Einde inhoudsopgave
Waarschijnlijkheid van fiscale rechtsgevolgen (FM nr. 145) 2016/2.5.2
2.5.2 Nederlandse richtlijnen (RJ)
C. Bruijsten, datum 04-05-2016
- Datum
04-05-2016
- Auteur
C. Bruijsten
- JCDI
JCDI:ADS613257:1
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen / Algemeen
Voetnoten
Voetnoten
In RJ 272 zijn wel algemene bepalingen opgenomen over de wijze waarop belastingverplichtingen en belastingschulden in de jaarrekening worden opgenomen. Daarin is echter niets geregeld voor onzekere belastingposities.
Hierbij zij opgemerkt dat de criteria voor het in aanmerking nemen van een voorziening in het jaarrekeningenrecht niet een-op-een gelijk is aan het belastingrecht. Commercieel kan alleen een voorziening worden gevormd als wordt voldaan aan de voorwaarden die zijn opgenomen in RJ 252.201. Fiscaal moet zijn voldaan aan de voorwaarden die de Hoge Raad heeft geformuleerd in HR 26 augustus 1998, nr. 33 417, BNB 1998/409 (bakteenarrest). Eén van de voorwaarden opgenomen in RJ 252.201, is dat de rechtspersoon een in rechte afdwingbare of feitelijke verplichting heeft. Vandaar dat in de richtlijnen ook wel wordt gesproken over ‘verplichting’. Fiscaal wordt deze eis niet gesteld.
De Richtlijnen voor de jaarverslaggeving (RJ) bevatten geen specifieke bepalingen over de wijze waarop onzekere belastingposities in de jaarrekening dienen te worden verwerkt.1 Dit betekent dat omtrent latente belastingverplichtingen de algemene bepalingen voor voorzieningen van toepassing zijn. Kort gezegd moet er dan een schatting worden gemaakt van de belastingverplichting.
Om te beginnen is het interessant dat in RJ 252.201 wordt opgemerkt dat het gebruik van schattingen een essentieel element is bij het opstellen van een jaarrekening en de betrouwbaarheid daarvan niet ondermijnt. Dat is volgens de richtlijn in het bijzonder het geval bij voorzieningen die door hun aard meer onzeker zijn dan de meeste andere balansposten. Slechts in zeer uitzonderlijke gevallen zal geen betrouwbare schatting kunnen worden gemaakt van de omvang van een verplichting.2
Het bedrag dat in de jaarrekening als voorziening wordt opgenomen, dient volgens de richtlijnen de beste schatting te zijn van de bedragen die noodzakelijk zijn om de desbetreffende verplichtingen en verliezen per balansdatum af te wikkelen (RJ 252.301). De beste schatting van de uitgaven is het bedrag dat een rationeel handelende rechtspersoon zou betalen om de desbetreffende verplichtingen en verliezen af te wikkelen of om die aan een derde over te dragen (RJ 252.302). Het oordeel van de leiding van de rechtspersoon is bepalend voor de schattingen van de noodzakelijke bedragen (RJ 252.303).
De richtlijnen geven ook aan hoe de waardering plaatsvindt als er meerdere mogelijke uitkomsten zijn. Wanneer voor een individueel geval een voorziening wordt bepaald, is de uitkomst met de hoogste waarschijnlijkheid volgens RJ 252.305 namelijk veelal de beste schatting van de omvang van de verplichting. In een dergelijke situatie wordt echter ook rekening gehouden met andere mogelijke uitkomsten. Wanneer deze uitkomsten overwegend tot een hoger of lager bedrag leiden dan op grond van de uitkomst met de hoogste waarschijnlijkheid, wordt de voorziening gesteld op een hoger respectievelijk lager bedrag dan de uitkomst met de hoogste waarschijnlijkheid. Het is overigens niet ongebruikelijk om dezelfde systematiek aan te houden als onder de hierna te bespreken Amerikaanse richtlijnen.