Einde inhoudsopgave
Verdrag betreffende het internationale spoorwegvervoer (COTIF)
Artikel 26 Financiering van de uitgaven
Geldend
Geldend vanaf 01-07-2006
- Redactionele toelichting
Deze versie is nog niet voor alle partijen in werking getreden.Zie voor de partijgegevens het Protocol van 03-06-1999, Trb. 2002, 25.
- Bronpublicatie:
03-06-1999, Trb. 2002, 25 (uitgifte: 05-02-2002, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Inwerkingtreding
01-07-2006
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
11-08-2006, Trb. 2006, 174 (uitgifte: 11-08-2006, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Vervoersrecht / Railvervoer
Internationaal publiekrecht / Bijzondere onderwerpen
§ 1.
Behoudens de §§ 2 tot en met 4 worden de uitgaven van de Organisatie die niet door andere inkomsten worden gedekt, gedragen door de Lidstaten voor twee vijfde deel, op basis van de verdeelsleutel voor de bijdragen van het stelsel van de Verenigde Naties, en voor drie vijfde naar evenredigheid van de totale lengte van de spoorweginfrastructuur alsook van de overeenkomstig artikel 24, § 1 ingeschreven lijnen over zee en binnenwateren. De lijnen over zee en binnenwateren worden evenwel slechts gerekend voor de helft van hun lengte.
§ 2.
Wanneer een Lidstaat een voorbehoud overeenkomstig artikel 1, § 6 van de Uniforme Regelen CIV of overeenkomstig artikel 1, § 6 van de Uniforme Regelen CIM heeft gemaakt, wordt de in § 1 bedoelde formule voor de bijdragen als volgt toegepast:
- a.
in plaats van de totale lengte van de spoorweginfrastructuur op het grondgebied van die Lidstaat, wordt slechts rekening gehouden met de lengte van de spoorweglijnen die overeenkomstig artikel 24, § 2 zijn ingeschreven;
- b.
het deel van de bijdrage volgens het stelsel van de Verenigde Naties wordt berekend naar evenredigheid van de lengte van de overeenkomstig artikel 24, §§ 1 en 2 ingeschreven lijnen in verhouding tot de totale lengte van de spoorweginfrastructuur op het grondgebied van die Lidstaat en de lengte van de overeenkomstig artikel 24, § 1 ingeschreven lijnen; deze bijdrage kan in geen geval lager zijn dan 0,01 procent.
§ 3.
ledere Lidstaat draagt ten minste 0,25 procent en ten hoogste 15 procent van de bijdragen.
§ 4.
Het Comité van Beheer stelt de werkzaamheden van de Organisatie vast die:
- a.
op alle Lidstaten op gelijke wijze betrekking hebben en de uitgaven die volgens de in § 1 genoemde formule door alle Lidstaten worden gedragen;
- b.
op slechts enkele Lidstaten betrekking hebben en de uitgaven die volgens dezelfde formule door deze Lidstaten worden gedragen.
§ 5.
De bijdragen van de Lidstaten aan de uitgaven van de Organisatie zijn verschuldigd in de vorm van een voorschot, betaalbaar in twee termijnen, uiterlijk op 31 oktober van ieder van de twee jaar waarop de begroting betrekking heeft. Het voorschot wordt vastgesteld op basis van de definitief verschuldigde bijdrage over de twee voorgaande jaren.
§ 6.
Bij de toezending aan de Lidstaten van het verslag en de rekeningen, doet de Secretaris-Generaal mededeling van het definitieve bedrag van de bijdrage van de twee voorgaande kalenderjaren alsook van de hoogte van het voorschot voor de komende twee kalenderjaren.
§ 7.
Na 31 december van het jaar van de mededeling door de Secretaris-Generaal overeenkomstig § 6 is over de verschuldigde bedragen voor de twee voorgaande kalenderjaren rente verschuldigd ten bedrage van vijf procent per jaar. Indien een Lidstaat een jaar na deze datum zijn bijdrage niet heeft betaald, wordt zijn stemrecht geschorst, totdat hij aan de verplichting tot betaling heeft voldaan. Na verloop van nog eens twee jaar onderzoekt de Algemene Vergadering of de houding van die Staat moet worden beschouwd als een stilzwijgende opzegging van het Verdrag en stelt zij daarbij eventueel de datum vast waarop deze opzegging van kracht wordt.
§ 8.
De vervallen bijdragen blijven verschuldigd in de gevallen van opzegging krachtens § 7 of artikel 41 alsmede in de in artikel 40, § 4 onder b bedoelde gevallen van schorsing van het stemrecht.
§ 9.
De niet-geïnde bijdragen worden gedekt uit de middelen van de Organisatie.
§ 10.
De Lidstaat die het Verdrag heeft opgezegd, kan opnieuw Lidstaat worden door toetreding, op voorwaarde dat hij de door hem verschuldigde bedragen heeft betaald.
§ 11.
De Organisatie heft een vergoeding ter dekking van de bijzondere kosten die voortvloeien uit de in artikel 21, § 3, onder j tot en met l bedoelde werkzaamheden. In de in artikel 21, § 3, onder j en k bedoelde gevallen wordt deze vergoeding vastgesteld door het Comité van Beheer op voorstel van de Secretaris-Generaal; in het in artikel 21, § 3, onder l bedoelde geval is artikel 31, § 3 van toepassing.