Einde inhoudsopgave
Overeenkomst tot arbitrage (BPP nr. 13) 2011/6.2.1
6.2.1 Inleiding
Mr. G.J. Meijer, datum 20-07-2011
- Datum
20-07-2011
- Auteur
Mr. G.J. Meijer
- JCDI
JCDI:ADS510864:1
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
Voetnoten
Voetnoten
VAN DEN BERG (diss.), blz. 9 en 56.
VAN DEN BERG (diss.), blz. 1, 383 en 395; vgl. ook art. 31-33 van het Verdrag van Wenen inzake het Verdragenrecht van 23 mei 1969 (Trb. 1977, 169 en Trb. 1985, 79).
Zie MvT II, TvA 1984/4A, blz. 19 e.v. en MvA II, TvA 1986, blz. 57 e.v.
Zie BERGER, blz. 18-23.
United States District Court (District of Columbia) 31 juli 1996 (Chromalloy Aeroservicail Egypt), Yearbook Commercial Arbitration 1997, blz. 1001 wordt daarvan wel als een voorbeeld gezien; daarin worden erkenning en tenuitvoerlegging niet geweigerd ondanks de vernietiging van het arbitraal vonnis in het land van herkomst (vgl. ook Cour de Cassation 23 maart 1994 (Hilmarton/ OTV), Yearb. Comm. Arb. 1995 blz. 663, zij dat het daarin de toepassing van art. VII NYC en gunstig(er) Frans recht betrof); zie voor kritiek daarop (voorzover het gaat om de verhoudingen binnen de EU) H. VAN HOUTTE, Why Not Include Arbitration in the Brussels Jurisdiction Regulation?, Arbitration International 2005, blz. 511: '(...), the fact that under the New York Convention an award can be enforced abroad while it is being set aside (or has been set aside) in the country of origin, is not in line with the judicial cooperation and mutual respect for courts from the other Member States which the EU promotes.'; reden waarom VAN HourrE (t.a.p.) pleit voor een regeling van arbitrage in het EEX: 'In brief, the New York Convention is an insufficient step towards a harmonized European system of recognition and enforcement of arbitral awards. The present EC Treaty, Article 293, stil invites the Member States, whenever necessary, to simplify the recognition and enforcement of arbitral awards. (...).' (zie ook 6.3.1).
Zie Hof Amsterdam 28 april 2009, JOR 2009, 208; vgl. voor het vervolg op deze beslissing ook HR 25 juni 2010 (Rosnefi/Yukos Capital), Rvc/IV 2010, 804, JBPr 2010, 55, m.nt. R.P.J.L. T.(rrrES.
VAN DEN BERG (diss.), blz. 322.
Vgl. VAN DEN BERG (diss.), blz. 355-357.
Opmerking verdient dat art. 34 Modelwet slechts betrekking heeft op de vernietiging van arbitrale vonnissen; art. 36 lid 1(1) (a) (iv) Modelwet heeft betrekking op de erkenning en tenuitvoerlegging van arbitrale vonnissen en is wél gelijkluidend aan het bepaalde in art. V lid 1 (d) NYC: '(iv) (...) the arbitral procedure was not in accordance with the agreement of the parties or, failing such agreement, was not in accordance with the law of the country where the arbitration took place (...)'; aldus kan hetzelfde probleem zich voordoen bij de weigering van erkenning en tenuitvoerlegging krachtens art. 36 Modelwet als zojuist met betrekking tot de weigering van erkenning en tenuitvoerlegging volgens art. V lid 1 (d) NYC is opgemerkt.
D. HASCHER, Commentary on the European Convention on Commercial Arbitration, Yearb. Comm. Arb. 1990, blz. 624-659.
Op dit moment zijn 20 landen aangesloten (van de ons omringende landen noem ik België, Denemarken, Duitsland, Spanje, Frankrijk, Italië en Luxemburg, terwijl Nederland geen partij is) (zie A-G DARMON in zijn conclusie (sub 12) voor HvJ EG 25 juli 1991 (Marc Rich/Società Italiana Impiant i), NJ 1993, 554, m.nt. ICS); een aantal landen heeft een aanvullend verdrag gesloten (Verdrag van Parijs 1962).
Zie Bundesgerichtshof 8 oktober 1981 (COMITAS, MUTUAMAR & LEVANTE/SOVAG), Yearb. Comm. Arb. 1983, blz. 366: 'The New York Convention, being a multilateral convention, is to be interpreted in an autonomous manner (...) which interpretation is to be especially focussed on its text, meaning, purpose and history (...).'; vgl. ook VAN DEN BERG (diss.), blz. 123 en 170; ik wijs voorts op art. 31-33 Verdrag van Wenen inzake het Verdragenrecht.
VAN DEN BERG (diss.), blz. 19-22.
Vgl. VAN DEN BERG (diss.), blz. 22, 38 en 355-357; wij hebben gezien dat wel wordt aangenomen dat de gewone rechter erkenning en tenuitvoerlegging van een arbitraal vonnis ingevolge art. V lid 1 aanhef en sub (e) NYC kan weigeren bij vernietiging van het arbitraal vonnis in het land van herkomst, doch dat hij daartoe niet verplicht is (zie United States District Court (District of Columbia) 31 juli 1996 (Chromalloy Aeroservices/ Egypt), Yearbook Commercial Arbitration 1997, blz. 1001, waarin de erkenning en tenuitvoerlegging niet worden geweigerd ondanks de vernietiging van het arbitraal vonnis in het land van herkomst) (vgl. ook Cour de Cassation 23 maart 1994 (Hilmarton/OTT), Yearb. Comm. Arb. 1995 blz. 663, zij het dat het daarin de toepassing van art. VII NY en gunstig(er) Frans recht betrof); zie te onzent Hof Amsterdam 28 april 2009, JOR 2009, 208, dat de beslissing tot vernietiging van het arbitraal vonnis in het land waar dit was gewezen niet erkende en dientengevolge het beroep op art. V lid 1 (e) NYC niet honoreerde; vgl. voor het vervolg op deze beslissing ook HR 25 juni 2010 (Rosneji/Yukos Capital), RvdW 2010, 804, JBPr 2010, 55, m.nt. R.P.J.L. DrrrEs.
Het Verdrag van New York 1958, ofwel het Verdrag inzake de erkenning en tenuitvoerlegging van scheidsrechterlijke uitspraken 1958, ziet — zo blijkt alleen al uit de titel van het verdrag alsmede uit art. I NYC en art. BI NYC — op de erkenning en tenuitvoerlegging van buitenlandse arbitrale vonnissen. Ofschoon dit niet uit het opschrift van het verdrag blijkt, ziet het verdrag blijkens art. II NYC wel degelijk ook op — wat wel wordt aangeduid met — de erkenning van overeenkomsten tot arbitrage.
Aanvankelijk was het de bedoeling dat de regeling inzake de overeenkomst tot arbitrage (inzake de formele eisen dienaangaande en de gevolgen van het beroep op de overeenkomst bij de gewone rechter) in een afzonderlijk Protocol bij het Verdrag van New York zouden worden opgenomen, evenals bij het Verdrag van Genève 1927 met het Protocol van Genève 1923 is geschied. Eerst op het laatste moment is de regeling inzake de overeenkomst tot arbitrage geheel in het Verdrag van New York zelf opgenomen.1
Art. II NYC luidt:
’1. Each Contracting State shall recognize an agreement in writing under which the parties undertake to submit to arbitration all or any differences which have arisen or which may arise between them in respect of a defmed legal relationship, whether contractual or not, concerning a subject matter capable of settlement by arbitration.
2. The term "agreement in writing" shall include an arbitral clause in a contract or an arbitration agreement, signed by the parties or contained in an exchange of letters or telegrams.
3. The court of a Contracting State, when seized of an action in a matter in respect of which the parties have made an agreement within the meaning of this aaide, shall, at the request of one of the parties, refer the parties to arbitration, unless it fmds that the said agreement is null and void, inoperative, or incapable of being performed."
De erkenning van de overeenkomst tot arbitrage volgens het Verdrag van New York houdt het volgende in. Op de verdragsstaten rust in algemene zin de verplichting tot erkenning van overeenkomsten tot arbitrage (art. II lid 1 NYC). Uiteraard maken rechters, als organen van de verdragsstaten, daarvan deel uit. Voor de rechters van de verdragsstaten is voorts een specifieke bepaling opgenomen. Zij moeten, indien bij hen een geschil wordt aangebracht waaromtrent een overeenkomst tot arbitrage bestaat, de partijen (op verzoek van één van hen) naar arbitrage verwijzen, tenzij — kort gezegd — de arbitrageovereenkomst is vervallen, niet van kracht is of niet kan worden toegepast (art. II lid 3 NYC) (zie 6.2.3.9 met betrekking tot de vraag of ook een scheidsgerecht art. II NYC moet toepassen). De overeenkomst tot arbitrage als zojuist bedoeld is de schriftelijke overeenkomst die voorts voldoet aan de voorwaarden in het voorschrift van art. II lid 2 NYC (zie ook art. I leden 1 en 3 NYC). Volgens het voorschrift in art. II lid 2 NYC is voldoende een arbitrale clausule in een contract dat, of een overeenkomst tot arbitrage die, is ondertekend door partijen of is vervat in gewisselde brieven of telegrammen. Ik zal daarop nog uitvoerig ingaan (zie 8.10). Naast de erkenning van de overeenkomst tot arbitrage voorziet het Verdrag van New York in de erkenning en tenuitvoerlegging van arbitrale vonnissen. De verdragsluitende staten zijn verplicht tot erkenning en tenuitvoerlegging van buitenlandse arbitrale vonnissen (art. I NYC en art. BI NYC) Erkenning en tenuitvoerlegging kunnen slechts worden geweigerd op de limitatief opgesomde weigeringsgronden (art. V leden 1 en 2 NYC). Bij de meeste gronden zal weigering slechts mogelijk zijn als de partij tegen wie een beroep op het arbitraal vonnis wordt gedaan zulks verzoekt en daarbij bewijst dat minstens één van desbetreffende gronden zich voordoet (art. V lid 1 (a)-(e) NYC). Slechts een tweetal gronden, die beide de openbare orde betreffen, kunnen bij een verzoek tot erkenning en tenuitvoerlegging van een arbitraal vonnis ambtshalve worden toegepast (art. V lid 2 (a) en (b) NYC). Ook indien een geldige arbitrageovereenkomst ontbreekt, zullen erkenning en tenuitvoerlegging kunnen worden geweigerd (art. V lid 1 (a) NYC). Zulks geldt ook als de overeenkomst tot arbitrage strekt tot de beslechting van geschillen die niet vatbaar zijn voor arbitrage (art. V lid 2 (a) NYC).
Terecht wordt bepleit dat het Verdrag van New York 1958 uniform moet worden uitgelegd.2 De interpretatie van het verdrag heeft ongetwijfeld uitwerking op de interpretatie van nationaal recht inzake arbitrage, zulks alleen al omdat het verdrag invloed heeft uitgeoefend op de totstandkoming van nationale regelingen inzake arbitrage en ook op de Modelwet die zelf wederom invloed heeft uitgeoefend en nog steeds uitoefent op nationale regels terzake (zie 2.8).3 Zo is het mogelijk dat rechters in de verdragsstaten, niet alleen bij de erkenning van overeenkomsten tot arbitrage en bij de erkenning en tenuitvoerlegging van arbitrale vonnissen, doch ook bij de vernietiging van arbitrale vonnissen — en dus ook bij vernietiging op de grond dat een geldige arbitrageovereenkomst ontbreekt — uniforme maatstaven hanteren.4 Andersom kan het recht van een verdragsstaat (met inbegrip van diens openbare orde) in de weigeringsgronden van het verdrag worden "ingebracht" omdat de vernietiging van een arbitraal vonnis in het land van oorsprong (dat is het land waar of krachtens welk recht het arbitraal vonnis is gewezen) kan leiden tot weigering van erkenning en tenuitvoerlegging van het arbitraal vonnis krachtens art. V lid 1 (e) NYC.
Art. V lid 1 (aanhef en sub e) NYC bepaalt dat erkenning en tenuitvoerlegging van een arbitraal vonnis "may be refused" als het arbitraal vonnis is vernietigd in het land waar het arbitraal vonnis is gewezen. Aangenomen wordt wel dat de gewone rechter (in het land waar erkenning en tenuitvoerlegging worden gevraagd) erkenning en tenuitvoerlegging kán weigeren bij de vernietiging van een arbitraal vonnis, doch dit niet behoeft te doen.5 Te onzent is beslist dat de beslissing tot vernietiging van het arbitraal vonnis in het land waar dit vonnis is gewezen onder omstandigheden niet voor erkenning in aanmerking komt en aldus geen beroep op art. V lid 1 (e) NYC mogelijk is.6
De zojuist genoemde "inbreng" van nationale gronden tot vernietiging van een arbitraal vonnis in de weigeringsgronden van het Verdrag van New York kan wel tot problemen leiden. Met name art. V lid 1 (d) NYC roept te dien aanzien vragen op. Indien de samenstelling van het scheidsgerecht of het arbitraal geding in overeenstemming is met de overeenkomst van partijen daaromtrent, doch in strijd met het procesrecht van het land waar de arbitrage heeft plaatsgevonden, kunnen erkenning en tenuitvoerlegging van het arbitraal vonnis, behoudens regels van openbare orde (vgl. art. V lid 1 (b) en 2 (b) NYC), volgens het Verdrag van New York niet worden geweigerd. Weigering wegens schending van het procesrecht van het land van de plaats van arbitrage is alleen mogelijk als een overeenkomst inzake de samenstelling van het scheidsgerecht of het arbitraal geding tussen partijen ontbreekt (art. V lid 1 (d) NYC).7 Probleem is evenwel dat het arbitraal vonnis in het land van de plaats van arbitrage hoogstwaarschijnlijk wel kan worden vernietigd wegens schending van het eigen procesrecht (vgl. ons art. 1065 lid 1 (b) en (c) Rv). De vernietiging van het arbitraal vonnis zal vervolgens krachtens art. V lid 1 (e) NYC tot weigering van erkenning en tenuitvoerlegging kunnen leiden.8 Het scheidsgerecht kan het aldus eigenlijk nooit goed doen. Als het de regels van het land van de plaats van arbitrage volgt, terwijl partijen terzake regels zijn overeengekomen, kunnen erkenning en tenuitvoerlegging van het arbitraal vonnis (op grond van art. V lid 1 (d) NYC) worden geweigerd. Als het de overeengekomen regels van partijen volgt, is vernietiging mogelijk en (krachtens art. V lid 1 (e) NYC) vervolgens ook weigering van erkenning en tenuitvoerlegging.
Het vorenstaande probleem was voorkomen als de rechter op grond van art. V lid 1 (d) NYC de overeengekomen regels inzake de samenstelling van het scheidsgerecht en het arbitraal geding slechts tot uitgangspunt had mogen nemen voorzover het land waar de arbitrage plaats heeft overeenkomsten terzake toelaat, zoals dit bijvoorbeeld is bepaald in art. 34 lid 2 (a) (iv) Modelwet met betrekking tot de vernietiging van arbitrale vonnissen: "(iv) (...) the arbitral procedure was not in accordance with the agreement of the parties, unless such agreement was in conflict with a provision of this Law from which the parties cannot derogate, or failing such agreement, was not in accordance with this Law (...)." (cursief toegevoegd).9 Ik wijs in dit opzicht ook op het Europees Verdrag inzake de internationale arbitrage in handelszaken, Genève 1961 dat een soort "aanvulling" op het Verdrag van New York vormt. Dit Verdrag van Genève 1961 beperkt de gronden tot weigering van erkenning en tenuitvoerlegging aldus dat vernietiging van een arbitraal vonnis in het land waar of krachtens welk recht het is gewezen, slechts tot weigering van erkenning en tenuitvoerlegging kan leiden als de vernietiging op bepaalde met name genoemde gronden berust (art. IX Verdrag van Genève 1961).10 Aldus heeft men de "inbreng" van nationale vernietigingsgronden die niet stroken met de gronden tot weigering van erkenning en tenuitvoerlegging beperkt. Opmerking verdient wel dat slechts een beperkt aantal landen bij dit verdrag is aangesloten.11
Problemen zoals zojuist geschetst bij de samenloop van art. V lid 1 (d) NYC en art. V lid 1 (e) NYC doen zich met betrekking tot de samenloop van art. V lid 1 (a) NYC (met betrekking tot de overeenkomst tot arbitrage) en art. V lid 1 (e) NYC (met betrekking tot de inbreng van vernietigingsgronden in nationale wetgeving), vrijwel niet voor omdat het Verdrag van New York in art. II lid 2 NYC met betrekking tot de vorm van de overeenkomst tot arbitrage (die krachtens art. V lid 1 (a) NYC ook bij de erkenning en tenuitvoerlegging van arbitrale vonnissen geldt) veelal stringenter is dan de bepalingen van nationaal recht terzake en voorts wordt aangenomen dat art. II lid 2 NYC autonoom moet worden uitgelegd.12 Inmiddels wordt ook wel verdedigd dat art. II NYC juist niet autonoom moet worden uitgelegd (zie ook 8.10). Ook dan doen zich geen problemen voor omdat art. II lid 2 NYC volgens laatstgenoemde opvatting veelal juist moet worden uitgelegd overeenkomstig de liberaler regelingen in het nationale recht. De voorwaarde die volgens art. V lid 1 (a) NYC jo. art. II lid 2 NYC voor de vorm van de overeenkomst tot arbitrage heeft te gelden is alsdan gelijk aan de voorwaarde die volgens de krachtens art. V lid 1 (e) NYC "ingebrachte" vernietigingsgrond van nationaal recht voor de vorm van de overeenkomst tot arbitrage heeft te gelden.
Het Verdrag van New York ziet, anders dan het Verdrag inzake de beslechting van geschillen met betrekking tot investeringen tussen Staten en onderdanen van andere Staten, Washington 1965, niet op de vernietiging van arbitrale vonnissen (dus ook niet op vernietiging op de grond dat een geldige arbitrage-overeenkomst ontbreekt) (vgl. art. 50 e.v. ICSID).13 Vernietiging van een arbitraal vonnis op de grond dat een geldige arbitrageovereenkomst ontbreekt in het land van oorsprong leidt, als gezegd, in beginsel wel tot weigering van erkenning en tenuitvoerlegging krachtens het Verdrag van New York wegens de extraterritoriale werking van de vernietiging (art. V lid 1 (e) NYC).14 Overigens vraagt de verhouding tussen het Verdrag van New York en concurrerende verdragen de nodige aandacht. Speciale aandacht in dit opzicht verdienen het EVEX en de EEX-Verordening (zie voorts 6.3).