Einde inhoudsopgave
Contractuele samenwerkingsverbanden in de BTW (FM nr. 133) 2009/7.4
7.4 Het neutraliteitsbeginsel in de btw
A.J. van Doesum, datum 01-01-2009
- Datum
01-01-2009
- Auteur
A.J. van Doesum
- JCDI
JCDI:ADS371732:1
- Vakgebied(en)
Omzetbelasting (V)
Omzetbelasting / Algemeen
Europees belastingrecht / Richtlijnen EU
Omzetbelasting / Aftrek en teruggaaf
Omzetbelasting / Belastingplichtige en -schuldige
Voetnoten
Voetnoten
Preambule, punt 9 Btw-richtlijn.
HvJ EG 19 september 2000, nr. C-454/98 (Schmeink & Strobel), V-N 2000/47.16, r.o. 59, HvJ EG 22 mei 2008, nr. C-162/07 (Ampliscientifica), V-N 2008/25.20, r.o. 25.
HvJ EG 10 juli 2008, nr. C-484/06 (Fiscale eenheid Koninklijke Ahold NV), V-N 2008/41.23, r.o. 36 en HvJ EG 18 december 2008, nr. C-488/07 (Royal Bank of Scotland), V-N 2008/62.26, r.o. 27. Zie ook: J.L.M. Gribnau, Rechtsbeginselen en evaluatie van belastingwetgeving, in A.C. Rijkers en H. Vording (red.), Vijf jaar Wet IB 2001, Kluwer, Deventer, 2006, blz. 53
J. Reugebrink, Enkele beschouwingen over de neutraliteit van de omzetbelasting (oratie), Kluwer, Deventer, 1965, blz. 4
HvJ EG 10 juli 2008, nr. C-484/06 (Fiscale eenheid Koninklijke Ahold NV), V-N 2008/41.23, r.o. 38). Het begrip “evenredigheidsbeginsel” wordt ook wel gehanteerd om aan te geven of een maatregel geschikt en noodzakelijk is (Zie onder meer: HvJ EG 15 mei 1997, nr. C-250/95 (Futura Participations), FED 1998/365, r.o. 26, HvJ EG 11 maart 2004, nr. C-9/02 (Lasteyrie du Saillant), BNB 2004/ 258, r.o. 49 en HvJ EG 13 december 2005, nr. C-446/03 (Marks & Spencer II), BNB 2006/72, r.o. 35). Om een onderscheid tussen beide te maken, duid ik in dit onderzoek het evenredigheidsbeginsel in laatstbedoelde zin aan als “proportionaliteitsbeginsel” (zie over deze term: A.J. van Doesum en G.J. van Norden, De territoriale begrenzing van de fiscale eenheid BTW (II), WFR 2006/6680, blz. 859–860).
HvJ EG 10 juli 2008, nr. C-484/06 (Fiscale eenheid Koninklijke Ahold NV), V-N 2008/41.23, r.o. 36.
HvJ EG 27 april 2006, nrs. C-443/04 en C-444/04 (Solleveld en Van den Hout-van Eijnsbergen), BNB 2006/256, r.o. 35 en aldaar aangehaalde rechtspraak alsmede HvJ EG 10 juli 2008, nr. C-484/ 06 (Fiscale eenheid Koninklijke Ahold NV), V-N 2008/41.23, r.o. 36.
Punt 7 van de considerans van de Btw-richtlijn. De Eerste richtlijn bevatte een soortgelijke overweging (punt 8). Ook in de Tweede richtlijn (punt 3) en de Zesde richtlijn (punt 4) waren vergelijkbare overwegingen opgenomen.
HvJ EG 10 april 2008, nr. C-309/06 (Marks & Spencer III), V-N 2008/21.22, r.o. 49.
HvJ EG 22 mei 2008, nr. C-162/07 (Ampliscientifica), V-N 2008/25.20, r.o. 25.
ABC Rapport, januari 1962, in: The EEC Reports on Tax Harmonisation, IBFD, Amsterdam, 1969 , blz. 25.
HvJ EG 22 mei 2008, nr. C-162/07 (Ampliscientifica), V-N 2008/25.20, r.o. 25.
Uit de rechtspraak van het HvJ EG is af te leiden dat de begrippen “gemeenschappelijke markt” en “interne markt”, hoewel gebaseerd op verschillende rechtsgronden (art. 94 en art. 95 van het EG Verdrag) aan elkaar zijn gelijk te schakelen (HvJ EG 11 juni 1991, nr. C-300/89 (Titaandioxyde), Jur. 1991 blz. I-02867, r.o. 14). In art. 2 lid 3 van het Verdrag van Lissabon wordt ook nog enkel de term “interne markt” gehanteerd. Verdrag van Lissabon tot wijziging van het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, ondertekend te Lissabon, 13 december 2007, Pb EU 2007, C-306/01. Zie: F. Amtenbrink en H.H.B. Vedder, Recht van de Europese Unie, Boom Juridische uitgevers, Den Haag, 2008, blz. 287 en 288.
Art. 2 EG Verdrag.
HvJ EG 3 oktober 2006, nr. C-475/03 (Banca Popolare di Cremona), V-N 2006/52.20, r.o. 20 en 23, HvJ EG 10 juli 2008, nr. C-484/06 (Fiscale eenheid Koninklijke Ahold NV), V-N 2008/41.23, r.o. 28.
Uit de considerans van de Btw-richtlijn volgt dat binnen het btw-stelsel gestreefd wordt naar de grootste mate van “neutraliteit”. Wat moet worden verstaan onder het begrip “neutraliteit” definieert noch de considerans, noch de richtlijn zelf. Naast het begrip “neutraliteit” wordt ook het begrip “mededingingsneutraliteit” gebruikt.1 Ook dat begrip wordt niet gedefinieerd. Naar het oordeel van het HvJ EG is het neutraliteitsbeginsel een fundamenteel beginsel in de btw.2
Het neutraliteitsbeginsel heeft evenwel meerdere dimensies. Er is een economische dimensie te onderkennen, waarbij de neutraliteit met zich meebrengt dat de belasting strikt evenredig is aan de prijs en er is een juridische dimensie te onderkennen, waarbij de neutraliteit een bijzondere verschijningsvorm van het algemene gelijkheidsbeginsel is.3
Neutraliteit in de economische zin, houdt in dat de heffing van belasting de optimale verdeling van de welvaart niet, of zo min mogelijk dient te verstoren. Aangenomen wordt echter dat een belastingheffing onontkoombaar een invloed uitoefent op het economisch handelen. Het begrip “neutraliteit” in deze economische betekenis is daarom een relatief begrip. Een volledige neutraliteit is een utopie. Economische neutraliteit kan slechts beoordeeld worden in bepaalde aangewezen verhoudingen.4 Het neutraliteitsbeginsel in de economische context heeft op de eerste plaats betrekking op het voorkomen van louter door de belastingheffing ingegeven concentraties binnen bedrijfskolommen. De hoogte van de belastingheffing moet onafhankelijk zijn van de lengte van de bedrijfskolom. Er mag geen cumulatie van btw optreden in de productie- en distributiefase. De belasting moet strikt evenredig aan de prijs zijn, moet kunnen worden afgewenteld en mag slechts drukken op de particuliere consumptie. Een aspect van het neutraliteitsbeginsel is dus het “evenredigheidsbeginsel”. Met de term “evenredigheidsbeginsel” wordt hier gedoeld op het beginsel dat de btw een algemene verbruiksbelasting is die strikt evenredig is aan de prijs van de goederen en diensten.5 Het neutraliteitsbeginsel, opgevat als evenredigheidsbeginsel heeft mijns inziens normatieve betekenis en is in die betekenis met name geschikt om als toetsingscriterium te dienen in dit onderzoek. Enerzijds brengt het evenredigheidsbeginsel met zich mee dat dubbele heffing (al dan niet in de vorm van belastingcumulatie) niet geoorloofd is, anderzijds brengt het met zich mee dat dubbele niet-heffing niet is toegestaan. Het onbelastbaar blijven van handelingen in het kader van contractuele samenwerkingsverbanden, kan – indien er geen volledig recht op aftrek ter zake van die handelingen wordt gegeven – onder omstandigheden leiden tot verborgen btw in de prijs, die in een latere, belaste, schakel van de productie- en distributieketen tot belastingcumulatie kan leiden.
Het begrip neutraliteit heeft niet slechts de hiervoor beschreven economische dimensie. Het neutraliteitsbeginsel is tevens een bijzondere verschijningsvorm van het gelijkheidsbeginsel. Het is de uitdrukking van het beginsel van gelijke behandeling op het gebied van de btw.6 Het bijzondere gelijkheidsbeginsel (in de verschijning van het neutraliteitsbeginsel) vindt toepassing in gevallen waarin sprake is van “concurrerende ondernemers die handelen in soortgelijke goederen en / of diensten die (dus) met elkaar concurreren”.7 De considerans van de Btw-richtlijn vermeldt:
“Het gemeenschappelijke BTW-stelsel moet – zelfs indien de tarieven en vrijstellingen niet volledig worden geharmoniseerd – uiteindelijk mededingingsneutraal zijn in die zin dat op het grondgebied van elke lidstaat op soortgelijke goederen en diensten dezelfde belastingdruk rust, ongeacht de lengte van de productie- en distributieketen”.8
Volgens het HvJ EG is in de btw het algemene gelijkheidsbeginsel slechts een vangnet. In beginsel vindt het neutraliteitsbeginsel toepassing, tenzij:
“(...) sprake is van andere soorten van discriminatie jegens handelaars die niet noodzakelijk concurrenten zijn, maar zich in andere opzichten in een vergelijkbare situatie bevinden”.9
De toepassing van het neutraliteitsbeginsel als een bijzondere vorm van het gelijkheidsbeginsel heeft de functie de neutraliteit ten aanzien van de mededinging te bewerkstelligen. In de nationale context heeft het neutraliteitsbeginsel in die zin betrekking op het realiseren van een gelijke belastingdruk ten aanzien van vergelijkbare goederen en – in een wat ruimere formulering – ten aanzien van soortgelijke economische verrichtingen.10 Vergelijkbare economische verrichtingen dienen aan dezelfde normen onderworpen te worden. Daarnaast heeft het begrip betrekking op de gelijke toepassing van de omzetbelasting ten aanzien van bedrijven. Belastingplichtigen die zich in een vergelijkbare positie bevinden, dienen op een gelijke wijze in de heffing van btw te worden betrokken. De rechtsvormneutraliteit op subjectniveau in de btw is hier een uitvloeisel van. Het is deze norm die onder andere bepaalt dat “eenieder” ongeacht de rechtsvorm, als belastingplichtige kan worden aangemerkt. Ook een combinatie van (personen, rechtspersonen en andere subjecten), die een feitelijke maatschappelijke zelfstandigheid bezit, kan dus een belastingplichtige zijn (zie deel III, hoofdstuk 14, paragraaf 14.1). Een uitvloeisel van het neutraliteitsbeginsel is het (tevens met het doelmatigheidsbeginsel verband houdende) eenvoudbeginsel. Het neutraliteitsbeginsel vereist een eenvoudige en gelijke toepassing van de omzetbelasting ten aanzien van bedrijven, omdat een ingewikkelde belastingheffing als concurrentieverstorend wordt ervaren. De complexiteit van belastingheffing weegt voor kleinere bedrijven relatief zwaarder dan voor grotere bedrijven (zie hierna, paragraaf 7.7 over het doelmatigheidsbeginsel) en verstoort de neutraliteit.11
In de internationale context heeft het neutraliteitsbeginsel in het bijzonder betrekking op de internationale, grensoverschrijdende handel in goederen, en in ruimere zin op de (grensoverschrijdende) economische verrichtingen.12 In het algemeen wordt dit wel aangeduid als de “externe neutraliteit”. De externe neutraliteit houdt in dat de btw niet als een bedrijfsbelasting mag werken doordat (definitief) niet af te wentelen btw zou drukken op goederen en diensten die in een ander land worden geconsumeerd. Voorts houdt het in dat de btw niet als een invoerrecht dient te fungeren. Zou bij het betrekken van goederen en diensten uit andere landen geen btw worden geheven, dan brengt dit met zich mee dat consumptie plaats kan vinden zonder dat daar btw op drukt, of terwijl daar minder btw op drukt dan dat de binnenlandse regelgeving voorschrijft. Zulks is niet verenigbaar met het algemene karakter van de btw. Bovendien – en daar ligt een verband met de juridische dimensie van de btw – zou een dergelijk gevolg leiden tot verstoring van de mededinging, doordat op soortgelijke goederen een verschillende belastingdruk zou gelden. Verstoring van concurrentieverhoudingen tussen binnenlandse leveranciers en buitenlandse leveranciers moet worden voorkomen, omdat anders de doelstelling van het realiseren van een gemeenschappelijke / interne markt13 niet haalbaar is.14 Niet alleen de (uiteindelijke) belastingdruk van uit het binnenland en buitenland betrokken prestaties moet gelijk zijn. De externe neutraliteit van de belasting brengt ook met zich mee dat eenzelfde verrichting op dezelfde wijze wordt belast, ongeacht in welke lidstaat zij plaatsvindt.15 Slechts dan kan een verstoring van de mededinging worden voorkomen. In dit onderzoek laat ik de externe neutraliteit van de belasting in beginsel verder buiten beschouwing, omdat deze niet zozeer relevant is in het kader van het fenomeen contractuele samenwerking, als wel in het kader van het fenomeen van grensoverschrijdende handel. Ik hanteer het externe neutraliteitsbeginsel wel in die gevallen waarin het nationale recht met betrekking tot contractuele samenwerkingsverbanden niet strookt met het Europese recht, omdat het fenomeen van samenwerking, in combinatie met verschillen in de fiscale behandeling tussen lidstaten juist tot verstoring van de externe neutraliteit leidt.
Nu aan het neutraliteitsbeginsel in de btw zo’n prominente plaats toekomt, acht ik het zinvol om in dit onderzoek het neutraliteitsbeginsel als toets te hanteren. Zowel de economische neutraliteit, opgevat als evenredigheidsbeginsel als de juridische neutraliteit, opgevat als bijzonder gelijkheidsbeginsel is normstellend bij de beantwoording van de vraag of handelingen in een productie- en distributieketen aan de heffing van btw moeten worden onderworpen alsook voor de vraag of er een recht of aftrek van voorbelasting moet bestaan ten aanzien van de betreffende handelingen.