bevat die voor meerderlei uitleg vatbaar zijn en die de partijen ook verschillend (b)lijken op te vatten, het nodige doen om te voorkomen dat de partijen onder invloed van misverstand hun transactie aangaan.
Maar bij nadere beschouwing zijn er bij deze vanzelfsprekendheid wel kanttekeningen te plaatsen.
9)
In de eerste plaats is er dat onder juristen welbekende feit, dat "tekst" vaak voor meerderlei uitleg vatbaar is, en uitleg aan de hand van de context en van de verdere omstandigheden behoeft, om duidelijk te worden2..
Waar een bepaald punt - bijvoorbeeld een clausule uit een overeenkomst - door latere ontwikkelingen op de voorgrond komt te staan, en daarmee inmiddels aanzienlijke belangen gemoeid (kunnen) zijn, leggen de betrokkenen, of hun juridische adviseurs, ook vaak een aanzienlijke (en in de omstandigheden heel begrijpelijke) geneigdheid èn vaardigheid aan de dag, als het gaat om het vinden van argumenten om de betreffende tekst in het eigen voordeel uit te leggen.
10)
Als men de in alinea' 7 en 8 hiervóór bedoelde regel onverkort tot gelding zou laten komen, doemt het volgende beeld op: van zéér veel tekst, ook in notarieel vastgelegde documenten, blijkt bij nauwkeurige analyse (en afhankelijk van de zich soms wijzigende context) uitleg in verschillende zin mogelijk. Zoals voor de hand ligt, komt dat vooral aan het licht als er geschil ontstaat, en als partijen en hun adviseurs onder druk staan om argumenten voor uitleg in het eigen voordeel te vinden.
11)
In dergelijke gevallen is, waar de overeenkomst onder auspiciën van een notaris tot stand is gekomen, (bijna) altijd wel een beroep te doen op de eerder bedoelde regel: de partij wier uitleg tenslotte door de rechter als niet aannemelijk wordt beoordeeld (dat is de partij die hierbij vervolgens belang krijgt), stelt dan dat de notaris op het mogelijke misverstand bedacht had moeten zijn, en haar daarvoor had moeten behoeden.
De notaris wordt op die manier een soort verzekeringspolis, waardoor de negatieve gevolgen van een niet-aannemelijk bevonden uitleg van bepalingen in een notarieel vastgelegde overeenkomst (bijna) altijd op een ander kunnen worden afgewenteld. (Bijna) altijd, want zoals ik al opmerkte: argumenten die ertoe strekken dat een bepaald beding voor meerderlei uitleg vatbaar is blijken zo niet altijd, dan toch in zeer veel gevallen wel te vinden te zijn.
12)
Die uitkomst is moeilijk aanvaardbaar. Hij berust dan ook op een gechargeerd doorborduren op het stramien van de eerder aangehaalde regel - jede Konsequenz führt zum Teufel, ook hier.
En toch - het is onmiskenbaar dat geschillen in verband met overeenkomsten (heel) vaak meebrengen dat de partijen een verschillende uitleg van het overeengekomene (gaan) verdedigen èn dat voor de uitleg van ieder van de partijen wel min of meer plausibele argumenten (kunnen) worden aangevoerd - waarmee de bouwstenen voor de zojuist geschetste (en verworpen) gang van zaken zijn gegeven.
13)
Daarbij komen nog andere maatschappelijke effecten, die het probleem nog een beetje aanscherpen: wie in de rechtspraktijk enige ervaring opdoet, zal eerder vroeg dan laat bemerken dat het met enige regelmaat voorkomt dat overeenkomsten opzettelijk (of met "voorwaardelijke" opzet) lacuneus of vaag worden geredigeerd3.. Dat gebeurt dan daarom, omdat de partijen op de desbetreffende punten geen overeenstemming hebben bereikt, dan wel verwachten dat zij die niet zullen kunnen bereiken, èn omdat de partijen menen dat het gaat om punten die voor het welslagen van de beoogde transactie niet cruciaal zijn. Men kan er dan voor kiezen - en men kiest er zeer geregeld voor - om een dergelijk punt maar ongeregeld te laten, of om er zo iets vaags over op te schrijven dat iedere partij daar de van haar kant verlangde oplossing in kan lezen.
14)
Men ziet dat verschijnsel minder vaak bij de "commercieel" essentiële clausules van een overeenkomst, zoals de bepalingen waarin "waar" en "prijs" worden vastgelegd4.. Meestal ervaren de partijen de "kernbedingen" van een overeenkomst wel als cruciaal, en spreken zij daarover niet (quasi-)opzettelijk iets lacuneus of vaags af. Daarentegen ziet men dit regelmatig voorkomen bij typisch "juridische" aspecten van een overeenkomst - aspecten die de commercieel geïnteresseerden al gauw als minder relevant aanmerken (terwijl juristen gewend zijn, die naar voren te halen). Aansprakelijkheids- en exoneratiebedingen, clausules betreffende toepasselijk recht en geschillenbeslechting, zijn bekende voorbeelden van dergelijke aspecten.
15)
IJverige juristen die er een punt van maken, de contractspartijen (in spé) te wijzen op de gebreken van hun (concept)overeenkomst op punten als deze, lopen het risico te worden aangezien voor "roet-in-het-eten-gooier": zij leggen de vinger op een zere plek die de partijen hebben willen omzeilen door daar eenvoudig (maar lang niet altijd: onberaden) de ogen voor te sluiten.
Het is geen uitzondering dat een transactie mislukt omdat een jurist het erop aanstuurt dat partijen (moeten) erkennen dat zij op punten zoals hier bedoeld, geen overeenstemming kunnen bereiken - en dat die jurist dan als "spelbederver" wordt beoordeeld.
Bij het commercieel succesvol onderhandelen is één van de succesfactoren, dat men weet wanneer het "onbeslist" laten van gevoelige (maar niet zo wezenlijke) punten te verantwoorden is (en wanneer dat beslist niet zo is). Het laat zich raden dat het ontwikkelen van deze vaardigheid overigens een uitgebreide ervaring vereist.
De bijzondere plaats van de notaris
16)
In het geval van de notaris (vergeleken met dat van de jurist die eenzijdig het belang van één van de bij onderhandelingen betrokken partijen behartigt), is daarbij nog in aanmerking te nemen dat deze zich, op onafhankelijke wijze, voor het belang van beide (of van alle) betrokkenen bij een te zijnen overstaan tot stand komende transactie moet inspannen.
Daarbij moet een lastig evenwicht worden gezocht tussen het bewaken van in het gedrang komende belangen van één partij, aan de ene kant, en het (méér dan verantwoord is) benadelen van de belangen van de andere partijen of betrokkenen, door voor de belangen van hun wederpartij extra aandacht te vragen, aan de andere kant. De notaris behoort ervoor te waken dat een partij die bescherming behoeft geen onverantwoorde risico's loopt (en dit à fortiori als rekening moet worden gehouden met ongeoorloofde beïnvloeding, of erger, van de kant van de wederpartij). Men kan echter niet verlangen dat een notaris alle belangen van alle betrokkenen bewaakt, en op alle (redelijkerwijs denkbare) eventualiteiten in verband daarmee bedacht is, laat staan: daarvoor waarschuwt.
Dat geldt in versterkte mate wanneer de notaris, door al te zeer op opheldering en explicitering van risico's aan te dringen, de legitieme belangen van (andere) betrokkenen bij dezelfde transactie zou benadelen: dan geldt dat de notaris met het oog op het door hem te respecteren evenwicht, zich van een dergelijke bemoeienis -om niet te zeggen: bemoeizucht- moet onthouden.
17)
Aan de ene kant is het ongetwijfeld zo dat de notaris, als hij reële risico's in een transactie opmerkt en reden heeft om te vermoeden dat een van de betrokkenen die risico's miskent of de afspraken daarover verkeerd begrijpt - en zeker wanneer de betrokkene terzake onvoldoende deskundig is, of door andere betrokkenen wordt misleid, onder druk gezet of anderszins onbehoorlijk beïnvloed - de plicht heeft om te informeren, om de betrokkene in te lichten, en soms om die expliciet te waarschuwen5.; aan de andere kant is het praktisch ondoenlijk, en in redelijkheid niet te vergen, èn onder omstandigheden onverenigbaar met de (verantwoordelijkheid van de notaris ten opzichte van de) legitieme belangen van de overige betrokkenen, dat de notaris iedere deelnemer en betrokkene over alle onduidelijkheden en/of risico's die zich in verband met een transactie waarbij de notaris wordt ingeschakeld kunnen manifesteren, zou moeten voorlichten laat staan zou moeten waarschuwen6..
18)
(Ook) omdat aan bijna elke transactie risico's van verschillende omvang en hoedanigheid inherent zijn, zou een (veel) verdergaande verplichting van de notaris tot voorlichting en waarschuwing trouwens ook praktisch ineffectief worden: de reeksen waarschuwingen en vermaningen, zoals die in sommige vormen van Amerikaanse rechtspraktijk ingang hebben gevonden, hebben dáár alleen tot doel de waarschuwende partij (vaak: een van de juridische adviseurs) voor aansprakelijkheid te vrijwaren. Zij hebben niet het effect (en men kan zelfs vermoeden: niet het doel), de gewaarschuwden werkelijk te behoeden voor de talloze onheilen waarvoor wordt gewaarschuwd. In elk geval is niet aannemelijk dat dergelijke litanieën aan waarschuwingen, tot in kleine (en soms rijkelijk vergezochte) details, er veel toe kunnen bijdragen dat een daardoor aangesprokene werkelijk voor een onverstandige stap wordt behoed.
19)
Dat zo zijnde, valt het niet zo gemakkelijk om in een algemene formule aan te geven, wanneer de notaris wèl tot extra navraag, extra voorlichting, danwel specifiek waarschuwen verplicht is. Dat hangt immers, naar in het eerder gezegde besloten ligt, in uitgesproken mate af van de omstandigheden, die van een zeer verschillende aard en gewicht kunnen zijn. Als "grote lijn" valt aan te geven dat de notaris tot extra zorg voor de belangen van een betrokkene gehouden is, wanneer de transactie in kwestie (voor de notaris kenbaar) risico's (onduidelijkheden daaronder begrepen) meebrengt die het normale risico dat een betrokkene bij dergelijke transacties pleegt te aanvaarden aanzienlijk te buiten gaan, èn er aanwijzingen zijn dat de betrokkene zich dat niet gerealiseerd heeft, of van de verhouding waarin hij zich begeeft een wezenlijk verkeerde voorstelling heeft7..
20)
Dat laat een ruim "grijs gebied" open waarin het aan het beleid van een notaris moet worden overgelaten of hij aanleiding ziet om bij de betrokkenen bij een transactie nader te informeren, om die nader voor te lichten, of om ze te waarschuwen (dan wel of ervoor moet worden gekozen om de transactie niet - mogelijk nodeloos - "onder druk te zetten" door zulke dingen te doen). (Ook) voor de notaris geldt daarbij dat hij niet alle bronnen van mogelijk toekomstig geschil behoeft te onderkennen, laat staan te signaleren; en dat hij zich ervoor moet hoeden, de rol van "spelbreker" te spelen waar dat niet werkelijk door de omstandigheden wordt verlangd.
21)
Dat maakt het voor de notaris niet zo makkelijk om te beoordelen wanneer hij tot optreden verplicht is (en hoe ver hij daarbij dan moet gaan). In het verlengde daarvan is het ook niet eenvoudig om, als het om aansprakelijkheid van de notaris gaat, te beoordelen of deze heeft voldaan aan de sterk door de weging van de feitelijke omstandigheden van het geval beïnvloede norm die ik hiervóór probeerde te beschrijven. Dat wil zeggen: het is niet makkelijk voor de beoordelaar in de feitelijke instanties. Voor de beoordelaar in cassatie geldt in zoverre het tegendeel, dat de toetsing in een zo sterk door feitelijke weging bepaalde context, noodzakelijkerwijs slechts beperkt kan zijn - en daarom soms verhoudingsgewijs makkelijk is.
22)
De in de alinea's 9 - 16 hiervóór gegeven illustraties strekken ertoe, dat de regel waarop de onderdelen 1 en 2 van het middel berusten, minder strak is dan het middel verdedigt (en dat die regel (ongeveer) op de voet van de in alinea's 17 - 21 hiervóór neergeschreven beschouwingen moet worden gerelativeerd).
Dat wordt nader geïllustreerd door het feit dat in de rechtspraak van de Hoge Raad waarin zwaarwegende zorgvuldigheidsverplichtingen bij de notaris werd aangenomen, telkens kwalificaties zijn aangebracht die verwijzen naar een specifiek aspect van de notariële taak: de rechtszekerheid die met notariële werkzaamheden (in het bijzonder: notariële akten) wordt beoogd8., de nauwgezetheid die van onderzoek naar de rechtstoestand van op notariële veilingen aangeboden onroerende zaken mag worden verwacht9., de betrouwbaarheid van via de notaris uitgevoerde betalingen10..
23)
Ik ben mij er wel van bewust dat uitleg à contrario maar bij (hoge) uitzondering aanbeveling verdient; maar ik denk desondanks dat die uitleg in dit geval op zijn plaats is: een plicht van bijzonder zwaarwegende aard rust op de notaris in verband met bepaalde specifieke aspecten van zijn beroepsuitoefening, zoals die in de zojuist aangehaalde rechtspraak aan de orde waren. Waar dat anders is, is geen bijzonder zwaarwegende verplichting aan de kant van de notaris aan te nemen. Dat geldt althans als het gaat om verplichtingen in verband met navraag, informatie en (eventueel) waarschuwing, zoals die in de alinea's 9 - 21 hiervóór werden onderzocht. Hier geldt wèl onverminderd de verplichting om als bekwaam en redelijk handelend beroepsgenoot te werk te gaan; maar aan die redelijk bekwame en dito handelende beroepsgenoot komt in dit verband een tamelijk brede marge toe, waarbinnen het aan zijn eigen inzicht moet worden overgelaten of hij aanleiding ziet om nader naar de bedoelingen van partijen te informeren, of om op de mogelijkheid van meningsverschil over (de uitleg van) clausules te wijzen, of om voor bepaalde risico's te waarschuwen.
Het enkele feit dat een bepaling in een overeenkomst per saldo voor meerderlei uitleg vatbaar blijkt is (zoals in alinea's 9 en 10 hiervóór werd betoogd) een risico dat heel veel tekst, zowel in notariële documenten als daarbuiten, aankleeft. Dat enkele feit is (lang) niet voldoende om in dit verband tot een tekortkoming van de notaris te besluiten.
Bespreking van het cassatiemiddel
24)
De onderdelen 1 en 2 van het middel voeren aan dat Corubouw c.s. zich er (mede) op hebben beroepen dat wijlen [betrokkene 1] in de formulering van een hem bij brief van 22 december 1991 gegeven opdracht11., aanleiding had moeten vinden om nader te onderzoeken of de clausule inzake bodemverontreiniging in de koopovereenkomst en de transportakte tussen Corubouw c.s. en [A], wel met de bij Corubouw c.s. bestaande bedoelingen strookte.
25)
Anders dan deze middelonderdelen betogen, meen ik dat het hof wèl op dit argument is ingegaan. Dat is gebeurd in rov. 5.9. Daar heeft het Hof de stelling van Corubouw c.s. verworpen, dat de formulering van de desbetreffende bepaling(en) verwarrend zou zijn, in die zin dat Corubouw c.s. daaruit iets anders hebben kunnen begrijpen, dan later in hun nadeel werd aangenomen. In de overweging ten overvloede aan het slot van rov. 5.9. stelt het Hof vast dat de bepaling waarom het gaat niet verwarrend is, want in redelijkheid slechts voor één uitleg vatbaar.
26)
In die vaststelling ligt besloten dat wijlen [betrokkene 1] geen rekening hoefde te houden met de mogelijkheid dat Corubouw c.s. een andere uitleg aan die bepaling zouden geven. In het verlengde daarvan ligt dan, dat [betrokkene 1] ook geen aanleiding behoefde te voelen om nader te informeren naar een (mogelijk andere) strekking van de opdracht die hem (al lang daarvóór) was gegeven, te weten in de zojuist in alinea 24 genoemde brief. Na ingevolge een (vervolg)opdracht van veel later datum (enige tijd vóór januari 1993) concepten te hebben gemaakt, waarin een slechts voor één uitleg vatbare clausule betreffende bodemverontreiniging was opgenomen, en na daarop van partijen (die alle werden bijgestaan door professionele adviseurs) het consent te hebben gekregen, mocht [betrokkene 1] voorbijgaan aan de mogelijkheid dat zich hier desondanks misverstand zou (kunnen) voordoen.
Door te oordelen zoals hier aangegeven, is het hof ruimschoots gebleven binnen de marges voor beoordeling van de op een notaris rustende zorgvuldigheidsverplichting, zoals ik die hiervóór heb beschreven.
27)
Ik meen daarom dat de in onderdelen 1 en 2 geformuleerde rechtsklachten berusten op een te rigide opvatting ten aanzien van de op een notaris rustende zorgverplichting; en dat de motiveringsklachten (voorzover al niet ondoeltreffend omdat die op dezelfde verkeerde rechtsopvatting voortbouwen), miskennen dat het oordeel van het hof wel degelijk inhoudt, of erop neerkomt, dat de notaris met de in dit verband vereiste zorgvuldigheid heeft gehandeld - ook waar het gaat om de namens Corubouw c.s. ingeroepen "navraagplicht".
28)
De onderdelen 3, 4 en 5 van het middel zien alle op het oordeel van het hof in rov. 5.7. Daar gaat het erom dat [verweerder] c.s. hebben voldaan aan de zgn. "verzwaarde" stelplicht die rust op beroepsbeoefenaren in een geding waarin hun een fout in de beroepsuitoefening wordt verweten.
29)
Die "verzwaarde" stelplicht pleegt te worden aangenomen omdat - daar komt het op neer - de wetenschap omtrent wat bij beroepsmatige handeling(en) is voorgevallen, in overwegende mate berust bij de beroepsbeoefenaar, terwijl diens wederpartij daarvan vaak niet, of slechts in zeer beperkte mate op de hoogte is, en al helemaal niet over de relevante (bewijs)stukken e.a. kan beschikken.
Hoewel (ook) in dit geval de stelplicht en bewijslast ten aanzien van de beroepsfout (blijven) rusten op degene die daarop een beroep doet - en dat is dus op de zo-even bedoelde wederpartij -, geldt dat de beroepsbeoefenaar gehouden is om zijn betwisting van de hem verweten fout zodanig te motiveren èn met de hem ter beschikking staande gegevens (en stukken) te onderbouwen, dat dat de wederpartij (in voorkomend geval) aanknopingspunten biedt voor controle en weerlegging, en in het verlengde daarvan, voor bewijslevering12..
30)
Middelonderdeel 3 voert aan dat het hof de zo-even bedoelde regel zou hebben miskend. Ik denk daarentegen dat rov. 5.7. er blijk van geeft, dat het hof die regel onder ogen heeft gezien, en de vraag of [verweerder] c.s. aan hun stelplicht hebben voldaan, aan die regel heeft getoetst13..
(Daarbij neemt het middelonderdeel overigens, naar ik meen: terecht, tot uitgangspunt dat het hof hier het oog heeft op het (volgens het hof: beslissende) gegeven of Corubouw met [A] iets anders is overeengekomen, dan uit de door wijlen [betrokkene 1] opgestelde overeenkomst/transportakte blijkt. Nu ligt in de rede dat de dossiers van [betrokkene 1] voor dat gegeven maar zeer ten dele van belang zijn - contacten die voor de beoordeling daarvan relevant zijn, hebben zich immers, zoals ook uit 's hofs vaststellingen blijkt, voor een groot deel buiten [betrokkene 1] om afgespeeld. Tegen die achtergrond is het oordeel dat het hof hier heeft gegeven, eens temeer begrijpelijk).
31)
De in dit middelonderdeel gepostuleerde motiveringseis gaat (wat mij betreft: veel) verder dan in redelijkheid van de rechterlijke motivering mag worden gevergd. De rechter moet, in voorkomend geval, de stellingen van de verwerende beroepsbeoefenaar aan de eerder bedoelde regel van stelplicht toetsen. Nader aangeven waaróm zijn toetsing zo uitvalt, hoeft de rechter slechts als het partijdebat daarover dwingende vragen heeft opgeroepen, die beantwoording behoeven. Het middel stelt niet dat het laatste in deze zaak was gebeurd (en geeft (dus) ook niet aan waar dat zou zijn gebeurd).
32)
Middelonderdeel 4 voert aan dat 's hofs oordeel over de stelplicht, althans in verband met de stellingen van Corubouw c.s. waarop middelonderdeel 1 berust, ondeugdelijk zou zijn. Die klacht zou van belang kunnen zijn als de stellingen waarop onderdeel 1 een beroep doet, voor verder onderzoek in aanmerking zouden komen. Hiervóór heb ik echter al als mijn mening gegeven dat dat niet zo is.
33)
Overigens meen ik dat 's hofs oordeel dat [verweerder] c.s. aan hun stelplicht hebben voldaan, voor het hier door het middel aangewezen gegeven zonder belang, dan wel zonder betekenis is: namens [verweerder] c.s. was niet gesteld dat wijlen [betrokkene 1] nader onderzoek zou hebben gedaan naar de vraag waarop middelonderdeel 1 betrekking heeft. De betwisting (en mogelijke verdere bewijslevering) waar middelonderdeel 4 van uitgaat, waren daarom helemaal niet aan de orde.
34)
Middelonderdeel 5 neemt (volgens mij dus: terecht) het laatste inderdaad tot uitgangspunt. Desondanks lijkt het middelonderdeel (en dat dan volgens mij: ten onrechte) te menen dat 's hofs oordeel over de stelplicht van [verweerder] c.s. niet zou sporen met dit uitgangspunt (dus: dat namens [verweerder] c.s. niet is gesteld dat wijlen [betrokkene 1] nadere navraag zou hebben gedaan naar de strekking van de in december 1991 gegeven opdracht). Ik heb er wat moeite mee, die stelling te begrijpen. In elk geval zie ik niet dat die tot cassatie kan leiden.
Conclusie
Ik concludeer tot verwerping.
De Procureur-Generaal bij de
Hoge Raad der Nederlanden
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 19‑11‑2004
Asser-Hartkamp II, 2001, nr. 280, met (veel) verdere verwijzingen.
Men ziet hetzelfde verschijnsel, en om vergelijkbare redenen, bij internationale verdragen.
Ofschoon het verschijnsel zich ook daar voordoet - bijvoorbeeld in die vorm dat van alleszins wezenlijke punten wordt bepaald dat die 'nader in redelijkheid overeen te komen' zijn.
HR 18 december 1992, NJ 1994, 91 m.nt. EAAL, rov. 3.4. en 3.5.; HR 20 januari 1989, NJ 1989, 766 m.nt. E.A.A.L., rov. 3.3.
Ik denk dat de plicht om navraag te doen niet wezenlijk verschilt van de plicht om voor te lichten of om te waarschuwen; het zijn drie variaties op hetzelfde thema, te weten: de verplichting van een notaris om binnen zekere grenzen de partijen te behoeden voor het uit onwetendheid, misverstand, misbruik van omstandigheden e.d., aangaan van onverantwoorde transacties.
Een geval als besproken bij Hidma, WPNR 6239, p. 703-4 is in dit opzicht aan te merken als grensgeval: of de notaris zich ervan moet vergewissen hoe groot het (schulden)risico van de betrokkene(n) in werkelijkheid is, lijkt mij niet in zijn algemeenheid te zeggen. Als er reële aanwijzingen bestaan dat er een ongebruikelijk risico wordt gelopen en dat een betrokkene dat onvoldoende onderkent, kán een dergelijke verplichting inderdaad worden aangenomen.
Zie bijv. HR 20 december 2002, NJ 2002, 325 m.nt. WMK, rov. 3.7.; HR 4 oktober 1996, NJ 1997, 594 m.nt. WMK, rov. 3.4; HR 27 maart 1992, NJ 1993, 188 m.nt. EAAL, rov. 3.3. ; HR 28 september 1990, NJ 1991, 473.
HR 22 maart 1996, NJ 1996, 668 m.nt. WMK, rov. 3.3.
HR 20 december 2002, NJ 2003, 325 m.nt. WMK, rov. 3.5.1. Ik denk overigens dat op degene aan wie in het kader van een opdracht door een ander geld is toevertrouwd (bijna) altijd een dergelijke zwaarwegende zorgvuldigheidsplicht rust, en dat de notaris in dit opzicht niet een uitzondering vormt, maar een bevestiging van de regel.
Een brief van adviseur [betrokkene 3] van Corubouw c.s., prod. F bij de conclusie van repliek. De dossierstukken wekken de indruk dat aan deze opdracht geen uitvoering is gegeven.
HR 7 september 2001, NJ 2001, 615, rov. 3.4.-3.6.; HR 10 januari 1997, NJ 1999, 286 m.nt. WMK, rov. 3.5.3.-3.5.4.; HR 18 februari 1994, NJ 1994, 368, rov. 3.3.
Of aan de hier bedoelde stelplicht is voldaan vergt - zoals ook bepaald in de rede ligt - een oordeel dat in belangrijke mate is verweven met feitelijke waarderingen, zie bijv. de in de vorige voetnoot aangehaalde arresten van 7 september 2001, rov. 3.5. en 10 januari 1997, rov. 3.5.3.
Uitspraak 19‑11‑2004
Inhoudsindicatie
19 november 2004 Eerste Kamer Nr. C03/190HR AT Hoge Raad der Nederlanden Arrest in de zaak van: 1. [Eiser 1], wonende te [woonplaats], 2. CRS PROJECTEN B.V., voorheen genaamd Corubouw B.V., gevestigd te Amsterdam, EISERS tot cassatie, advocaat: mr. D. Rijpma, t e g e n 1. [Verweerster 1], in zijn hoedanigheid van notaris te [plaats A], wonende te [woonplaats], 2. de gezamenlijke erfgenamen van wijlen [betrokkene 1], laatstelijk gewoond hebbende te [woonplaats], 3. [Verweerster 3], laatstelijk gevestigd te [vestigingsplaats], VERWEERDERS in cassatie, advocaat: mr. M.H. van der Woude. 1. Het geding in feitelijke instanties...
Partij(en)
19 november 2004
Eerste Kamer
Nr. C03/190HR
AT
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
1. [Eiser 1],
wonende te [woonplaats],
2. CRS PROJECTEN B.V., voorheen genaamd Corubouw B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
EISERS tot cassatie,
advocaat: mr. D. Rijpma,
t e g e n
1. [Verweerster 1], in zijn hoedanigheid van notaris te [plaats A],
wonende te [woonplaats],
2. de gezamenlijke erfgenamen van wijlen [betrokkene 1], laatstelijk gewoond hebbende te [woonplaats],
3. [Verweerster 3],
laatstelijk gevestigd te [vestigingsplaats],
VERWEERDERS in cassatie,
advocaat: mr. M.H. van der Woude.
1. Het geding in feitelijke instanties
Eisers tot cassatie (verder: Corubouw c.s.) hebben bij exploten van 30 november en 1 december 1999 verweerders in cassatie (verder: [verweerder] c.s.) gedagvaard voor de rechtbank te Haarlem. Na vermeerdering, inperking/vermindering en wijziging van eis bij akte hebben Corubouw c.s. gevorderd, dat de rechtbank bij vonnis
- A.
met betrekking tot de vorderingen van Corubouw ten aanzien van alle gedaagden:
primair
- (i)
[verweerder] c.s. zal veroordelen des dat de een betaalt de ander zal zijn bevrijd tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan Corubouw te betalen de somma van ƒ 250.173,-- en de somma van ƒ 15.000,-- ter zake van juridische bijstand, te vermeerderen met de wettelijke rente over eerstgenoemd bedrag vanaf de dag der dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening;
- (ii)
[verweerder] c.s. zal veroordelen des dat de een betaalt de ander zal zijn bevrijd tot betaling van een schadevergoeding aan Corubouw, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet; en
- (iii)
[verweerder] c.s. zal veroordelen des dat de een betaalt de ander zal zijn bevrijd tot voldoening van de door Corubouw gemaakte proceskosten
subsidiair
- (i)
[verweerder] c.s. ieder voor zijn deel zal veroordelen om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan Corubouw te betalen de somma van ƒ 250.173,-- en de somma van ƒ 15.000,-- ter zake van juridische bijstand, te vermeerderen met de wettelijke rente over eerstgenoemd bedrag vanaf de dag der dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening;
- (ii)
[verweerder] c.s. ieder voor zijn deel jegens Corubouw te veroordelen tot een schadevergoeding, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet; en
- (iii)
[verweerder] c.s. te veroordelen, gedaagde sub 3 ieder voor zijn deel, in de door Corubouw c.s. gemaakte kosten;
- B.
met betrekking tot de vorderingen van eiser tot cassatie sub 1 (hierna: [eiser 1]) ten aanzien van gedaagde(n) sub 2:
- (i)
gedaagde(n) sub 2 ieder voor zijn deel zal veroordelen om aan [eiser 1] ter zake van het gestelde onrechtmatig handelen te vergoeden de schade voor zover deze schade een uitvloeisel is van het tegen [eiser 1] gepleegde onrechtmatig handelen en deze schade nader te bepalen bij staat en te vereffenen volgens de wet; en
- (ii)
gedaagde(n) sub 2 ieder voor zijn deel te veroordelen in de proceskosten van [eiser 1].
[Verweerder] c.s. hebben de vordering bestreden.
De rechtbank heeft bij vonnis van 21 augustus 2001 verweerders in cassatie onder 2 (verder: de erfgenamen) veroordeeld, ieder voor zijn deel, tot vergoeding van de schade, op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, die eiser tot cassatie onder 2 (verder: Corubouw) heeft geleden als gevolg van de discrepantie tussen enerzijds de saneringsverplichting van Benzine- en Oliehandel [A] B.V. (verder: [A]) jegens levering van 18 juni 1993 en anderzijds de saneringsverplichting van Corubouw jegens [betrokkene 2] zoals vastgesteld in de akte van 18 juni 1993. Het meer of anders gevorderde heeft de rechtbank afgewezen.
Tegen dit vonnis hebben [verweerder] c.s. hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam.
Bij arrest van 27 maart 2003 heeft het hof het vonnis waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, vernietigd en, in zoverre opnieuw rechtdoende, alle vorderingen van Corubouw jegens de erfgenamen afgewezen.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het hof hebben Corubouw c.s. beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
[verweerder] c.s. hebben geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten.
De conclusie van de Advocaat-Generaal J.L.R.A. Huydecoper strekt tot verwerping van het beroep.
3. Beoordeling van het middel
3.1In
cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
- (i)
Corubouw heeft op 15 januari 1993 een in de dorpskern van Zuid-Scharwoude gelegen perceel gekocht van [A], die daarop een benzine- en LPG tankstation alsmede een garagebedrijf exploiteerde. De desbetreffende koopovereenkomst is neergelegd in een door wijlen notaris [betrokkene 1] (verder: de notaris) opgestelde akte. Corubouw kocht het perceel teneinde daarop vier woningen te bouwen.
- (ii)
Aan de koop zijn in 1991 en in 1992 onderhandelingen voorafgegaan. Corubouw heeft zich bij die onderhandelingen laten bijstaan door de accountant/bedrijfsadviseur [betrokkene 3] (verder: [betrokkene 3]), die aanvankelijk ook als adviseur van [A] optrad. Later, in ieder geval in en na december 1992, werd [A] bijgestaan door [betrokkene 4], advocaat te [plaats B].
- (iii)
In de tweede helft van 1992 heeft Adviesbureau Geomechanica B.V. (verder: Geomechanica) op het perceel bodemonderzoeken uitgevoerd. Met betrekking tot de daarbij geconstateerde bodemverontreiniging en de omvang daarvan heeft zij op 1 september en 20 oktober 1992 rapporten uitgebracht. Bij brief van 3 november 1992 hebben Gedeputeerde Staten van Noord-Holland [A] medegedeeld zich te kunnen verenigen met de conclusies en aanbevelingen in de rapportage van Geomechanica.
- (iv)
Artikel 11 lid 4 van de koopovereenkomst tussen [A] en Corubouw, als neergelegd in de door de notaris opgestelde akte, bepaalt:
"De verontreiniging van het verkochte, welke thans is geconstateerd in de rapportage van Adviesbureau Geomechanica, moet voor rekening van de verkoper op eerste verzoek van de koper worden gesaneerd conform de conclusies en aanbevelingen die in de laatstgenoemde rapportage zijn opgenomen en dient de verkoper voorts nog de bepalingen na te leven die de Provincie Noord-Holland bij haar schrijven van 3 november 1992 heeft gesteld."
- (v)
Het perceel is vervolgens ontruimd, waarna sanering heeft plaatsgevonden onder leiding van Milieutechniek [B] B.V. (verder: [B]), die daarbij de rapportage van Geomechanica en enige opmerkingen van Gedeputeerde Staten van Noord-Holland in de brief van 3 november 1992 tot uitgangspunt heeft genomen. [B] heeft terzake in april 1993 een evaluatierapport uitgebracht. Bij brief van 11 mei 1993 hebben Gedeputeerde Staten van Noord-Holland aan [B] meegedeeld op grond van de hun bekende gegevens uit het saneringsplan en het evaluatierapport te concluderen dat er geen sprake meer is van ernstig gevaar voor de volksgezondheid of het milieu.
- (vi)
Nadien heeft Corubouw met [betrokkene 2] en [betrokkene 5] (verder gezamenlijk: [betrokkene 2]) een koop/aannemingovereenkomst gesloten die inhield dat Corubouw op een aan [betrokkene 2] over te dragen gedeelte van het perceel een woning zou bouwen. Bij akte van 18 juni 1993, opgesteld door en verleden ten overstaan van de notaris, is het door Corubouw aan [betrokkene 2] verkochte deel van het perceel door [A] overgedragen aan Corubouw en heeft Corubouw dat deel vervolgens overgedragen aan [betrokkene 2]. In artikel 7 lid 4 van die akte is tussen "verkrijgers" ([betrokkene 2]) en "de ondernemer" (Corubouw) het navolgende geregeld:
"Indien de tot de onroerende zaak behorende grond verontreinigingen mocht blijken te bevatten, die de gezondheid van mens, dier en/of planten kunnen schaden, hebben de verkrijgers het recht de ontbinding van de koop/aannemingsovereenkomst in te roepen of te vorderen, tenzij de redelijkheid en billijkheid zich wegens de geringe ernst van de verontreiniging daartegen verzet en/of de ondernemer zich verplicht op haar kosten passende maatregelen te nemen tot opheffing van de verontreiniging casu quo de schadelijke gevolgen daarvan, zulks onverminderd het recht van de verkrijgers tot schadevergoeding, indien daartoe gronden zijn."
Corubouw heeft vervolgens op het aan [betrokkene 2] overgedragen deel van het perceel een woning gebouwd, die in maart 1994 aan [betrokkene 2] is opgeleverd.
- (vii)
In de loop van 1994 is, bij nieuw uitgevoerd bodemonderzoek, gebleken dat het perceel van [betrokkene 2] op diverse plaatsen verontreinigingen bevatte. Inmiddels waren de referentienormen voor bodemverontreiniging gewijzigd; ten tijde van het onderzoek van Geomechanica golden de zogenaamde ABC-waarden. [Betrokkene 2] heeft Corubouw in een procedure betrokken voor de Raad van Arbitrage voor de Bouwbedrijven in Nederland. Nadat de Raad Corubouw onder meer veroordeeld had tot het meedragen in de kosten van de nader noodzakelijk blijkende sanering, hebben Corubouw en [betrokkene 2] hun geschil (dat niet slechts betrekking had op vorenbedoelde sanering) uiteindelijk geschikt op basis van een betaling van ƒ 41.000,-- door Corubouw aan [betrokkene 2].
- (viii)
Corubouw heeft in verband met de in de loop van 1994 gebleken verontreinigingen (onder meer) [A] in rechte betrokken voor de rechtbank te Alkmaar. Deze heeft bij vonnis van 2 april 1998 de vorderingen van Corubouw tegen [A] afgewezen, na te hebben overwogen dat [A] ingevolge de (hiervoor bij (iv) geciteerde) bepaling van artikel 11 lid 4 van de koopovereenkomst tussen [A] en Corubouw niet verplicht was om grond met een schonegrondverklaring te leveren en evenmin om het perceel integraal te reinigen. Dat vonnis is in kracht van gewijsde gegaan.
- 3.2.
Aan de vorderingen van Corubouw c.s. als hiervoor onder 1 bij A weergegeven hebben Corubouw c.s. ten grondslag gelegd, voorzover in cassatie nog van belang en naar de kern genomen, dat de notaris in zijn zorgplicht jegens Corubouw toerekenbaar is tekortgeschoten doordat een discrepantie bestaat tussen, enerzijds, hetgeen [A] jegens Corubouw verplicht is ingevolge artikel 11 lid 4 van de tussen hen gesloten koopovereenkomst van 15 januari 1993 en, anderzijds, hetgeen waartoe Corubouw jegens [betrokkene 2] is verplicht ingevolge artikel 7 lid 4 van de leveringsakte van 18 juni 1993. Het hof kwam, anders dan de rechtbank, tot het oordeel dat de notaris in de bedoelde zorgplicht niet is tekortgeschoten en dat de vorderingen van Corubouw c.s., voorzover in hoger beroep nog aan de orde, daarom moeten worden afgewezen.
- 3.3.
Het middel is uitsluitend gericht tegen de oordelen van het hof in de rov. 5.6 - 5.9. Hierin heeft het hof geoordeeld over de - naar zijn oordeel meest verstrekkende - stelling van Corubouw c.s. in verband met het door haar gestelde tekortschieten van de notaris, namelijk dat die de saneringsverplichting van [A] jegens Corubouw in artikel 11 lid 4 van de koopovereenkomst van 15 januari 1993 verwoord heeft op een wijze die niet strookt met hetgeen partijen te dier zake waren overeengekomen, te weten dat [A] aan Corubouw schone grond garandeerde. Corubouw c.s. hebben zich in dit verband beroepen op een brief van [betrokkene 3] van 20 december 1991 waarin deze namens Corubouw en [A] aan de notaris verzocht de koopovereenkomst tussen [A] en Corubouw op te stellen en waarin als een der bepalingen die in de overeenkomst opgenomen dienden te worden, genoemd werd "schoongrondverklaring, zodanig dat woonhuizen gebouwd mogen worden". [Verweerder] c.s. hebben hiertegen aangevoerd dat hetgeen door de notaris in artikel 11 lid 4 van de koopovereenkomst is vastgelegd, overeenkomt met hetgeen [A] en Corubouw waren overeengekomen.
- 3.4.
Het hof heeft dienaangaande overwogen als is vermeld in de rechtsoverwegingen 5.7 - 5.9 van zijn arrest.
- 3.5.
Onderdeel 1 van het middel voert aan dat het hof bij de behandeling van de stelling van Corubouw c.s. dat de wijze waarop de notaris de saneringsverplichting van [A] jegens Corubouw in artikel 11 lid 4 van de koopovereenkomst heeft verwoord, niet strookt met hetgeen partijen te dier zake waren overeengekomen, is voorbijgegaan aan de stellingen van Corubouw c.s. die er volgens het onderdeel op neerkomen dat van de notaris mocht worden gevergd dat hij bij Corubouw (en bij [A]) nadere informatie inwon omtrent de reikwijdte van de in de koopovereenkomst op te nemen "schoongrondverklaring", nu uit de brief van [betrokkene 3] van 20 december 1991 niet blijkt wat met die term precies wordt bedoeld en nu die term voor meer dan een uitleg vatbaar is. Het onderdeel klaagt dat het hof, door aan die stellingen voorbij te gaan, van een onjuiste rechtsopvatting is uitgegaan met betrekking tot de zorgplicht van de notaris zoals die in het arrest van de Hoge Raad van 20 december 2002, nr. C01/049, NJ 2003, 325, is verwoord, althans zijn oordeel niet naar behoren heeft gemotiveerd. Deze klacht gaat niet op. Het hof heeft, in cassatie (terecht) onbestreden, geoordeeld dat Corubouw c.s. de bewijslast dragen van hun (door [verweerder] c.s. betwiste) stelling dat [A] en Corubouw met betrekking tot de verontreiniging van het perceel iets anders zijn overeengekomen dan in artikel 11 lid 4 van de overeenkomst is verwoord, en wel dat [A] aan Corubouw schone grond garandeerde en aldus jegens Corubouw aansprakelijk zou zijn voor eventuele resterende verontreiniging na sanering. Omdat Corubouw c.s. bij gelegenheid van de pleidooien in hoger beroep hebben laten weten niet in staat te zijn vorenbedoeld bewijs te leveren, heeft het hof die stelling verworpen en tevens geoordeeld dat hetzelfde geldt voor het op die stelling gebaseerde, aan de notaris gemaakte, verwijt. Het hof is dus ervan uitgegaan dat de meergenoemde bepaling van de koopovereenkomst het terzake overeengekomene niet verkeerd weergeeft en behoefde bij die stand van zaken niet verder in te gaan op de in het middel bedoelde stellingen van Corubouw c.s. Het onderdeel faalt derhalve.
- 3.6.
Onderdeel 2 klaagt dat het hof de in onderdeel 1 bedoelde stellingen onbegrijpelijk heeft uitgelegd voorzover het hof die heeft opgevat als (slechts) betrekking hebbend op de vraag of [A] en Corubouw betreffende de verontreiniging iets anders zijn overeengekomen dan in artikel 11 lid 4 is verwoord, en niet (ook) op de vraag of de notaris heeft voldaan aan zijn zwaarwegende zorgplicht. Deze klacht mist zelfstandige betekenis, nu het hof - in cassatie tevergeefs bestreden - heeft geoordeeld dat de notaris het tussen [A] en Corubouw overeengekomene niet verkeerd in de akte heeft weergegeven. Naar 's hofs oordeel zou verdere navraag naar de bedoelingen van partijen derhalve niet tot een andere redactie van de desbetreffende bepaling hebben geleid. Ook dit onderdeel kan niet tot cassatie leiden.
- 3.7.
De onderdelen 3 en 4 zijn gericht tegen 's hofs oordeel dat het in de omstandigheid dat [verweerder] c.s., naar Corubouw c.s. hebben aangevoerd, niet de volledige inhoud van het dossier van de notaris over deze kwestie op tafel hebben gelegd, geen aanknopingspunten ziet voor de veronderstelling dat Corubouw c.s. zouden worden gehinderd in het bewijs van hetgeen Corubouw destijds, al dan niet via [betrokkene 3], met [A] is overeengekomen. Onderdeel 3 verwijt het hof hierbij te hebben miskend dat op de notaris een processuele informatieplicht rust, die erop neerkomt dat van de notaris kan worden verlangd dat hij voldoende feitelijke gegevens verstrekt ter motivering van zijn betwisting van de stellingen van zijn wederpartij, teneinde deze aanknopingpunten voor eventuele bewijslevering te verschaffen. Dit verwijt is onterecht. Uit het bestreden oordeel blijkt immers dat het hof wel degelijk heeft onderzocht of [verweerder] c.s. de aan de notaris verweten beroepsfout voldoende gemotiveerd hebben betwist, al hebben zij niet de volledige inhoud van het dossier van de notaris over deze kwestie in het geding gebracht. Het kennelijke oordeel van het hof dat de processuele informatieplicht van [verweerder] c.s. in dit geval niet zo ver gaat dat zij de volledige inhoud van het desbetreffende dossier in het geding moesten brengen, geeft niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is zozeer verweven met de omstandigheden van het geval, dat het voor het overige niet op juistheid kan worden getoetst. Daarom falen ook de motiveringsklachten van de onderdelen 3 en 4.
- 3.8.
De in onderdeel 5 benadrukte omstandigheid dat het hof als tussen partijen vaststaand ervan had moeten uitgaan dat de notaris geen nadere informatie heeft ingewonnen bij Corubouw omtrent de reikwijdte van de "schoongrondverklaring" brengt evenmin mee dat het in de onderdelen 3 en 4 bestreden oordeel van het hof rechtens onjuist of onvoldoende gemotiveerd is. Ook het in dit onderdeel bedoelde uitgangspunt behoefde het hof niet ervan te weerhouden de stelling van Corubouw c.s. dat artikel 11 lid 4 van de koopovereenkomst van 15 januari 1993 het tussen [A] en Corubouw overeengekomene verkeerd weergeeft, te verwerpen. Bedoeld uitgangspunt maakt 's hofs oordeel ook niet onbegrijpelijk. Dit onderdeel faalt derhalve eveneens.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt Corubouw c.s. in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [verweerder] c.s. begroot op € 316,34 aan verschotten en € 1.365,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de vice-president P. Neleman als voorzitter en de raadsheren O. de Savornin Lohman, D.H. Beukenhorst, E.J. Numann en J.C. van Oven, en in het openbaar uitgesproken door de vice-president P. Neleman op 19 november 2004.