Einde inhoudsopgave
Handleiding Rijkswet op het Nederlanderschap 2003
Officiële Toelichting
Geldend
Geldend vanaf 01-10-2024
- Bronpublicatie:
12-06-2024, Stcrt. 2024, 19166 (uitgifte: 28-06-2024, regelingnummer: WBN 2024/3)
- Inwerkingtreding
01-10-2024
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
12-06-2024, Stcrt. 2024, 19166 (uitgifte: 28-06-2024, regelingnummer: WBN 2024/3)
- Vakgebied(en)
Staatsrecht (V)
Vreemdelingenrecht (V)
8-alg. Toelichting algemeen
Dit artikel omvat voorwaarden waaraan een verzoeker moet voldoen om in aanmerking te komen voor verlening van het Nederlanderschap. De overige voorwaarden voor verlening van het Nederlanderschap worden genoemd in artikel 9, eerste lid, RWN. Voor (mede)verlening aan minderjarige kinderen worden de voorwaarden genoemd in artikel 11 RWN.
Om in aanmerking te komen voor verlening van het Nederlanderschap dient de verzoeker als hoofdregel niet alleen te voldoen aan de wettelijke voorwaarden en richtlijnen op het moment waarop het verzoek wordt ingediend, maar ook op het moment waarop de IND beslist op het verzoek. Een verzoek van een persoon die ten tijde van de indiening van het verzoek nog voldeed aan de wettelijke voorwaarden en richtlijnen voor naturalisatie, maar die op het moment van de beslissing op het verzoek inmiddels niet meer voldoet aan deze vereisten, wordt dus afgewezen. Hierbij kan worden gedacht aan de omstandigheid dat de verblijfstitel na de indiening van het verzoek is gewijzigd of niet meer geldt, of aan de omstandigheid dat er inmiddels niet meer sprake is van een huwelijk of samenwoning met een Nederlander of aan mee te naturaliseren kinderen die na de indiening van het verzoek meerderjarig zijn geworden. Voorts kan worden gedacht aan de omstandigheid dat na de indiening van het verzoek ernstige vermoedens zijn ontstaan dat de verzoeker een gevaar oplevert voor de openbare orde.
Een verzoeker die niet voldoet aan de wettelijke voorwaarden van artikel 8, eerste lid, aanhef en onder a, c of d, RWN kan, uitsluitend in geval van zeer bijzondere omstandigheden, verzoeken om toepassing van de hardheidsclausule van artikel 10 RWN. Echter, toepassing van artikel 10 RWN is niet mogelijk indien de verzoeker niet voldoet aan de wettelijke voorwaarde van artikel 8, eerste lid, aanhef en onder b, RWN. Immers, uit de tekst van artikel 10 RWN vloeit voort dat niet kan worden afgeweken van artikel 8, eerste lid, aanhef en onder b, RWN. Een verzoeker die een beroep doet op toepassing van artikel 10 RWN dient daarom te allen tijde in het bezit te zijn van een verblijfsrecht dat naar zijn aard voor onbepaalde tijd is. Zie hieronder de toelichting bij artikel 8, eerste lid, aanhef en onder b, RWN, alsmede de toelichting bij artikel 10 RWN.
8-1-a. Toelichting ad artikel 8, eerste lid, aanhef en onder a
Voor verlening van het Nederlanderschap overeenkomstig artikel 7 komt slechts in aanmerking de verzoeker die meerderjarig is.
Op het moment dat een verzoek om naturalisatie wordt ingediend, moet de verzoeker meerderjarig zijn in de zin van artikel 1, eerste lid, aanhef en onder b, RWN. Hij moet dus of de leeftijd van achttien jaar hebben bereikt, voordien in het huwelijk zijn getreden of voordien in Nederland geregistreerd partnerschap zijn aangegaan of buiten Nederland een geregistreerd partnerschap zijn aangegaan als bedoeld in artikel 1, tweede lid, RWN. De burgemeester onderzoekt de meerderjarigheid van de verzoeker aan de hand van de gegevens in de BRP. Als de geboortedatum in de overgelegde stukken niet overeenstemt met de BRP, bevordert de burgemeester dat de BRP zo mogelijk wordt aangepast. Het verdient aanbeveling dat de burgemeester deze mutatie meedeelt aan de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND). Daarmee wordt voorkomen dat de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) ten onrechte een dubbel dossier aanlegt over dezelfde verzoeker.
Is de verzoeker nog minderjarig, maar is naturalisatie gewenst op grond van zeer bijzondere omstandigheden, dan is verlening van het Nederlanderschap uitsluitend mogelijk met toepassing van artikel 10 RWN (zie de toelichting bij dat artikel). Zie echter voor medeverlening aan minderjarigen artikel 11, eerste lid, RWN. Zie voorts artikel 11, vierde lid, RWN, waarin een categorie minderjarigen wordt genoemd die zelfstandig voor naturalisatie in aanmerking komt.
8-1-b. Toelichting ad artikel 8, eerste lid, aanhef en onder b
Voor verlening van het Nederlanderschap overeenkomstig artikel 7 komt slechts in aanmerking de verzoeker tegen wiens verblijf voor onbepaalde tijd in het Europese deel van Nederland, Aruba, Curaçao, Sint Maarten of de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba, geen bedenkingen bestaan.
§ 1. Algemeen
Dit artikellid strekt ertoe te waarborgen dat het (op grond van de Vw 2000 gevoerde) vreemdelingenbeleid en het (op grond van de RWN gevoerde) naturalisatiebeleid met elkaar in overeenstemming zijn. De verlening van het Nederlanderschap mag het vreemdelingenbeleid immers niet doorkruisen.
Onderstaand wordt aangegeven op welke wijze aan de hand van de beperking van de verblijfsvergunning van de verzoeker kan worden beoordeeld of er in beginsel al dan niet bedenkingen bestaan tegen het verblijf voor onbepaalde tijd in de zin van de Rijkswet (zie hierna paragraaf 3).
§ 2. Verblijfsvergunningen en verblijfsdocumenten op grond van Vw 2000
§ 2.1. Verblijfsvergunningen
Op grond van de Vw 2000 zijn de volgende verblijfsvergunningen vastgesteld:
- —
verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd (artikel 14 Vw 2000) die altijd onder beperking wordt verleend;
- —
verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd (artikel 20 Vw 2000);
- —
verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd (artikel 28 Vw 2000);
- —
verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd (artikel 33 Vw 2000).
§ 2.2. Verblijfsvergunningen en verblijfsdocumenten op grond van Vw 2000
Op grond van de Vw 2000 zijn de volgende verblijfsvergunningen vastgesteld:
- –
verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd (artikel 14 Vw 2000) die altijd onder beperking wordt verleend (verblijfsdocument I);
- –
verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd (artikel 20 Vw 2000)(verblijfsdocument II);
- –
verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd (artikel 28 Vw 2000) (verblijfsdocument III);
- –
verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd (artikel 33 Vw 2000)(verblijfsdocument IV);
- –
Verblijfsvergunning voor EU-langdurig ingezetene (artikel 45a Vw 2000)
- –
Verblijfsvergunning voor Britten op grond van het Terugtrekkingsakkoord: Article 50 TEU (met toelichting: Residence Document Withdrawal Agreement 18(1)
- –
Verblijfsvergunning voor Britten op grond van het Terugtrekkingsakkoord: Article 50 TEU (met toelichting: Permanent Residence Document Withdrawal Agreement 18(1)
Het verblijfsdocument W dient als bewijs van rechtmatig verblijf in Nederland voor asielzoekers die in afwachting zijn van een definitief besluit op hun asielaanvraag, voor vreemdelingen die op medische gronden niet uitzetbaar zijn en voor vreemdelingen ten aanzien van wie is besloten dat verstrekkingen op grond van de Wet Centraal Orgaan opvang asielzoekers niet worden beëindigd.
In de overige gevallen blijkt het rechtmatig verblijf van de vreemdeling uit stickers die worden geplaatst in het document voor grensoverschrijding dan wel op een afzonderlijk inlegvel.
§ 3. (Geen) bedenkingen tegen verblijf voor onbepaalde tijd
Bij de beoordeling van een verzoek om naturalisatie zal steeds de vraag moeten worden beantwoord of er op grond van de beperking van de verblijfsvergunning van de vreemdeling bedenkingen bestaan tegen het verblijf voor onbepaalde tijd in Nederland in de zin van artikel 8, eerste lid, aanhef en onder b, RWN.
In het kader van de Wet modern migratiebeleid, dat[lees: die] per 1 juni 2013 in werking is getreden, is het stelsel van verblijfsvergunningen vereenvoudigd en gestroomlijnd. De beperkingen waaronder een verblijfsvergunning kan worden verleend is in aantal verminderd. Zie hiervoor bijlage 3 bij dit artikellid. In deze bijlage wordt tevens aangegeven of er op grond van de beperking al dan niet bedenkingen bestaan tegen het verblijf voor onbepaalde tijd in de zin van de Rijkswet.
Let op! De verblijfsvergunningen die zijn afgegeven vóór 1 juni 2013 blijven geldig tot de geldigheidsduur verstrijkt of de vergunning is ingetrokken. De ‘oude beperking’ wordt vanaf 1 juni 2013 aangemerkt als ‘nieuwe’ beperking.
Voorbeeld: een vreemdeling die op 1 januari 2013 houder is van een verblijfsvergunning regulier bepaalde tijd met als doel ‘arbeid als geestelijk voorganger of godsdienstleraar’ (tijdelijk verblijfsrecht tot 1 juni 2013), geldig tot 1 december 2015, wordt vanaf 1 juni 2013 aangemerkt als houder van een verblijfsvergunning ‘arbeid in loondienst’ (niet tijdelijk verblijfsrecht). Deze vreemdeling kan dus, als hij voldoet aan alle voorwaarden, vanaf 1 juni 2013 in aanmerking komen voor naturalisatie.
In artikel 3.4 Vb 2000 staan de beperkingen waaronder een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd kan worden verleend. De beperking wordt vermeld op het verblijfsdocument. In artikel 3.5, tweede lid, Vb 2000 is bepaald of een verleende verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd een tijdelijk karakter heeft of niet. Is de verblijfsvergunning verleend onder een andere beperking, dan is het verblijf van de vreemdeling in beginsel niet-tijdelijk van aard. Het kan echter voorkomen dat bij de verlening van een verblijfsvergunning of in een beleidsregel is aangegeven dat het verblijfsrecht toch tijdelijk van aard is.
Aan de hand van het verblijfsdocument van de verzoeker en met behulp van de Bijlagen 2 en 3 kan worden beoordeeld of er al dan niet bedenkingen bestaan tegen het verblijf voor onbepaalde tijd. De verzoeker moet bij de indiening van het verzoek de gegevens en bescheiden verschaffen die voor de beslissing nodig zijn en waarover hij redelijkerwijs kan beschikken (artikel 4:2 Awb). Hij verstrekt bij de indiening de tegenwoordige en, voor zoveel nodig, de gegevens met betrekking tot de eerdere verblijfsrechtelijke status (artikel 31, eerste lid, aanhef en onder f, BVVN).
Het gaat te ver om in de naturalisatieprocedure zelfstandig te onderzoeken of verzoeker in aanmerking zou kunnen komen voor een verblijfsvergunning die naar zijn aard al dan niet tijdelijk is. De naturalisatieprocedure is daar niet op ingericht en is daar ook niet voor bedoeld. Inzet van de naturalisatieprocedure is evenmin de vraag of de verblijfsvergunning die de verzoeker bezit al dan niet moet worden ingetrokken dan wel niet moet worden verlengd. Vragen over de verlening, de intrekking dan wel de niet-verlenging van een verblijfsvergunning behoren in beginsel inzet te zijn van een vreemdelingenrechtelijke procedure op grond van de Vw 2000. Daarom wordt in het kader van de behandeling van een verzoek om naturalisatie in het algemeen geen fictietoets toegepast, waarbij wordt bezien of de verzoeker die niet in het bezit is van een verblijfstitel om voor onbepaalde tijd in Nederland te verblijven, daarvoor wel in aanmerking zou kunnen komen als daarom zou worden gevraagd. Als vreemdelingrechtelijke vragen zich bij het indienen van een verzoek voordoen, moet de verzoeker worden verwezen naar de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) (artikel 36, eerste lid BVVN). In gevallen waarin een verzoeker in het geheel niet in het bezit is van een verblijfsdocument, niet bereid is om een verblijfsdocument te verkrijgen en niettemin een verzoek om naturalisatie wil indienen, zal de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) het verzoek afwijzen.
Er zijn ook situaties denkbaar waarin de verzoeker niet beschikt over het juiste verblijfsdocument, waarin het verblijfsdocument behoort te worden ingetrokken, waarin het verblijfsrecht van rechtswege is komen te vervallen of waarin verzoeker niet behoeft te beschikken over een verblijfsdocument. In die gevallen kan niet met behulp van de Bijlagen 2 en 3 worden beoordeeld of er bedenkingen bestaan tegen het verblijf voor onbepaalde duur in Nederland van de verzoeker. Voor die gevallen geldt het navolgende.
§ 3.1. Beoordelingsmoment
Hoewel de verzoeker bij de indiening van het verzoek moet aantonen of er ten aanzien van hem al dan niet bedenkingen tegen het verblijf voor onbepaalde tijd bestaan, is uiteindelijk doorslaggevend of er op het moment van de beslissing op het verzoek om naturalisatie dergelijke bedenkingen bestaan. Als op het moment van de indiening van het verzoek wel, maar op het moment van de beslissing geen bedenkingen bestaan, kan het verzoek toch worden ingewilligd (als ook aan de andere voorwaarden wordt voldaan). Ook omgekeerd geldt: als op het moment van de indiening van het verzoek geen, maar op het moment van de beslissing wel bedenkingen bestaan, komt de verzoeker niet in aanmerking voor naturalisatie. Als de verzoeker bij de indiening van het verzoek niet kan aantonen dat er tegen zijn verblijf voor onbepaalde tijd geen bedenkingen bestaan, wordt hem ontraden een verzoek in te dienen en wordt hij verwezen naar de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND). Als de verzoeker er niettemin op staat een verzoek in te dienen, zal de burgemeester het verzoek in ontvangst nemen. Het verdient aanbeveling een woordelijk verslag op te maken en dit door verzoeker te laten ondertekenen. Verzoeker wordt erop gewezen dat, in het geval zijn verzoek om naturalisatie wordt afgewezen, hij de voor naturalisatie betaalde leges niet terugkrijgt. De burgemeester kan verlangen dat verzoeker een verklaring ondertekent als opgenomen in model 2.21.
Het bovenstaande neemt niet weg dat een verzoeker (met uitzondering van een verzoeker als bedoeld in artikel 8, tweede lid, RWN) op grond van het bepaalde in artikel 8, eerste lid, aanhef en onder c, RWN op het moment van indiening van het verzoek een onafgebroken periode van vijf jaar ‘toelating’ moet hebben in Nederland als bedoeld in artikel 1, eerste lid, aanhef en onder g, RWN (zie de toelichting bij dat artikel) en dat die ‘toelating’ moet voortduren tot en met het moment van beslissen op het verzoek.
§ 3.2. Reden tot intrekking/niet-verlenging van de verblijfsvergunning
Bij het indienen van een verzoek om naturalisatie en tijdens de behandeling van dat verzoek kunnen omstandigheden aan het licht komen die grond kunnen vormen om de verleende verblijfsvergunning in te trekken dan wel niet te verlengen. Voor de gronden tot intrekking dan wel niet verlenging van een verblijfsvergunning wordt verwezen naar de volgende artikelen in de Vw:
Verblijfsvergunning regulier bepaalde tijd | Artikel 18 en 19Vw |
Verblijfsvergunning regulier onbepaalde tijd | |
Verblijfsvergunning asiel bepaalde tijd | |
Verblijfsvergunning asiel onbepaalde tijd |
Als er aanwijzingen bestaan dat een verblijfsvergunning moet worden ingetrokken dan wel niet moet worden verlengd, kunnen er — ondanks dat verzoeker (nog) in het bezit is van een geldig verblijfsdocument — wél bedenkingen bestaan tegen het verblijf voor onbepaalde tijd. De verzoeker wordt ontraden een verzoek in te dienen en hij wordt verwezen naar de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND). Houdt verzoeker niettemin vast aan indiening van het verzoek, dan wordt de procedure gevolgd zoals beschreven in paragraaf 3.1 bij de toelichting op dit artikellid.
In het advies aan de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) wordt melding gemaakt van de omstandigheden die hebben geleid tot het vermoeden dat de verblijfsvergunning moet worden ingetrokken dan wel niet moet worden verlengd. Door de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) zal het verblijfsrecht dan nader worden onderzocht.
§ 3.3. Aanspraken op een ander (sterker) verblijfsrecht
Het kan voorkomen dat bij de indiening van het verzoek blijkt dat op grond van het verblijfsdocument van verzoeker moet worden geconcludeerd dat er bedenkingen bestaan tegen het verblijf voor onbepaalde tijd, maar dat de verzoeker stelt in aanmerking te kunnen komen voor een verblijfsvergunning met een andere beperking die wel voldoende is om in aanmerking te komen voor naturalisatie. Ook hier geldt — om bovengenoemde redenen — dat verzoeker wordt ontraden om een verzoek in te dienen en dat hij wordt verwezen naar de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND). Houdt verzoeker niettemin vast aan indiening van het verzoek om naturalisatie, dan wordt de procedure gevolgd zoals beschreven in paragraaf 3.1 bij de toelichting op dit artikellid. Door de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) wordt op basis van het door verzoeker overgelegde verblijfsdocument (dus geen fictietoets) met behulp van Bijlagen 2 en 3 beoordeeld of sprake is van bedenkingen tegen verblijf voor onbepaalde tijd.
Turken en het besluit 1/80 van de Associatieraad van 19 september 1980
Het kan voorkomen dat een verzoeker die in het bezit is van een verblijfsvergunning met een tijdelijk karakter, toch in aanmerking komt voor naturalisatie. Dit is het geval wanneer de verzoeker verblijfsrecht kan ontlenen aan het Associatiebesluit 1/80 van de Associatieraad EU – Turkije. Een Turkse werknemer die een jaar legale arbeid heeft verricht, heeft namelijk op grond van Associatiebesluit 1/80 recht op verlenging van zijn verblijfsvergunning voor de duur van een jaar, als dezelfde werkgever nog een jaar werkgelegenheid voor de werknemer heeft en in het bezit is van een tewerkstellingsvergunning. Na drie jaar is hij vrij op de arbeidsmarkt. Ook kinderen van Turkse werknemers, die in het gastland een beroepsopleiding hebben voltooid, kunnen verblijfsrecht ontlenen aan het Associatiebesluit.
Omdat niet in één oogopslag te zien is of een Turkse onderdaan verblijfsrecht ontleent aan besluit 1/80, zal hij, om in aanmerking te komen voor naturalisatie, in principe met een verblijfsvergunning moeten aantonen dat hij verblijfsrecht heeft in Nederland. Heeft hij (een tijdje) geen verblijfsvergunning (gehad) en stelt hij het voor naturalisatie tot Nederlander juiste verblijfsrecht te hebben (gehad) op grond van besluit 1/80, dan zal betrokkene bij de IND een verblijfsrechtelijke beslissing (beschikking) moeten aanvragen en verkrijgen waarin is neergelegd dat hij daadwerkelijk op genoemde grond verblijfsrecht heeft (gehad) (artikel 36, eerste lid BVVN). Betrokkene zal bij een dergelijke verblijfsrechtelijke aanvraag de juiste stukken aan de IND moeten overleggen waaruit blijkt dat hij voldoet of heeft voldaan aan de voorwaarden van artikel 6 (Turkse werknemers) of in artikel 7 (gezinsleden van Turkse werknemers) van besluit 1/80.
Als niet direct te zien is of een Turkse onderdaan verblijfsrecht met een niet-tijdelijk karakter ontleent aan Associatiebesluit 1/80 moet betrokkene zich dus voorafgaand aan de indiening van het naturalisatieverzoek tot de IND wenden om zijn verblijfsrecht van niet-tijdelijke aard te laten vastleggen in een verblijfsrechtelijke beschikking.
Alleen als betrokkene er op staat om tóch, ondanks het ontbreken van het juiste verblijfsdocument of een beschikking van de IND zoals hierboven omschreven, zijn naturalisatieverzoek in te dienen, dan mag de gemeente die indiening niet weigeren en moet de procedure gevolgd worden zoals omschreven in paragraaf 3.1 van de toelichting op artikel 7RWN.
§ 3.4. Vreemdelingen die verblijfsrecht aan het Unierecht ontlenen of die verblijfsrecht ontlenen aan het Terugtrekkingsakkoord tussen VK en EU
§ 3.4.1. Inleiding
In deze paragrafen wordt uitleg gegeven over vreemdelingen die het verblijfsrecht aan het Unierecht ontlenen. Het gaat hierbij om burgers van de Europese Unie, burgers van de Europese Economische Ruimte (IJsland, Noorwegen, Liechtenstein) en vreemdelingen met de Zwitserse nationaliteit. Daarnaast gaat het over de specifieke positie van hun familielid-derdelanders.
In paragraaf 3.4.2 wordt algemene uitleg gegeven over het Unierecht en worden een aantal begrippen uitgelegd.
In paragraaf 3.4.3 wordt uitleg gegeven over het verblijfsrecht dat aan het Unierecht ontleend kan worden, op basis van Richtlijn 2004/38/EG.
Naast verblijf op basis van Richtlijn 2004/38/EG kan een vreemdeling ook verblijfsrecht ontlenen aan het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) of Verordening 492/2011.
Op een derdelands familielid, die het verblijfsrecht ontleent aan het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) of Verordening 492/2011, is het gestelde in paragraaf 3.4.3 van toepassing, als hij een van de volgende verblijfsdocumenten overlegt:
- •
‘familielid EU/EER’ met de opmerking ‘Fam. van een burger van de Unie conf. art. 10 Richtl 2004/38/EG’.
- •
‘familielid EU/EER’ met de opmerking ‘Fam. van een burger van de Unie conf. art. 20 Richtl. 2004/38/EG’.
Daarbij is ingegaan op de vraag bij welk verblijfsrecht al dan niet bedenkingen bestaan tegen het verblijf voor onbepaalde tijd. Ook wordt aangegeven op welke wijze een vreemdeling die verblijfsrecht ontleent aan het Unierecht, dit verblijfsrecht kan of moet aantonen.
In paragraaf 3.4.4 wordt ingegaan op de vraag of er bedenkingen bestaan tegen het verblijf voor onbepaalde tijd voor vreemdelingen met de Britse nationaliteit en hun familielid-derdelanders, die een naturalisatieverzoek hebben ingediend en die hun verblijfsrecht ontlenen aan het Terugtrekkingsakkoord tussen het Verenigd Koninkrijk en de Europese Unie (vanwege het vertrek van het Verenigd Koninkrijk uit de Europese Unie).
§ 3.4.2. Algemeen
De lidstaten van de Europese Unie zijn in de eerste plaats zelf bevoegd de voorwaarden te bepalen voor het verkrijgen van de nationaliteit. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft dan ook de bevoegdheid om te bepalen in welke situaties er bedenkingen bestaan tegen verblijf voor onbepaalde tijd als bedoeld in artikel 8, eerste lid, aanhef en onder b, van de RWN (zie rechtsoverweging 4.3 van de uitspraak van de Afdeling van 24 februari 2021, ECLI:NL:RVS:2021:395). Dat geldt ook voor vreemdelingen die hun verblijfsrecht ontlenen aan het Unierecht.
Definitie Unierecht
Onder Unierecht wordt verstaan het geheel van EU-verdragen, verordeningen, richtlijnen, inclusief de jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Unie. Voor deze paragraaf zijn vooral het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) en Richtlijn 2004/38/EG relevant.
Verblijfsrechten op grond van Richtlijn 2004/38 EG zijn declaratoir van aard en ontstaan van rechtswege. Het verblijfsrecht kan ook van rechtswege vervallen (zijn).
Definitie burger van de Unie
Een burger van de Unie is iedereen die de nationaliteit van een lidstaat van de Europese Unie bezit.
Definitie burger van de Unie/EER
Daar waar een burger van de Europese Economische Ruimte of EER dezelfde rechten heeft als een burger van de Unie wordt de term burger van de Unie/EER gebruikt.
Definitie familielid-derdelander
Een familielid-derdelander is het familie- of gezinslid van een burger van de Unie/EER of van een Zwitserse onderdaan. Een familielid-derdelander bezit zelf niet de nationaliteit van een lidstaat van de EU, EER of van Zwitserland en ontleent zijn verblijfsrecht aan het Unierecht.
Aantonen verblijfsrecht
Van een burger van de Unie/EER of van een Zwitserse onderdaan mag niet worden geëist dat hij het verblijfsrecht aantoont met een verblijfsdocument. Het Unierecht of de Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat staat dat niet toe. Het rechtmatig verblijf voor meer dan drie maanden voor een burger van de Unie/EER kan dan in beginsel afgeleid worden uit de BRP en/of BVV.
Een familielid-derdelander is wel verplicht om na de eerste drie maanden verblijf in de ‘vrije termijn´ een EU/EER verblijfsdocument te bezitten. Een familielid-derdelander moet in het kader van een optie- of naturalisatieprocedure zijn verblijfsrecht daarom aantonen met een verblijfsdocument.
Heeft een familielid-derdelander geen verblijfsdocument, dan wordt hem ontraden een verzoek in te dienen. Als een familielid-derdelander zonder verblijfsdocument toch een verzoek wil indienen, dan wordt de procedure gevolgd zoals beschreven in paragraaf 3.1 bij de toelichting op artikel 8, eerste lid, aanhef en onder b, RWN.
Oude documenten
Er zijn ook nog oude EU-verblijfsdocumenten in omloop. Het gaat dan om de verblijfskaart ‘EU/EER’ met als opmerking ‘Gemeenschapsonderdaan’. Deze werd uitgegeven aan:
- –
een burger van de Unie, die duurzaam verblijfsrecht heeft; of
- –
een familielid-derdelander, die korter dan vijf jaar legaal verblijf in Nederland heeft; of
- –
een familielid-derdelander, die duurzaam verblijfsrecht heeft.
Op het verblijfsdocument voor een familielid-derdelander, die geen duurzaam verblijfsrecht heeft, staat op de achterzijde van het document vermeld dat een beroep op de publieke middelen gevolgen kan hebben voor het verblijfsrecht.
Op het verblijfsdocument voor een familielid-derdelander, die duurzaam verblijfsrecht heeft, staat deze vermelding niet op de achterzijde van het document opgenomen.
Als een familielid-derdelander een verblijfskaart ‘EU/EER’ met als opmerking ‘Gemeenschapsonderdaan’ overlegt, met de vermelding op de achterzijde dat een beroep op de publieke middelen gevolgen kan hebben voor het verblijfsrecht, dan geldt niet altijd als bewijs dat er geen bedenkingen bestaan tegen het verblijf voor onbepaalde tijd.
Er bestaan bedenkingen tegen het verblijf voor onbepaalde tijd, als het familielid-derdelander (die niet de nationaliteit heeft van een lidstaat van de EU, EER of Zwitserland) het verblijfsrecht ontleent aan een minderjarige (zie verder de toelichting bij de kopjes Verblijfsrecht op grond van artikel 21 VWEU en Verblijfsrecht op grond van artikel 10 Vo 492/2011).
Bijlagen
Met behulp van de Bijlage 1 en 7 bij dit artikellid kan worden bepaald of er ten aanzien van een vreemdeling die verblijfsrecht aan het Unierecht ontleent al dan niet bedenkingen bestaan tegen verblijf voor onbepaalde tijd in Nederland.
§ 3.4.3. Vreemdelingen die verblijfsrecht aan Richtlijn 2004/38/EG ontlenen, aan het VWEU of aan Verordening 492/2011
Algemeen
Het verblijfsrecht op basis van Richtlijn 2004/38/EG is onderverdeeld in:
- a.
een verblijfsrecht voor maximaal drie maanden (artikel 6 Richtlijn 2004/38/EG);
- b.
een verblijfsrecht voor meer dan drie maanden (artikel 7 Richtlijn 2004/38/EG);
- c.
en een duurzaam verblijfsrecht na een onafgebroken (legale) verblijfsperiode van vijf jaar op grond van de Richtlijn 2004/38/EG in het gastland (artikel 16 Richtlijn 2004/38/EG).
Verblijfsrecht voor maximaal drie maanden op grond van Richtlijn 2004/38/EG
Aan het verblijfsrecht voor maximaal drie maanden zijn in het kader van de Richtlijn geen andere voorwaarden of formaliteiten gesteld dan de verplichting in het bezit te zijn van een geldige identiteitskaart of een geldig paspoort. Dit verblijfsrecht is naar zijn aard tijdelijk. Er bestaan voor een vreemdeling die het verblijfsrecht aan het Unierecht ontleent in deze periode van drie maanden dus bedenkingen tegen het verblijf voor onbepaalde tijd.
Dit geldt dus voor zowel een burger van de Unie/EER, een Zwitserse onderdaan als een familielid-derdelander.
Verblijfsrecht na drie maanden op grond van Richtlijn 2004/38/EG
Een vreemdeling die het verblijfsrecht ontleent aan de voorwaarden van artikel 7 van Richtlijn 2004/38/EG, heeft het recht gedurende meer dan drie maanden op het grondgebied van een andere lidstaat te verblijven. Voorwaarden zijn onder meer het uitoefenen van reële en daadwerkelijke arbeid, of het hebben van voldoende bestaansmiddelen en een ziektekostenverzekering.
Er bestaan geen bedenkingen tegen het verblijf voor onbepaalde tijd. De naturalisatie doorkruist hier namelijk niet het toelatingsbeleid. Dit geldt dus voor zowel een burger van de Unie/EER, een Zwitserse onderdaan als een familielid-derdelander.
Een burger van de Unie/EER of een Zwitserse onderdaan kan op aanvraag een ‘Verklaring Inschrijving Burgers van de Unie’, ontvangen, die als sticker in het paspoort wordt geplakt. Het overleggen van deze sticker is niet verplicht voor een burger van de Unie/EER of een Zwitserse onderdaan. Het rechtmatig verblijf kan dan in beginsel afgeleid worden uit de BRP en/of de BVV.
Een burger van de Unie/EER of een Zwitserse onderdaan kan ook gevraagd worden de sticker in het paspoort te tonen.
Een familielid-derdelander toont het verblijfsrecht aan met een verblijfsdocument ‘familielid EU/EER’. Op het verblijfsdocument staat de opmerking ‘Fam. van een burger van de Unie conf. art. 10 Richtl 2004/38/EG’.
Het verblijfsrecht gaat verloren, als:
- –
het verblijf met een besluit wordt beëindigd (op gronden van openbare orde en openbare veiligheid, volksgezondheid, rechtsmisbruik of fraude, en een beroep op de algemene middelen); of
- –
het verblijf van rechtswege eindigt (wanneer niet meer wordt voldaan aan de voorwaarden van artikel 7 van de Richtlijn 2004/38/EG).
Dit verlies van het verblijfsrecht is niet goed vast te stellen bij het adviesgesprek van verzoeker met de burgemeester over het indienen van het naturalisatieverzoek. Indicaties voor het verlies van het verblijfsrecht staan hieronder opgenomen onder het kopje ‘Twijfel omtrent nog voldoen aan de voorwaarden en gronden tot intrekking EU-verblijfsrecht.’ Daar staat ook aangegeven, hoe te handelen bij het adviesgesprek of bij het indienen van het naturalisatieverzoek.
Let op!
In sommige gevallen is bij een familielid-derdelander een verblijfsdocument ‘familielid EU/EER’ met de opmerking ‘fam van een burger van de Unie conf. art. 10 Richtl. 2004/38/EG’ een bewijs van een verblijfsrecht, waartegen bedenkingen bestaan tegen het verblijf voor onbepaalde tijd.
Een algemene richtlijn hiervoor is, dat als familielid-derdelander met het verblijfsdocument ‘familielid EU/EER’ met de opmerking ‘fam van een burger van de Unie conf. art. 10 Richtl. 2004/38/EG’ zijn verblijfsrecht ontleent aan een minderjarige derdelander of Unieburger (niet met de Nederlandse nationaliteit), dat dan sprake is van bedenkingen tegen het verblijf voor onbepaalde tijd. Ook als een familielid-derdelander het verblijfsrecht ontleent aan een meerderjarig kind, dat nog studeert, dat dan is sprake is van bedenkingen tegen het verblijf voor onbepaalde tijd.
Het is bij een familielid-derdelander van belang om door te vragen of hij het verblijfsrecht ontleent aan een minderjarige (burger van de Unie/EER, derdelander), een meerderjarig studerend kind of aan een meerderjarige in het algemeen.
Zie hieronder bij de beleidsregels met betrekking tot artikel 21 VWEU en artikel 10 van Verordening nr. 492/2011.
Verblijfsrecht na meer dan vijf jaar op grond van de Richtlijn 2004/38/EG (‘duurzaam verblijfsrecht’)
Een vreemdeling die het verblijfsrecht ontleent aan Richtlijn 2004/38/EG en die gedurende een ononderbroken periode van vijf jaar legaal op het grondgebied van het gastland heeft verbleven, heeft automatisch en zonder een daartoe strekkende aanvraag (van rechtswege op grond van Richtlijn 2004/38/EG) een duurzaam verblijfsrecht. Er bestaan bij een duurzaam verblijfsrecht geen bedenkingen tegen het verblijf voor onbepaalde tijd.
Een burger van de Unie/EER en een Zwitsers onderdaan kan het duurzaam verblijfsrecht aantonen met een verblijfsdocument (hij kan daartoe een aanvraag indienen), maar dit is niet verplicht. Voor een burger van de Unie/EER en een Zwitsers onderdaan is dat het verblijfsdocument ‘EU/EER’ met de opmerking ‘Burger van de Unie/EER conf. art. 19 Richtl. 2004/38/EG’. Als hij het verblijfsrecht niet met een verblijfsdocument aantoont, dan kan het verblijfsrecht in beginsel afgeleid worden uit de BRP of BVV.
Het overleggen van een verblijfsdocument is wel vereist voor een familielid-derdelander. Hij toont het verblijfsrecht aan met het verblijfsdocument ‘familielid EU/EER’ met de opmerking ‘Fam. van een burger van de Unie conf. art. 20 Richtl. 2004/38/EG’.
Het duurzaam verblijfsrecht gaat slechts verloren, als:
- •
de houder van het duurzaam verblijfsrecht meer dan twee achtereenvolgende jaren afwezig is uit het gastland; of
- •
wegens ernstige redenen van openbare orde of nationale veiligheid bij beschikking het verblijfsrecht is beëindigd.
Dit verlies van het verblijfsrecht is niet goed vast te stellen bij het adviesgesprek van verzoeker met de burgemeester over het indienen van het naturalisatieverzoek.
Indicaties voor het verlies van het verblijfsrecht staan hieronder opgenomen onder het kopje ‘Twijfel omtrent nog voldoen aan de voorwaarden en gronden tot intrekking EU-verblijfsrecht.’ Daar staat ook aangegeven, hoe te handelen bij het adviesgesprek of bij het indienen van het naturalisatieverzoek.
Twijfel omtrent nog voldoen aan de voorwaarden en gronden tot intrekking EU-verblijfsrecht
Het kan voorkomen dat een vreemdeling die het verblijfsrecht aan het Unierecht ontleent en die al dan niet in het bezit is van een verklaring van inschrijving van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND), of een verblijfsdocument EU/EER niet meer voldoet aan de voorwaarden voor verblijf. Dat kan het geval zijn indien:
- –
sprake is van verplaatsing van het hoofdverblijf naar het buitenland;
- –
de vreemdeling die het verblijfsrecht aan Richtlijn 2004/38/EG ontleent een bijstandsuitkering ontvangt (dit is een indicatie dat niet meer beschikt wordt over voldoende middelen van bestaan, zoals vereist in artikel 7, eerste lid van de Richtlijn 2004/38/EG);
- –
een familielid-derdelander het verblijfsrecht verliest na het overlijden of vertrek uit het gastland van de hoofdpersoon, als het familielid-derdelander vóór het overlijden of vertrek nog niet gedurende ten minste één jaar in het gastland heeft verbleven;
- –
een familielid-derdelander het verblijfsrecht verliest na scheiding, ontbinding of nietigverklaring van het huwelijk of beëindiging van het geregistreerde partnerschap (dit is het geval indien het huwelijk of geregistreerd partnerschap – bij de aanvang van de gerechtelijke procedure tot scheiding, ontbinding of nietigverklaring van het huwelijk of bij de beëindiging van het geregistreerd partnerschap – nog niet ten minste drie jaar heeft geduurd, waarvan één jaar in het gastland).
Zoals hierboven al aangegeven gaat het duurzaam verblijfsrecht slechts verloren, als:
- •
de houder van het duurzaam verblijfsrecht meer dan twee achtereenvolgende jaren afwezig is uit het gastland; of
- •
het verblijfsrecht per besluit is beëindigd wegens ernstige redenen van openbare orde of nationale veiligheid.
De burgemeester wijst verzoeker erop dat de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) onderzoek zal doen naar de actuele verblijfsstatus en zal beoordelen of het rechtmatige verblijf eventueel is geëindigd dan wel beëindigd wordt.
Vervolgens zal de burgemeester het verzoek in ontvangst nemen. Het verdient aanbeveling een woordelijk verslag op te maken en dit door de verzoeker te laten ondertekenen. Verzoeker wordt erop gewezen dat, als het verzoek wordt afgewezen, de verzoeker de voor naturalisatie betaalde leges niet terugkrijgt. De burgemeester kan verlangen dat verzoeker de verklaring ondertekent van model 2.21. In het advies van de burgemeester aan de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) wordt melding gemaakt van omstandigheden die ertoe leiden dat er twijfel is of nog aan de voorwaarden voor verblijf is voldaan. De Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) zal het verblijfsrecht van verzoeker verder onderzoeken.
Overige EU-verblijfsrechten
Hieronder is het verblijfsrecht toegelicht van andere, niet op Richtlijn 2004/38/EG gebaseerde EU-verblijfsrechten.
Verblijfsrecht op grond van artikel 21 VWEU
Dit verblijfsrecht geldt alleen voor een familielid-derdelander. Een familielid-derdelander kan zijn verblijfsrecht ontlenen aan artikel 21 van het VWEU. Er zijn twee verschillende verblijfsrechten te onderscheiden:
- 1.
verblijfsrecht op grond van artikel 21 VWEU (de Europa- of ‘Belgiëroute’); of
- 2.
verblijfsrecht van de verzorgende ouder van een minderjarige Unieburger op grond van artikel 21 VWEU.
Ad 1. Een familielid-derdelander kan zijn verblijfsrecht ontlenen op basis van de Europa-route als een familielid-derdelander gezinsleven heeft onderhouden met een Nederlander in een andere EU-lidstaat dan Nederland en aansluitend samen met deze Nederlander naar Nederland terugkeert. In bepaalde situaties kan het familielid dan een afgeleid verblijfsrecht van de Unieburger hebben op grond van artikel 21 VWEU.
Dit afgeleide verblijfsrecht op grond van artikel 21 VWEU is een verblijfsrecht waartegen geen bedenkingen bestaan tegen het verblijf voor onbepaalde tijd. Een familielid-derdelander toont zijn verblijfsrecht aan met een verblijfsdocument ‘familielid EU/EER’ met de opmerking ‘fam van een burger van de Unie conf. art. 10 Richtl. 2004/38/EG’.
Als verzoeker beschikt over duurzaam verblijfsrecht is evenmin sprake van bedenkingen tegen het verblijf voor onbepaalde tijd (verblijfsdocument ‘familielid EU/EER’ met de opmerking ‘fam van een burger van de Unie conf. art. 20 Richtl. 2004/38/EG’).
Ad 2. Een familielid-derdelander kan zijn verblijfsrecht ook ontlenen aan een minderjarige burger van de Unie (niet-Nederlander), als het familielid-derdelander als ouder daadwerkelijk het ouderlijke gezag heeft over deze minderjarige burger van de Unie en daadwerkelijk voor hem zorgt.
Het verblijfsrecht op grond van artikel 21 VWEU kan voor de ouder overigens alleen ontstaan als de minderjarige burger van de Unie zelf zijn verblijfsrecht ontleent aan Richtlijn 2004/38/EG.
Omdat het verblijfsrecht gebaseerd is op het bestaan van een afhankelijkheidsverhouding met een minderjarige, welke eindig is, wordt het verblijfsrecht naar zijn aard als tijdelijk aangemerkt. Tegen dit verblijfsrecht op grond van artikel 21 VWEU bij een minderjarige burger van de Unie bestaan dus bedenkingen tegen het verblijf voor onbepaalde tijd, als bedoeld in artikel 8, eerste lid, aanhef en onder b, RWN.
Een familielid-derdelander, die verblijfsrecht als ouder ontleent aan het verblijf bij een minderjarige burger van de Unie wordt in het bezit gesteld van een verblijfsdocument ‘familielid EU/EER’ met de opmerking ‘fam van een burger van de Unie conf. art. 10 Richtl. 2004/38/EG’.
Als verzoeker beschikt over duurzaam verblijfsrecht is geen sprake van bedenkingen tegen het verblijf voor onbepaalde tijd (verblijfsdocument ‘familielid EU/EER’ met de opmerking ‘fam van een burger van de Unie conf. art. 20 Richtl. 2004/38/EG’.
Onder het kopje ‘Verblijfsrecht na drie maanden op grond van Richtlijn 2004/38/EG’ zijn aanwijzingen gegeven, hoe onderkend kan worden dat een familielid-derdelander zijn verblijfsrecht als verzorgende ouder ontleent aan artikel 21 van het VWEU.
Indien een familielid-derdelander het verblijfsrecht ontleent aan een meerderjarige burger van de Unie, niet-Nederlander, dan moet per geval worden bekeken of er sprake is van bedenkingen tegen het verblijf voor onbepaalde tijd. Als een familielid-derdelander het verblijfsrecht ontleent aan een minderjarige burger van de Unie, dan is er wel sprake van bedenkingen tegen het verblijf van onbepaalde tijd.
Verblijfsrecht op grond van artikel 10 Vo 492/2011
Dit verblijfsrecht geldt alleen voor een familielid-derdelander. Een familielid-derdelander kan verblijfsrecht ontlenen aan artikel 10 van Verordening 492/2011 betreffende het vrije verkeer van werknemers binnen de Unie.
Een familielid-derdelander kan als verzorgende ouder verblijfsrecht ontlenen op grond van artikel 10 Vo 492/201.
Bij een familielid-derdelander bestaan bedenkingen tegen het verblijf voor onbepaalde tijd, als hij een verblijfsdocument ‘familielid EU/EER’, met de toelichting ‘Fam. van een burger van de Unie conf. art. 10 Richtl. 2004/38/EG’ overlegt.
Omdat het verblijfsrecht gebaseerd is op het bestaan van een afhankelijkheidsverhouding met een minderjarige, welke eindig is, wordt het verblijfsrecht naar zijn aard als tijdelijk aangemerkt.
Als verzoeker beschikt over duurzaam verblijfsrecht is geen sprake van bedenkingen tegen het verblijf voor onbepaalde tijd (verblijfsdocument ‘familielid EU/EER’ met de opmerking ‘fam van een burger van de Unie conf. art. 20 Richtl. 2004/38/EG’.
Onder het kopje ‘Verblijfsrecht na drie maanden op grond van Richtlijn 2004/38/EG’zijn aanwijzingen gegeven, hoe onderkend kan worden dat een familielid-derdelander zijn verblijfsrecht als verzorgende ouder ontleent aan artikel 10 van Vo 492/2011.
§ 3.4.4. Britten met verblijfsrecht onder het Terugtrekkingsakkoord
Op 1 januari 2021 verliet het Verenigd Koninkrijk de Europese Unie. Een Brit (inclusief familieleden, die niet de nationaliteit van een lidstaat van de EU, de EER of van Zwitserland bezitten) die voor 1 januari 2021 rechtmatig in Nederland verbleef, heeft tot 1 oktober 2021 de mogelijkheid (gehad) om een verblijfsvergunning op grond van het Terugtrekkingsakkoord aan te vragen. Omdat voor een verblijfsvergunning voor bepaalde of onbepaalde tijd op grond van het Terugtrekkingsakkoord moet worden voldaan aan dezelfde voorwaarden als die op grond Richtlijn 2004/38/EG gelden voor burgers van de Unie en hun gezinsleden, bestaan er geen bedenkingen tegen het verblijf voor onbepaalde tijd.
Een vreemdeling met de Britse nationaliteit of zijn familielid-derdelander heeft een verblijfsrecht waartegen geen bedenkingen bestaan tegen het verblijf voor onbepaalde tijd, als hij een verblijfsdocument overlegt:
- –
‘Article 50 TEU’ met de opmerking ‘Permanent Residence Document Withdrawal Agreement 18(1)’; of
- –
‘Article 50 TEU’ met de opmerking ‘Residence Document Withdrawal Agreement 18(1)’.
Deze verblijfsdocumenten worden verstrekt aan een persoon met de Britse nationaliteit en aan zijn familielid, als aan de voorwaarden van het terugtrekkingsakkoord wordt voldaan. Dit verblijfsrecht is geregeld in hoofdstuk B13 van de Vreemdelingencirculaire. Het betreft nationaal vreemdelingenrecht en geen Unierecht. Het Terugtrekkingsakkoord regelt de voortzetting van verblijfsrecht dat op 31 december 2020 bestond. Dit betekent dat betrokkene op grond van het Terugtrekkingsakkoord verblijfsrecht heeft vanaf 1 januari 2021, ongeacht op welk moment hij voor 1 oktober 2021 een verblijfsvergunning op grond van het Terugtrekkingsakkoord heeft gevraagd en heeft gekregen.
§ 3.5. Diplomaten en andere geprivilegieerden
Vreemdelingen die in Nederland werkzaamheden verrichten voor een diplomatieke zending, consulaire post of een internationale organisatie en hun gezinsleden hebben een bijzondere status. Zij kunnen worden onderscheiden in twee hoofdgroepen.
§ 3.5.1. Niet duurzaam verblijvend personeel
Door de zendstaat uitgezonden diplomatiek of consulair niet duurzaam verblijvend personeel (en hun gezinsleden) bezitten een bijzondere status op grond van de Weense Verdragen inzake het Diplomatiek Verkeer respectievelijk de Consulaire Betrekkingen. Zij worden door de Minister van Buitenlandse Zaken in het bezit gesteld van een speciaal identiteitsbewijs. De Vw 2000 is niet op hen van toepassing. Zolang zij deze bijzondere status bezitten, beschikken zij niet (en kunnen zij ook niet beschikken) over een verblijfsvergunning op grond van Vw 2000. Er bestaan bedenkingen tegen hun verblijf voor onbepaalde tijd in Nederland.
De verzoeker wordt ontraden een verzoek om naturalisatie in te dienen. Indien de verzoeker er niettemin op staat een verzoek in te dienen, zal de burgemeester het verzoek in ontvangst nemen. Het verdient aanbeveling een woordelijk verslag op te maken en dit door verzoeker te laten ondertekenen. Verzoeker wordt erop gewezen dat, in het geval zijn verzoek om naturalisatie wordt afgewezen, hij de voor naturalisatie betaalde leges niet terugkrijgt. De burgemeester kan verlangen dat verzoeker een verklaring ondertekent als opgenomen in model 2.21 HRWN. Door de IND zal het verblijfsrecht van verzoeker nader worden onderzocht.
De Vw 2000 is in het algemeen evenmin van toepassing op vreemdelingen (en hun gezinsleden) die in Nederland werkzaamheden verrichten voor internationale organisaties. Op grond van zetelovereenkomsten, waarin (mede) bepalingen zijn opgenomen omtrent hun verblijfsrechtelijke positie, komt aan hen en hun gezinsleden de bijzondere status toe. Door de Minister van Buitenlandse Zaken worden zij in het bezit gesteld van een speciaal identiteitsbewijs en zij beschikken niet over een verblijfsvergunning. Er bestaan bedenkingen tegen het verblijf voor onbepaalde tijd in Nederland. Dezelfde handelwijze geldt als bij uitgezonden diplomatiek of consulair personeel.
Na beëindiging van het dienstverband met een ambassade, een consulaat of een internationale organisatie komt de bijzondere status van bovenstaande categorieën vreemdelingen te vervallen. De bepalingen van de Vw 2000 zijn dan onverkort van toepassing.
Op grond van artikel 3.93, eerste lid, aanhef en onder a, Vb 2000 kunnen vreemdelingen die werkzaam zijn geweest bij een ambassade of een consulaat in het bezit worden gesteld van een verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd (verblijfsdocument II) als zij tien aaneengesloten jaren in Nederland hebben verbleven, de geprivilegieerde status niet door eigen toedoen hebben verloren en zij beschikken over voldoende middelen van bestaan die nog gedurende ten minste een jaar beschikbaar zijn. Deze personen kunnen ook in plaats van een verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd (verblijfsdocument II) een EU-verblijfsvergunning langdurig ingezetene (verblijfsdocument V) aanvragen. Zie hoofdstuk B12, Vc 2000.
Vreemdelingen die als geprivilegieerde werkzaam zijn geweest bij een internationale organisatie kunnen in het bezit worden gesteld van een verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd of een EU-verblijfsvergunning langdurig ingezetene als zij tien aaneengesloten jaren in Nederland hebben verbleven en zij beschikken over voldoende middelen van bestaan die nog gedurende ten minste een jaar beschikbaar zijn. Voor deze categorie vreemdelingen geldt daarnaast dat de periode van verblijf onder het regime van de Vw 2000 mag meetellen voor de vereiste termijn van tien jaren.
Voorts kan op grond van artikel 3.93, eerste lid, aanhef en onder b, Vb 2000 een verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd worden verleend aan een meerderjarige vreemdeling die tien aaneengesloten jaren in Nederland heeft verbleven op grond van een bijzondere geprivilegieerde status als geaccrediteerd lid van het administratief, technisch of bedienend personeel dan wel als particulier bediende, in dienst van een buitenlandse diplomatieke of consulaire post. Dit betreft vreemdelingen die tien jaar aaneengesloten verblijf hebben gehad op grond van een geprivilegieerde status. Deze vreemdelingen kunnen na tien jaar geprivilegieerd te zijn geweest in het bezit worden gesteld van een verblijfsvergunning.
De familieleden van bovengenoemde categorieën die op grond van artikel 3.93 Vb 2000 in aanmerking komen voor verlening van een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd (verblijfsdocument II) of een EU-verblijfsvergunning langdurig ingezetene (verblijfsdocument V) kunnen eveneens voor dezelfde verblijfsvergunning in aanmerking komen.
Als een ex-geprivilegieerde verzoeker (die derhalve geen ‘identiteitsbewijs geprivilegieerden’ van het ministerie van Buitenlandse Zaken meer in bezit heeft) beschikt over een verblijfsdocument kan aan de hand van dat document met behulp van Bijlagen 2 en 3 worden beoordeeld of er bedenkingen bestaan tegen het verblijf voor onbepaalde tijd in Nederland. Indien een ex-geprivilegieerde verzoeker (nog) niet beschikt over een verblijfsdocument wordt hem ontraden een verzoek om naturalisatie in te dienen en wordt hij verwezen naar de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND). Indien de verzoeker er niettemin op staat een verzoek in te dienen, dan wordt de procedure gevolgd zoals beschreven in paragraaf 3.1.
Uiteraard kunnen ook onderdanen uit de EU- en EER-landen de bijzondere geprivilegieerde status bezitten. Zo kunnen deze vreemdelingen die bij een missie of internationale organisatie werken bijvoorbeeld van rechtswege een verblijfsrecht ontlenen aan het gemeenschapsrecht, omdat zij zelfstandig en duurzaam beschikken over voldoende middelen van bestaan en niet ten laste komen van de publieke middelen (economisch niet-actieven). Zij kunnen in het bezit zijn van een verblijfsdocument EU/EER. In dat geval wordt door de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) op basis van het door verzoeker overgelegde verblijfsdocument met behulp van Bijlagen 2 en 3 bij dit artikellid beoordeeld of sprake is van bedenkingen tegen verblijf voor onbepaalde duur.
Als een verzoeker die behoort tot deze categorie vreemdelingen niet in het bezit is van een verblijfsdocument, wordt hem ontraden een verzoek om naturalisatie in te dienen en wordt hij verwezen naar de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND). Als hij er niettemin op staat een verzoek in te dienen, zal de burgemeester het verzoek in ontvangst nemen. Het verdient aanbeveling een woordelijk verslag op te maken en dit door verzoeker te laten ondertekenen. Verzoeker wordt erop gewezen dat, in het geval zijn verzoek om naturalisatie wordt afgewezen, hij de voor naturalisatie betaalde leges niet terugkrijgt. De burgemeester kan verlangen dat verzoeker een verklaring ondertekent als opgenomen in model 2.21 HRWN. Door de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) zal het verblijfsrecht van verzoeker nader worden onderzocht.
§ 3.5.2. Duurzaam verblijvend personeel
Het betreft vreemdelingen die door diplomatieke zendingen of consulaire posten op de Nederlandse arbeidsmarkt zijn geworven om voor de missie werkzaamheden te verrichten. Voordat zij die werkzaamheden zijn gaan verrichten verbleven zij reeds rechtmatig op grond van de (Vreemdelingenwet 1965 dan wel 2000) in Nederland. Zij dienen zich als ingezetene in te laten schrijven in de BRP en zich te melden bij de korpschef van het regionale politiekorps. De Vw 2000 is op hen (en hun gezinsleden) van toepassing (net zoals de Vw 1965 op hen van toepassing was) en zij dienen in het bezit te zijn van een verblijfsdocument. Aan de hand van dat verblijfsdocument kan worden bepaald of er bedenkingen tegen het verblijf voor onbepaalde tijd in Nederland bestaan. Als een verzoeker die behoort tot deze categorie vreemdelingen niet in het bezit is van een verblijfsdocument, wordt hem ontraden een verzoek om naturalisatie in te dienen en wordt hij verwezen naar de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND). Als hij er niettemin op staat een verzoek in te dienen, zal de burgemeester het verzoek in ontvangst nemen. Het verdient aanbeveling een woordelijk verslag op te maken en dit door verzoeker te laten ondertekenen. Verzoeker wordt erop gewezen dat, in het geval zijn verzoek om naturalisatie wordt afgewezen, hij de voor naturalisatie betaalde leges niet terugkrijgt. De burgemeester kan verlangen dat verzoeker een verklaring ondertekent als opgenomen in model 2.21 HRWN. Door de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) zal het verblijfsrecht van verzoeker nader worden onderzocht.
§ 3.6. Molukkers
Er bestaan geen bedenkingen tegen het verblijf voor onbepaalde tijd ten opzichte van verzoekers op wie de Wet van 9 september 1976 (Stb. 1976, 468) betreffende de positie van Molukkers van toepassing is. Zij zijn geen Nederlanders en evenmin vreemdelingen in de zin van de Vreemdelingenwet. Zij worden behandeld als Nederlanders. Zij mogen zonder meer in Nederland verblijven. Zij kunnen worden genaturaliseerd, mits zij uiteraard aan de overige daartoe gestelde voorwaarden in de RWN voldoen.
Ten aanzien van Molukkers die op grond van de wet van 9 september 1976 worden behandeld als Nederlander, dient in de BRP te zijn aangetekend: ‘Behandeld als Nederlander’.
§ 3.7. Minderjarigen
Voor 1 april 2003 kon aan minderjarige kinderen het Nederlanderschap worden verleend op grond van artikel 10 RWN (de zogenaamde na-naturalisatie) dan wel op grond van artikel 11 RWN (medeverlening). In beide gevallen was vereist dat er geen bedenkingen tegen het verblijf voor onbepaalde duur in Nederland, Curaçao en Sint Maarten of Aruba van het kind mochten bestaan. Dit vereiste is na 1 april 2003 opgenomen in artikel 11 RWN, waarin is bepaald dat het kind voor wie (mede)naturalisatie wordt verzocht ‘toelating voor onbepaalde tijd’ in het Koninkrijk moet hebben (zie de toelichting bij artikel 11 RWN). Het begrip ‘toelating voor onbepaalde tijd’ heeft dezelfde betekenis als ‘geen bedenkingen tegen verblijf voor onbepaalde tijd’ (zie ook de toelichting bij artikel 1, eerste lid, aanhef en onder g, RWN).
§ 3.8. Buiten een land van het Koninkrijk ingediende verzoeken
De in artikel 8, tweede lid, RWN genoemde vreemdelingen kunnen ook buiten een land van het Koninkrijk verzoeken om naturalisatie. In dat geval wordt ambtshalve — aan de hand van de voorwaarden in het vreemdelingenbeleid die op de verzoeker van toepassing zouden zijn als hij om toelating in Nederland zou vragen — beoordeeld of de verzoeker in aanmerking zou kunnen komen voor een verblijfsrecht, als hij daar om zou vragen. Alleen als aan hem een verblijfsrecht van niet-tijdelijke aard zou kunnen worden verleend, voldoet hij aan het vereiste in artikel 8, eerste lid, aanhef en onder b, RWN (voor meer informatie, zie de circulaire optie/naturalisatieverzoeken in het buitenland).
§ 3.9. Medeverlening aan minderjarigen met een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd (vva-bep)
Er is sprake van toelating voor onbepaalde tijd als het verblijfsrecht naar zijn aard niet tijdelijk is. Voor de vraag of kinderen in de verlening of verkrijging kunnen delen, is de aard van het verblijfsrecht beslissend. Als de ouder(s) aan wie het kind het verblijf ontleent in het bezit is (zijn) van een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd, is het verblijfsrecht van het kind, ook al betreft het een vergunning asiel voor bepaalde tijd, naar zijn aard niet-tijdelijk. Echter, als de ouder(s) in het bezit is (zijn) van een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd en het kind houder is van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd wordt het kind geacht toelating voor onbepaalde tijd te hebben als de ouder(s) om medeverlening verzoekt (verzoeken). Kinderen van een houder van een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd die in het bezit zijn gesteld van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd kunnen dus, als zij aan de overige voorwaarden voor naturalisatie voldoen, delen in de naturalisatie van de ouder(s).
In het geval beide ouders om medeverlening hebben verzocht, maar slechts één van hen in aanmerking komt voor naturalisatie, zal het kind met een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd delen in de naturalisatie van die ouder. In dit geval is het niet van belang vanwege welke ouder het minderjarige kind het afhankelijke asiel verblijfsrecht heeft verkregen.
Voorbeeld
De minderjarige Amin is in het bezit van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Deze verblijfsvergunning heeft hij verkregen in het kader van de tijdige nareis bij zijn vader die inmiddels in het bezit is van een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd. Zijn moeder is ook in het bezit van een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd. Beide ouders doen een verzoek tot naturalisatie en verzoeken tevens om medeverlening aan Amin.
De vader komt niet in aanmerking voor naturalisatie. De moeder wel. Ondanks dat het verblijfsrecht van Amin afhankelijk is van zijn vader, komt hij wel in aanmerking voor medeverlening. Immers, moeder voldoet wel en heeft ook om medeverlening voor Amin verzocht.
Bijlage 1. Verblijfstitels en verblijfsdocumenten
Vreemdelingenwet 2000 Document | Verblijfsstatus | Bedenkingen tegen het verblijf voor onbepaalde tijd |
---|---|---|
I | Verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd | Zie bijlage 31. |
II | Verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd | Geen bedenkingen1. |
III | Verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd | Wel bedenkingen, tenzij betrokkene: a) een minderjarige is voor wie medeverlening op grond van artikel 11, eerste lid, RWN is verzocht en verblijf heeft op grond van artikel 29, eerste lid of tweede lid onder a, Vw 2000; of b) een meerderjarige is, staatloos is en verblijf heeft op grond van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Let op! ‘Onbekende nationaliteit’ is niet ‘staatloos’; of c) verblijf heeft op grond van artikel 29, tweede lid, Vw 2000 bij een persoon met een verblijfsrecht van niet tijdelijke aard of bij een Nederlander. |
IV | Verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd | Geen bedenkingen1. |
V | EU-verblijfsvergunning langdurig ingezetene derdelander zoals bedoeld in artikel 45a van de Wet | Geen bedenkingen1. |
Article 50 TEU (met toelichting: Residence Document Withdrawal Agreement 18(1) | Brits onderdaan; Familielid-derdelander van een Brits onderdaan (Vc B13) Rechtmatig verblijvend in Nederland op grond van het Terugtrekkingsakkoord, korter dan vijf jaar | Geen bedenkingen1. |
Article 50 TEU (met toelichting: - Permanent Residence Document Withdrawal Agreement 18(1) | Brits onderdaan; Familielid-derdelander van een Brits onderdaan (Vc B13) Rechtmatig verblijvend in Nederland op grond van het Terugtrekkingsakkoord, langer dan vijf jaar | Geen bedenkingen1. |
W | Verblijf in afwachting van een asielaanvraag, niet uitzetbaar op medische gronden, verstrekkingen op grond van de Wet Centraal Orgaan opvang asielzoekers worden niet beëindigd | Wel bedenkingen |
Sticker | Vreemdeling die rechtmatig verblijft in Nederland op grond van artikel 8, aanhef en onder e, f, g, h, i en j, Vw 2000 | Wel bedenkingen |
Bijlage 2. Wel/geen bedenkingen tegen verblijf voor onbepaalde tijd
Verblijfsdocument | Verblijfstitel | Toelating voor onbepaalde tijd/geen bedenkingen tegen het verblijf voor onbepaalde tijd 2. |
---|---|---|
I | Verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd, onder beperking | Zie bijlage 33. |
II | Verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd | Ja 3. |
III | Verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd | Nee, tenzij betrokkene: a) een minderjarige is voor wie medeverlening op grond van artikel 11, eerste lid, RWN is verzocht en verblijf heeft op grond van artikel 29, eerste lid of tweede lid onder a, Vw 2000; of b) een meerderjarige is, staatloos is en verblijf heeft op grond van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Let op! ‘Onbekende nationaliteit’ is niet ‘staatloos’; of c) verblijf heeft op grond van artikel 29, eerste of tweede lid, Vw 2000 bij een persoon met een verblijfsrecht van niet tijdelijke aard of bij een Nederlander. |
IV | Verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd | Ja 3. |
V | EU-verblijfsvergunning langdurig ingezetene | Ja 3. |
EU/EER | Vanaf 29 april 2006 ontvangen EU/EER-onderdanen en Zwitserse onderdanen niet langer een verblijfsdocument. Familieleden die niet de nationaliteit van een lidstaat bezitten ontvangen op aanvraag nog wel een verblijfsdocument EU/EER. EU/EER-onderdanen en Zwitserse onderdanen met een duurzaam verblijfsrecht ontvangen op aanvraag een duurzaam verblijfsdocument. Dat geldt ook voor hun familieleden, ongeacht hun nationaliteit. | Ja, tenzij betrokkene: – familie- of gezinslid is van een EU/EER- of Zwitserse onderdaan, niet in het bezit is van een nationaliteit van een lidstaat en niet in het bezit is van een verblijfsdocument EU/EER, afgegeven voor de duur van vijf jaar of de duur van het voorgenomen verblijf indien dit minder dan vijf jaar bedraagt. |
W | Vreemdeling is in het bezit van een W-document | Neen |
Sticker met verblijfsaantekening | Vreemdeling heeft sticker in geldig document voor grensoverschrijding of op inlegvel (ook EU/EER-onderdanen of Zwitserse onderdanen kunnen in het bezit zijn van een sticker/inlegvel) | Neen |
Bijlage 3. Wel/geen bedenkingen tegen verblijf voor onbepaalde tijd
Beperkingen vvr[lees: voor] bepaalde tijd sinds 1 juni 2013 (per hoofdstuk van de vreemdelingencirculaire) | Beperking tot 1 juni 2013 | Bedenkingen tegen verblijf voor onbepaalde tijd in de zin van de RWN? |
---|---|---|
B2 Uitwisseling: | ||
– WHS – WHP – Au pair | – uitwisseling particuliere organisatie (niet WHS/WHP) – uitwisseling WHS – uitwisseling WHP – au pair | Ja |
B3 Studie: | ||
– hoger onderwijs – middelbaar beroepsonderwijs en voortgezet onderwijs | – studie hoger onderwijs – studie voortgezet en beroepsonderwijs – aanvullende examens | Ja |
B4 Arbeid tijdelijk: | ||
– lerend werken – seizoenarbeid | – verblijf als stagiair – verblijf als praktikant – tijdelijke arbeid in loondienst | Ja |
B5 Arbeid regulier: | ||
– grensoverschrijdende dienstverlening | – grensoverschrijdende dienstverlening | Ja |
– arbeid in loondienst – arbeid als niet-geprivilegieerd militair of niet-geprivilegieerd burgerpersoneel | – arbeid in loondienst; – arbeid als geestelijk voorganger of godsdienstleraar; – arbeid in loondienst aan boord van een Nld's zeeschip, mijnbouwinstallatie of boorplatvorm – afwachten van herstel en hervatting van arbeid in loondienst aan boord van een Nederlands zeeschip of mijnbouwinstallatie op een continentaal platvorm – doorbrengen van verlof in Nederland – verblijf als niet-geprivilegieerd militair of burgerpersoneel | Nee |
B6 Kennis en talent: | ||
– het zoeken naar en verrichten van arbeid al dan niet in loondienst | – zoekjaar regeling afgestudeerden – zoekjaar regeling hoogopgeleiden | Ja |
– arbeid als kennismigrant – wetenschappelijk onderzoek in de zin van richtlijn 2005/71/EG – arbeid als zelfstandige – houder van een Europese blauwe kaart in de zin van richtlijn 2009/50/EG | – arbeid als kennismigrant – EU-richtlijn wetenschappelijk onderzoekers – arbeid als zelfstandige – Europese Blauwe kaart | Nee |
B7 Gezinsmigratie: | ||
– verblijf als familie- of gezinslid | – gezinshereniging/-vorming – verruimde gezinshereniging – adoptie – afwachten onderzoek geschiktheid adoptief ouders – pleegkind | Nee, tenzij de hoofdpersoon in het bezit is van een verblijfsvergunning van tijdelijke aard |
B8 Humanitair tijdelijk: | ||
– eergelateerd en huiselijk geweld – slachtoffers en getuige-aangevers van mensenhandel – vreemdelingen die buiten hun schuld niet uit Nederland kunnen vertrekken – Alleenstaande minderjarige vreemdelingen die buiten hun schuld niet uit Nederland kunnen vertrekken – remigratie op grond van artikel 8 Remigratiewet – verblijf in afwachting van een verzoek ex artikel 17 RWN – medische behandeling – plaatsing pleeggezin of instelling in Nederland op grond van het Haags kinderbeschermingsverdrag 1996 | – eergelateerd geweld – slachtoffer mensenhandel – buiten zijn schuld niet uit Nederland kunnen vertrekken – AMV – afwachten artikel 17 RWN procedure – medische behandeling – kinderbeschermingsmaatregel | Ja |
B9 Humanitair niet-tijdelijk: | ||
– wedertoelating – voortgezet verblijf – langdurig verblijvende kinderen | – wedertoelating – voortgezet verblijf om humanitaire redenen | Nee |
Let op! Een verzoeker die verblijfsrecht kan ontlenen aan het Associatiebesluit 1/80 van de Assiociatieraad[lees: Associatieraad] EU-Turkije kan ook met een verblijfsvergunning met een tijdelijk karakter in aanmerking komen voor naturalisatie. Zie voor meer uitleg paragraaf 3.3 van de toelichting op artikel 8, eerste lid, onder b, RWN.
Bijlage 4
Vervallen.
Bijlage 5
Vervallen.
Bijlage 6
Vervallen.
Bijlage 7. Gemeenschapsonderdanen en familieleden derdelanders
Verblijfsduur van korter dan drie maanden | |
Altijd bedenkingen tegen het verblijf voor onbepaalde tijd | |
Verblijfsduur meer dan drie maanden | |
Burger van de Unie/EER en Zwitsers onderdaan | |
Bewijsmiddel (niet verplicht): ‘Verklaring Inschrijving Burgers van de Unie’, die als sticker in het paspoort wordt geplakt. | |
Geen bedenkingen tegen verblijf voor onbepaalde tijd | |
Familielid-derdelander van een burger van de Unie/EER of Zwitserland | |
Bewijsmiddel: Familielid EU/EER: opmerking ‘Fam. van een burger van de Unie conf. art. 10 Richtl 2004 2004/38/EG’. | |
Geen bedenkingen tegen verblijf voor onbepaalde tijd1. | |
Duurzaam verblijfsrecht (meer dan vijf jaar) | |
Burger van de Unie/EER Zwitsers onderdaan | |
Bewijsmiddel (niet verplicht): EU/EER: opmerking ‘Burger van de Unie/EER: opmerking conf. art. 19 Richtl. 2004/38/EG’ | |
Geen bedenkingen tegen verblijf voor onbepaalde tijd | |
Familielid-derdelander | |
Bewijsmiddel: Familielid EU/EER: opmerking ‘Fam. van een burger van de Unie: opmerking: conf. art. 20 Richtl. 2004/38/EG’ | |
Geen bedenkingen tegen verblijf voor onbepaalde tijd | |
Verblijfsrechten op grond van artikel 21 VWEU en artikel 10 Vo 492/2011 | |
Familielid-derdelander met verblijfsrecht op basis van artikel 21 VWEU | |
Bewijsmiddel: Familielid EU/EER: opmerking ‘fam van een burger van de Unie conf. art. 10 Richtl. 2004/38/EG (zowel bij de Europaroute als de verzorgende ouder die bij een minderjarige unieburger verblijft). | |
Europaroute: Geen bedenkingen tegen verblijf voor onbepaalde tijd Verzorgende ouders van minderjarige Unieburgers: Bedenkingen tegen verblijf voor onbepaalde tijd | |
Familielid-derdelander met verblijfsrecht op basis van artikel 10 Vo 492/2011 | |
Bewijsmiddel: Familielid EU/EER’ met de opmerking ‘Fam. van een burger van de Unie conf. art. 10 Richtl. 2004/38/EG’ | |
Bedenkingen tegen verblijf voor onbepaalde tijd |
8-1-c. Toelichting ad artikel 8, eerste lid, aanhef en onder c
Voor verlening van het Nederlanderschap overeenkomstig artikel 7 komt slechts in aanmerking de verzoeker die tenminste sedert vijf jaren onmiddellijk voorafgaande aan het verzoek in het Europese deel van Nederland, Aruba, Curaçao, Sint Maarten of de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba, toelating en hoofdverblijf heeft.
Vóór 1 april 2003 was in dit artikellid als voorwaarde opgenomen dat een verzoeker voor naturalisatie in aanmerking kon komen, als hij of zij ten minste vijf jaar onmiddellijk voorafgaande aan het verzoek woonplaats of werkelijk verblijf in het Koninkrijk had. De vraag of verzoeker in deze periode was toegelaten, speelde daarbij geen rol (ook niet-rechtmatig verblijf werd meegeteld).
In het kader van de integratie van het vreemdelingenbeleid in de RWN is met ingang van 1 april 2003 in het onderhavige artikellid bepaald dat verzoeker gedurende de vereiste periode van vijf jaar in Nederland, de Nederlandse Antillen of Aruba ‘toelating en hoofdverblijf’ moet hebben. Deze bepaling is bedoeld om te voorkomen dat een vreemdeling rechten opbouwt in een periode dat hij geen recht heeft om in het Koninkrijk te verblijven.
Van ‘toelating’ in Nederland als bedoeld in de RWN is sprake als de verzoeker rechtmatig verblijf heeft op grond van artikel 8, aanhef en onder a tot en met e, en l, Vw 2000. De verzoeker moet dit rechtmatige verblijf aan de hand van een verblijfsdocument aantonen (zie de toelichting bij artikel 1, eerste lid, aanhef en onder g, RWN).
Het vereiste van vijf jaar ‘hoofdverblijf’ in het Europese deel van Nederland, Aruba, Curaçao, Sint Maarten of de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba is opgenomen om enige garantie te verschaffen dat een bepaalde mate van inburgering tot stand is gekomen en dat de verzoeker in het Koninkrijk wil blijven wonen. Of sprake is van hoofdverblijf in Nederland wordt primair getoetst aan de hand van de gegevens uit de gemeentelijke voorziening van de BRP. Vreemdelingen die rechtmatig in Nederland verblijven en voor wie geldt dat de verwachte verblijfsduur tenminste 2/3 van een half jaar is, worden op grond van artikel 2.4 Wet BRP als ingezetene in de BRP ingeschreven.
Voor asielzoekers in de centrale opvang wordt hierop een uitzondering gemaakt: zij worden na een verblijf van een half jaar in de centrale opvang als ingezetene in de BRP ingeschreven. Als de BRP-gegevens niet afdoende blijken, moet de verzoeker zijn hoofdverblijf gedurende de afgelopen vijf jaar zelf aan tonen door middel van andere bewijsstukken. Het begrip ‘hoofdverblijf’ is gedefinieerd in artikel 1, eerste lid, aanhef en onder h, RWN (zie de toelichting bij dat artikellid).
In het onderhavige artikellid staat uitdrukkelijk dat de vijf jaren toelating en hoofdverblijf onmiddellijk vooraf dienen te gaan aan de indiening van het verzoek. Het heeft daarom geen zin om voortijdig een verzoek in te dienen in de veronderstelling dat in de loop van de procedure de termijn van vijf jaar zal worden gehaald. Uit de tekst van de wet vloeit voort dat een voortijdig ingediend verzoek wordt afgewezen. Uit de wettekst vloeit ook voort dat gedurende de vijf jaren vóór het indienen van zijn verzoek om naturalisatie het verblijfsrecht van verzoeker niet onderbroken mag zijn. Het woord ‘sedert’ duidt erop dat het vereiste van ononderbroken toelating en hoofdverblijf eveneens geldt voor de periode vanaf het moment van indiening van het verzoek tot en met de beslissing op het verzoek. Gedurende de periode van vijf jaar onmiddellijk voorafgaande aan de indiening van het verzoek én gedurende de periode vanaf de indiening van het verzoek tot en met de beslissing op het verzoek mogen er derhalve geen zogenaamde ‘verblijfsgaten’ voorkomen. Een verblijfsgat leidt tot een onderbreking van de termijn. Na de onderbreking begint opnieuw een termijn van vijf jaar te lopen.
Of wordt voldaan aan de vereiste periode van onafgebroken toelating zal de burgemeester in veel gevallen kunnen afleiden uit het verblijfsdocument en de gegevens in de BRP. In andere gevallen zal de duur van de onafgebroken toelating alleen kunnen worden beoordeeld door de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) aan de hand van gegevens uit de vreemdelingenadministratie. In die situatie zal de burgemeester de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) verzoeken om aan hem een bericht omtrent toelating af te geven. Het is overigens de bedoeling dat een bericht omtrent toelating alleen wordt gevraagd als de burgemeester niet of in onvoldoende mate beschikt over voldoende gegevens. Ook in gevallen waarbij de gegevens in de BRP en het overgelegde verblijfsdocument elkaar tegenspreken of er anderszins omstandigheden zijn waardoor gerede twijfel bestaat over de juiste verblijfsrechtelijke positie van de optant of verzoeker, dient een bericht omtrent toelating te worden gevraagd. Voor de gevallen waarin en de wijze waarop een bericht omtrent toelating moet worden gevraagd, wordt verwezen naar de toelichting bij artikel 1, eerste lid, aanhef en onder g, RWN.
8-1-d. Toelichting ad artikel 8, eerste lid, aanhef en onder d
Voor verlening van het Nederlanderschap overeenkomstig artikel 7 komt slechts in aanmerking de verzoeker die in het Koninkrijk en het land van ingezetenschap als ingeburgerd kan worden beschouwd op grond van het feit dat hij beschikt over een bij algemene maatregel van rijksbestuur te bepalen mate van kennis van de Nederlandse taal, en – indien hij in Aruba, Curaçao, Sint Maarten of de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba hoofdverblijf heeft – de taal die op het eiland van het hoofdverblijf gangbaar is, alsmede van de staatsinrichting en maatschappij van het Europese deel van Nederland, Aruba, Curaçao, Sint Maarten of de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba, en hij zich ook overigens in een van deze samenlevingen heeft doen opnemen.
§ 1. Algemeen
§ 1.1. Inleiding
Het begrip inburgering is tweeledig: enerzijds moet de verzoeker beschikken over kennis van de Nederlandse taal en van de staatsinrichting en maatschappij en anderzijds moet hij zich hebben doen opnemen in de Nederlandse samenleving. De eisen ten aanzien van inburgering zijn door de jaren heen geregeld gewijzigd. Hieronder volgt een samenvatting met de belangrijkste wijzigingen. Paragraaf 1 wordt afgesloten met een actueel overzicht van de onderdelen van de naturalisatietoets (het inburgeringsexamen).
§ 1.1.1. Historie
Situatie tot 1 januari 2013
Op 1 april 2003 is de naturalisatietoets geïntroduceerd voor de verzoeker die wil naturaliseren. Sinds 1 april 2007 geldt dat een verzoeker de naturalisatietoets heeft behaald, als hij het inburgeringsexamen als bedoeld in het toenmalige artikel 7, tweede lid van de Wet inburgering heeft behaald. In sommige gevallen kan de verzoeker in aanmerking komen voor een (gedeeltelijke) vrijstelling of ontheffing van de naturalisatietoets.
Situatie vanaf 1 januari 2013
Op 1 januari 2013 veranderde de inhoud van het inburgeringsexamen. Daarmee veranderde ook de inhoud van de naturalisatietoets. De examenonderdelen Elektronisch Praktijkexamen (EPE) en het decentraal praktijkexamen zijn komen te vervallen. Het examen bevat vanaf dat moment de volgende onderdelen: de vaardigheden lezen, luisteren, spreken en schrijven in de Nederlandse taal op niveau A2. Het onderdeel Kennis Nederlandse Samenleving (KNS) bleef bestaan.
Verzoekers die op 1 januari 2013 al de nodige inspanningen hadden gedaan om zich voor te bereiden op het inburgeringsexamen zoals dit in de Wet inburgering luidde op 31 december 2012 kregen tot 1 januari 2015 de tijd om dit inburgeringsexamen af te maken. Deze verzoekers konden er ook voor kiezen om het inburgeringsexamen, zoals dat in de Wet inburgering vanaf 1 januari 2013 luidde, af te leggen.
De gemeentelijke taken met betrekking tot de uitvoering van de Wet inburgering zijn op 1 januari 2013 overgegaan naar de toenmalige Minister voor Immigratie, Integratie en Asiel. De Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap voert deze taken uit. Het gaat hier om handhaving van de inburgeringsplicht van inburgeringsplichtige vreemdelingen die op of na 1 januari 2013 rechtmatig verblijf krijgen in Nederland. De gemeente bleef de handhaving verzorgen van inburgeringsplichtige vreemdelingen die voor 1 januari 2013 al rechtmatig verblijf hadden in Nederland.
Situatie vanaf 1 januari 2015
Op 1 januari 2015 veranderde de inhoud van het inburgeringsexamen. Daarmee veranderde ook de inhoud van de naturalisatietoets.
Aan het inburgeringsexamen is aan het onderdeel kennis van de Nederlandse samenleving op 1 januari 2015 het onderdeel oriëntatie op de Nederlandse arbeidsmarkt toegevoegd. Voor meer toelichting op dit examenonderdeel, zie Stb. 2014, 404.
Voor vrijstelling van het onderdeel oriëntatie op de Nederlandse arbeidsmarkt zie paragraaf 2.2.3.
Situatie vanaf 1 oktober 2017
Op 1 oktober 2017 veranderde de inhoud van het inburgeringsexamen. Daarmee veranderde ook de inhoud van de naturalisatietoets.
Aan het inburgeringsexamen is op 1 oktober 2017 het examenonderdeel participatieverklaringstraject toegevoegd. Door middel van het participatieverklaringstraject maken inburgeringsplichtigen (vreemdelingen op wie de Wet inburgering van toepassing is) nader kennis met de kernwaarden van de Nederlandse samenleving. Voor meer toelichting op dit examenonderdeel, zie Stcrt. 2017, 55853.
Voor vrijstelling van het onderdeel participatieverklaringstraject zie paragraaf 2.2.3.
Situatie vanaf 1 juli 2018
Per 1 juli 2018 is de Regeling naturalisatietoets Nederland gewijzigd. In de Regeling zijn wijzigingen opgenomen met betrekking tot de examenpogingen, die een verzoeker moet hebben gedaan als bewijs dat hij aantoonbaar voldoende inspanningen heeft verricht om het inburgeringsexamen te halen. Ook is opgenomen dat een alfabetiseringscursus mee kan tellen bij het aantal benodigde uren dat een verzoeker moet hebben deelgenomen aan een inburgeringscursus. Deze wijzigingen worden verder toegelicht in paragraaf 2.3.4.
Situatie vanaf 28 mei 2019
Per 28 mei 2019 is de Regeling naturalisatietoets Nederland gewijzigd. In artikel 4, achtste lid, onder c, Regeling naturalisatietoets Nederland is een gedeeltelijke vrijstelling opgenomen, voor het onderdeel oriëntatie op de Nederlandse arbeidsmarkt (zie verder paragraaf 2.2.1 bij de toelichting op artikel 8, eerste lid, aanhef en onder d, RWN).
Situatie vanaf 1 oktober 2020
Per 1 oktober 2020 is de Regeling naturalisatietoets Nederland gewijzigd. In artikel 4, achtste lid, onder c, Regeling naturalisatietoets Nederland is een gedeeltelijke vrijstelling opgenomen, voor het onderdeel oriëntatie op de Nederlandse arbeidsmarkt (zie verder paragraaf 2.2.3 bij de toelichting op artikel 8, eerste lid, aanhef en onder d, RWN).
Overgangssituatie op 1 januari 2022 in verband met nieuwe Wet inburgering 2021
Op 1 januari 2022 is de nieuwe Wet inburgering 2021 in werking getreden. Deze heeft als doel alle nieuwe inwoners van Nederland met een inburgeringsplicht zo snel mogelijk Nederlands te leren spreken en schrijven op het voor hen hoogst haalbare niveau, zodat zij zo goed mogelijk mee kunnen draaien in de Nederlandse samenleving.
Het Besluit naturalisatietoets, dat op 18 maart 2022 is gepubliceerd (Stb 2022, 115 van 18 maart 2022) blijft met terugwerkende kracht tot 1 januari 2022 echter bepalend bij het beoordelen van de vraag of in het kader van een naturalisatieverzoek is voldaan aan het vereiste van de naturalisatietoets.
Dit betekent dat ook na 1 januari 2022 een voor of na deze datum ingediend naturalisatieverzoek wordt ingewilligd (als ook aan de andere voorwaarden is voldaan) als de naturalisatieverzoeker een inburgeringsdiploma heeft, dat aantoont dat hij een taalbeheersing op niveau A2 heeft in de Nederlandse taal. Ook de andere vrijstellende documenten, die vermeld zijn in artikel 3 Besluit naturalisatietoets (zoals dat luidt sinds 1 januari 2013), blijven gelden als vrijstelling van de naturalisatietoets.
Omdat ook de Regeling naturalisatietoets Nederland, zoals deze luidt sinds 1 oktober 2020, nog steeds van kracht is, blijven de in die regeling genoemde documenten voor een gedeeltelijke vrijstelling van de naturalisatietoets, voor een medische of andere ontheffing (zoals bijvoorbeeld wegens ‘aantoonbaar geleverde inspanningen’) van kracht op de manier zoals zij waren vóór 1 januari 2022. De instantie als bedoeld in artikel 5 lid 1 Regeling naturalisatietoets Nederland die adviseert over het bestaan van een psychische of lichamelijke belemmering dan wel een verstandelijke handicap, blijft Argonaut.
De grondslag voor het stellen van de voorwaarde dat de verzoeker om naturalisatie aantoont dat hij als ingeburgerd kan worden beschouwd, ligt in artikel 8, eerste lid en onder d, RWN. Daaraan is voor verzoekers die woonachtig zijn in Europees Nederland of buiten het Koninkrijk invulling gegeven in het Besluit naturalisatietoets, de Regeling naturalisatietoets Nederland en de Handleiding.
Situatie vanaf 15 februari 2023: aanpassing Regeling naturalisatietoets Nederland (oriëntatie op de Nederlandse arbeidsmarkt en aantoonbaar geleverde inspanningen)
Per 15 februari 2023 is de Regeling naturalisatietoets Nederland gewijzigd (besluit Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid van 30 januari 2023, kenmerk 4361501). In artikel 4, achtste lid van de Regeling naturalisatietoets Nederland zijn nieuwe gedeeltelijke vrijstellingen ingevoerd voor het onderdeel Oriëntatie op de Nederlandse arbeidsmarkt voor verzoekers die volledig gepensioneerd zijn voor de AOW-gerechtigde leeftijd en voor verzoekers die volledig en blijvend arbeidsongeschikt zijn. In artikel 6, vierde lid, van de Regeling naturalisatietoets Nederland is o.a. het optellen van alfabetiseringscursusuren en inburgeringscursusuren gewijzigd (zie verder paragraaf 2.3.4 bij de toelichting op artikel 8, eerste lid, aanhef en onder d, RWN).
Situatie vanaf 1 april 2023: aanpassing Regeling naturalisatietoets Nederland (aantoonbaar geleverde inspanningen)
Per 1 april 2023 is de Regeling naturalisatietoets Nederland gewijzigd (besluit Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid van 18 april 2023, kenmerk 4571379, gepubliceerd in de Staatscourant van 10 mei 2023). In artikel 6, vierde lid, aanhef en onder a, Regeling naturalisatietoets Nederland is het aantal keren dat een vreemdeling moet hebben deelgenomen aan de niet behaalde onderdelen van de naturalisatietoets gewijzigd van vier- naar driemaal (zie verder paragraaf 2.3.4 bij de toelichting op artikel 8, eerste lid, aanhef en onder d, RWN).
§ 1.1.2. Het inburgeringsexamen
Het inburgeringsexamen kent vanaf 1 oktober 2017 de volgende onderdelen
- 1.
Het participatieverklaringstraject als bedoeld in artikel 7, tweede lid, onderdeel a, van de Wet inburgering, zoals die luidde tot 1 januari 2022 (alleen verplicht voor vreemdelingen op wie de Wet inburgering van toepassing is);
- 2.
Mondelinge en schriftelijke vaardigheden in de Nederlandse taal:
- a.
leesvaardigheid;
- b.
luistervaardigheid;
- c.
schrijfvaardigheid;
- d.
spreekvaardigheid; en
- 3.
Kennis van de Nederlandse samenleving (KNS):
- a.
kennis van de Nederlandse maatschappij;
- b.
oriëntatie op de Nederlandse arbeidsmarkt.
§ 1.1.3. Inburgeringsplichtigen en niet-inburgeringsplichtigen
Als de vreemdeling ooit op grond van de Wet inburgering, zoals die luidde tot 1 januari 2022, inburgeringsplichtig is geweest en hij heeft in dat kader met succes het inburgeringsexamen behaald, dan legt hij in zijn naturalisatieprocedure dat inburgeringsdiploma over. Als de vreemdeling ooit vrijgesteld of ontheven is van de inburgeringsplicht door een vrijstellend document te overleggen of een ontheffingsbeschikking te krijgen, dan zal het vrijstellend document of de ontheffingsbeschikking in veel gevallen ook voldoende zijn in de naturalisatieprocedure. In paragraaf 2.2 en 2.3 wordt uiteengezet wanneer dit het geval is. Let op! Niet alle vrijstellingen en ontheffingen die op grond van de onderscheidenlijke versies van de Wet inburgering door de gemeente of DUO zijn verleend gelden ook voor in de naturalisatieprocedure.
Ook een verzoeker om naturalisatie die nooit inburgeringsplichtig is geweest, moet in zijn naturalisatieprocedure in beginsel de naturalisatietoets (het inburgeringsexamen) behalen en het inburgeringsdiploma overleggen.
§ 2. Procedure
§ 2.1. Inleiding
De burgemeester heeft in twee fasen een rol ten aanzien van de naturalisatietoets (het inburgeringsexamen), namelijk in de voorlichtingsfase en in de aanvraagfase.
§ 2.1.1. De voorlichtingsfase
Aan de indiening van het verzoek om naturalisatie gaat een voorlichtingsfase vooraf, waarin de burgemeester de aspirant-verzoeker zal informeren over de naturalisatietoets. In dit stadium hoeft de aspirant-verzoeker nog geen verzoek om naturalisatie in te dienen en dus ook geen naturalisatiegelden te voldoen. De burgemeester legt dan ook geen dossier aan, totdat daadwerkelijk een verzoek om naturalisatie wordt ingediend. In de regel gebeurt dit pas nadat de betrokkene het inburgeringsexamen heeft afgelegd en het bijbehorende inburgeringsdiploma kan overleggen. De burgemeester verstrekt tijdens de voorlichtingsfase een brochure en informatie over het inburgeringsexamen.
In het geval de verzoeker nog niet beschikt over een inburgeringsdiploma, of een document op basis waarvan vrijstelling of ontheffing van het inburgeringsexamen mogelijk is, verwijst de burgemeester de verzoeker naar DUO. De burgemeester adviseert de verzoeker om daarbij aan DUO kenbaar te maken dat hij in het kader van naturalisatie een inburgeringsexamen wenst af te leggen en dat hij niet in het kader van de Wet inburgering het examen wenst af te leggen. Als bewijs van slagen ontvangt de verzoeker een inburgeringsdiploma. Dit inburgeringsdiploma legt de verzoeker over in het kader van zijn naturalisatieverzoek. Zie artikel 5, eerste lid, BNT.
§ 2.1.2. Aanvraagfase
Als de verzoeker een inburgeringsdiploma heeft, dan legt hij dat over ten behoeve van zijn naturalisatieverzoek. Of hij toont een ander document waarmee hij volledige of gedeeltelijke vrijstelling of ontheffing van de naturalisatietoets heeft.
Voor indiening van het naturalisatieverzoek beoordeelt de burgemeester of het overgelegde document origineel is en of de personalia overeenkomen met die van de verzoeker. Vervolgens beoordeelt de burgemeester of de verzoeker met het document voldoet aan de voorwaarden voor de naturalisatietoets.
De burgemeester ontraadt de betrokkene een verzoek in te dienen als hij twijfelt aan de echtheid van het overgelegde document of de juistheid van de personalia. De burgemeester deelt de betrokkene in dat geval mee dat hij het document en de gegevens nader zal onderzoeken.
Bij twijfel kan DUO om advies worden gevraagd. Dit kan ook bij diploma’s die zijn verkregen/afgegeven buiten Europees Nederland.
Als de burgemeester onmiddellijk vaststelt dat het overgelegde document niet origineel is, de personalia niet overeenkomen met die van verzoeker, of de gegevens op het document niet juist zijn, ontraadt de burgemeester de betrokkene een verzoek in te dienen.
Inburgeringsdiploma
Als de vreemdeling een inburgeringsdiploma overlegt, dient te worden opgelet dat sprake is van een behaald taalniveau A2 voor alle taalonderdelen. Een inburgeringsdiploma met een lager taalniveau dan A2 is op grond van artikel 3, eerste lid aanhef en onder h, Besluit naturalisatietoets namelijk niet vrijstellend.
Als de burgermeester twijfelt of iemand daadwerkelijk het inburgeringsdiploma heeft behaald, kan de burgermeester hiervan een aantekening maken op het adviesblad.
(Gedeeltelijke) vrijstelling of ontheffing
Als de verzoeker in het bezit is van een ontheffing of een (gedeeltelijke) vrijstelling op grond van de Wet inburgering, onderzoekt de burgemeester of deze vrijstelling of ontheffing ook geldig is in de naturalisatieprocedure. Van belang is dat de ontheffing of vrijstelling geldig is op grond van het Besluit naturalisatietoets of de Regeling naturalisatietoets in combinatie met hetgeen is vermeld in paragraaf 1.1.1 over de overgangssituatie vanaf 1 januari 2022 in verband met de Wet inburgering 2021.
Ook een verzoeker om naturalisatie die nooit inburgeringsplichtig is geweest, kan in aanmerking komen voor (gedeeltelijke) vrijstelling of ontheffing.
De regels over (gedeeltelijke) vrijstelling en ontheffing kan de burgemeester raadplegen in het Besluit naturalisatietoets en de Regeling naturalisatietoets Nederland. De toelichting op deze regels is hieronder beschreven in paragraaf 2.2 (vrijstelling) en paragraaf 2.3 (ontheffing).
Als de burgemeester van oordeel is dat de verzoeker in aanmerking komt voor een gedeeltelijke vrijstelling, onderzoekt de burgemeester of de verzoeker de overige benodigde examenonderdelen (zie paragraaf 2.2.3) reeds heeft behaald. Bij twijfel of de verzoeker een examenonderdeel heeft behaald, verwijst de burgemeester de verzoeker naar DUO om daarvan een bewijsmiddel te verkrijgen.
Als blijkt dat een examenonderdeel niet behaald is, verwijst de burgemeester de verzoeker naar DUO om het onderdeel alsnog te behalen. De burgemeester adviseert de verzoeker om DUO daarbij te wijzen op de gedeeltelijke vrijstelling, waarvoor hij in aanmerking wenst te komen. Als de verzoeker de overige benodigde examenonderdelen heeft behaald en dit kan aantonen met de in paragraaf 2.2.3 genoemde benodigde documenten, kan de verzoeker zich opnieuw wenden tot de burgemeester.
In het geval dat de verzoeker slechts een (niet gewaarmerkte) kopie van een in paragraaf 2.2 genoemd benodigd document kan overleggen, komt hij alleen in aanmerking voor (gedeeltelijke) vrijstelling als hij een recente verklaring van de leiding van het betrokken onderwijsinstituut overlegt, waaruit blijkt dat de kopie overeenstemt met het door dat instituut afgegeven originele getuigschrift of diploma.
Bij twijfel over een overgelegde verklaring als hiervoor bedoeld neemt de burgemeester – voordat het naturalisatieverzoek wordt ingediend – ter verificatie contact op met het instituut dat de verklaring heeft afgegeven.
Als de burgermeester vaststelt dat de gegevens juist zijn en het document echt is, kan het verzoek tot naturalisatie worden ingediend en wordt de kopie van het document en de begeleidende verklaring van het desbetreffende instituut in het dossier gevoegd.
Geen inburgeringsdiploma, vrijstelling of ontheffing
Als de verzoeker niet voor vrijstelling of ontheffing in aanmerking komt (of daarover moet nog nader onderzoek plaatsvinden), noch het inburgeringsdiploma op het juiste taalniveau kan overleggen, adviseert de burgemeester de verzoeker te wachten met de indiening van het verzoek tot het moment waarop alle vereiste gegevens en documenten alsnog kunnen worden verstrekt.
Staat hij er toch op een verzoek in te dienen, dan wordt zijn verzoek in ontvangst genomen. De burgemeester stelt zijn bevindingen op in een advies en stuurt het advies met een kopie van eventueel overgelegde documenten mee in het dossier aan de IND. In dit geval wordt de verzoeker door de burgemeester erop gewezen dat zijn verzoek om naturalisatie door de IND kan worden afgewezen, en dat hij de betaalde naturalisatiegelden niet terug krijgt. Geadviseerd wordt dat de burgemeester de verzoeker een verklaring ‘geïnformeerd over negatief advies’ laat ondertekenen. Deze verklaring is opgenomen in de Handleiding RWN als model 2.21.
In behandeling nemen naturalisatieverzoek
Als de burgemeester van oordeel is dat het dossier compleet is, het overgelegde document origineel is, de inhoud klopt en de personalia juist zijn, neemt hij de stukken in ontvangst. Het verzoek wordt op dit moment in behandeling genomen. De burgemeester maakt een kopie van het document en voegt die kopie met de gedateerde en door of namens hem ondertekende aantekening ‘kopie van origineel’ in het dossier. Het origineel geeft hij terug aan de verzoeker. Hij stelt een advies op waarin hij de IND onderbouwd meedeelt dat de verzoeker naar zijn oordeel voldoet aan de voorwaarden van de naturalisatietoets. In dat advies betrekt de burgemeester ook de eventuele visie van DUO hierover. Vervolgens stuurt de burgemeester het advies met de kopie van het overgelegde document/de overgelegde documenten mee in het dossier aan de IND.
§ 2.2. Vrijstelling van de naturalisatietoets (het inburgeringsexamen)
§ 2.2.1. Inleiding
Het is mogelijk om volledige vrijstelling van de naturalisatietoets te krijgen of om een gedeeltelijke vrijstelling voor specifieke onderdelen van de naturalisatietoets te krijgen. De voorwaarden worden in de volgende twee paragrafen beschreven. De algemene procedure is hierboven in paragraaf 2.1.2 beschreven.
§ 2.2.2. Volledige vrijstelling van de naturalisatietoets
De verzoeker kan een beroep doen op een volledige vrijstellingsgrond als genoemd in artikel 3 BNT. Volledige vrijstelling betekent dat de verzoeker geen van de onderdelen van de naturalisatietoets (het inburgeringsexamen) hoeft af te leggen. Hij moet aantonen dat hij behoort tot een van de volgende categorieën vrijgestelde personen:
- 1.
Molukkers, die op grond van de Wet van 9 september 1976 (Stb. 1976, 468) bij de toepassing van de Nederlandse wetgeving worden behandeld als Nederlander en op grond daarvan als voldoende ingeburgerd worden beschouwd.
- 2.
Degene die, na onderwijs te hebben gevolgd in de Nederlandse taal, in het bezit is van een op wettelijke basis uitgereikt diploma of getuigschrift van afronding van een opleiding van wetenschappelijk onderwijs, hoger onderwijs, algemeen voortgezet onderwijs, beroepsonderwijs of leerlingwezen. De verzoeker moet in dat geval overleggen het originele:
- •
getuigschrift Wetenschappelijk Onderwijs of Hoger beroepsonderwijs, uitgereikt op grond van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek;
- •
diploma voortgezet (middelbaar) onderwijs, uitgereikt op grond van de Wet op het voortgezet onderwijs;
- •
diploma beroepsonderwijs, uitgereikt op grond van de Wet educatie beroepsonderwijs;
- •
diploma leerlingwezen, uitgereikt op grond van de Wet educatie beroepsonderwijs of de Wet op het cursorisch beroepsonderwijs;
- •
diploma of getuigschrift, uitgereikt op een wettelijke basis anders dan een onderwijswet, nadat onderwijs in de Nederlandse taal is gevolgd.
Bij twijfel of het diploma origineel is, kan de burgemeester de verzoeker vragen een gewaarmerkte kopie van het diplomaregister bij DUO op te vragen en te overleggen. Overigens is uit het diplomaregister niet te herleiden in welke taal de opleiding gevolgd is.
Het onderwijs tijdens de opleiding waarvan het diploma of getuigschrift wordt overgelegd, moet in het Nederlands zijn geweest. Iedere onderwijsinstelling heeft in zijn opleidingenprogramma bepaald in welke taal het onderwijs van een opleiding zal worden gegeven.
In het hoger onderwijs wordt bij een diploma ook een diplomasupplement aan de student uitgereikt, waaruit blijkt in welke taal het onderwijs is gevolgd. Indien de verzoeker een dergelijk diplomasupplement kan overleggen, waaruit blijkt dat het onderwijs in de Nederlandse taal is gevolgd, kan dit als bewijsmiddel geaccepteerd worden. Als op het diplomasupplement bij ‘language of instruction’ zowel de Nederlandse taal als een andere taal staat, kan dit niet geaccepteerd worden voor de naturalisatietoets. Op het diplomasupplement mag enkel bij ‘language of instruction’ de Nederlandse taal staan.
Als een diplomasupplement ontbreekt en er is twijfel over de Nederlandstaligheid van de opleiding waarvan het diploma of getuigschrift wordt overgelegd, moet de verzoeker een verklaring van de onderwijsinstelling overleggen, waarin staat in welke taal het onderwijs is geweest. Bij een Engelstalige (of anderstalige) omschrijving op het diploma of getuigschrift van de opleiding bestaat altijd die twijfel.
Bij de beoordeling of het onderwijs in de Nederlandse taal gevolgd is, is het geen vereiste dat het vak Nederlands als examenvak gevolgd is. Het vak Nederlands hoeft ook niet gevolgd te zijn tijdens de opleiding.
Anderstalig onderwijs, zoals Engelstalig onderwijs met weliswaar een vak Nederlands, geeft geen vrijstelling van de naturalisatietoets, met uitzondering van de buitenlandse diploma’s en getuigschriften zoals hieronder genoemd onder punt 13 en 14.
- 3.
Degene die in het bezit is van een diploma staatsexamen Nederlands als Tweede taal, programma I of II.
- 4.
Degene die in het bezit is van een Certificaat Inburgering als bedoeld in artikel 13, tweede lid, van de (voormalige) Wet inburgering nieuwkomers (WIN-certificaat) en de bijbehorende verklaring van het ROC. Het WIN-certificaat is alleen vrijstellend als zowel voor de vier taalonderdelen als voor het onderdeel Maatschappij Oriëntatie een voldoende resultaat is behaald. Hierbij is het volgende van belang:
- a.
De vier taalonderdelen
Voor elk van de onderdelen ‘Luisteren’, ‘Spreken’, ‘Lezen’ en ‘Schrijven’ moet ten minste minimaal niveau 2 van de eindtermen Referentiekader Nederlands als Tweede Taal zijn gehaald. Staat er, al is het maar één keer, ‘op weg naar 2’ (of een lager of helemaal geen niveau), dan is niet het vereiste niveau gehaald. De niveaus moeten in ieder geval zijn vermeld op de bij het WIN-certificaat over te leggen ROC-verklaring. De niveaus van de vier taalonderdelen kunnen ook nog op het WIN-certificaat zelf zijn vermeld. In dat laatste geval moeten de niveaus op de ROC-verklaring en op het WIN-certificaat exact hetzelfde zijn.
- b.
Het onderdeel Maatschappij Oriëntatie
Voor het onderdeel Maatschappij Oriëntatie moet de verzoeker niveau 2 van de Kwaliteitsstructuur Educatie (KSE) hebben behaald. Dit dient te blijken uit de bijbehorende ROC-verklaring. Als geen niveau is vermeld, dan is het scoringspercentage op de ROC-verklaring doorslaggevend:
- ○
80% of hoger bij ROC-verklaringen vanaf 1 september 2001 en
- ○
85% of hoger bij ROC-verklaringen t/m 31 augustus 2001.
- 5.
Degene die in het bezit is van een beschikking van het college van Burgemeesters en Wethouders als bedoeld in artikel 5, tweede lid, van de (voormalige) Wet inburgering nieuwkomers. De verzoeker moet de originele beschikking overleggen. Uit deze beschikking blijkt dat ten aanzien van de verzoeker is besloten het vaststellen van een inburgeringsprogramma achterwege te laten, omdat tijdens het inburgeringsonderzoek aannemelijk was geworden dat de verzoeker de kennis, het inzicht en de vaardigheden die hij door het deelnemen aan een inburgeringsprogramma zou kunnen verwerven, al in voldoende mate op een andere wijze heeft verworven. Let op! Degene die beschikt over een beschikking als bedoeld in artikel 5, tweede lid van de (voormalige) Wet inburgering nieuwkomers, waaruit blijkt dat de verzoeker de kennis, het inzicht en de vaardigheden binnen een redelijke termijn in voldoende mate op andere wijze zal verwerven, is niet vrijgesteld van de naturalisatietoets. Zie voor achtergrondinformatie Stb. 2002, 197.
- 6.
Degene die een toets als bedoeld in artikel 5, vierde lid, van de (voormalige) Wet inburgering nieuwkomers met goed gevolg heeft afgelegd, als gevolg waarvan hij in het bezit is van een originele beschikking inhoudende dat de vaststelling van het inburgeringsprogramma achterwege wordt gelaten.
- 7.
Degene die in het bezit is van een beschikking van het college van Burgemeesters en Wethouders als bedoeld in artikel 3, derde lid, onder a, van de (voormalige) Wet inburgering nieuwkomers. De verzoeker moet de originele beschikking overleggen. In deze beschikking is vastgesteld dat de verzoeker wegens psychische of lichamelijke redenen voor onbepaalde duur is ontheven van de verplichting een inburgeringsprogramma te volgen. In paragraaf 2.3.2 staan andere beschikkingen die voor personen met psychische of lichamelijke beperkingen tot een ontheffing leiden van de naturalisatietoets.
- 8.
Degene die beschikt over een inburgeringsdiploma als bedoeld in artikel 14, tweede lid, van de Wet inburgering, zoals die luidde tot 1 januari 2013 of een diploma als bedoeld in artikel 8, eerste lid, aanhef en onder g (of tot 1 oktober 2017 verstrekt op grond van artikel 7, vierde lid, aanhef en onder g, van de Wet inburgering). De verzoeker is op grond van artikel 3, eerste lid aanhef en onder h, Besluit Naturalisatietoets alleen vrijgesteld van de naturalisatietoets, onder de voorwaarde dat het behaalde taalniveau A2 is. Daarom moet altijd worden opgelet dat bij het overgelegde diploma sprake is van een behaald taalniveau A2. In het bijzonder moet worden opgelet bij inburgeringsdiploma’s van voor 1 januari 2015.
- 9.
Degene die in het bezit is van het document dat wordt uitgereikt nadat de Korte Vrijstellingstoets, bedoeld in artikel 2.7 van het Besluit inburgering met goed gevolg is afgelegd, zoals die tot 1 januari 2013 gold. Hieruit moet blijken dat de verzoeker niveau B1 van het Europees Raamwerk voor Moderne Vreemde Talen heeft gehaald.
- 10.
Degene die ten minste acht jaren tijdens de leerplichtige leeftijd in het Europese deel van Nederland heeft verbleven. De leerplichtige leeftijd vangt aan op de eerste schooldag van de maand volgend op die waarin de leeftijd van vijf jaar is bereikt en eindigt aan het einde van het schooljaar waarin de leeftijd van 16 jaar is bereikt. Het volstaat als wordt vastgesteld dat de verzoeker in de periode die is gelegen tussen zijn vijfde en zestiende verjaardag, ten minste acht jaar aantoonbaar in Europees Nederland heeft gewoond. De verzoeker kan dit aantonen door een afschrift uit de BRP of een daaraan voorafgaande bevolkingsboekhouding. Als de verzoeker niet beschikt over een afschrift, kan de verzoeker de burgermeester vragen de gemeentelijke administratie te raadplegen.
Voor de toepassing van deze vrijstellingsgrond is niet vereist dat het hierbij om een ononderbroken inschrijving van acht jaar gaat; ook de verzoeker die bijvoorbeeld twee perioden van vier jaar ingeschreven was, is vrijgesteld. Ook is niet vereist dat het om legaal verblijf gaat.
- 11.
Degene die in het bezit is van een diploma of getuigschrift, vergelijkbaar diploma of een ander document zoals genoemd onder punt 2, behaald in het Nederlandstalig onderwijs in België, onder de voorwaarde dat een voldoende is behaald voor het vak Nederlands.
- 12.
Degene die in het bezit is van een diploma of getuigschrift, vergelijkbaar diploma of een ander document zoals genoemd onder punt 2, behaald in het Nederlandstalig onderwijs in Suriname, onder de voorwaarde dat een voldoende is behaald voor het vak Nederlands.
- 13.
Degene die in het bezit is van het diploma van het Europees baccalaureaat van de Europese school (Trb. 1957, 246), voor zover dat baccalaureaat het vak Nederlands als eerste of tweede taal omvat en voor dat vak een voldoende is behaald.
- 14.
Degene die in het bezit is van het getuigschrift International baccalaureaat Middle Years Certificate, International General Certificate of Secondary Education (IGCSE Certificaat) of International Baccalaureaat, als daartoe een cursus Engels-Nederlandstalig of een cursus Internationaal Baccalaureaat met daarin het vak Nederlands is gevolgd en voor het vak een voldoende is behaald. Bij het IGCSE Certificaat betekent de waardering A t/m G een voldoende voor het vak Nederlands. De vermelding Ungraded betekent een onvoldoende voor het vak Nederlands.
- 15.
Degene die in het bezit is van het certificaat Naturalisatietoets als bedoeld in artikel 5, eerste lid, van het Besluit naturalisatietoets, zoals dit luidde voor 1 april 2007. Hieruit moet blijken dat verzoeker is geslaagd voor de volgende vijf onderdelen: kennis van staatsinrichting en maatschappij; spreek-, luister-, schrijf- en leesvaardigheid (Stb. 2007, 15).
- 16.
Degene die beschikt over een inburgeringsdiploma als bedoeld in artikel 3.15, eerste lid, Besluit inburgering 2021 op minimaal A2-niveau en de examenonderdelen Kennis van de Nederlandse Maatschappij, het Participatieverklaringstraject en de Module Arbeidsmarkt Participatie heeft behaald.
De verzoeker is zelf verantwoordelijk voor het verkrijgen van de documenten en, indien van toepassing, voor de vertalingen, legalisatie of apostille van de stukken. Als de documenten zijn opgesteld in een andere taal dan het Nederlands, Engels, Duits of Frans, dan moet de verzoeker zelf ervoor zorgen dat de stukken worden vertaald door een beëdigd vertaler, bij voorkeur in het Nederlands. Deze vertaling moet gehecht zijn aan het originele (afschrift van het) document. De op dit moment geldige legalisatiecirculaire is van toepassing.
Om voor bovengenoemde vrijstellingsgronden in aanmerking te komen, overlegt de verzoeker bij zijn verzoek om naturalisatie het gevraagde document en in het geval vereist is dat voor het vak Nederlands een voldoende is behaald, de cijferlijst waaruit dit blijkt.
§ 2.2.3. Gedeeltelijke vrijstelling
De verzoeker kan een beroep doen op de gedeeltelijke vrijstellingsgronden als genoemd in artikel 4 van de Regeling naturalisatietoets Nederland. Als de verzoeker voor gedeeltelijke vrijstelling van het inburgeringsexamen in aanmerking wil komen moet hij het volgende overleggen dan wel aan de volgende voorwaarden voldoen:
- 1.Certificaat Oudkomers (vrijstelling van vier taalvaardigheden)
De verzoeker is vrijgesteld van het afleggen van de onderdelen leesvaardigheid, luistervaardigheid, schrijfvaardigheid en spreekvaardigheid als hij de volgende documenten overlegt:
- •
het certificaat oudkomers (alle taalonderdelen ten minste op niveau 2); en
- •
de bijbehorende verklaring van de onderwijsinstelling.
In het kader van de naturalisatieprocedure moet de verzoeker nog wel het onderdeel Kennis van de Nederlandse Samenleving (KNS) met goed gevolg afleggen.
Bij de indiening van het verzoek om naturalisatie overlegt de verzoeker het volgende:
- •
het certificaat oudkomers (alle taalonderdelen ten minste op niveau 2); en
- •
de bijbehorende verklaring van de onderwijsinstelling; en
- •
de resultaatbrief ‘geslaagd’ voor het onderdeel KNS.
- 2.Certificaat Naturalisatietoets (deel I), zoals die luidde tot 1 april 2007)
De verzoeker is vrijgesteld van het onderdeel Kennis Nederlandse Samenleving (KNS) als hij de volgende documenten overlegt:
- •
het certificaat Naturalisatietoets waaruit blijkt dat deel I is behaald;
In het kader van de naturalisatieprocedure moet de verzoeker nog wel de onderdelen ten aanzien van mondelinge en schriftelijke vaardigheden in de Nederlandse taal met goed gevolg hebben afgelegd.
Bij de indiening van het verzoek om naturalisatie overlegt de verzoeker het volgende:
- •
het certificaat Naturalisatietoets waaruit blijkt dat deel I is behaald; en
- •
de resultaatbrief ‘geslaagd’ voor de onderdelen leesvaardigheid, luistervaardigheid, schrijfvaardigheid en spreekvaardigheid van het inburgeringsexamen zoals dat in de Wet inburgering vanaf 1 januari 2013 luidde; of
- •
de resultaatbrief ‘geslaagd’ voor de onderdelen EPE, TGN en het praktijkexamen van het inburgeringsexamen zoals dit in de Wet inburgering luidde op 31 december 2012 (alle taalonderdelen ten minste op niveau A2).
- 3.Certificaat Inburgering Nieuwkomers (WIN-certificaat), maatschappij oriëntatie
De verzoeker is vrijgesteld van het onderdeel Kennis Nederlandse Samenleving (KNS) als hij de volgende documenten overlegt:
- •
het WIN-certificaat met voldoende niveau voor maatschappij oriëntatie KSE-niveau 2 (tot 1 september 2001 ten minste 85%, na 31 augustus 2001 ten minste 80%) met de bijbehorende ROC-verklaring. De datum van deze verklaring is bepalend voor de vaststelling van het percentage.
In het kader van de naturalisatieprocedure moet de verzoeker nog wel de onderdelen ten aanzien van mondelinge en schriftelijke vaardigheden in de Nederlandse taal afleggen.
Bij de indiening van het verzoek om naturalisatie overlegt de verzoeker het volgende:
- •
het WIN-certificaat met voldoende niveau voor maatschappij oriëntatie KSE-niveau 2;
- •
de bijbehorende ROC-verklaring; en
- •
de resultaatbrief ‘geslaagd’ voor de onderdelen leesvaardigheid, luistervaardigheid, schrijfvaardigheid en spreekvaardigheid (TGN) van het inburgeringsexamen zoals dat luidde in de Wet inburgering vanaf 1 januari 2013; of
- •
de resultaatbrief ‘geslaagd’ voor de onderdelen EPE, TGN en het praktijkexamen van het inburgeringsexamen zoals dit in de Wet inburgering luidde op 31 december 2012 (alle taalonderdelen ten minste op niveau A2).
- 4.Certificaat Inburgering Nieuwkomers (WIN-certificaat), taalonderdelen
De verzoeker is vrijgesteld van het afleggen van de onderdelen leesvaardigheid, luistervaardigheid, schrijfvaardigheid en spreekvaardigheid als hij de volgende documenten overlegt:
- •
het WIN-certificaat (alle taalonderdelen ten minste op niveau 2); en
- •
de bijbehorende ROC-verklaring.
In het kader van de naturalisatieprocedure moet de verzoeker nog wel het onderdeel Kennis van de Nederlandse Samenleving (KNS) met goed gevolg afleggen.
Bij de indiening van het verzoek om naturalisatie overlegt de verzoeker het volgende:
- •
het WIN-certificaat (alle taalonderdelen ten minste op niveau 2); en
- •
de bijbehorende ROC-verklaring; en
- •
de resultaatbrief ‘geslaagd’ voor het onderdeel KNS.
- 5.Verklaring Educatie van het ROC, taalonderdelen
De verzoeker is vrijgesteld van het afleggen van de onderdelen leesvaardigheid, luistervaardigheid, schrijfvaardigheid en spreekvaardigheid als hij het volgende document overlegt:
- •
een Verklaring Educatie ROC (alle taalonderdelen ten minste op niveau 2).
In het kader van de naturalisatieprocedure moet de verzoeker nog wel het onderdeel Kennis van de Nederlandse Samenleving (KNS) met goed gevolg afleggen.
Bij de indiening van het verzoek om naturalisatie overlegt de verzoeker het volgende:
- •
de verklaring educatie van het ROC (alle taalonderdelen ten minste op niveau 2); en
- •
de resultaatbrief ‘geslaagd’ voor het onderdeel KNS.
Verklaringen die zijn afgegeven zonder dat de deelnemers zijn getoetst. Deze verklaringen worden veelal ‘bewijzen van deelname’ genoemd.
Bij twijfel of het document tot vrijstelling leidt, kan de burgemeester in eerste instantie de eventueel beschikbare eigen registratie van afgegeven Verklaringen educatie raadplegen, of DUO raadplegen. DUO geeft een advies af op basis van de modelverklaringen die door de ROC’s aan DUO zijn geleverd en die zijn opgenomen in het door DUO beheerde modellenboek. De burgemeester verwijst een verzoeker die niet over een origineel document beschikt, of een document toont dat niet alle benodigde gegevens ter beoordeling bevat, naar het ROC dat de verklaring heeft afgegeven, om een document te verkrijgen dat aan de gestelde eisen voldoet.
De verklaring moet in ieder geval de volgende gegevens bevatten:
- a.
de naam van het document;
- b.
de naam en handtekening van de verantwoordelijke van het ROC;
- c.
de echtheidskenmerken, zoals een logo of een stempel, van het ROC;
- d.
de naam en geboortedatum van de deelnemer aan het NT2-taaltraject die overeenkomen met de naam en geboortedatum zoals vermeld op zijn identiteitsdocument;
- e.
de behaalde taalniveaus uitgesplitst naar de vier taalvaardigheden Lezen, Luisteren, Schrijven en Spreken (alle taalonderdelen ten minste niveau 2);
- f.
de datum waarop de toetsresultaten zijn behaald.
Ad a.
De meeste ROC’s noemen de Verklaring educatie een ‘schoolverklaring’, ‘certificaat’ of ‘diploma’. Daarnaast komen benamingen voor als ‘niveauoverzicht NT2’ of ‘scorelijst NT2’, ‘(toets)rapport’, ‘verklaring leerresultaten’, of ‘verklaring Trajecttoets/niveauR-toets’.
Ad f.
Alleen als alle toetsonderdelen voor 1 januari 2007 zijn behaald kan er gedeeltelijke vrijstelling worden verleend.
- 6.Certificaat Nederlands als Vreemde Taal (CNaVT)
De verzoeker is vrijgesteld van het afleggen van de onderdelen leesvaardigheid, luistervaardigheid, schrijfvaardigheid en spreekvaardigheid (TGN) als hij één van de volgende documenten overlegt:
- 1.
het Certificaat Maatschappelijk Informeel (ERK-niveau A2, dit certificaat kende tot 2015 de benaming Certificaat Profiel Toeristische en Informele Taalvaardigheid);
- 2.
het Certificaat Profiel Taalvaardigheid Praktische Beroepen niveau A2 (dit certificaat wordt sinds 2016 niet meer verstrekt);
- 3.
het Certificaat Maatschappelijk Formeel (ERK-niveau B1, dit certificaat kende tot 2015 de benaming Certificaat Profiel Maatschappelijke Taalvaardigheid);
- 4.
het Certificaat Zakelijk Professioneel (ERK-niveau B2, dit certificaat kende tot 2015 de benaming Certificaat Profiel Professionele Taalvaardigheid);
- 5.
het Certificaat Educatief Startbekwaam (ERK-niveau B2, dit certificaat kende tot 2015 de benaming Certificaat Profiel Taalvaardigheid Hoger Onderwijs);
- 6.
het Certificaat Educatief Professioneel (ERK-niveau C1, dit certificaat kende tot 2015 de benaming Certificaat Profiel Academische Taalvaardigheid).
In het kader van de naturalisatieprocedure moet de verzoeker nog wel het onderdeel Kennis van de Nederlandse Samenleving (KNS) met goed gevolg afleggen.
Bij de indiening van het verzoek om naturalisatie overlegt de verzoeker het volgende:
- •
één van de hiervoor genoemde certificaten Nederlands als Vreemde taal; en
- •
de resultaatbrief ‘geslaagd’ voor het onderdeel KNS;
- •
het participatieverklaringstraject (alleen van toepassing op een inburgeringsplichtige naturalisatieverzoeker, van wie de inburgeringsplicht is gestart op of na 1 oktober 2017).
- 7.Onderdeel oriëntatie op de Nederlandse arbeidsmarkt (artikel 4, lid 8, Regeling naturalisatietoets Nederland)
Van het afleggen van het onderdeel oriëntatie op de Nederlandse arbeidsmarkt is vrijgesteld:
- a.
de verzoeker die de pensioengerechtigde leeftijd, bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de Algemene Ouderdomswet heeft bereikt;
- b.
de verzoeker die volledig gepensioneerd is vóór de AOW-gerechtigde leeftijd;
- c.
de verzoeker die volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is als bedoeld in artikel 4 van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen;
- d.
de verzoeker die zich voor 1 januari 2015 bij DUO heeft aangemeld voor de naturalisatietoets of een onderdeel van die toets en van wie DUO voor 1 februari 2015 het verschuldigde examengeld heeft ontvangen;
- e.
de verzoeker die in een periode van twaalf maanden voorafgaande aan het verzoek tot vrijstelling:
- 1°
in tenminste zes maanden minimaal 48 uur per maand werkzaamheden in loondienst heeft verricht (geldig vanaf 28 mei 2019);
- 2°
winst uit onderneming, bedoeld in artikel 3.8 van de Wet inkomstenbelasting 2001, had die ten minste gelijk was aan M*48*6, waarbij M staat voor het minimumuurloon, bedoeld in artikel 8, eerste lid, onderdeel a, van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag, met inbegrip van de vakantiebijslag, bedoeld in artikel 15 van die wet; of
- 3°
in ten minste zes maanden bijstand ontving op grond van artikel 2, eerste of tweede lid, van het Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004 (geldig vanaf 1 oktober 2020).
Het onderdeel ‘Oriëntatie op de Nederlandse arbeidsmarkt’ is een verplicht onderdeel van de naturalisatietoets. Een verzoeker, die niet voldoet aan de voorwaarden voor dit onderdeel heeft van DUO geen inburgeringsdiploma ontvangen.
Als een verzoeker bij de burgemeester of bij de IND aangeeft dat hij in aanmerking komt voor vrijstelling van het onderdeel ‘Oriëntatie op de Nederlandse arbeidsmarkt’, dan wordt de verzoeker doorverwezen naar DUO. DUO toetst dan of de verzoeker in aanmerking komt voor de deelvrijstelling en of verzoeker in het bezit gesteld kan worden van een inburgeringsdiploma.
In het kader van de naturalisatieprocedure moet de verzoeker nog wel de overige onderdelen van het inburgeringsexamen met goed gevolg afleggen (mondelinge en schriftelijke vaardigheden in de Nederlandse taal, Kennis van de Nederlandse maatschappij en het participatieverklaringstraject).
Bij de indiening van het verzoek om naturalisatie overlegt de verzoeker het volgende:
- •
de resultaatbrief ‘geslaagd’ voor de onderdelen leesvaardigheid, luistervaardigheid, schrijfvaardigheid en spreekvaardigheid van het inburgeringsexamen van de Wet inburgering, zoals die luidde tot 1 januari 2022; of
- •
de resultaatbrief ‘geslaagd’ voor de onderdelen EPE, TGN en het praktijkexamen van het inburgeringsexamen zoals dit in de Wet inburgering luidde op 31 december 2012 (alle taalonderdelen ten minste op niveau A2); en
- •
de resultaatbrief ‘geslaagd’ voor het onderdeel KNM;
- •
het participatieverklaringstraject (alleen van toepassing op een inburgeringsplichtige naturalisatieverzoeker, van wie de inburgeringsplicht is gestart op of na 1 oktober 2017).
Ad a:
De leeftijd van de naturalisatieverzoeker op de datum van de beslissing op het naturalisatieverzoek is bepalend voor het zijn vrijgesteld of niet. Op het moment van indiening van het naturalisatieverzoek hoeft de verzoeker dus nog niet pensioengerechtigd te zijn.
Ad b:
Een verzoeker toont aan dat hij zijn werkzaamheden ten gevolge van vervroegde uittreding heeft gestaakt vóór het bereiken van de AOW-gerechtigde leeftijd, door het overleggen van een verklaring van DUO, die die situatie bevestigt.
De verzoeker moet als bewijs van de vervroegde uittreding ten behoeve van de verklaring van DUO een kopie overleggen aan DUO van de ‘Ontheffing verzekeringsplicht volksverzekeringen’ van de Sociale Verzekeringsbank (SVB). In de verklaring moet staan dat de verzoeker volledig met pensioen is.
Ad c:
Een verzoeker toont aan dat hij volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is als bedoeld in artikel 4 van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, door het overleggen van een verklaring van DUO, die die situatie bevestigt.
De verzoeker moet ten behoeve van de verklaring van DUO aan DUO een kopie van een beschikking van het UWV overleggen. Uit die beschikking moet blijken dat verzoeker volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is.
Ad d:
Om in aanmerking te komen hiervoor moet de verzoeker:
- i.
zich voor 1 januari 2015 hebben aangemeld voor het hele examen of een onderdeel daarvan; en ii. moet DUO voor 1 februari 2015 het verschuldigde examengeld hebben ontvangen.
Voorbeeld van ii:
De Japanse Sonia woont sinds 2004 in Nederland en heeft sindsdien een reguliere verblijfsvergunning met de beperking ‘arbeid als zelfstandige’. Zij is niet inburgeringsplichtig en valt dus niet onder de Wet inburgering. Om te naturaliseren moet zij het inburgeringsexamen/naturalisatietoets halen. In 2008 heeft zij de toenmalige Toets Gesproken Nederlands gedaan. Die heeft zij toen niet gehaald. Als zij zich in 2015 weer aanmeldt voor het inburgeringsexamen, heeft zij niet de verplichting om het onderdeel ‘oriëntatie op de Nederlandse arbeidsmarkt’ af te leggen. Haar aanmelding in 2015 wordt gezien als voortzetting van het examen waaraan zij in 2008 is begonnen.
Ad e:
DUO toetst vanaf 28 mei 2019 of een verzoeker in aanmerking komt voor een vrijstelling voor het onderdeel ‘Oriëntatie op de Nederlandse arbeidsmarkt’ op grond van subonderdeel c 1°. Vanaf 1 oktober 2020 toetst DUO ook of een verzoeker in aanmerking komt voor een vrijstelling voor het onderdeel ‘Oriëntatie op de Nederlandse arbeidsmarkt’ op grond van subonderdeel c 2° en 3°. Indien dit het geval is ontvangt de verzoeker een inburgeringsdiploma, als hij aan de overige voorwaarden voor het inburgeringsexamen voldoet.
- 8.Onderdeel participatieverklaringstraject
Van het afleggen van het onderdeel participatieverklaringstraject is vrijgesteld:
- a.
de niet-inburgeringsplichtige naturalisatieverzoeker. In het kader van de naturalisatieprocedure overlegt de verzoeker het inburgeringsdiploma of het daarmee gelijkgestelde diploma of de stukken waaruit een gedeeltelijke vrijstelling blijkt aangevuld met de andere noodzakelijke stukken (zie de nrs. 1-6).
- b.
de inburgeringsplichtige naturalisatieverzoeker, van wie de inburgeringsplicht uiterlijk is gestart op 30 september 2017. Deze verzoeker heeft op grond van artikel 3, eerste lid, aanhef en onder h, Besluit Naturalisatietoets, de naturalisatietoets behaald, als hij het inburgeringsexamen met goed gevolg heeft afgelegd. Deze verzoeker zal een inburgeringsexamen hebben behaald zonder het onderdeel participatieverklaringstraject, dat immers is ingevoerd voor personen van wie de inburgeringsplicht op of na 1 oktober 2017 is gestart. In het kader van de naturalisatieprocedure overlegt de verzoeker het inburgeringsdiploma of daarmee gelijkgestelde diploma of de stukken waaruit een gedeeltelijke vrijstelling blijkt aangevuld met de andere noodzakelijke stukken (zie de nrs. 1-6).
- c.
de naturalisatieverzoeker, die een bewijs van DUO heeft overgelegd waaruit blijkt dat de verzoeker is vrijgesteld van het participatieverklaringstraject op grond van de discretionaire bevoegdheid van de Minister van SZW. Dit kan een brief zijn die de naturalisatieverzoeker van DUO heeft ontvangen waarin staat dat hij is vrijgesteld van het participatieverklaringstraject op grond van de discretionaire bevoegdheid van de Minister van SZW. De naturalisatieverzoeker die in aanmerking wil komen voor de vrijstelling kan zich hiervoor wenden tot DUO.
Uit artikel 4, negende lid, Regeling naturalisatietoets Nederland kan niet worden afgeleid dat een vreemdeling die inburgeringsplichtig is onder de Wet inburgering 2021 het participatieverklaringstraject als bedoeld in de Wet inburgering 2013 moet hebben voltooid. Gelet hierop wordt van een naturalisatieverzoeker, die inburgeringsplichtig is op grond van de Wet inburgering 2021, niet verwacht dat hij het participatieverklaringstraject heeft afgelegd. Deze verzoeker hoeft bij de indiening van het naturalisatieverzoek dan ook geen participatieverklaring te overleggen.
§ 2.3. Ontheffing van het inburgeringsexamen
§ 2.3.1. Inleiding
Een verzoeker die aantoont dat hij wegens een psychische of lichamelijke belemmering dan wel een verstandelijke handicap redelijkerwijs niet in staat is de naturalisatietoets (het inburgeringsexamen) te behalen, is op grond van artikel 4 van het Besluit Naturalisatietoets van het examen ontheven. Dit geldt ook voor de verzoeker die ondanks geleverde inspanningen niet in staat is de naturalisatietoets te behalen.
§ 2.3.2. Psychische of lichamelijke belemmering
Als de verzoeker een ernstige psychische of lichamelijke belemmering, dan wel een verstandelijke handicap heeft en het inburgeringsexamen niet binnen vijf jaar op de gebruikelijke wijze of met aangepaste examenomstandigheden kan behalen, is hij ontheven van het examen. De verzoeker wordt altijd voor het gehele examen ontheven. Artikel 5 van de Regeling naturalisatietoets Nederland geeft hieraan uitwerking.
De verzoeker moet zelf aantonen dat hij in aanmerking komt voor ontheffing. De verzoeker kan dit aantonen met de volgende documenten:
- 1.
een medisch advies, niet ouder dan zes maanden, van een door de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid aangewezen medisch adviseur (model 2.27); of
- 2.
een beschikking van DUO, namens de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, waarin staat dat de verzoeker door een psychische of lichamelijke belemmering, of een verstandelijke handicap, blijvend niet in staat is het inburgeringsexamen te behalen. Voor gewezen inburgeringsplichtigen die op of na 1 januari 2013 en uiterlijk 30 september 2017 inburgeringsplichtig zijn geworden betreft de wettelijke grondslag voor deze beschikking artikel 6, eerste lid onder a, van de Wet inburgering, zoals deze luidde op 30 september 2017. Voor gewezen inburgeringsplichtigen die op of na 1 oktober 2017 inburgeringsplichtig zijn geworden betreft de grondslag voor deze beschikking artikel 6, eerste lid, van de Wet inburgering, zoals die luidde tot 1 januari 2022. De beschikking mag niet ouder zijn dan drie jaar.
- 3.
een beschikking van het college van B&W op medische gronden, niet ouder dan drie jaar, op grond van artikel 6, eerste lid, Wet inburgering zoals deze luidde tot 1 januari 2013.
Let op. Ook de verzoeker die in het bezit is van een beschikking van het college van B&W als bedoeld in artikel 3, derde lid, onder a, van de (voormalige) Wet inburgering nieuwkomers voldoet aan de voorwaarden van de naturalisatietoets. In tegenstelling tot bovengenoemde documenten geldt er geen geldigheidsduur voor dit document. Voor meer informatie zie paragraaf 2.2.2.
Bij twijfel over de echtheid van de beschikkingen kan de burgermeester dit op het adviesblad aantekenen, waarna de IND DUO kan raadplegen of het Informatiesysteem Inburgering (ISI) kan raadplegen.
Ad 1 Medisch advies inburgeringsexamen
Voor het medisch advies moet de verzoeker terecht bij een organisatie die door DUO (krachtens mandaat verleend door de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid) is gecontracteerd voor het uitbrengen van de medische adviezen als bedoeld in artikel 2.8, eerste lid, van het Besluit inburgering, zoals dat luidde tot 1 januari 2022.
Deze medisch adviseur stelt vast of er een psychische of lichamelijke belemmering dan wel verstandelijke handicap is waardoor de verzoeker het examen binnen een termijn van vijf jaar al dan niet kan behalen. Ook kan de medisch adviseur vaststellen dat het examen wel kan worden behaald, zij het met een aanpassing van de examenomstandigheden of met lichte aanpassingen in het voorbereidingstraject.
De medisch adviseur stelt een advies op conform het ‘Protocol Medische Advisering Inburgeringsexamen’ dat een bijlage is bij artikel 2.4, derde lid van de Regeling inburgering, zoals die luidde tot 1 januari 2022. Het advies wordt door de medisch adviseur rechtstreeks naar de verzoeker gestuurd. Het medisch advies is als model 2.27 opgenomen in de Handleiding RWN. In het advies moeten de volgende gegevens ingevuld zijn:
- •
de persoonlijke gegevens van de verzoeker;
- •
de naam van de medische adviseur;
- •
de onderzoeksactiviteiten;
- •
de probleemanalyse;
- •
de conclusie en het advies.
Het medisch advies mag bij het indienen van het naturalisatieverzoek niet ouder dan zes maanden zijn. De gemeente kan zonder nadere inhoudelijke controle afgaan op het medisch advies, en op het adviesblad naturalisatie bij ‘inburgering’ aantekenen dat ontheffing van het examen wordt geadviseerd. Mocht het advies niet conform het advies (model 2.27) of onvolledig zijn, dan adviseert de burgemeester de verzoeker een nieuw advies te krijgen. Wenst de verzoeker toch een verzoek om naturalisatie in te dienen, onder overlegging van een medisch advies dat onvolledig of onduidelijk is, dan wordt op het adviesblad naturalisatie bij inburgering ‘niet akkoord’ aangetekend.
Mocht er bij de IND twijfel bestaan over de echtheid van het medisch advies dan kan contact worden gezocht met de door DUO aangewezen medisch adviseur. De IND zal het advies aan de medisch adviseur toesturen, waarna de medisch adviseur de echtheid kan vaststellen. Als het advies niet echt blijkt, is de verzoeker niet ontheven van het inburgeringsexamen.
Mochten er vragen zijn ten aanzien van de inhoud van het afgegeven medisch advies, dan neemt de IND contact op met de medisch adviseur.
Het medisch advies is hoofdzakelijk bedoeld voor vreemdelingen op wie de Wet inburgering, zoals die luidde tot 1 januari 2022, nooit van toepassing is geweest, zoals kennismigranten, Europese burgers en Turkse burgers. Het medisch advies kan ook van toepassing zijn voor gewezen inburgeringsplichtigen die hebben voldaan aan de inburgeringsplicht, maar die ten behoeve van een naturalisatieverzoek nog (onderdelen van) het inburgeringsexamen dienen te behalen. Als bij deze vreemdelingen ter voorbereiding op hun naturalisatieverzoek sprake is van medische omstandigheden, waardoor zij binnen vijf jaar niet in staat zijn het inburgeringsexamen te behalen, dan geldt voor hen ook het uitgangspunt dat zij op basis van het medisch advies ontheven kunnen worden. Dit geldt ook voor personen waarvan de documenten genoemd onder 2 en 3 inmiddels ouder zijn dan de vereiste drie jaar. Aangezien hun medische situatie inmiddels ten positieve veranderd kan zijn, zullen zij met een nieuw medisch advies aan moeten tonen dat zij niet in staat zijn vanaf dat moment binnen vijf jaar het examen te behalen.
Voor meer informatie, zie www.ind.nl /Paginas/Inburgering-in-Nederland.aspx.
Ad 2 Beschikking DUO namens Minister SZW
Als de verzoeker inburgeringsplichtig is geweest, is het mogelijk dat hij door DUO is ontheven van de inburgeringsplicht wegens een psychische of lichamelijke belemmering dan wel verstandelijke handicap. Deze beschikking geeft ook ontheffing van de naturalisatietoets op voorwaarde dat deze op de dag van indiening van het naturalisatieverzoek niet ouder is dan drie jaar.
Zoals onder punt 2 beschreven bestaan er voor twee verschillende cohorten gewezen inburgeringsplichtigen twee verschillende wettelijke grondslagen van deze beschikking.
Ad 3 Een beschikking van het college van B&W
Als de verzoeker inburgeringsplichtig is geweest conform de Wet inburgering, zoals die luidde op 31 december 2012, is het mogelijk dat de verzoeker door het college van burgemeester en wethouders op medische gronden is ontheven van de inburgeringsplicht. Deze beschikking geeft ook ontheffing voor het inburgeringsexamen in het kader van de naturalisatieprocedure op voorwaarde dat deze op de dag van indiening van het naturalisatieverzoek niet ouder is dan drie jaar. Deze beschikking kan overigens dateren van na 31 december 2012, omdat inburgeringsplichtigen die vielen onder de Wet inburgering zoals deze luidde op 31 december 2012 nog na deze datum de tijd kregen om te voldoen aan de inburgeringsplicht.
§ 2.3.3. Ontheffing op grond van aantoonbaar geleverde inspanningen
Naast de ontheffing op grond van medische redenen kan er ook een ontheffing worden gegeven op grond van aantoonbaar geleverde inspanningen. Artikel 6 van de Regeling naturalisatietoets Nederland geeft hieraan uitwerking.
Deze ontheffing kan worden verleend in de volgende drie gevallen:
- 1.
De verzoeker overlegt op grond van artikel 4, aanhef en onder b, van het Besluit Naturalisatietoets een beschikking van DUO namens de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, waaruit blijkt dat hij op grond van artikel 6, tweede lid, van de Wet inburgering geen verplichting heeft tot het afleggen van de onderdelen van het inburgeringsexamen, bedoeld in artikel 7, tweede lid, onderdelen b en c, van de Wet inburgering. Deze beschikking is voldoende voor de vier taalvaardigheden en kennis van de Nederlandse samenleving. Omdat deze verzoeker volgens de Wet inburgering de verplichting van het participatieverklaringstraject heeft (gehad) zal hij moeten aantonen dat hij dat traject heeft gedaan. De verzoeker kan dit aantonen door een brief van DUO te overleggen, waarin staat dat de vreemdeling heeft voldaan aan zijn inburgeringsplicht, omdat DUO aan de vreemdeling ontheffing heeft verleend op grond van aantoonbaar geleverde inspanningen en hij om deze reden de inburgeringsexamens niet hoeft te behalen, en omdat de vreemdeling het participatieverklaringstraject heeft afgerond. Als de verzoeker niet kan aantonen dat hij het participatieverklaringstraject heeft afgerond, kan hij niet naturaliseren.
- 2.
De verzoeker overlegt een beschikking van DUO namens de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, waaruit blijkt dat hij op grond van artikel 6, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wet inburgering, zoals deze luidde op 30 september 2017, is ontheven van de inburgeringsplicht wegens aantoonbaar geleverde inspanningen. De verzoeker kan met deze beschikking naturaliseren.
- 3.
De verzoeker overlegt een advies van DUO, waaruit blijkt dat het voor hem ondanks aantoonbaar geleverde inspanningen redelijkerwijs niet kan worden verwacht dat hij het inburgeringsexamen met succes aflegt. De verzoeker hoeft de naturalisatietoets niet te behalen. Meer informatie, zie paragraaf 2.3.4 en paragraaf 2.3.5.
Tot 1 juli 2013 gold dat voor ontheffing op grond van aantoonbaar geleverde inspanningen het haalbaarheidsonderzoek bij het ROC Amsterdam moest worden afgelegd en de Toets Gesproken Nederlands (TGN) moest worden gehaald. De door het ROC Amsterdam in dit kader opgestelde adviezen konden tot vijf jaar na hun afgiftedatum nog worden ingediend in een naturalisatieverzoek. Voor meer informatie hierover zie de Handleiding RWN zoals deze gold tot 1 juli 2013.
Het advies van DUO als bedoeld onder 3. kan ook worden verkregen door de vreemdeling die inburgeringsplichtig is onder de Wet inburgering 2021, als de aantoonbaar geleverde inspanningen overeenkomen met het gestelde in artikel 6, vierde lid, RNT Nederland en paragraaf 2.3.4 bij de toelichting op artikel 8, eerste lid, aanhef en onder d) van de Handleiding RWN. Omdat de vreemdeling weliswaar inburgeringsplichtig is, maar artikel 4, negende lid, van de Regeling naturalisatietoets Nederland niet ziet op de Wi2021 hoeft hij niet het participatieverklaringstraject te hebben voltooid (zie ook paragraaf 2.2.3 van de toelichting op artikel 8, eerste lid, aanhef en onder d, RWN).
Let op! Een ontheffingsbeschikking van de inburgeringsplicht op grond van aantoonbaar geleverde inspanningen afgegeven door het college van B&W geeft niet automatisch recht op ontheffing van de naturalisatietoets.
Wel staat het de vreemdeling vrij om bij DUO een adviesaanvraag als hierboven bedoeld onder punt 3 in te dienen, waarbij de beschikking van B&W met onderliggende stukken (bijvoorbeeld bewijs van aantal gevolgde uren onderwijs, afgelegde examenpogingen, eerdere leerbaarheidstoets etc) kan worden ingezonden. DUO zal deze gegevens vervolgens meewegen in haar advies. De vreemdeling moet dit advies van DUO overleggen bij zijn verzoek om naturalisatie.
Bij twijfel over de echtheid van de beschikking of het advies van DUO, of bij twijfel of het participatieverklaringstraject is afgerond, kan DUO of het Informatiesysteem Inburgering (ISI) geraadpleegd worden.
§ 2.3.4. Toetscriteria aantoonbaar geleverde inspanningen
Artikel 6, vierde lid, Regeling naturalisatietoets Nederland geeft uitwerking aan de toetscriteria. DUO geeft in ieder geval, op verzoek van de betrokkene, een advies af aan de vreemdeling die:
- a.
ten minste driemaal heeft deelgenomen aan de niet behaalde onderdelen van de naturalisatietoets, waarvan ten hoogste twee van de examenpogingen de overeenkomstige onderdelen van het Staatsexamen Nederlands als tweede taal betreffen, en ten minste 600 uur bij een cursusinstelling met het Blik op Werk Keurmerk heeft deelgenomen aan:
- 1°
een inburgeringscursus;
- 2°
een combinatie van een alfabetiseringscursus en een inburgeringscursus, waarbij ten minste 200 uur besteed is aan de inburgeringscursus;
- 3°
een cursus Nederlands als tweede taal; of
- 4°
een combinatie van een inburgeringscursus en een cursus Nederlands als tweede taal;
- b.
ten minste 600 uur heeft deelgenomen aan een alfabetiseringscursus bij een cursusinstelling met het Blik op Werk Keurmerk en uit een door DUO afgenomen toets blijkt dat de betrokkene niet het leervermogen heeft om het inburgeringsexamen te halen; of
- c.
ten minste 600 uur heeft deelgenomen aan een combinatie van een alfabetiseringscursus en een inburgeringscursus, beide aan een cursusinstelling met het Blik op Werk Keurmerk, waarvan ten minste 300 uur besteed is aan de alfabetiseringscursus, en uit een door DUO afgenomen toets blijkt dat de betrokkene niet het leervermogen heeft om het inburgeringsexamen te halen.
Buiten de hierboven genoemde voorwaarden kan DUO in het kader van maatwerk een advies voor ontheffing afgeven op grond van artikel 6, vierde lid, Regeling naturalisatietoets Nederland, als er sprake is van een samenloop van aantoonbaar aanzienlijke inspanningen met zeer bijzondere persoonlijke omstandigheden. Daarbij moeten andere mogelijkheden tot ontheffing of andere maatwerkoplossingen (zoals de AGI-ontheffingen, medische ontheffingen) zijn uitgeput.
De vreemdeling zal zijn beroep hierop met documenten moeten onderbouwen, als hij van mening is dat hij alsnog ontheven wil worden van de naturalisatietoets. DUO neemt dit beroep mee in het advies aan de vreemdeling. Het moet de vreemdeling worden ontraden een naturalisatieverzoek in te dienen, als hij een negatief advies van DUO overlegt.
In verband met het uitbreiden van het inburgeringsexamen op 1 oktober 2017 met het participatieverklaringstraject is in de Regeling naturalisatietoets Nederland verduidelijkt dat de adviesprocedure bij DUO niet kan worden gevolgd door vreemdelingen die op grond van de Wet inburgering nog inburgeringsplichtig zijn voor het onderdeel genaamd het participatieverklaringstraject.
§ 2.3.5. Procedure advies ontheffing aantoonbaar geleverde inspanningen
Voor het aanvragen van een advies van DUO inzake ontheffing aantoonbaar geleverde inspanningen moet de betrokkene gebruik maken van het formulier dat te verkrijgen is via www.inburgeren.nl of www.ind.nl . Op het formulier kruist de betrokkene aan of hij een beroep doet op mogelijkheid a, b of c als genoemd in paragraaf 2.3.4. De betrokkene stuurt aan DUO de verklaring van de cursusinstelling(en) met het Blik op Werk Keurmerk, waaruit blijkt dat hij met voldoende inzet de onder ad a, ad b of ad c genoemde vereiste minimale uren heeft deelgenomen. Voor cursusinstellingen met het Blik op Werk Keurmerk: zie www.blikopwerk.nl/inburgeren .
De betrokkene hoeft de minimale uren cursus niet bij één en dezelfde cursusinstelling te hebben gevolgd.
DUO beoordeelt de aanvraag en stelt een advies op. Aan de beoordeling van de ontheffingsgrond bij DUO (het advies) zijn geen kosten verbonden.
Als de betrokkene in aanmerking wil komen voor mogelijkheid b of c, als genoemd in paragraaf 2.3.4, dan moet hij een door DUO afgenomen toets van het leervermogen afleggen. Voor het afleggen van de toets zijn kosten verbonden die de betrokkene zelf aan DUO moet betalen. De kosten voor deze toets bedragen € 150,– (artikel 6, vijfde lid, Regeling naturalisatietoets Nederland). Voor informatie over de toets van het leervermogen, zie www.inburgeren.nl .
Als de betrokkene naar het oordeel van DUO niet voldoet aan de toetscriteria, dan krijgt hij een negatief advies. De aangeleverde documenten worden door DUO tegelijkertijd met het advies aan de betrokkene teruggestuurd. Als de betrokkene een positief advies krijgt van DUO, dan moet hij dit advies overleggen bij de indiening van zijn naturalisatieverzoek.
§ 3. Opneming in de Nederlandse samenleving
§ 3.1. Inleiding
Naast het in zijn bezit hebben van een door de wet bepaalde mate van kennis van de Nederlandse taal, staatsinrichting en maatschappij dient de verzoeker die in aanmerking wil komen voor naturalisatie zich te hebben doen opnemen in de Nederlandse samenleving. Deze voorwaarde wordt onder andere getoetst aan de hand van een monogaam huwelijk.
§ 3.2. Polygamie
Over polygamie (of bigamie) kan worden opgemerkt dat er sprake is van opneming in de Nederlandse samenleving wanneer verzoeker zijn situatie in overeenstemming heeft gebracht met de in Nederland geldende rechtsbeginselen, waaronder dat van monogamie.
Het rechtsbeginsel van monogamie komt onder andere tot uiting in artikel 1:33 BW en artikel 1:69 BW. Deze artikelen bepalen respectievelijk dat een persoon slechts met één andere persoon kan zijn getrouwd en dat een polygaam huwelijk nietig kan worden verklaard. Het beginsel van monogamie komt ook tot uitdrukking in artikel 10:28 BW. Dit artikel verbiedt het voltrekken van een polygaam huwelijk in Nederland voor zowel Nederlanders als vreemdelingen.
De Nederlandse openbare orde verzet zich dan ook tegen het voortbestaan of het aangaan van een polygaam huwelijk van een vreemdeling op het moment waarop deze het Nederlanderschap heeft verkregen. Onder inburgering valt dus ook dat verzoeker slechts met één persoon door het huwelijk verbonden kan zijn.
Als een verzoeker zich niet wenst te conformeren aan de in Nederland geldende fundamentele rechtsbeginselen, is hij in wezen feitelijk niet voldoende ingeburgerd. Bovendien is zijn situatie dan niet in overeenstemming met de Nederlandse civielrechtelijke openbare (rechts)orde (zie bij artikel 6 en 9 RWN).
De vraag of een verzoeker monogaam is, doet zich het meest voor bij personen afkomstig uit islamitische landen die polygamie kennen, alsmede huwelijksontbinding door verstoting. Zie voor een overzicht van landen met een indicatie van de mogelijkheid van polygamie en verstoting: Bijlage 1 bij paragraaf 2.2 bij de toelichting op artikel 6, vierde lid, RWN.
Artikel 10:58 BW geeft onder meer aan dat een in het buitenland uitgesproken verstoting in Nederland slechts dan als een rechtsgeldige ontbinding van het huwelijk wordt aangemerkt, eerst dan naar Nederlands recht kan worden erkend, als de verstoting onherroepelijk is en de vrouw hiermee (uitdrukkelijk of stilzwijgend) heeft ingestemd of zich erbij heeft neergelegd, door middel van bijvoorbeeld een bewijs van verstotingshandeling (waaruit de instemming van de vrouw kan worden afgeleid), een bewijs van instemming of berusting, een bewijs dat de ex-echtgenote is hertrouwd of een huwelijksakte van de man betreffende een huwelijk gesloten ten overstaan van de ambtenaar van de burgerlijke stand in Nederland. Als bewijs dat een polygaam huwelijk niet meer in stand is, dient uiteraard ook de overlijdensakte van de verstoten vrouw. Verstotingen van vóór de inwerkingtreding van de artikelen 10:27 tot en met 10:53 BW worden analoog behandeld.
Als de verzoeker de nationaliteit bezit van een land waar polygamie mogelijk is, zal de burgemeester aan de hand van de gegevens in de BRP nagaan of er sprake is (geweest) van eerdere huwelijken. Als uit de BRP blijkt dat sprake is (geweest) van eerdere huwelijken zal moeten worden onderzocht of de ontbinding van het huwelijk naar Nederlands recht kan worden erkend. Het ligt op de weg van de verzoeker om aan de hand van documenten aan te tonen dat een eerdere echtgenoot heeft ingestemd met de verstoting. Zo is de omstandigheid dat de verstoting lang geleden heeft plaatsgevonden geen reden om aan te nemen dat de vrouw stilzwijgend heeft ingestemd met de verstoting. De burgemeester zal bij de indiening van het verzoek aan een verzoeker als hier bedoeld vragen of er nog sprake is van eerdere huwelijken die niet in de BRP zijn opgenomen (zie model 2.1 HRWN). Als dat het geval is, moet aan de hand van de door de verzoeker overgelegde documenten worden onderzocht of dat huwelijk is ontbonden op een naar Nederlands recht erkende wijze.
§ 3.3. Beoordeling buitenlandse verstotingsakten
Bij de behandeling van een verzoek om naturalisatie kunnen moeilijkheden worden ondervonden die vaak verband houden met de beoordeling door ambtenaren van de BRP van buitenlandse verstotingsakten. Het blijkt namelijk dat bij de inschrijving in de toenmalige GBA (de voorganger van de BRP) van eenzijdige verstotingen van vóór 10 april 1981 (inwerkingtreding van de tot 1 januari 2012 geldende WCE) veelal is nagelaten na te gaan of de vrouw met de verstoting heeft ingestemd dan wel zich daarbij heeft neergelegd. De omstandigheid dat een verstoting van vóór 10 april 1981 in de BRP staat ingeschreven als ontbinding van een huwelijk levert dan ook geen bewijs op dat de verstoting rechtsgeldig tot stand is gekomen. Dit kan tot gevolg hebben dat de ongeldigheid van een verstoting jaren na inschrijving alsnog aan de betrokken persoon wordt tegengeworpen. Het kan dan voor hem moeilijk zijn na zo lange tijd nog een bewijs van de berusting van de vrouw te verkrijgen.
Om een adequate afhandeling van verzoeken tot naturalisatie te bevorderen, moeten de ambtenaren van de BRP steeds de geldigheid van een eenzijdige verstoting aan de hand van de door het IPR gestelde criteria toetsen. Daartoe worden hier enige richtlijnen gegeven.
Richtlijnen voor de beoordeling van de geldigheid volgens artikel 10:58 BW van een eenzijdige verstoting
Een ontbinding van het huwelijk die uitsluitend door een eenzijdige verklaring van één van de echtgenoten tot stand is gekomen wordt in Nederland erkend als:
- 1.
er conform het nationale recht van één van de echtgenoten, een verstotingsakte is opgemaakt in het land van herkomst of een ander land dat de verstoting kent. De verstotingsakte mag niet zijn opgemaakt door het consulaat van het land van herkomst in Nederland. Is dit het geval, dan is geen geldige verstoting tot stand gekomen. Verklaart het consulaat dat een akte in het land van herkomst is opgemaakt, dan is dit onvoldoende bewijs; én
- 2.
de ontbinding ter plaatse waar zij geschiedde rechtsgevolgen heeft; met andere woorden de verstoting moet onherroepelijk zijn, hetgeen moet zijn aangetoond met stukken van – bijvoorbeeld – een rechtbank (Marokko); én
- 3.
de andere echtgenoot uitdrukkelijk of stilzwijgend heeft ingestemd met de verstoting of zich erbij heeft neergelegd. Dit blijkt slechts in incidentele gevallen uit de verstotingsakte.
De instemming of berusting van de vrouw kan wel worden afgeleid uit onder meer de volgende omstandigheden:
- •
de vrouw heeft zelf om inschrijving van de verstotingsakte in de BRP gevraagd, of zij heeft verzocht om op haar Nederlandse huwelijksakte een latere vermelding betreffende de huwelijksontbinding te plaatsen;
- •
de vrouw is blijkens een huwelijksakte -of een ander officieel document -hertrouwd (Let op! Een islamitische vrouw mag zelf geen polygaam huwelijk aangaan);
- •
uit de vrouw zijn na de verstoting natuurlijke kinderen geboren, hetgeen blijkt uit het feit dat deze kinderen in de buitenlandse geboorteakte onder haar naam, althans niet onder de naam van de gewezen echtgenoot, staan vermeld;
- •
de man heeft een document overgelegd, waaruit blijkt dat de vrouw instemt met de verstoting. Het enkele feit dat de vrouw aanwezig was bij de verstoting of homologatie dan wel daarbij was opgeroepen, is onvoldoende reden om haar instemming aan te nemen. De handtekening van de vrouw moet zijn gelegaliseerd door een autoriteit van het land waar de vrouw de verklaring heeft afgelegd (eventueel kan – ter vergelijking met de handtekening op de verklaring van instemming – een kopie van de handtekening van de vrouw in haar paspoort worden meegestuurd). Een verklaring van de vrouw dat zij op de hoogte is van de verstoting is in dit verband overigens onvoldoende;
- •
de man is hertrouwd ten overstaan van een Nederlandse ambtenaar van de burgerlijke stand. In dit geval wordt ervan uitgegaan dat die ambtenaar de verstoting op geldige grond heeft erkend;
- •
de verstotingsakte vermeldt dat de vrouw om verstoting heeft verzocht én voor die verstoting is een vergoeding (‘khul’) aan de man toegezegd. Die vergoeding kan bijvoorbeeld blijken uit de omstandigheid dat zij afstand heeft gedaan van bepaalde rechten die zij gewoonlijk na de verstoting heeft, zoals het recht op betaling van het restant van de bruidsgift (‘mahr’ of ‘sadaq’ geheten), het recht op alimentatie, zij kan de feitelijke zorg voor de kinderen aan de man hebben overgedragen, zij kan ook verplichtingen op zich hebben genomen, zoals de betaling van het onderhoud van de kinderen. In geval van een ‘khul’ is de verstoting steeds onherroepelijk. In vertalingen wordt de verstoting (‘talaq’) soms ten onrechte vertaald met ‘echtscheiding’ of ‘divorce’. Of er sprake is van een rechterlijke ontbinding van het huwelijk zal uit de inhoud van de akte, maar niet uit het enkele woord ‘echtscheiding’ of ‘divorce’ moeten blijken;
- •
de verstotingsakte vermeldt dat de vrouw, optredend als vertegenwoordiger van de man, zichzelf verstoot.
De hierboven gegeven criteria zijn uiteraard vatbaar voor rechterlijke toetsing. De hierboven genoemde lijst van omstandigheden, waaruit de instemming of de berusting blijkt, is niet limitatief. Er kunnen andere feitelijke omstandigheden zijn die er mede op wijzen dat de vrouw zich bij de verstoting heeft neergelegd.
Met betrekking tot de in deze paragraaf genoemde buitenlandse documenten geldt ook hier dat deze pas na legalisatie of voorzien van een apostille in het Nederlands rechtsverkeer kunnen worden gebruikt en geaccepteerd (zie toelichting op artikel 7 RWN, paragraaf 3.5.4).
§ 3.4. Weigering tot opneming in de Nederlandse samenleving
Inburgering veronderstelt in algemene zin een zekere aanvaarding van de Nederlandse samenleving.
Inburgering wordt met name getoetst aan de hand van de naturalisatietoets en het vereiste van een monogaam huwelijk. Als verzoeker aan deze voorwaarden voldoet, wordt in beginsel aangenomen dat hij de Nederlandse rechtsorde in algemene zin heeft aanvaard.
Echter, indien duidelijk blijkt dat verzoeker zich buiten deze vereisten om opzettelijk afzijdig houdt van -of afzet tegen -alles wat Nederlands is of op Nederland betrekking heeft, of bijvoorbeeld weigert zijn kinderen naar school te laten gaan, zal hij niet kunnen worden beschouwd als te zijn opgenomen in de Nederlandse samenleving en zal zijn verzoek om naturalisatie worden afgewezen. Gedacht wordt hier bijvoorbeeld ook aan het doen van uitlatingen die zich richten tegen de democratische rechtsorde of oproepen tot feitelijk handelen in strijd met de geldende wet- en regelgeving, of die een gevaar opleveren voor de goede betrekkingen van Nederland met andere mogendheden. Er moeten in het geval van weigering tot opneming dus omstandigheden zijn die blijk geven van onvoldoende inburgering van contra-indicaties als het ware.
Ad artikel 8, eerste lid en onder e
Voor verlening van het Nederlanderschap overeenkomstig artikel 7 komt slechts in aanmerking de verzoeker die verklaart bereid te zijn bij de verkrijging van het Nederlanderschap een verklaring van verbondenheid af te leggen. Het besluit tot verlening wordt niet bekend gemaakt dan nadat de verklaring daadwerkelijk is afgelegd.
1. Algemeen
Met ingang van 1 maart 2009 is de verklaring van verbondenheid een nieuwe voorwaarde voor verkrijging van het Nederlanderschap door naturalisatie en een verplicht onderdeel van de naturalisatieceremonie. Niet alleen is het ondertekenen van de bereidverklaring bij de indiening van het verzoek om naturalisatie een vereiste voor het verkrijgen van het Nederlanderschap, maar ook het daadwerkelijk afleggen van deze verklaring. De eis om een bereidverklaring te ondertekenen en vervolgens de verklaring van verbondenheid af te leggen, geldt alleen als het verzoek om naturalisatie op of ná 1 maart 2009 wordt ingediend. Het Nederlanderschap wordt niet verkregen indien de verklaring van verbondenheid niet wordt afgelegd.1.
2. Verzoekers die de bereidverklaring en de verklaring van verbondenheid moeten afleggen (zie tevens de toelichting bij artikel 7 RWN onder paragraaf 3.4.1 Bereidverklaring afleggen verklaring van verbondenheid)
De verplichting tot bereidverklaring en het afleggen van de verklaring van verbondenheid rust op de meerderjarige naturalisandus. Daarnaast geldt de verplichting tot bereidverklaring en het afleggen van de verklaring van verbondenheid ook voor de minderjarige naturalisandus die op het tijdstip waarop het verzoek om naturalisatie, op grond van artikel 11, derde of vierde lid, RWN wordt ingediend zestien jaar of ouder is.
3. Ondertekenen bereidverklaring (model 2.30) (zie tevens de toelichting bij artikel 7 RWN onder paragraaf 3.4.1 Bereidverklaring afleggen verklaring van verbondenheid)
Vanaf 1 maart 2009 moet zowel de meerderjarige naturalisandus als de minderjarige naturalisandus die op het tijdstip waarop het verzoek om naturalisatie, op grond van artikel 11, vierde lid, RWN wordt ingediend zestien jaar of ouder is, zich bij de indiening van het verzoek om naturalisatie bereid verklaren de verklaring van verbondenheid af te leggen bij de bekendmaking van het naturalisatiebesluit.
Betrokkene verklaart bereid te zijn de verklaring van verbondenheid af te leggen, door het ondertekenen van de ‘Bereidverklaring afleggen verklaring van verbondenheid’ (model 2.30). De verklaring van verbondenheid legt hij vervolgens in persoon, in beginsel op een naturalisatieceremonie, doorgaans mondeling af voordat het uittreksel van het naturalisatiebesluit aan hem wordt uitgereikt (zie tevens paragraaf 3.13.3 Afleggen verklaring van verbondenheid).
Van de verplichting van het ondertekenen van de bereidverklaring en het vervolgens afleggen van de verklaring van verbondenheid kan geen vrijstelling worden gegeven, tenzij het afleggen van de verklaring van verbondenheid redelijkerwijs niet gevraagd kan worden (zie daarvoor toelichting bij artikel 60b, vijfde lid en zesde lid, BVVN). Er zijn omstandigheden denkbaar waarin het voor de verzoeker niet mogelijk is om de bereidverklaring in te vullen en te ondertekenen. Zo is het bijvoorbeeld mogelijk dat de verzoeker wel bereid is de verklaring van verbondenheid af te leggen, maar vanwege zijn fysieke of psychische toestand model 2.30 niet zelf kan invullen of dat bij het indienen van zijn verzoek om naturalisatie duidelijk is dat de verzoeker niet in staat zal zijn de verklaring van verbondenheid mondeling af te leggen. Zie de toelichting in paragraaf 3.4.1Bereidverklaring afleggen verklaring van verbondenheid (model 2.30) in artikel 7 RWN hoe met deze uitzonderingssituaties moet worden omgegaan.
4. Afleggen verklaring van verbondenheid
(zie tevens de toelichting bij artikel 7 RWN onder paragraaf 3.13.3 Afleggen verklaring van verbondenheid)
Uitgangspunt is dat de verklaring van verbondenheid in persoon wordt afgelegd tijdens de naturalisatieceremonie waarbij de bevestiging tot verkrijging van het Nederlanderschap wordt uitgereikt. De verklaring van verbondenheid wordt in het Nederlands en doorgaans mondeling afgelegd.
Uitzonderingen (zie tevens paragraaf 3.13.4.2 Uitzondering (mondeling) afleggen verklaring van verbondenheid)
Voor een enkele verzoeker kan echter een uitzondering gemaakt worden. Indien van de verzoeker door omstandigheden redelijkerwijs niet verlangd kan worden dat hij de verklaring van verbondenheid mondeling uitspreekt tegenover de bevoegde autoriteit, wordt een schriftelijke verklaring van verbondenheid ondertekend. De beoordeling of sprake is van de hier bedoelde omstandigheden, ligt bij de burgemeester2. en wordt gestaafd door ten minste één door of namens de verzoeker overgelegde bewijsstuk(ken).
Daarnaast zijn omstandigheden denkbaar waarbij de verzoeker vanwege zijn fysieke of psychische toestand in het geheel niet in staat is om de verklaring van verbondenheid af te leggen. Dan wordt de verklaring van verbondenheid niet afgelegd. Het zal hier zeer uitzonderlijke gevallen betreffen. De onmogelijkheid tot het afleggen van de verklaring van verbondenheid, wordt beoordeelt door de Minister van Justitie.3.
5. Niet uitreiken bij niet verschijnen of weigering afleggen verklaring van verbondenheid (zie tevens artikel 60b, derde lid, BVVN en de toelichting bij artikel 7 RWN onder paragraaf 3.13.3 Afleggen verklaring van verbondenheid)
Wordt de toezegging een verklaring van verbondenheid af te leggen niet nagekomen en er is geen ontheffing van het mondeling of schriftelijk afleggen verleend, dan wordt het uittreksel van het naturalisatiebesluit niet uitgereikt en het Nederlanderschap niet verkregen. Immers, pas door de bekendmaking kan iemand Nederlander worden door naturalisatie.
8-2. Toelichting ad artikel 8, tweede lid
Het eerste lid, onder c, geldt niet met betrekking tot de verzoeker die hetzij te eniger tijd het Nederlanderschap of de staat van Nederlands onderdaan-niet-Nederlander heeft bezeten, hetzij sedert tenminste drie jaren de echtgenoot is van en samenwoont met een Nederlander, hetzij tijdens zijn meerderjarigheid in Nederland, Aruba, Curaçao of Sint Maarten is geadopteerd door ouders van wie in elk geval één het Nederlanderschap bezit.
§ 1. Algemeen
Op grond van dit artikellid geldt géén termijn van toelating en hoofdverblijf indien de verzoeker:
- 1.
te eniger tijd Nederlander of Nederlands onderdaan-niet-Nederlander is geweest. Tenzij de verzoeker de Nederlandse nationaliteit heeft verloren op grond van artikel 14, eerste lid, RWN;
- 2.
ten minste drie jaar onmiddellijk voorafgaand aan de indiening van het verzoek onafgebroken is gehuwd én gedurende die drie jaren onafgebroken heeft samengewoond met een en dezelfde Nederlander. Op het moment van de indiening van het verzoek dient de echtgenoot van de verzoeker in het bezit te zijn van de Nederlandse nationaliteit. Het huwelijk en de samenwoning dienen voort te duren op het moment van de beslissing op het verzoek;
- 3.
als meerderjarige binnen het Koninkrijk is geadopteerd door ouders, van wie ten tijde van de adoptie in elk geval één Nederlander was.
Echter, indien de verzoeker hoofdverblijf heeft in het land waarvan hij onderdaan is, wordt het verzoek om naturalisatie afgewezen (zie de toelichting bij artikel 9, eerste lid, aanhef en onder c, RWN).
Hieronder worden de eerste en tweede categorie nader toegelicht.
§ 1.1. Oud-Nederlanders en voormalig Nederlands onderdanen-niet-Nederlander
Hierbij kan worden gedacht aan bijvoorbeeld:
- —
personen die het Nederlanderschap hebben verloren op grond van hoofdstuk 5 RWN of op grond van artikel 7 WNI;
- —
vrouwen die door of in verband met hun huwelijk de Nederlandse nationaliteit hebben verloren en niet binnen een jaar na de ontbinding van dit huwelijk de optie ex artikel 28 RWN hebben uitgebracht;
- —
personen die zich zonder Koninklijk verlof hebben begeven in vreemde krijgs- of staatsdienst (artikel 7, aanhef en onder 4°, WNI (zoals gewijzigd bij verschillende wetten) en op wie de Wet van 2 juli 1986, tot aanpassing van enige wetten aan de Rijkswet op het Nederlanderschap, artikel 5 (Stb. 1986, 373) niet wordt toegepast;
- —
personen die de Nederlandse nationaliteit hebben verloren, omdat zij meer dan tien achtereenvolgende jaren buiten het Koninkrijk woonplaats hebben en voor het verstrijken van die termijn voor 1 januari 1985 hebben verzuimd aan de Nederlandse autoriteiten mee te delen dat zij Nederlander willen blijven (artikel 7, aanhef en onder 5°, WNI);
- —
personen die op grond van de toescheidingsovereenkomst met Indonesië (TOI) respectievelijk Suriname (TOS) de nationaliteit van dat land hebben verkregen.
N.B. Een persoon van wie het Nederlanderschap is ingetrokken op grond van artikel 14, eerste lid, RWN komt niet in aanmerking voor versnelde naturalisatie met toepassing van het onderhavige artikellid (en evenmin voor optie krachtens artikel 6, eerste lid, aanhef en onder f, RWN). Immers, artikel II, tweede lid, RRWN bepaalt dat een persoon van wie het Nederlanderschap is ingetrokken, geacht wordt het Nederlanderschap niet te hebben bezeten. Hij kan daarom géén aanspraak maken op de rechten die de RWN in het algemeen verbindt aan de status van oud-Nederlander. Zie ook de toelichting bij artikel 14, eerste lid, RWN en artikel II, RRWN.
§ 1.2. Drie jaar onafgebroken huwelijk (geregistreerd partnerschap) en samenwoning met een Nederlander
Als de verzoeker in de afgelopen drie jaar onafgebroken is getrouwd met een Nederlander of in geval van drie jaar geregistreerd partnerschap (vergelijk artikel 1, tweede lid, RWN) én beide partners tijdens deze periode drie jaar onafgebroken samenwonen, geldt géén termijn van toelating en hoofdverblijf. Het huwelijk en de samenwoning mogen gedurende deze periode van drie jaar niet onderbroken zijn geweest, aangezien een onderbreking afbreuk doet aan de bij een huwelijk met een Nederlander veronderstelde versnelde inburgering. Deze onderbreking wordt niet tegengeworpen als deze is ontstaan door het overlijden van de echtgeno(o)t(e) tussen de datum van het verzoek om naturalisatie en de datum van de beslissing op het naturalisatieverzoek. Op het moment van de indiening van het verzoek moet de echtgenoot van de verzoeker in het bezit zijn van de Nederlandse nationaliteit. Niet vereist is dat de Nederlandse echtgenoot van de verzoeker al drie jaar het Nederlanderschap bezit. Het is dus niet zo dat pas drie jaren na de naturalisatie van de één, de ander een verzoek mag indienen.
Een periode van ongetrouwd samenwonen binnen het Koninkrijk, onmiddellijk voorafgaand aan het huwelijk, mag worden meegerekend voor de toepassing van het onderhavige artikellid. Echter, een periode waarin de verzoeker buiten het Koninkrijk ongetrouwd heeft samengewoond met een Nederlander, telt niet mee.
De samenwoning binnen het Koninkrijk kan worden aangetoond door inschrijving op eenzelfde adres in de BRP, PIVA of basisadministratie. Als de samenwoning niet afdoende blijkt uit de BRP, PIVA of basisadministratie, moet de verzoeker de samenwoning bewijzen door middel van andere bewijsstukken. Samenwoning tijdens het huwelijk buiten het Koninkrijk kan in sommige gevallen worden aangetoond met een bewijs van inschrijving in de bevolkingsadministratie van het land van samenwoning. Overigens heeft niet ieder land een gemeentelijke of centrale bevolkingsadministratie. In die gevallen zal de verzoeker met andere bewijsstukken moeten aantonen dat sprake is geweest van onafgebroken samenwoning met de Nederlandse echtgenoot.
Voorbeeld 1
A is geboren in 1953 in Suriname als zoon van Nederlandse ouders. Op 25 november 1975 heeft A de Nederlandse nationaliteit verloren op grond van de toescheidingsovereenkomst tussen Nederland en Suriname (TOS). A kan als oud-Nederlander onmiddellijk na vestiging in Nederland een verzoek om naturalisatie indienen bij de burgemeester van zijn woonplaats. Hij hoeft voorafgaand aan de indiening van zijn verzoek geen toelating en hoofdverblijf in Nederland te hebben gehad. Uiteraard dient hij wel aan alle overige voorwaarden voor naturalisatie te voldoen om in aanmerking te komen voor verlening van het Nederlanderschap. Zodra A een jaar toelating voor onbepaalde tijd en hoofdverblijf in Nederland heeft gehad, kan hij er overigens ook voor kiezen om een optieverklaring af te leggen. Zie hiervoor artikel 6, eerste lid, aanhef en onder f, RWN.
Voorbeeld 2
B heeft de Spaanse nationaliteit en woont met haar Nederlandse echtgenoot in Spanje. Na drie jaar huwelijk vestigt B zich met haar echtgenoot in Nederland en schrijven beiden zich in op hetzelfde adres in de gemeente Arnhem. Mits B kan aantonen dat zij gedurende haar huwelijk ten minste drie jaren in Spanje heeft samengewoond met haar Nederlandse echtgenoot, kan zij onmiddellijk na vestiging in Nederland een verzoek om naturalisatie indienen. Zij hoeft voorafgaand aan de indiening van haar verzoek geen toelating en hoofdverblijf in Nederland te hebben gehad. Uiteraard moet B wel aan alle overige voorwaarden voor naturalisatie voldoen om in aanmerking te komen voor verlening van het Nederlanderschap.
8-3. Toelichting ad artikel 8, derde lid
De termijn bedoeld in het eerste lid, onder c, wordt op twee jaren gesteld voor degene die in totaal ten minste tien jaren in het Europese deel van Nederland, Aruba, Curaçao, Sint Maarten of de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba toelating en hoofdverblijf heeft gehad.
Op grond van deze bepaling geldt een — verkorte — termijn van twee jaar toelating en hoofdverblijf als de verzoeker in totaal ten minste tien jaar toelating en hoofdverblijf binnen het Koninkrijk heeft gehad maar zijn hoofdverblijf in het Koninkrijk heeft onderbroken doordat hij in een ander land woonde of geen aaneengesloten periode van toelating heeft gehad in de periode dat hij hoofdverblijf in het Koninkrijk had. De duur van de onderbreking van de toelating dan wel het hoofdverblijf is niet relevant. De onafgebroken termijn van twee jaren toelating en hoofdverblijf binnen het Koninkrijk dient onmiddellijk vooraf te gaan aan de indiening van het verzoek. Vervolgens dienen de toelating en het hoofdverblijf onafgebroken voort te duren tot aan het moment waarop op het verzoek wordt beslist.
Of sprake is van twee jaren onafgebroken toelating en hoofdverblijf kan in de meeste gevallen worden afgeleid uit het verblijfsdocument en de BRP. Als deze gegevens onvoldoende uitsluitsel bieden, kan de burgemeester aan de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) een bericht omtrent toelating vragen. Voor de beoordeling van de vraag of de verzoeker in totaal ten minste tien jaar toelating en hoofdverblijf binnen het Koninkrijk heeft gehad kan — zo nodig — eveneens een bericht omtrent toelating worden gevraagd. 46[104] Zie voor uitleg van de begrippen ‘toelating’ en ‘hoofdverblijf’ de toelichting bij artikel 1, eerste lid, aanhef en onder g en h, RWN.
Ook voor artikel 8, derde lid geldt het overgangsrecht (zie de paragraaf ‘Overgangsrecht’) in de toelichting onder artikel 7. Het overgangsrecht is ook beschreven in de toelichting onder artikel VII, tweede lidRRWN.
Voorbeeld 1
C is twintig jaar en bezit de Turkse nationaliteit. Van zijn vijfde tot zijn twaalfde jaar woonde hij in Nederland bij zijn ouders. Zijn moeder was in die tijd aaneengesloten in het bezit van een verblijfsvergunning bij zijn vader. Deze verblijfsvergunning had mede betrekking op C.
Van zijn twaalfde tot zijn zeventiende woonde C met zijn moeder in Turkije. Sinds zijn zeventiende woont hij weer in Nederland. Gedurende een jaar was hij in het bezit van een vergunning tot verblijf bij vader. Aansluitend was hij een jaar in het bezit van een vergunning tot verblijf zonder beperking. Aan het eind van dat jaar vergat hij om zijn verblijfsvergunning tijdig te verlengen. Drie maanden na het verstrijken van de geldigheidsduur werd hij alsnog in het bezit gesteld van een verblijfsvergunning, met een geldigheidsduur van een jaar. Deze vergunning werd echter niet met terugwerkende kracht verleend.
C heeft in totaal zeven jaar + twee jaar + drie maanden + een jaar = tien jaar en drie maanden hoofdverblijf in Nederland gehad. Van deze periode heeft hij zeven jaar + twee jaar + een jaar = tien jaar toelating in Nederland gehad. C kan, als hij aansluitend nog een jaar in Nederland hoofdverblijf heeft en hij zijn verblijfsvergunning tijdig laat verlengen, een verzoek om naturalisatie indienen. Hij heeft dan immers in totaal meer dan tien jaar toelating en hoofdverblijf in Nederland, waarvan twee jaar toelating en hoofdverblijf direct voorafgaand aan het verzoek om naturalisatie. Of het verzoek van C wordt ingewilligd, hangt uiteraard ook af van de vraag of hij voldoet aan de overige voorwaarden voor verlening van het Nederlanderschap.
Voorbeeld 2
D is van Marokkaanse nationaliteit. Hij woont en werkt in totaal al vijftien jaar in Nederland, maar hij heeft pas sinds twee jaar een verblijfsvergunning. D komt dus niet in aanmerking voor de verkorte termijn van twee jaar toelating en hoofdverblijf. Weliswaar heeft hij in totaal meer dan tien jaar hoofdverblijf in Nederland, maar hij heeft in totaal nog geen tien jaar toelating in Nederland. Als D zijn hoofdverblijf in Nederland houdt en zijn verblijfsvergunning steeds tijdig laat verlengen, kan hij over drie jaar een verzoek om naturalisatie indienen. Hij heeft dan direct voorafgaand aan het verzoek om naturalisatie vijf jaar toelating en hoofdverblijf in Nederland. Of het verzoek van D dan wordt ingewilligd, hangt uiteraard ook af van de vraag of D dan voldoet aan de overige voorwaarden voor verlening van het Nederlanderschap.
8-4. Toelichting ad artikel 8, vierde lid
De termijn bedoeld in het eerste lid, onder c, wordt op drie jaren gesteld voor de verzoeker die hetzij ongehuwd tenminste drie jaren onafgebroken met een ongehuwde Nederlander in een duurzame relatie anders dan het huwelijk samenleeft, hetzij staatloos is, tenzij het Nederlanderschap eerder is ingetrokken op grond van artikel 14, eerste lid.
§ 1. Algemeen
Op grond van deze bepaling geldt een – verkorte – termijn van drie jaar toelating en hoofdverblijf binnen het Koninkrijk als de verzoeker voorafgaand aan de indiening van het verzoek ten minste drie jaar onafgebroken ongetrouwd samenwoont binnen het Koninkrijk met een en dezelfde ongetrouwde Nederlandse partner. De toelating en de samenwoning met die ongetrouwde Nederlandse partner moeten op het moment van de beslissing op het verzoek voort duren. De samenwoning binnen het Koninkrijk kan worden aangetoond door inschrijving op een zelfde adres in de BRP, PIVA of basisadministratie. Een periode van samenwoning buiten het Koninkrijk telt niet mee.
De (niet-Nederlandse) ongetrouwde partner van een ongetrouwde en tot Nederlander genaturaliseerde vreemdeling komt in aanmerking voor toepassing van dit artikellid, mits onmiddellijk voorafgaand aan de indiening van het verzoek en sinds deze relatie sprake is van ten minste drie jaar onafgebroken samenwoning binnen het Koninkrijk.
Op het moment van de indiening van het verzoek dient de partner van de verzoeker in het bezit te zijn van de Nederlandse nationaliteit. Niet vereist is dat de Nederlandse partner reeds drie jaar het Nederlanderschap bezit. Het is dus niet zo dat pas drie jaren na de naturalisatie van de één, de ander een verzoek kan indienen.
Voor artikel 8, vierde lid geldt het overgangsrecht (zie de paragraaf ‘Overgangsrecht’) in de toelichting onder artikel 7.
Als het Nederlanderschap eerder is ingetrokken op grond van artikel 14, eerste lid, RWN, dan geldt de verkorte termijn van drie jaar niet. Dit geldt voor zaken van personen die vanaf 1 oktober 2023 een naturalisatieverzoek hebben ingediend. Als een naturalisatieverzoek, bezwaarschrift of beroepschrift is ingediend voor 1 oktober 2023 dan geldt nog het oude artikel 8 lid 4 RWN en is dus de verkorte termijn nog van toepassing.
§ 2. Geprivilegieerden
Verblijf in het verleden in Nederland als geprivilegieerde vreemdeling, werkzaam bij een internationale organisatie, geldt onder specifieke voorwaarden als toelating in hierboven bedoelde zin.
De periode dat de vreemdeling op basis van een geprivilegieerde status in Nederland heeft verbleven, en derhalve ingeschreven heeft gestaan in het daarvoor bestemde register bij het Ministerie van Buitenlandse Zaken, geldt in het kader van een naturalisatieverzoek als toelating in de zin van de RWN, mits deze periode onmiddellijk voorafging aan de toelating in het kader van de Vreemdelingenwet. Deze (onafgebroken) periode mag derhalve worden meegeteld voor de vereiste termijn van drie jaren toelating in het kader van naturalisatie.
Het verblijf als geprivilegieerde moet worden aangetoond door middel van het overleggen van een originele verklaring van het Ministerie van Buitenlandse Zaken. Ingeval van contra-indicatie dat het verblijf als geprivilegieerde, ondanks de verklaring van het Ministerie van Buitenlandse Zaken, niet onafgebroken is geweest, kan contact worden opgenomen met het Ministerie van Buitenlandse Zaken.
§ 3. Staatloosheid
Eveneens geldt een – verkorte – termijn van drie jaar toelating en hoofdverblijf voor de verzoeker van wie de staatloosheid is vastgesteld. Zie voor uitleg van het begrip ‘staatloze’ de toelichting bij artikel 1, eerste lid, aanhef en onder f, RWN.
Voorbeeld
De Fransman E woont in Frankrijk tien jaar ongetrouwd samen met een Nederlander. Beiden vestigen zich vervolgens in Nederland. Na enkele dagen wordt E in het bezit gesteld van een verblijfsvergunning voor verblijf bij Nederlandse partner. Na anderhalf jaar gaan beiden in Nederland een geregistreerd partnerschap aan. E kan, na nog eens anderhalf jaar onafgebroken samenwonen met zijn Nederlandse partner en mits hij gedurende die periode onafgebroken in het bezit blijft van een geldige verblijfsvergunning, een verzoek om naturalisatie indienen. Hij voldoet dan aan de verkorte termijn van drie jaar toelating en hoofdverblijf. De termijn van anderhalf jaar ongetrouwd samenwonen in Nederland en de termijn van anderhalf jaar samenwonen in geregistreerd partnerschap (dat op grond van artikel 1, tweede lid, RWN is gelijkgesteld met een huwelijk) in Nederland, mogen bij elkaar worden opgeteld. De termijn van tien jaar ongetrouwd samenwonen in het buitenland telt niet mee. Of het verzoek van E wordt ingewilligd hangt uiteraard ook af van de vraag of hij voldoet aan de overige voorwaarden voor verlening van het Nederlanderschap.
Als het Nederlanderschap van E eerder ingetrokken is op grond van artikel 14, eerste lid, RWN, dan geldt de verkorte termijn van artikel 8, vierde lid, RWN niet.
8-5 Toelichting ad artikel 8, vijfde lid
De termijn bedoeld in het eerste lid, onder c, wordt eveneens op drie jaren gesteld voor de verzoeker die door erkenning of wettiging zonder erkenning het kind van een Nederlander is geworden. Voor de verzoeker die tijdens zijn minderjarigheid is erkend of gewettigd wordt de termijn van drie jaren verminderd met de onafgebroken periode gedurende welke hij onmiddellijk voorafgaande aan zijn meerderjarigheid na de erkenning of wettiging zonder erkenning, verzorging en opvoeding heeft genoten van de Nederlander door wie hij is erkend of wiens kind hij door wettiging zonder erkenning is geworden.
Op grond van deze bepaling geldt een — verkorte — termijn van drie jaar toelating en hoofdverblijf voorafgaand aan het verzoek, als de verzoeker door erkenning of wettiging zonder erkenning het kind van een Nederlander is geworden. De toelating en het hoofdverblijf dienen op het moment van de beslissing op het verzoek voort te duren. Of sprake is van drie jaren onafgebroken toelating en hoofdverblijf kan in de meeste gevallen worden afgeleid uit het verblijfsdocument en de BRP. Als deze gegevens onvoldoende uitsluitsel bieden, kan de burgemeester aan de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) een bericht omtrent toelating vragen. Zie voor uitleg van de begrippen ‘toelating’ en ‘hoofdverblijf’ de toelichting bij artikel 1, eerste lid, aanhef en onder g en h, RWN.
De erkenning of wettiging kan plaats hebben gevonden tijdens de meer- of minderjarigheid van het kind. Voor de meerderjarige verzoeker die tijdens zijn minderjarigheid is erkend of gewettigd, mag de onafgebroken periode dat hij door zijn juridische vader is verzorgd en opgevoed na de erkenning of wettiging worden afgetrokken van de termijn van drie jaar toelating en hoofdverblijf. Dit kan echter alleen als deze periode van verzorging en opvoeding direct vooraf is gegaan aan de meerderjarigheid van de verzoeker. De periode van verzorging en opvoeding moet dus direct vooraf zijn gegaan aan zijn achttiende jaar, zijn voordien gesloten huwelijk of zijn voordien in Nederland geregistreerd partnerschap of buiten Nederland geregistreerd partnerschap als bedoeld in artikel 1, tweede lid, RWN. Het begrip ‘verzorging en opvoeding’ in deze bepaling komt overeen met het begrip ‘verzorging en opvoeding’ in de zin van artikel 6, eerste lid, aanhef en onder c, RWN. Voor de wijze waarop de verzoeker moet aantonen dat aan deze voorwaarde is voldaan, wordt hier verwezen naar de toelichting bij die bepaling.
Als de erkenning of wettiging zonder erkenning heeft plaatsgevonden tijdens de minderjarigheid van het kind, moet dit, voor toepassing van dit artikellid, na 1 april 2003 zijn gebeurd. Vóór die datum kreeg een minderjarig kind immers de Nederlandse nationaliteit van rechtswege op grond van artikel 4 RWN (oud) als het door erkenning of door wettiging zonder erkenning het kind van een Nederlandse vader werd.
Artikel 4 RWN bepaalt sinds 1 maart 2009 dat een minderjarige door erkenning of door wettiging zonder erkenning het Nederlanderschap verkrijgt of kan verkrijgen. Op grond van artikel 4, tweede en derde lid RWN verkrijgt de minderjarige vreemdeling die na zijn geboorte door een Nederlander wordt erkend en jonger is dan zeven jaar, dan wel de minderjarige vreemdeling die door een Nederlander wordt gewettigd zonder erkenning, het Nederlanderschap van rechtswege. Op grond van artikel 4, vierde lid RWN verkrijgen minderjarige vreemdelingen die door een Nederlander worden erkend als zij zeven jaar of ouder zijn, het Nederlanderschap als de Nederlandse erkenner zijn biologische vaderschap bij of binnen een jaar na de erkenning aantoont via DNA-bewijs dat voldoet aan de eisen zoals gesteld in het Besluit DNA-onderzoek vaderschap. Zie voor meer informatie de toelichting op artikel 4 RWN in deze Handleiding.
Bij toepassing van artikel 8, vijfde lid RWN is het goed om te letten op het op 1 maart 2009 gewijzigde recht met betrekking tot verkrijging van het Nederlanderschap als minderjarige door een erkenning of een wettiging. Geadviseerd wordt dat voordat een naturalisatieverzoek ex art. 8, vijfde lid RWN wordt ingediend, eerst wordt bekeken of niet ná 1 maart 2009 het Nederlanderschap van rechtswege is verkregen door artikel 4 RWN, dan wel dat gebruik kan worden gemaakt van het optierecht uit artikel II, Staatsblad 2008, 270 .
Artikel 8, vijfde lid, RWN is een nogal ingewikkelde bepaling waarin twee elementen samenkomen. Er wordt tot uitdrukking gebracht dat een familierechtelijke betrekking tussen een Nederlandse vader en zijn al dan niet minderjarige kind een band met het Koninkrijk doet ontstaan die verkorting van de termijn van vijf jaar toelating en hoofdverblijf rechtvaardigt, ook wanneer de juridische vader niet de biologische vader van het kind is.
Daarnaast wordt in dit artikel bewerkstelligd dat een minderjarig kind dat ouder is dan vijftien jaar op het moment dat het door erkenning in een familierechtelijke betrekking tot de niet-biologische vader komt te staan en dat door die vader wordt verzorgd en opgevoed, rechten opbouwt. Hetzelfde wordt bewerkstelligd voor een minderjarig kind dat op het moment van wettiging zonder erkenning ouder was dan vijftien jaar, dat tussen 1 april 2003 en 1 maart 2009 door wettiging in een familierechtelijke betrekking tot de vader is komen te staan en dat door die vader wordt verzorgd en opgevoed. Bovengenoemde kinderen kunnen namelijk nooit door optie op grond van artikel 6, eerste lid, aanhef en onder c, RWN de Nederlandse nationaliteit verkrijgen. Zij zullen immers nooit kunnen voldoen aan de uit die bepaling voortvloeiende eis van drie jaar ononderbroken opvoeding en verzorging door de Nederlandse vader voorafgaand aan de meerderjarigheid.
Voor kinderen die tussen 1 april 2003 en 1 maart 2009 zijn erkend of gewettigd, maar die geen gebruik kunnen maken van het optierecht in artikel II, Staatsblad 2008, 270 , biedt artikel 8, vijfde lid eveneens een mogelijkheid om versneld Nederlander te worden. Het gaat dan bijvoorbeeld om minderjarige kinderen die tussen 1 april 2003 en 1 maart 2009 op 7-jarige leeftijd of ouder zijn erkend, terwijl de erkenner niet de biologische vader is of waarbij de erkenner vanwege het kostenaspect geen DNA-onderzoek wil/kan laten uitvoeren. Ook kan gedacht worden aan kinderen die als meerderjarige zijn erkend.
Wettiging zonder erkenning
Met wettiging zonder erkenning wordt gedoeld op de gevallen, waarin Nederland een wettiging zonder voorafgaande erkenning moet aanvaarden op grond van de Overeenkomst van Rome van 10 september 1970 inzake wettiging door huwelijk (Trb. 1972, 61). De erkenning of wettiging kan plaats hebben gevonden tijdens de meer- of minderjarigheid van het kind. Deze overeenkomst is op 31 juli 1977 voor Nederland in werking getreden. Dit betekent dat een buitenlandse wettiging op of na 31 juli 1977 in Nederland op grond van deze Overeenkomst geaccepteerd moet worden, ongeacht of het land waar de wettiging plaats vond partij is bij de Overeenkomst. Sinds de hierboven beschreven wijziging van artikel 4 RWN van 1 maart 2009 verkrijgt een naar vreemd recht door een Nederlander zonder erkenning gewettigd minderjarig kind echter van rechtswege het Nederlanderschap vanaf de datum van wettiging zonder erkenning. Voor kinderen gewettigd tijdens hun minderjarigheid tussen 1 april 2003 en 1 maart 2009 geldt deze verkrijgingsgrond niet. Zie voor hen het optierecht in paragraaf 6 in de toelichting op artikel 6 RWN. Zie de oudere Handleidingen voor een toelichting op de regelgeving vóór 1 april 2003.
Ook voor artikel 8, vijfde lid geldt het overgangsrecht (zie de toelichting onder artikel VII, tweede lidRRWN.)
Voorbeeld 1
G is de dochter van een Australische ongetrouwde moeder en een juridisch onbekende vader. Zij is uitsluitend in het bezit van de Australische nationaliteit. Als G 22 jaar is, wordt zij erkend door een Nederlander. Zij verkrijgt hierdoor niet de Nederlandse nationaliteit. Als G 40 jaar is, gaat zij in Nederland wonen. Na vijf maanden wordt zij in het bezit gesteld van een verblijfsvergunning. Als G daarna nog drie jaar ononderbroken haar hoofdverblijf in Nederland houdt en in het bezit blijft van een verblijfsvergunning kan zij een verzoek om naturalisatie indienen. Of het verzoek van G wordt ingewilligd, hangt uiteraard ook af van de vraag of zij voldoet aan de overige voorwaarden voor verlening van het Nederlanderschap.
Voorbeeld 2
H is de zoon van een Franse ongetrouwde moeder en een juridisch onbekende vader. Hij is uitsluitend in het bezit van de Franse nationaliteit. Als H veertien jaar is, gaat zijn moeder samenwonen met een Nederlander. H woont bij hen in. Ze wonen alle drie in Straatsburg. Als H vijftien jaar en vier maanden is, wordt hij erkend door de Nederlander. Als H achttien jaar en drie maanden oud is, verlaat hij de ouderlijke woning om te gaan werken in Nederland. Bij aankomst in Nederland wordt hij onmiddellijk in het bezit gesteld van een verblijfsvergunning. Zodra H vier maanden in Nederland toelating en hoofdverblijf heeft, kan hij een verzoek om naturalisatie indienen. Hij heeft immers voor zijn achttiende jaar al twee jaar en acht maanden in gezinsverband met zijn Nederlandse vader gewoond. Deze twee jaar en acht maanden mogen afgetrokken worden van de drie jaar termijn. De drie maanden na zijn achttiende verjaardag mogen niet van die termijn afgetrokken worden. De jaren dat hij deel uitmaakte van het gezin van de Nederlander voordat hij werd erkend evenmin. Of het verzoek van H wordt ingewilligd, hangt uiteraard ook af van de vraag of hij voldoet aan de overige voorwaarden voor verlening van het Nederlanderschap.
8-6. Toelichting ad artikel 8, zesde lid
Een krachtens het eerste lid, onder d, vastgestelde algemene maatregel van rijksbestuur treedt niet eerder in werking dan vier weken na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin hij is geplaatst. Van de plaatsing wordt onverwijld mededeling gedaan aan beide kamers der Staten-Generaal.
Het Besluit naturalisatietoets, houdende regels ter uitvoering van artikel 8, eerste lid, aanhef en onder d, RWN is op 25 april 2002 in Stb. 2002, 197 geplaatst. Deze algemene maatregel van rijksbestuur is in werking getreden op 1 april 2003.
Voetnoten
Bij de uitkomst ‘geen bedenkingen’ in Bijlage 1, of 3 of 7 moet nog wel worden bedacht dat er geen redenen mogen bestaan om een verblijfsvergunning op grond van de Vreemdelingenwet 2000 in te trekken dan wel niet te verlengen. Zie hiervoor paragraaf 3.2. Tevens kunnen er gevallen zijn waarbij het verblijfsrecht van rechtswege is komen te vervallen (vreemdelingen die verblijfsrecht aan Unierecht ontlenen) of dient te worden beëindigd. Zie hiervoor paragraaf 3.4.3 ('Twijfel omtrent het bestaan van het verblijfsrecht').
Bij de uitkomst ‘geen bedenkingen’ in Bijlage 1, of 3 of 7 moet nog wel worden bedacht dat er geen redenen mogen bestaan om een verblijfsvergunning op grond van de Vreemdelingenwet 2000 in te trekken dan wel niet te verlengen. Zie hiervoor paragraaf 3.2. Tevens kunnen er gevallen zijn waarbij het verblijfsrecht van rechtswege is komen te vervallen (vreemdelingen die verblijfsrecht aan Unierecht ontlenen) of dient te worden beëindigd. Zie hiervoor paragraaf 3.4.3 ('Twijfel omtrent het bestaan van het verblijfsrecht').
Bij de uitkomst ‘geen bedenkingen’ in Bijlage 1, of 3 of 7 moet nog wel worden bedacht dat er geen redenen mogen bestaan om een verblijfsvergunning op grond van de Vreemdelingenwet 2000 in te trekken dan wel niet te verlengen. Zie hiervoor paragraaf 3.2. Tevens kunnen er gevallen zijn waarbij het verblijfsrecht van rechtswege is komen te vervallen (vreemdelingen die verblijfsrecht aan Unierecht ontlenen) of dient te worden beëindigd. Zie hiervoor paragraaf 3.4.3 ('Twijfel omtrent het bestaan van het verblijfsrecht').
Bij de uitkomst ‘geen bedenkingen’ in Bijlage 1, of 3 of 7 moet nog wel worden bedacht dat er geen redenen mogen bestaan om een verblijfsvergunning op grond van de Vreemdelingenwet 2000 in te trekken dan wel niet te verlengen. Zie hiervoor paragraaf 3.2. Tevens kunnen er gevallen zijn waarbij het verblijfsrecht van rechtswege is komen te vervallen (vreemdelingen die verblijfsrecht aan Unierecht ontlenen) of dient te worden beëindigd. Zie hiervoor paragraaf 3.4.3 ('Twijfel omtrent het bestaan van het verblijfsrecht').
Bij de uitkomst ‘geen bedenkingen’ in Bijlage 1, of 3 of 7 moet nog wel worden bedacht dat er geen redenen mogen bestaan om een verblijfsvergunning op grond van de Vreemdelingenwet 2000 in te trekken dan wel niet te verlengen. Zie hiervoor paragraaf 3.2. Tevens kunnen er gevallen zijn waarbij het verblijfsrecht van rechtswege is komen te vervallen (vreemdelingen die verblijfsrecht aan Unierecht ontlenen) of dient te worden beëindigd. Zie hiervoor paragraaf 3.4.3 ('Twijfel omtrent het bestaan van het verblijfsrecht').
Bij de uitkomst ‘geen bedenkingen’ in Bijlage 1, of 3 of 7 moet nog wel worden bedacht dat er geen redenen mogen bestaan om een verblijfsvergunning op grond van de Vreemdelingenwet 2000 in te trekken dan wel niet te verlengen. Zie hiervoor paragraaf 3.2. Tevens kunnen er gevallen zijn waarbij het verblijfsrecht van rechtswege is komen te vervallen (vreemdelingen die verblijfsrecht aan Unierecht ontlenen) of dient te worden beëindigd. Zie hiervoor paragraaf 3.4.3 ('Twijfel omtrent het bestaan van het verblijfsrecht').
Bij de uitkomst ‘wel bedenkingen’ in Bijlage 2 en 3 moet worden bedacht dat er gevallen zijn waarbij verzoeker wellicht in aanmerking kan komen voor een andere verblijfscategorie. Zie hiervoor paragraaf 3.3.
Bij de uitkomst ‘geen bedenkingen’ in Bijlage 2 of 3 moet nog wel worden bedacht dat er geen redenen mogen bestaan om de verblijfsvergunning in te trekken dan wel niet te verlengen. Zie hiervoor paragraaf 3.2. Tevens kunnen er gevallen zijn waarbij het verblijfsrecht van rechtswege is komen te vervallen (gemeenschapsonderdanen). Zie hiervoor paragraaf 3.4.
Bij de uitkomst ‘geen bedenkingen’ in Bijlage 2 of 3 moet nog wel worden bedacht dat er geen redenen mogen bestaan om de verblijfsvergunning in te trekken dan wel niet te verlengen. Zie hiervoor paragraaf 3.2. Tevens kunnen er gevallen zijn waarbij het verblijfsrecht van rechtswege is komen te vervallen (gemeenschapsonderdanen). Zie hiervoor paragraaf 3.4.
Bij de uitkomst ‘geen bedenkingen’ in Bijlage 2 of 3 moet nog wel worden bedacht dat er geen redenen mogen bestaan om de verblijfsvergunning in te trekken dan wel niet te verlengen. Zie hiervoor paragraaf 3.2. Tevens kunnen er gevallen zijn waarbij het verblijfsrecht van rechtswege is komen te vervallen (gemeenschapsonderdanen). Zie hiervoor paragraaf 3.4.
Bij de uitkomst ‘geen bedenkingen’ in Bijlage 2 of 3 moet nog wel worden bedacht dat er geen redenen mogen bestaan om de verblijfsvergunning in te trekken dan wel niet te verlengen. Zie hiervoor paragraaf 3.2. Tevens kunnen er gevallen zijn waarbij het verblijfsrecht van rechtswege is komen te vervallen (gemeenschapsonderdanen). Zie hiervoor paragraaf 3.4.
Zie verblijfsrechten op grond van artikel 21 VWEU en artikel 10 Vo 492/2011 voor uitzonderingen
Zie ook toelichting bij artikel 60b, derde lid, BVVN en artikel 2, vijfde lid, artikel 6, tweede lid, artikel 11, vierde en vijfde lid, artikel 23, artikel 26 en artikel 28 RWN.
Zie artikel 60b, vijfde lid, BVVN en paragraaf 3.13.4 Zwaarwegende redenen en uitzonderingen.
Zie artikel 60b, zesde lid, BVVN.