Einde inhoudsopgave
Bevrijdende verweren (BPP nr. XXII) 2023/315
315 Doorbreking van de verjaringstermijn en de verplichtingen op grond van art. 6 EVRM (het recht op toegang tot de rechter versus het recht op een eerlijke procedure)
H.W.B. thoe Schwartzenberg, datum 27-01-2023
- Datum
27-01-2023
- Auteur
H.W.B. thoe Schwartzenberg
- JCDI
JCDI:ADS691924:1
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
Voetnoten
Voetnoten
Als uitgangspunt geldt dat het een partij vrij moet staan zich met een in de wet voorziene vordering tot de (burgerlijke) rechter te wenden en aldus diens beslissing uit te lokken.
Regels ter zake van verjaring kunnen tot gevolg hebben dat toegang tot de rechter wordt beperkt (EHRM 22 oktober 1996, ECLI:NL:XX:1996:AD4440, NJ 1997/449 met nt. J. de Boer (Stubbings/VK): seksueel misbruik; verjaringstermijn zes jaar vanaf moment van meerderjarigheid, termijn (net) niet onredelijk kort; recht op toegang tot de rechter werd niet in de kern aangetast. Zie ook EHRM 11 maart 2014, ECLI:NL:XX:2014:126, NJ 2013/375 met nt. E.A. Alkema (Moor/Zwitserland): de Zwitserse verjaringstermijn van tien jaar was niet in overeenstemming met het recht op toegang tot de rechter; termijn onredelijk kort).
Rechtszekerheid en finaliteit (o.m. EHRM 28 mei 1985, ECLI:NL:XX:1985:AC8915, NJ 1991/623 met nt. EAA (Ashingdane/VK)).
De rechtszekerheid om gevrijwaard te zijn tegen oude vorderingen wordt gevormd door de bepalingen van bevrijdende verjaring; het verjaringsrecht is bedoeld om de wederpartij te beschermen tegen bewijsmoeilijkheden.
HR 24 maart 2017, ECLI:NL:HR:2017:494, NJ 2017/313 met nt. J. Spier en JAR 2017/112 met nt. B. Barentsen (Van Otterloo/Maersk): een beroep op verjaring in zaken van mesothelioom (ook in die gevallen waarin de diagnose pas plaatsvond nadat de verjaringstermijn was verstreken) is niet in strijd met art. 6 EVRM. Zie ook Hebly 2017, Wolters 2017, Van Swaaij 2017 en Vegter 2017.
Het Europese Hof voor de rechten van de mens (EHRM) oordeelt dat toepassing van een verjaringstermijn in het geval waarin het slachtoffer pas na het verstrijken van die termijn te weten komt dat hij schade heeft geleden, in strijd kan komen met het door art. 6 EVRM gewaarborgde recht op toegang tot de rechter.1 De Hoge Raad heeft zijn doorbrekingsrechtspraak mede in de sleutel van art. 6 EVRM gezet. De rechter moet art. 6:2 lid 2/6:248 lid 2 BW toepassen op een wijze die in lijn is met de verplichtingen die uit het EVRM voortvloeien. Onderzocht moet worden wanneer een beroep op verjaring het recht op effectieve toegang tot de rechter al te zeer beperkt. Wanneer het beroep op de verjaringstermijn niet naar de maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar wordt geacht (en het verjaringsverweer dus standhoudt), is dat oordeel mogelijk niet verenigbaar is met art. 6 EVRM. Daar staat tegenover dat het recht op toegang tot de rechter niet absoluut is: aan het recht op toegang tot de rechter mag een staat met het oog op de rechtszekerheid beperkingen verbinden, ook in de vorm van een verjaringstermijn, maar die beperkingen mogen het vorderingsrecht niet illusoir maken.2 De beperking van het recht op toegang tot de rechter door middel van een verjaringstermijn is gerechtvaardigd, mits de verjaring een legitiem doel dient3 en proportioneel is, en geen afbreuk doet aan het recht op toegang tot de rechter als zodanig. Uit verschillende arresten kan worden opgemaakt dat een belangenafweging moet plaatsvinden tussen de rechtszekerheid van de aansprakelijkgestelde partij (haar beroep op verjaring) 4 en de rechtsbescherming van de benadeelde. De rechten die binnen het systeem van het burgerlijk procesrecht aan een partij zijn toegekend (bijvoorbeeld een vorderingsrecht), mogen niet lichtvaardig worden beperkt of terzijde gesteld.5 Het recht op toegang tot de rechter brengt met zich dat het belang van de rechtszekerheid volledig door de rechter moet kunnen worden getoetst. Er moet worden getoetst of het recht op toegang niet in de kern wordt aangetast. De Hoge Raad oordeelde dat het stand houden van de verjaringstermijn van dertig jaar verenigbaar is met art. 6 EVRM, aangezien in Nederland de verjaringstermijn in uitzonderlijke gevallen terzijde kan worden gesteld (art. 6:2 lid 2/art. 248 lid 2 BW). Wanneer het beroep op de verjaringstermijn naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar wordt geacht, kan dat in strijd zijn met het recht op een eerlijk proces van de aangesproken partij. Ook dat recht wordt door art. 6 EVRM beschermd. Bij een afgewezen beroep op verjaring is de aangesproken partij geconfronteerd met de situatie dat zij zich dient te verweren tegen een mogelijke aansprakelijkheid die is ontstaan in een (ver) verleden waarvan zij misschien geen enkel dossier of bewijsstukken meer tot haar beschikking had.