Einde inhoudsopgave
Vreemdelingenbesluit 2000
Artikel 3.93 [Verblijfsvergunning na bijzondere status]
Geldend
Geldend vanaf 01-03-2016
- Bronpublicatie:
17-02-2016, Stb. 2016, 86 (uitgifte: 24-02-2016, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Inwerkingtreding
01-03-2016
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
17-02-2016, Stb. 2016, 86 (uitgifte: 24-02-2016, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Vreemdelingenrecht / Verblijf
Vreemdelingenrecht (V)
1.
De verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd kan worden verleend aan de meerderjarige vreemdeling die tien aaneengesloten jaren in Nederland heeft verbleven:
- a.
op grond van een bijzondere geprivilegieerde status, die anders dan door eigen toedoen is verloren;
- b.
op grond van een bijzondere geprivilegieerde status als:
- 1°
geaccrediteerd lid van het administratief, technisch of bedienend personeel dan wel als particulier bediende, in dienst van een buitenlandse diplomatieke of consulaire post;
- 2°
geaccrediteerd lid van het hoogste kader, het hoofd inbegrepen, van een internationale organisatie;
- 3°
geaccrediteerd lid van het administratief, technisch of bedienend personeel van een internationale organisatie, of
- c.
als afhankelijk gezinslid van de vreemdeling, bedoeld onder a of b.
2.
In afwijking van artikel 3.94, tweede lid, zijn de middelen van bestaan van de vreemdeling als bedoeld in het eerste lid duurzaam, indien zij nog gedurende ten minste één jaar beschikbaar zijn.
3.
Bij de berekening van de in het eerste lid bedoelde periode van tien achtereenvolgende jaren van verblijf worden ten aanzien van de vreemdeling als bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, onder 2° en 3°, alsmede zijn afhankelijke gezinslid, bedoeld in onderdeel c, mede in aanmerking genomen perioden waarin die vreemdeling respectievelijk dat afhankelijke gezinslid rechtmatig verblijf als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e, of l, van de Wet heeft gehad.
4.
De aanvraag wordt niet afgewezen op grond dat de vreemdeling niet gedurende vijf jaren ononderbroken en direct voorafgaande aan de aanvraag rechtmatig verblijf heeft gehad als bedoeld in artikel 21, eerste lid, aanhef, van de Wet, indien de internationale organisatie, bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, onder 2° dan wel 3°, is ingesteld voor bepaalde tijd, minder dan tien jaren, en de vreemdeling als lid van die organisatie dan wel als zijn afhankelijke gezinslid, bedoeld in het eerste lid, onderdeel c, gedurende vijf aaneengesloten jaren in Nederland heeft verbleven.