Einde inhoudsopgave
Overeenkomst tot arbitrage (BPP nr. 13) 2011/6.2.2.5
6.2.2.5 Voorlopige voorzieningen
Mr. G.J. Meijer, datum 20-07-2011
- Datum
20-07-2011
- Auteur
Mr. G.J. Meijer
- JCDI
JCDI:ADS508424:1
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
Voetnoten
Voetnoten
Dergelijke 'opdrachten' of 'orders' vinden (bijvoorbeeld) hun grondslag in art. 17 Modelwet, art. 23ICC Rules en art. 38 NAI Reglement.
Het arbitraal tussenvonnis dat een voorlopige voorziening inhoudt, kan met arbitraal provisioneel tussenvonnis worden aangeduid (Burg. Rv. (SNuDEus), art. 1049, aant. 1) (vgl. ook ons art. 223 lid 1 Rv); vgl. voor het arbitraal tussenvonnis houdende een voorlopige voorziening art. 23ICC Rules en art. 26 UNCITRAL Arbitration Rules (dit voorzover laatstgenoemde bepalingen — zoals in het algemeen terecht wordt aangenomen — niet als een overeenkomst tot arbitraal kort geding als bedoeld in art. 1051 lid 1 Rv worden aangemerkt).
Zie voor een arbitraal eindvonnis in arbitraal kort geding art. 37 NAI Reglement en art. 42a e.v. NAI Reglement.
Zie hiertoe BESSON, nos. 497, 552 e.v. en 662.
Vgl. ook VAN DEN BERG, TvA 1996, blz. 178-179.
FOUCHARD, GAILLARD & GOLDMAN, no. 1677 in fine; aldus ook Bundesgerichtshof 8 oktober 1981 (COMITAS, MUTUAMAR & LEVANTE/SOVAG), Yearb. Comm. Arb. 1983, blz. 366.
VAN DEN BERG (diss.), blz. 333 e.v.
Zie wederom FOUCHARD, GAILLARD & GOLDMAN, nos. 1678-1684.
VAN DEN BERG (diss.), blz. 341 e.v.
FOUCHARD, GAILLARD & GOLDMAN, no. 1679; de eerstgenoemde autonome uitleg blijft buiten beschouwing omdat zij inmiddels nauwelijks of geen aanhangers heeft.
Ik ga ervan uit dat, als in een aanhangig arbitraal bodemgeding een arbitraal kortgedingvonnis wordt gewezen, dit vonnis niet als een (zuiver) arbitraal tussenvonnis in het bodemgeding, doch (tevens) als arbitraal eindvonnis in het arbitraal kort geding moet worden aangemerkt (vgl. art. 37 lid 1 NAI Reglement; zie voorts MEIJER 2010 (T&C Rv), art. 1051, aant. 5a); ik zal daarom op de voorlopige voorziening in arbitraal kort geding hangende een arbitraal bodemgeding afzonderlijk ingaan.
Het is wel degelijk mogelijk dat het arbitraal tussenvonnis gezag van gewijsde toekomt (vgl. ook Burg. Rv (SNIJDERS), art. 1059, aant. 2) en dat bij de erkenning en tenuitvoerlegging van een arbitraal eindvonnis krachtens het Verdrag van New York tevens een beroep op beslissingen in het arbitraal tussenvonnis wordt gedaan.
FOUCHARD, GAILLARD & GoLDmAN, no. 1679; slechts de tweede en derde autonome uitleg komen aan de orde; de eerste autonome uitleg kan buiten beschouwing blijven omdat zij inmiddels nauwelijks of geen aanhangers heeft.
Vgl. ook VAN DEN BERG, TvA 1996, blz. 178-179 die meent dat, ofschoon een arbitraal vonnis houdende een voorlopige voorziening tijdelijk bindend is, dit niet wegneemt dat het arbitraal vonnis bindend is; aldus kennelijk ook de toelichting (no. 9.3) bij het Arbitragereglement 2001 van het Nederlands Arbitrage Instituut met betrekking tot het arbitraal kortgedingvonnis als bedoeld in art. 42a e.v. NAI Reglement
Of op dit laatste punt het verschil met de zojuist genoemde eerste opvatting over de autonome uitleg wel zo groot is, is de vraag. Ook volgens de eerste opvatting zal het bij de vraag of nog een gewoon rechtsmiddel openstaat in de praktijk veelal gaan om de vraag of nog arbitraal hoger beroep openstaat.
Ik wijs op de volgende elementen in de zojuist weergegeven opvatting: '(...) and the (...) grounds on which an award might be considered non-binding stem from the arbitral proceedings or from the award itself (...). An award would therefore only be considered non-binding (.) if it were conditional on the occurrence of certain other events' [cursief toegevoegd] (zie FOUCHARD, GAILLARD & GOEDMAN, no. 1679); verdedigd kan worden dat een arbitraal vonnis houdende een voorlopige voorziening een vonnis is onder de 'ontbindende voorwaarde' van een andersluidende voorziening in het arbitraal eindvonnis.
FOUCHARD, GAILLARD & GOLDMAN, nos. 1681-1682.
Vgl. HENRI MOTULSKY, Ecrits, Vol. 2, Etudes et notes sur l'arbitrage, L'exécution des sentences arbitrales étrangères, 1974, blz. 396, die 'bindend' zo uitlegt dat het arbitraal vonnis een met res judicata vergelijkbare werking heeft.
Burg. Rv. (H.J. SNIJDERS), art. 1059, aant. 2.
Het is omstreden of een voorlopige voorziening van een scheidsgerecht voor tenuitvoerlegging krachtens het Verdrag van New York in aanmerking komt. Aangenomen moet worden dat volgens art. V lid 1 (e) NYC slechts een arbitraal vonnis voor erkenning en tenuitvoerlegging in aanmerking komt.
Een voorlopige voorziening in de vorm van zogenaamde "opdrachten" of "orders" van het scheidsgerecht komt dan ook niet voor erkenning en tenuitvoerlegging in aanmerking.1 Een voorlopige voorziening kan evenwel ook in een vonnis worden opgenomen. Zo worden voorlopige voorzieningen veelal gegeven in de vorm van een arbitraal tussenvonnis (vgl. ons art. 1049 Rv).2 Het is ook mogelijk dat de voorlopige voorziening in een arbitraal eindvonnis (in arbitraal kort geding) wordt opgenomen (zoals bij ons op grond van art. 1051 lid 3 Rv jo. art. 1049 Rv mogelijk is).3
In dit opzicht is met name van belang dat slechts een arbitraal vonnis dat "bindend" is voor erkenning en tenuitvoerlegging in aanmerking komt:
’Recognition and enforcement of the award may be refused, at the request of the party against whom it is invoked, only if that party furnishes to the competent authority where the recognition and enforcement is sought, proof that:
(...).
(e) The award has not yet become binding on the parties, or has been set aside or suspended by a competent authority of the country in which, or under the law of which, that award was made."
Verdedigd wordt wel dat bij de totstandkoming van het Verdrag van New York geenszins is gedacht aan de erkenning en tenuitvoerlegging van voorlopige voorzieningen en dat een voorlopige voorziening, gelet op de aard ervan, niet volgens het Verdrag van New York kan worden tenuitvoergelegd, dit niet alleen als een arbitraal tussenvonnis een voorlopige voorziening bevat, doch ook als de voorlopige voorziening in het land waar het vonnis wordt gewezen in een arbitraal eindvonnis (in arbitraal kort geding) kan worden opgenomen (zoals — als gezegd — bij ons ingevolge art. 1051 Rv mogelijk is) (zie ook 6.2.3.5).4
Tegen vorenstaande opvatting kan worden ingebracht dat het uiteindelijk (slechts) gaat om de vraag of aan de voorwaarden voor erkenning en tenuitvoerlegging volgens het Verdrag van New York is voldaan. Bij de erkenning en tenuitvoerlegging van voorlopige voorzieningen gaat het dan met name om de vraag of het arbitraal vonnis "bindend" is als bedoeld in art. V lid 1 (e) NYC. Slechts als het arbitraal vonnis houdende de voorlopige voorziening (nog) niet bindend is, bestaat reden tot weigering van erkenning en tenuitvoerlegging daarvan.5
Omtrent de interpretatie van de eis dat het arbitraal vonnis "bindend" in art. V lid 1 (e) NYC moet zijn, bestaat evenwel geen consensus. Art. V lid 1 (e) NYC maakt in elk geval wel duidelijk dat — anders dan volgens het Verdrag van Genève 1927 — een "dubbel exequatur" volgens het Verdrag van New York niet wordt verlangd.6 Volgens het systeem van een "dubbel exequatur" zijn erkenning en tenuitvoerlegging van een arbitraal vonnis slechts mogelijk als in het land van herkomst verlof tot tenuitvoerlegging is verleend.7 Voor de rest bestaan omtrent de interpretatie van art. V lid 1 (e) NYC uiteenlopende opvattingen. Vraag is allereerst of de eis autonoom moet worden uitgelegd en, zo ja, op welke wijze de term "bindend" vervolgens moet worden uitgelegd. Voor beide opvattingen omtrent de wijze van uitleg bestaan overtuigende argumenten.8 Voorts bestaan volgens elk van beide opvattingen nog tal van onzekerheden over het antwoord op de vraag of een arbitraal vonnis houdende een voorlopige voorziening "bindend" is.
De aanhangers van de autonome uitleg verschillen onderling van mening over de wijze waarop die uitleg geschiedt.
Volgens de eerste opvatting over de autonome uitleg is het arbitraal vonnis "bindend" als daartegen niet (langer) een gewoon rechtsmiddel openstaat.9 Alsdan zal strikt genomen ook het arbitraal vonnis houdende een voorlopige voorziening waartegen niet (langer) een gewoon rechtsmiddel openstaat "bindend" kunnen zijn en voor erkenning en tenuitvoerlegging in aanmerking komen. Een gewoon rechtsmiddel als zojuist bedoeld zal bijvoorbeeld het arbitraal hoger beroep zijn (zie 4.7.3). Aangenomen wordt dat een geding tot vernietiging niet als een gewoon rechtsmiddel mag worden aangemerkt (vgl. ook art. V lid 1 (e) in fine NYC):
’The second interpretation of the word "binding," which is preferred by most authors who consider that it should be construed as an autonomous concept, is based on the distinction between ordinary and extraordinary recourse. A binding award would thus be an award which cannot be the subject of ordinary recourse proceedings (meaning those where the substance of the award is reviewed), even though it may stil be the subject of extraordinary recourse (including actions to set aside) (...)."10
Ik betwijfel of wij op grond van een strikte toepassing van het zojuist genoemde onderscheid tussen gewone en buitengewone rechtsmiddelen finale conclusies mogen trekken omtrent de erkenning en tenuitvoerlegging van arbitrale vonnissen houdende een voorlopige voorziening. Ik zal in het vervolg het arbitraal hoger beroep als gewoon rechtsmiddel tot uitgangspunt nemen.
Voorzover arbitraal hoger beroep openstaat en het een arbitraal tussenvonnis houdende een voorlopige voorziening betreft, bestaat een grote kans dat daartegen nog arbitraal hoger beroep kan worden ingesteld tegelijk met het arbitraal hoger beroep tegen een daaropvolgend geheel (of gedeeltelijk) arbitraal eindvonnis (vgl. art. 1051 lid 3 Rv). Veelal zal een voorlopige voorziening in een arbitraal tussenvonnis komen te vervallen met het (gedeeltelijk) arbitraal eindvonnis waarin definitief omtrent het geschil tussen partijen wordt beslist.11 Alsdan zal een arbitraal tussenvonnis houdende een voorlopige voorziening zelfstandig bezien eigenlijk nooit voor erkenning en tenuitvoerlegging krachtens het Verdrag van New York in aanmerking komen.12
Ook voorzover geen arbitraal hoger beroep openstaat, is het de vraag of een arbitraal tussenvonnis houdende een voorlopige voorziening en een arbitraal kortgedingvonnis voor erkenning en tenuitvoerlegging krachtens het Verdrag van New York in aanmerking komen. Als gezegd, zal een voorlopige voorziening in een arbitraal tussenvonnis veelal komen te vervallen met het (gedeeltelijk) arbitraal eindvonnis waarin definitief omtrent het geschil tussen partijen wordt beslist. Ook een arbitraal kortgedingvonnis kan met een beslissing in het bodemgeding komen te vervallen.13 Ofschoon het hierbij geenszins gaat om rechtsmiddelen, kan mede in het licht van de zojuist gegeven definitie van een gewoon rechtsmiddel ("meaning those [recourse proceedings] where the substance of the award is reviewed") worden betoogd dat voor de voorlopige voorziening (in een arbitraal tussenvonnis of een arbitraal kortgedingvonnis) hetzelfde heeft te gelden als voor het geval waarin nog een gewoon rechtsmiddel openstaat, dit omdat in het arbitraal eindvonnis of in het arbitraal bodemvonnis inhoudelijk anders kan worden beslist en de voorlopige voorziening als gevolg van de beslissing in het eindvonnis of het bodemvonnis inhoudelijk geheel kan komen te vervallen.14
Volgens de tweede opvatting over de autonome uitleg moet de term "bindend" zo ruim mogelijk worden genomen en moeten de gevallen waarin een arbitraal vonnis niet als "bindend" wordt aangemerkt zo veel als mogelijk worden beperkt. Het recht van het land waar het arbitraal vonnis is gewezen, wordt volledig buiten beschouwing gelaten:
’The third interpretation confines the cases where an award could be considered non-binding to a strict minimum. Under this interpretation, an award which is not enforceable in its country of origin can nevertheless be "binding" within the meaning of the Convention, and the only grounds on which an award might be considered non-binding stem from the arbitral proceedings or from the award itself, irrespective of the position of the law of the country of origin of the award. An award would therefore only be considered non-binding within the meaning of the Convention if it could still be appealed before a second-tier arbitral tribunal, or if it were conditional on the occurrence of certain other events. (…).”15
Volgens de tweede opvatting over de autonome uitleg wordt de term "bindend" kennelijk zo uitgelegd dat partijen op enigerlei wijze aan het arbitraal vonnis moeten zijn gebonden. Voor het arbitraal vonnis houdende een voorlopige voorziening betekent dit dat het vonnis wel degelijk "bindend" kan zijn als bedoeld in art. V lid 1 (e) NYC, ook al is dit slechts tijdelijk het geval.16 Een verschil met de eerste opvatting omtrent de autonome uitleg is voorts gelegen in het feit dat geen (volgens het nationale recht te bepalen) onderscheid tussen gewone en buitengewone rechtsmiddelen wordt gemaakt. Volgens de tweede opvatting geldt rechtstreeks (ongeacht het nationale recht terzake) dat een arbitraal vonnis niet bindend is als daartegen nog arbitraal hoger beroep openstaat.17 Ook thans mag niet geheel worden uitgesloten dat men een parallel trekt met het arbitraal hoger beroep en dat men tot de conclusie komt dat een arbitraal vonnis houdende een voorlopige voorziening juist omdat nog anders kan worden beslist — niet "bindend" is in de zin van art. V lid 1 (e) NYC.18
Volgens de opvatting dat de term "bindend" juist niet autonoom mag worden uitgelegd, moet volgens het recht van het land waar het is gewezen, worden bepaald of het arbitraal vonnis "bindend" is.19 Niettemin zal het antwoord op de vraag of een arbitraal vonnis houdende een voorlopige voorziening "bindend" is, mijns inziens wel degelijk (mede) afhangen van het antwoord op de vraag wat men precies wil bepalen volgens het recht van het land waar het arbitraal vonnis is gewezen. Het is immers niet gezegd dat het recht van het land waar het vonnis is gewezen een eenduidig en afgebakend begrip kent dat inhoudt dat een arbitraal vonnis "bindend" is. Waarschijnlijk kent het desbetreffende recht tal van begrippen die betrekking hebben op de vraag of het arbitraal vonnis al dan niet "bindend" is. Zo zal de vraag of het arbitraal vonnis "onherroepelijk" is zo'n begrip kunnen vormen. Het is niet uitgesloten dat wij dan, evenals zojuist bij de eerstgenoemde opvatting omtrent autonome uitleg, met het probleem van doen hebben dat een arbitraal vonnis houdende een voorlopige voorziening niet onherroepelijk is omdat in het eindvonnis of in het bodemvonnis anders kan worden beslist. Ook het "gezag van gewijsde" vormt een dergelijk begrip dat op de "binding" van het vonnis duidt.20 Een arbitraal tussenvonnis heeft, voorzover het de daarin opgenomen voorlopige voorzieningen betreft, geen gezag van gewijsde. Ook een arbitraal kortgedingvonnis heeft geen gezag van gewijsde.21 Het arbitraal vonnis houdende een voorlopige voorziening is aldus bezien niet bindend volgens Nederlands recht en zal dan niet voor erkenning en tenuitvoerlegging volgens het Verdrag van New York in aanmerking komen.
Het vorenstaande laat zien dat men bij een arbitraal vonnis houdende voorlopige voorzieningen wel degelijk het risico loopt dat het niet voor erkenning en tenuitvoerlegging in aanmerking komt. Hierbij moeten wij ons realiseren dat de beslissing of een voorlopige voorziening krachtens het Verdrag van New York daadwerkelijk voor erkenning en tenuitvoerlegging in aanmerking komt, is overgelaten aan de rechter in het land waar erkenning en tenuitvoerlegging worden verzocht en voorts dat ons arbitraal kortgedingvonnis wereldwijd een vrij uniek verschijnsel vormt dat wellicht met argusogen wordt bezien.22