Einde inhoudsopgave
Verordening (EU) 2021/1060 houdende gemeenschappelijke bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds Plus, het Cohesiefonds, het Fonds voor een rechtvaardige transitie en het Europees Fonds voor maritieme zaken, visserij en aquacultuur en de financiële regels voor die fondsen en voor het Fonds voor asiel, migratie en integratie, het Fonds voor interne veiligheid en het Instrument voor financiële steun voor grensbeheer en visumbeleid
Bijlage XXVI Methode voor de toewijzing van de totale middelen per lidstaat — artikel 109, lid 2
Geldend
Geldend vanaf 01-07-2021
- Bronpublicatie:
24-06-2021, PbEU 2021, L 231 (uitgifte: 30-06-2021, regelingnummer: 2021/1060)
- Inwerkingtreding
01-07-2021
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
24-06-2021, PbEU 2021, L 231 (uitgifte: 30-06-2021, regelingnummer: 2021/1060)
- Vakgebied(en)
EU-recht / Algemeen
EU-recht / Financiering
Toewijzingsmethode voor de minder ontwikkelde regio's die onder de doelstelling ‘investeren in werkgelegenheid en groei’ vallen — artikel 108, lid 2, punt a)
- 1.
De toewijzing voor elke lidstaat is de som van de toewijzingen voor zijn afzonderlijke in aanmerking komende regio's, die wordt berekend volgens de hiernavolgende stappen:
- a)
er wordt een absoluut bedrag per jaar (in EUR) bepaald door de bevolking van de betrokken regio te vermenigvuldigen met het verschil tussen het bbp per hoofd van de bevolking van die regio, gemeten in KKS, en het gemiddelde bbp per hoofd van de bevolking van de EU-27 (in KKS);
- b)
op het bovengenoemde absolute bedrag wordt een percentage toegepast om de financiële toewijzing voor de betrokken regio te bepalen; dat percentage wordt naargelang van de relatieve welvaart, gemeten in KKS, ten opzichte van het gemiddelde van de EU-27, van de lidstaat waar de in aanmerking komende regio ligt, als volgt gedifferentieerd:
- i)
voor regio's in lidstaten waarvan het niveau van het bni per hoofd van de bevolking minder dan 82 % van het gemiddelde van de EU-27 bedraagt: 2,85 %;
- ii)
voor regio's in lidstaten waarvan het niveau van het bni per hoofd van de bevolking tussen de 82 % en 99 % van het gemiddelde van de EU-27 ligt: 1,25 %;
- iii)
voor regio's in lidstaten waarvan het niveau van het bni per hoofd van de bevolking meer dan 99 % van het gemiddelde van de EU-27 bedraagt: 0,75 %;
- c)
aan het overeenkomstig punt b) verkregen bedrag wordt, in voorkomend geval, een bedrag toegevoegd dat resulteert uit de toewijzing van een premie van 570 EUR per werkloze per jaar, die geldt voor het aantal werklozen in die regio boven het aantal werklozen dat de regio zou tellen indien zij het gemiddelde werkloosheidspercentage van alle minder ontwikkelde regio's zou hebben;
- d)
aan het overeenkomstig punt c) verkregen bedrag wordt, in voorkomend geval, een bedrag toegevoegd dat resulteert uit de toewijzing van een premie van 570 EUR per jonge werkloze (in de leeftijdsgroep 15–24) per jaar, die geldt voor het aantal jonge werklozen in die regio boven het aantal jonge werklozen dat de regio zou tellen indien zij het gemiddelde jeugdwerkloosheidspercentage van alle minder ontwikkelde regio's zou hebben;
- e)
aan het overeenkomstig punt d) verkregen bedrag wordt, in voorkomend geval, een bedrag toegevoegd dat resulteert uit de toewijzing van een premie van 270 EUR per persoon (in de leeftijdsgroep 25–64) per jaar, die geldt voor het aantal laaggeschoolden in die regio boven het aantal laaggeschoolden dat de regio zou tellen indien zij het gemiddelde percentage laaggeschoolden (lager dan basisonderwijs, basisonderwijs en lager secundair onderwijs) van alle minder ontwikkelde regio's zou hebben;
- f)
aan het overeenkomstig punt e) verkregen bedrag wordt, in voorkomend geval, een bedrag van 1 EUR per ton CO2-equivalent per jaar toegevoegd, toegepast op het bevolkingsaandeel van de regio in het aantal ton CO2-equivalent dat is teruggedrongen bovenop het voor 2030 vastgestelde streefdoel van de lidstaat inzake de terugdringing van broeikasgassen buiten het emissiehandelssysteem, zoals door de Commissie is voorgesteld in 2016;
- g)
aan het overeenkomstig punt f) verkregen bedrag wordt een bedrag toegevoegd dat resulteert uit de toewijzing van een premie van 405 EUR per persoon per jaar, toegepast op het bevolkingsaandeel van de regio's in de netto-immigratie van buiten de Unie in de lidstaat sinds 1 januari 2014.
Toewijzingsmethode voor overgangsregio's die onder de doelstelling ‘investeren in werkgelegenheid en groei’ vallen — artikel 108, lid 2, punt b)
- 2.
De toewijzing voor elke lidstaat is de som van de toewijzingen voor zijn afzonderlijke in aanmerking komende regio's, die wordt berekend volgens de hiernavolgende stappen:
- a)
voor elke in aanmerking komende overgangsregio wordt de minimale en maximale theoretische steunintensiteit bepaald. Het minimumniveau van de steun wordt bepaald op basis van de initiële gemiddelde steunintensiteit per hoofd van de bevolking van alle meer ontwikkelde regio's, d.w.z. 15,2 EUR per hoofd van de bevolking en per jaar. Het maximumniveau van de steun heeft betrekking op een theoretische regio met een bbp per hoofd van de bevolking van 75 % van het gemiddelde van de EU-27 en wordt berekend volgens de in punt 1, a) en b), beschreven methode. Van het volgens die methode verkregen bedrag wordt 60 % meegeteld;
- b)
er worden initiële regionale toewijzingen berekend, rekening houdend met het regionale bbp per hoofd van de bevolking (in KKS) door een lineaire interpolatie van het relatieve bbp per hoofd van de bevolking van de regio ten opzichte van de EU-27;
- c)
aan het overeenkomstig punt b) verkregen bedrag wordt, in voorkomend geval, een bedrag toegevoegd dat resulteert uit de toewijzing van een premie van 560 EUR per werkloze per jaar, die geldt voor het aantal werklozen in die regio boven het aantal werklozen dat de regio zou tellen indien zij het gemiddelde werkloosheidspercentage van alle minder ontwikkelde regio's zou hebben;
- d)
aan het overeenkomstig punt c) verkregen bedrag wordt, in voorkomend geval, een bedrag toegevoegd dat resulteert uit de toewijzing van een premie van 560 EUR per jonge werkloze (in de leeftijdsgroep 15–24) per jaar, die geldt voor het aantal jonge werklozen in die regio boven het aantal jonge werklozen dat de regio zou tellen indien zij het gemiddelde jeugdwerkloosheidspercentage van alle minder ontwikkelde regio's zou hebben;
- e)
aan het overeenkomstig punt d) verkregen bedrag wordt, in voorkomend geval, een bedrag toegevoegd dat resulteert uit de toewijzing van een premie van 250 EUR per persoon (in de leeftijdsgroep 25–64) per jaar, die geldt voor het aantal laaggeschoolden in die regio boven het aantal laaggeschoolden dat de regio zou tellen indien zij het gemiddelde percentage laaggeschoolden (lager dan basisonderwijs, basisonderwijs en lager secundair onderwijs) van alle minder ontwikkelde regio's zou hebben;
- f)
aan het overeenkomstig punt e) verkregen bedrag wordt, in voorkomend geval, een bedrag van 1 EUR per ton CO2-equivalent per jaar toegevoegd, toegepast op het bevolkingsaandeel van de regio in het aantal ton CO2-equivalent dat is teruggedrongen bovenop het voor 2030 vastgestelde streefdoel van de lidstaat inzake de terugdringing van broeikasgassen buiten het emissiehandelssysteem, zoals door de Commissie is voorgesteld in 2016;
- g)
aan het overeenkomstig punt f) verkregen bedrag wordt een bedrag toegevoegd dat resulteert uit de toewijzing van een premie van 405 EUR per persoon per jaar, toegepast op het bevolkingsaandeel van de regio's in de netto-immigratie van buiten de Unie in de lidstaat sinds 1 januari 2014.
Toewijzingsmethode voor de meer ontwikkelde regio's die onder de doelstelling ‘investeren in werkgelegenheid en groei’ vallen — artikel 108, lid 2, punt c)
- 3.
De totale initiële theoretische toewijzing wordt verkregen door de steunintensiteit per hoofd van de bevolking en per jaar van 15,2 EUR te vermenigvuldigen met de in aanmerking komende bevolking.
- 4.
Het aandeel van elke betrokken lidstaat is de som van de aandelen van zijn in aanmerking komende regio's, die worden bepaald volgens de onderstaande criteria, gewogen zoals vermeld:
- a)
totale regionale bevolking (weging 20 %);
- b)
aantal werklozen in regio's van NUTS-niveau 2 met een werkloosheidspercentage boven het gemiddelde van alle meer ontwikkelde regio's (weging 12,5 %);
- c)
extra werkgelegenheid die nodig is om de gemiddelde arbeidsparticipatiegraad (in de leeftijdsgroep van 20 tot en met 64 jaar) van alle meer ontwikkelde regio's te bereiken (weging 20 %);
- d)
extra aantal hoger opgeleiden van 30 tot en met 34 jaar oud dat nodig is om het gemiddelde percentage hoger opgeleiden (in de leeftijdsgroep van 30 tot en met 34 jaar) van alle meer ontwikkelde regio's te bereiken (weging 22,5 %);
- e)
het aantal voortijdige schoolverlaters (in de leeftijdsgroep van 18 tot en met 24 jaar) bovenop het gemiddelde percentage voortijdige schoolverlaters (in de leeftijdsgroep van 18 tot en met 24 jaar) van alle meer ontwikkelde regio's (weging 15 %);
- f)
het verschil tussen het waargenomen bbp van de regio (gemeten in KKS) en het theoretische regionale bbp indien de regio hetzelfde bbp per hoofd van de bevolking zou hebben als de meest welvarende regio van NUTS-niveau 2 (weging 7,5 %);
- g)
bevolking van regio's van NUTS-niveau 3 met een bevolkingsdichtheid onder 12,5 inwoners per km2 (weging 2,5 %).
- 5.
Aan de overeenkomstig punt 4) verkregen bedragen per regio van NUTS-niveau 2 wordt, in voorkomend geval, een bedrag van 1 EUR per ton CO2-equivalent per jaar toegevoegd, toegepast op het bevolkingsaandeel van de regio in het aantal ton CO2-equivalent dat is teruggedrongen bovenop het voor 2030 vastgestelde streefdoel van de lidstaat inzake de terugdringing van broeikasgassen buiten het emissiehandelssysteem, zoals door de Commissie is voorgesteld in 2016.
- 6.
Aan de overeenkomstig punt 5) verkregen bedragen per regio van NUTS-niveau 2 wordt een bedrag toegevoegd dat resulteert uit de toewijzing van een premie van 405 EUR per persoon per jaar, toegepast op het bevolkingsaandeel van de regio in de netto-immigratie van buiten de Unie in de lidstaat sinds 1 januari 2014.
Toewijzingsmethode voor de lidstaten die in aanmerking komen voor steun uit het Cohesiefonds — artikel 108, lid 3
- 7.
De toewijzing wordt verkregen door de gemiddelde steunintensiteit per hoofd van de bevolking en per jaar van 62,9 EUR te vermenigvuldigen met de in aanmerking komende bevolking. De toewijzing uit deze theoretische totale toewijzing waarop iedere in aanmerking komende lidstaat recht heeft, komt overeen met een percentage dat is gebaseerd op zijn bevolking, oppervlakte en nationale welvaart, en dat is verkregen door toepassing van de volgende stappen:
- a)
er wordt een rekenkundig gemiddelde berekend van het aandeel van de bevolking en de oppervlakte van de betrokken lidstaat in de totale bevolking en oppervlakte van alle in aanmerking komende lidstaten. Indien evenwel het aandeel van een lidstaat in de totale bevolking zijn aandeel in de totale oppervlakte met een factor vijf of meer overschrijdt, dat wil zeggen indien die lidstaat een uiterst hoge bevolkingsdichtheid heeft, wordt voor deze stap alleen het aandeel in de totale bevolking gebruikt;
- b)
op de aldus verkregen percentages wordt een coëfficiënt toegepast gelijk aan een derde van het percentage waarmee het bni per hoofd van de bevolking (in KKS) van de betrokken lidstaat voor de periode 2015–2017 boven of onder het gemiddelde bni per hoofd van de bevolking van alle in aanmerking komende lidstaten ligt (welk gemiddelde wordt weergegeven als 100 %).
Voor iedere in aanmerking komende lidstaat is het aandeel van het Cohesiefonds niet hoger dan een derde van de totale toewijzing min de toewijzing voor de doelstelling ‘Europese territoriale samenwerking’ (Interreg) na toepassing van de punten 10 tot en met 16. Door deze aanpassing nemen alle andere overdrachten die voortvloeien uit de punten 1 tot en met 6 op evenredige wijze toe.
Toewijzingsmethode voor de doelstelling ‘Europese territoriale samenwerking’ (Interreg) — artikel 12
- 8.
De toewijzing van middelen per lidstaat voor grensoverschrijdende samenwerking, transnationale samenwerking en samenwerking tussen ultraperifere gebieden is gelijk aan de gewogen som van de aandelen die worden bepaald volgens de onderstaande criteria, gewogen zoals vermeld:
- a)
de totale bevolking van alle grensregio's van NUTS-niveau 3 en van andere regio's van NUTS-niveau 3 waarvan ten minste de helft van de bevolking binnen 25 kilometer van de grens woont (weging 45,8 %);
- b)
de bevolking die binnen 25 kilometer van de grenzen woont (weging 30,5 %);
- c)
de totale bevolking van de lidstaten (weging 20 %);
- d)
de totale bevolking van de ultraperifere gebieden (weging 3,7 %).
Het aandeel van het grensoverschrijdende onderdeel komt overeen met de som van de gewichten van de criteria a) en b). Het aandeel van het transnationale onderdeel komt overeen met het gewicht van criterium c). Het aandeel van de samenwerking tussen ultraperifere gebieden komt overeen met het gewicht van criterium d).
Toewijzingsmethode voor de aanvullende financiering voor de in artikel 349 VWEU bedoelde ultraperifere gebieden en de regio's van NUTS-niveau 2 die aan de criteria in artikel 2 van Protocol nr. 6 bij de Toetredingsakte van 1994 voldoen — artikel 110, lid 1, punt e)
- 9.
Aan de ultraperifere regio's van NUTS-niveau 2 en de noordelijke dunbevolkte regio's van NUTS-niveau 2 wordt een extra speciale toewijzing met een steunintensiteit van 40 EUR per hoofd van de bevolking per jaar toegekend. Deze toewijzing zal per regio en per lidstaat evenredig aan de totale bevolking van die regio's worden verstrekt.
Minimum- en maximumniveaus van overdrachten uit de fondsen ter ondersteuning van de economische, sociale en territoriale samenhang
- 10.
Om bij te dragen tot een passende concentratie van middelen uit het Cohesiefonds op de minst ontwikkelde regio's en lidstaten, en tot de verkleining van de verschillen in de gemiddelde steunintensiteit per hoofd van de bevolking, wordt het maximumniveau voor overdrachten (plafonnering) uit de fondsen aan elke afzonderlijke lidstaat bepaald op basis van een percentage van het bbp van de lidstaat, waarbij volgende percentages gelden:
- a)
voor lidstaten met een gemiddeld bni per hoofd van de bevolking (in KKS) voor de periode 2015–2017 van minder dan 55 % van het gemiddelde per hoofd van de bevolking van de EU-27: 2,3 % van het bbp;
- b)
voor lidstaten met een gemiddeld bni per hoofd van de bevolking (in KKS) voor de periode 2015–2017 van 68 % of meer van het gemiddelde per hoofd van de bevolking van de EU-27: 1,5 % van het bbp;
- c)
voor lidstaten met een gemiddeld bni per hoofd van de bevolking (in KKS) voor de periode 2015–2017 van minimaal 55 % en minder dan 68 % van het gemiddelde per hoofd van de bevolking van de EU-27: het percentage wordt verkregen door een lineaire interpolatie tussen 2,3 % en 1,5 % van hun bbp, resulterend in een proportionele reductie van het plafonneringspercentage naargelang de toename van de welvaart.
De plafonnering wordt op jaarbasis toegepast op de bbp-prognoses van de Commissie en vermindert in voorkomend geval alle overdrachten aan de betrokken lidstaat (behalve voor de meer ontwikkelde regio's en de doelstelling ‘Europese territoriale samenwerking’ (Interreg)) evenredig om uit te komen op de maximumoverdracht.
- 11.
De in punt 10 beschreven regels mogen er niet toe leiden dat de toewijzingen per lidstaat hoger zijn dan 107 % van hun niveau in reële termen voor de programmeringsperiode 2014–2020. Die correctie wordt evenredig toegepast op alle overdrachten aan de betrokken lidstaat (behalve voor de doelstelling ‘Europese territoriale ontwikkeling’ (Interreg)) om uit te komen op de maximumoverdracht.
- 12.
De minimale totale toewijzing uit de fondsen aan een lidstaat komt overeen met 76 % van zijn individuele totale toewijzing voor 2014–2020. De minimale totale toewijzing uit de fondsen voor een lidstaat waar ten minste een derde van de bevolking in regio's van NUTS-niveau 2 met een bbp per hoofd van de bevolking (in KKS) van minder dan 50 % van het gemiddelde van de EU-27 leeft, komt overeen met 85 % van zijn individuele totale toewijzing voor 2014–2020. De aanpassingen die nodig zijn om aan dit voorschrift te voldoen, worden evenredig toegepast op de toewijzingen van de fondsen, met uitzondering van de toewijzingen in het kader van de doelstelling ‘Europese territoriale samenwerking’ (Interreg).
- 13.
De maximale totale toewijzing uit de fondsen aan een lidstaat met een bni per hoofd van de bevolking (in KKS) van minimaal 120 % van het gemiddelde van de EU-27 komt overeen met 80 % van zijn individuele totale toewijzing voor 2014–2020. De maximale totale toewijzing uit de fondsen aan een lidstaat met een bni per hoofd van de bevolking (in KKS) van minimaal 110 % en minder dan 120 % van het gemiddelde van de EU-27, komt overeen met 90 % van zijn individuele totale toewijzing voor 2014–2020. De aanpassingen die nodig zijn om aan dit voorschrift te voldoen, worden evenredig toegepast op de toewijzingen uit de fondsen, met uitzondering van de toewijzingen in het kader van de doelstelling ‘Europese territoriale samenwerking’ (Interreg). Indien een lidstaat overgangsregio's heeft waarvoor punt 16 geldt, wordt 25 % van de toewijzing voor de meer ontwikkelde regio's van die lidstaat overgedragen naar de toewijzing voor de overgangsregio's van die lidstaat.
Aanvullende bepalingen
- 14.
Voor alle regio's die zijn ingedeeld als minder ontwikkelde regio's voor de programmeringsperiode 2014–2020, maar waarvan het bbp per hoofd van de bevolking meer dan 75 % van het gemiddelde per hoofd van de bevolking van de EU-27 bedraagt, komt het jaarlijkse minimumniveau van de steun in het kader van de doelstelling ‘investeren in werkgelegenheid en groei’ overeen met 60 % van hun vroegere indicatieve gemiddelde jaarlijkse toewijzing in het kader van de doelstelling ‘investeren in werkgelegenheid en groei’, berekend door de Commissie binnen het meerjarig financieel kader voor 2014–2020.
- 15.
Geen overgangsregio mag minder ontvangen dan zij ontvangen zou hebben als zij een meer ontwikkelde regio zou zijn geweest.
- 16.
De minimale totale toewijzing aan een lidstaat voor zijn overgangsregio's, die al overgangsregio's waren in de periode 2014–2020, komt overeen met een toewijzing van ten minste 65 % van de totale toewijzing voor deze regio's in die lidstaat voor 2014–2020.
- 17.
Onverminderd de punten 10 tot en met 13 gelden de extra toewijzingen als beschreven in de punten 18 tot en met 23.
- 18.
In totaal 120 000 000 EUR wordt toegewezen aan het Peace Plus-programma wanneer het optreedt ter ondersteuning van vrede en verzoening en de voortzetting van de grensoverschrijdende Noord-Zuidsamenwerking. Daarnaast wordt ten minste 60 000 000 EUR toegewezen aan het Peace-Plus-programma uit de toewijzing voor Ierland in het kader van de doelstelling ‘Europese territoriale samenwerking’ (Interreg).
- 19.
Indien de bevolking van een lidstaat jaarlijks gemiddeld met meer dan 1 % is afgenomen tussen de perioden 2007–2009 en 2016–2018, ontvangt die lidstaat een extra toewijzing die overeenkomt met de totale afname van zijn bevolking tussen die twee perioden, vermenigvuldigd met 500 EUR. Waar van toepassing is die extra toewijzing bestemd voor de minder ontwikkelde regio's in de betrokken lidstaat.
- 20.
De minder ontwikkelde regio's van de lidstaten die pas in de programmeringsperiode 2014–2020 voor het eerst steun uit de fondsen hebben ontvangen, ontvangen een extra toewijzing van 400 000 000 EUR.
- 21.
Om rekening te houden met de moeilijke situatie van insulaire lidstaten en de afgelegen ligging van bepaalde delen van de Unie, ontvangen Malta en Cyprus voor de structuurfondsen in het kader van de doelstelling ‘investeren in werkgelegenheid en groei’ elk een extra bedrag van 100 000 000 EUR. De noordelijke dunbevolkte gebieden van Finland krijgen een extra toewijzing van 100 000 000 EUR bovenop het in punt 9 bedoelde bedrag.
- 22.
Om het concurrentievermogen, de groei en het scheppen van banen in sommige lidstaten te stimuleren, wordt in het kader van de doelstelling ‘investeren in werkgelegenheid en groei’ in de volgende extra toewijzingen uit de fondsen voorzien:
- a)
200 000 000 EUR voor de overgangsregio's in België;
- b)
200 000 000 EUR voor de minder ontwikkelde regio's in Bulgarije;
- c)
1 550 000 000 EUR voor Tsjechië in het kader van het Cohesiefonds;
- d)
100 000 000 EUR voor Cyprus in het kader van de structuurfondsen;
- e)
50 000 000 EUR voor Estland in het kader van de structuurfondsen;
- f)
650 000 000 EUR voor de overgangsregio's van Duitsland die onder punt 16 vallen;
- g)
50 000 000 EUR voor Malta in het kader van de structuurfondsen;
- h)
600 000 000 EUR voor de minder ontwikkelde regio's in Polen;
- i)
300 000 000 EUR voor de overgangsregio's in Portugal;
- j)
350 000 000 EUR voor de meer ontwikkelde regio van Slovenië.
- 23.
Een extra bedrag van 100 miljoen EUR dient ter ondersteuning van grensoverschrijdende samenwerking. Dit vormt een aanvulling op de toewijzingen van middelen per lidstaat volgens de gewogen criteria van punt 8, a) en b).