Einde inhoudsopgave
Binnenvaartregeling
Artikel 7.8
Geldend
Geldend vanaf 01-01-2020
- Bronpublicatie:
30-09-2019, Stcrt. 2019, 52741 (uitgifte: 01-10-2019, regelingnummer: IENW/BSK-2019/202197)
- Inwerkingtreding
01-01-2020
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
30-09-2019, Stcrt. 2019, 52741 (uitgifte: 01-10-2019, regelingnummer: IENW/BSK-2019/202197)
- Vakgebied(en)
Vervoersrecht / Binnenvaart
1.
Artikel 15, eerste lid, van het besluit is niet van toepassing op pleziervaartuigen met een lengte van 25 tot 40 meter, indien de schipper in het bezit is van:
- a.
een groot pleziervaartbewijs I of II, overeenkomstig het model opgenomen in bijlage 7.4; of
- b.
een vaarbewijs als bedoeld in bijlage 7.1, onderdelen 1.3 of 1.4, mits behaald vóór 1 juli 2011.
2.
Artikel 15, eerste lid, en artikel 14, eerste lid, onderdeel a, van het besluit zijn niet van toepassing voor pleziervaartuigen met een lengte van ten minste 25 meter, indien de schipper in het bezit is van:
- a.
een groot pleziervaartbewijs I of II, overeenkomstig het model opgenomen in bijlage 7.4, voorzien van de aantekening ‘40 meter plus’; of
- b.
een vaarbewijs als bedoeld in bijlage 7.1, onderdelen 1.3 of 1.4, mits behaald vóór 1 juli 2011.
3.
Het in het eerste lid bedoelde groot pleziervaartbewijs wordt, na overlegging van een geldig klein vaarbewijs, door de minister afgegeven aan:
- a.
degene die geslaagd is voor het examen CWO groot motorschip van het CBR;
- b.
de houder van een ander hiertoe door de minister erkend diploma;
- c.
degene die aantoont dat hij bij het in werking treden van de wet eigenaar was van een pleziervaartuig met een lengte van 25 tot 40 meter, alsmede in het bezit was van een klein vaarbewijs, onderscheidenlijk aan zijn partner en gezinsleden die op het tijdstip van inwerkingtreding van de Binnenvaartwet in het bezit waren van een klein vaarbewijs; of
- d.
4.
Het in het tweede lid bedoelde groot pleziervaartbewijs wordt, na overlegging van een geldig klein vaarbewijs, door de minister afgegeven aan:
- a.
degene die aantoont dat hij bij het in werking treden van de wet eigenaar was van een pleziervaartuig met een lengte van meer dan 40 meter, alsmede in het bezit was van een klein vaarbewijs, onderscheidenlijk aan zijn partner en gezinsleden die bij het in werking treden van de wet in het bezit waren van een klein vaarbewijs; of
- b.
5.
In afwijking van het derde lid wordt:
- a.
het in het eerste lid bedoelde groot pleziervaartbewijs I afgegeven aan de houder van de volgende ongeldig geworden documenten, indien het betreffende document zijn geldigheid op geen andere wijze verloren heeft dan door het verstrijken van de geldigheidsduur en uit een eigen verklaring van de aanvrager blijkt dat deze lichamelijk en geestelijk voldoende geschikt is voor het voeren van een binnenschip:
- 1°
een groot vaarbewijs B;
- 2°
een beperkt groot vaarbewijs B.
- b.
het in het eerste lid bedoelde groot pleziervaartbewijs II afgegeven aan de houder van de volgende ongeldig geworden documenten, indien het betreffende document zijn geldigheid op geen andere wijze verloren heeft dan door het verstrijken van de geldigheidsduur en uit een eigen verklaring van de aanvrager blijkt dat deze lichamelijk en geestelijk voldoende geschikt is voor het voeren van een binnenschip:
- 1°
een groot vaarbewijs A;
- 2°
een beperkt groot vaarbewijs A;
- 3°
een zeilbewijs;
- 4°
een groot patent;
- 5°
een klein patent.
6.
In afwijking van het vierde lid wordt:
- a.
het in het tweede lid bedoelde groot pleziervaartbewijs I afgegeven aan de houder van de volgende ongeldig geworden documenten, indien het betreffende document zijn geldigheid op geen andere wijze verloren heeft dan door het verstrijken van de geldigheidsduur en uit een eigen verklaring van de aanvrager blijkt dat deze lichamelijk en geestelijk voldoende geschikt is voor het voeren van een binnenschip:
- 1°
een groot vaarbewijs B;
- 2°
een beperkt groot vaarbewijs B.
- b.
het in het tweede lid bedoelde groot pleziervaartbewijs II afgegeven aan de houder van de volgende ongeldig geworden documenten, indien het betreffende document zijn geldigheid op geen andere wijze verloren heeft dan door het verstrijken van de geldigheidsduur en uit een eigen verklaring van de aanvrager blijkt dat deze lichamelijk en geestelijk voldoende geschikt is voor het voeren van een binnenschip:
- 1°
een groot vaarbewijs A;
- 2°
een beperkt groot vaarbewijs A;
- 3°
een zeilbewijs;
- 4°
een groot patent;
- 5°
een klein patent.
7.
In afwijking van het derde tot en met zesde lid wordt:
- a.
het in het eerste en tweede lid bedoelde groot pleziervaartbewijs I afgegeven aan de houder van:
- 1°
een geldig groot vaarbewijs B;
- 2°
een geldig beperkt groot vaarbewijs B.
- b.
het in het eerste en tweede lid bedoelde groot pleziervaartbewijs II afgegeven aan de houder van:
- 1°
een geldig groot vaarbewijs A;
- 2°
een geldig beperkt groot vaarbewijs A;
- 3°
een geldig zeilbewijs;
- 4°
een geldig groot patent;
- 5°
een geldig klein patent.
8.
De in het eerste en tweede lid bedoelde groot pleziervaartbewijzen worden afgegeven voor rivieren, kanalen en meren aan de aanvrager die op het tijdstip van inwerkingtreding van de Binnenvaartwet houder is van een klein vaarbewijs I, onderscheidenlijk voor alle binnenwateren aan de aanvrager die op dat tijdstip houder is van een klein vaarbewijs II.
9.
De houder van een groot pleziervaartbewijs I die tevens in het bezit is van een klein vaarbewijs II komt in aanmerking voor het groot pleziervaartbewijs II.
10.
De in het derde lid, onderdelen a en b, bedoelde diploma's worden verkregen na het behalen van een door de minister goedgekeurd examen.
11.
De in het derde lid, onderdelen c en d, of de in het vierde lid bedoelde personen kunnen tot 1 juli 2011 een aanvraag ter verkrijging van een groot pleziervaartbewijs indienen.
12.
Op het groot pleziervaartbewijs zijn artikel 30 van de wet alsmede artikel 1.4 van overeenkomstige toepassing.
13.
Met betrekking tot het aantonen van zijn lichamelijke en geestelijke geschiktheid is op de houder van het groot pleziervaartbewijs artikel 26 van het besluit van overeenkomstige toepassing.
14.
Het groot pleziervaartbewijs is tijdens de vaart aan boord van het schip.