Einde inhoudsopgave
Overeenkomst tot arbitrage (BPP nr. 13) 2011/6.2.4
6.2.4 Verhouding tussen het Verdrag van New York en resterende verdragen
Mr. G.J. Meijer, datum 20-07-2011
- Datum
20-07-2011
- Auteur
Mr. G.J. Meijer
- JCDI
JCDI:ADS509724:1
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
Voetnoten
Voetnoten
VAN DEN BERG (diss.), blz. 81.
VAN DEN BERG (diss.), blz. 81.
VAN DEN BERG (diss.), blz. 91.
Ook indien wij de more-favourable-right-provision in art. VII lid 1, tweede deel, NYC niet mogen opvatten als een vermelding dat het Verdrag van New York niet onverenigbaar is met later gesloten bi- en multilaterale verdragen in de zin van art. 30 lid 2 Verdrag van Wenen inzake het verdragen-recht, zal volgens art. 30 lid 4 Verdrag van Wenen inzake het verdragenrecht ('voorrang van het later gesloten verdrag boven het eerder gesloten verdrag') een later gesloten bi- en multilateraal verdrag nochtans veelal voorrang hebben en komen wij met art. 30 lid 4 Verdrag van Wenen inzake het verdragenrecht op hetzelfde uit als met art. 30 lid 2 Verdrag van Wenen inzake het verdragen-recht.
VAN DEN BERG (diss.), blz. 90-92 en blz. 109-113.
VAN DEN BERG (diss.), blz. 85-86.
Zie VAN DEN BERG (diss.), blz. 86-88 (i.h.b. blz. 87-88); het gebrek van een referte in art. VII NYC aan de overeenkomst tot arbitrage betreft hoogstwaarschijnlijk een omissie omdat de regeling inzake de overeenkomst tot arbitrage eerst in een laat stadium in het Verdrag van New York zelf is opgenomen (zie VAN DEN BERG (diss.), blz. 86-88 en Arbitragerecht (VAN DEN BERG), 10.2.1 (blz. 175-176)).
Verdrag tussen Nederland en België betreffende de territoriale rechterlijke bevoegdheid, betreffende het faillissement en betreffende het gezag en de tenuitvoerlegging van rechterlijke beslissingen, van scheidsrechterlijke uitspraken en van authentieke akten, Brussel 1925 respectievelijk het Verdrag tussen België, Nederland en Luxemburg betreffende de territoriale rechterlijke bevoegdheid, betreffende het faillissement en betreffende het gezag en de tenuitvoerlegging van rechterlijke beslissingen, van scheidsrechterlijke uitspraken en van authentieke akten, Brussel 1961.
Zie daaromtrent D. HASCHER, Commentary on the European Convention on Commercial Arbitration, Yearb. Comm. Arb. 1990, blz. 624-659.
Op dit moment zijn 20 landen aangesloten (als bijvoorbeeld België, Denemarken, Duitsland, Spanje, Frankrijk, Italië en Luxemburg (zie A-G DARMON in zijn conclusie (sub 12) voor HvJ EG 25 juli 1991 (Marc Rich/Società Italiana Impiant i), NJ 1993, 554, m.nt. ICS); een aantal landen heeft een aanvullend verdrag gesloten (Verdrag van Parijs 1962).
De regeling inzake de verhouding tussen het Verdrag van New York en resterende verdragen is opgenomen in art. VII NYC:
’1. The provisions of the present Convention shall not affect the validity of multilateral or bilateral agreements concerning the recognition and enforcement of arbitral awards entered into by the Contracting States nor deprive any interested party of any right he may have to avail himself of an arbitral award in the manner and to the extent allowed by the law or the treaties of the country where such award is sought to be relied upon. 2. The Geneva Protocol on Arbitration Clauses of 1923 and the Geneva Convention on the Execution of Foreign Arbitral Awards of 1927 shall cease to have effect between Contracting States on their becoming bound and to the extent that they become bound, by this Convention."
De bepalingen van het Verdrag van New York doen ingevolge de compatibilityprovision van art. VII lid 1, eerste deel, NYC geen afbreuk aan de geldigheid van multilaterale of bilaterale overeenkomsten betreffende de erkenning en tenuitvoerlegging van arbitrale vonnissen die een verdragsluitende Staat heeft gesloten.1 Voorts ontneemt het Verdrag van New York ingevolge art. VII lid 1, tweede deel, NYC geen belanghebbende partij enig recht dat zij mocht hebben om gebruik te maken van een arbitraal vonnis op de wijze en in de mate, toegestaan volgens de internationale overeenkomsten ("treaties") van het land waarin op het arbitraal vonnis een beroep wordt gedaan. Laatstgenoemde optie wordt aangeduid met de more-favourable-right-provision ofwel het meestbegunstigingsbeginsel.2 De verhouding tussen het Verdrag van New York en concurrerende verdragen komt niet alleen aan de orde in de compatibility-provision, doch ook in de more-favourableright-provision. Ofschoon de compatibility-provision slechts erop lijkt te duiden dat het Verdrag van New York geen afbreuk doet aan verdragen die eerder zijn gesloten dan de inwerkingtreding van het Verdrag van New York, vloeit mijns inziens uit de more-favourable-right-provision voort dat het Verdrag van New York evenmin afbreuk doet aan verdragen die later zijn gesloten dan de inwerkingtreding van het Verdrag van New York.
De samenloop van verdragen moet overeenkomstig art. 30 Verdrag van Wenen inzake het verdragenrecht worden opgelost. Indien een verdrag uitdrukkelijk vermeldt dat het niet als onverenigbaar met een eerder of later verdrag moet worden beschouwd, zullen volgens art. 30 lid 2 Verdrag van Wenen inzake het verdragenrecht de bepalingen van het eerder of later verdrag voorrang hebben. Voor het Verdrag van New York betekent dit als volgt. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen eerder gesloten verdragen en later gesloten verdragen.
Bij het Verdrag van New York gaat het bij de samenloop met eerder gesloten verdragen slechts om eerder gesloten bilaterale verdragen. Eerder gesloten multilaterale verdragen vormen slechts het Protocol van Genève van 1923 betreffende arbitrageclausules en het Verdrag van Genève van 1927 nopens de tenuitvoerlegging van in het buitenland gewezen scheidsrechterlijke uitspraken. Aangezien het Verdrag van New York in art. VII lid 2 uitdrukkelijk bepaalt dat de zojuist genoemde overeenkomsten tussen Staten ophouden van kracht te zijn op de dag en in de mate dat zij gebonden zijn aan het Verdrag van New York, bestaan in de praktijk geen samenloopproblemen met eerder gesloten multilaterale overeenkomsten.
De compatibility-provision in art. VII lid 1, eerste deel, NYC vermeldt dat het geen afbreuk doet aan gesloten verdragen met betrekking tot de erkenning en tenuitvoerlegging van scheidsrechterlijke uitspraken. Gelet op de beperking van art. VII lid 1, eerste deel, NYC tot gesloten verdragen, wordt aangenomen dat het genoemde art. 30 lid 2 Verdrag van Wenen inzake het verdragenrecht in casu slechts van toepassing is voorzover het een eerder verdrag betreft en niet voorzover het een later verdrag betreft.3 Alsdan hebben slechts de bepalingen van een eerder verdrag voorrang. Overigens kan, dunkt mij, met recht worden verdedigd dat het Verdrag van New York eveneens vermeldt dat het niet onverenigbaar is met later gesloten bi- en multilaterale verdragen, dit niet op grond van de compatibility-provision, doch op grond van de morefavourable-right-provision in art. VII lid 1, tweede deel, NYC die zich niet beperkt tot eerder gesloten verdragen, doch een beroep toelaat op internationale overeenkomsten ("treaties") in het algemeen (dit met inbegrip van later gesloten verdragen).4 Aldus bezien, zullen ook de bepalingen van een later verdrag voorrang hebben, zij het wel alleen als het later verdrag gunstiger uitvalt.5
Op grond van de vorenstaande uitgangspunten, zouden wij moeten concluderen dat uit art. VII lid 1 NYC en art. 30 lid 2 Verdrag van Wenen inzake het verdragenrecht voortvloeit dat niet alleen eerder gesloten bilaterale verdragen, doch ook later gesloten bi- en multilaterale verdragen voorrang hebben boven het Verdrag van New York. Nochtans wordt aangenomen dat een partij zich bij samenloop met resterende verdragen zal kunnen beroepen op de regeling die het gunstigst uitvalt, dit op de grond dat in het Verdrag van New York blijkens de compatibility-provision en de more-favourableright-provision als bedoeling de zogenaamde règle d'efficacité maximale besloten ligt.6 Overigens zal, als een partij zich zowel op het Verdrag van New York als op één van de resterende verdragen beroept wel minstens aan alle voorwaarden van één van die regelingen moeten zijn voldaan. Men kan de regelingen niet aldus cumuleren dat aan enkele eisen van de ene regeling en voorts aan enkele eisen van de concurrerende regeling is voldaan (zie voorts 11.5.3.1).7
Art. VII lid 1 NYC betreffende de samenloop van het Verdrag van New York met concurrerende verdragen ziet letterlijk genomen slechts op de problematiek van erkenning en tenuitvoerlegging van een arbitraal vonnis. Aangenomen wordt evenwel dat de samenloop ook ziet op verdragen die (mede) betrekking hebben op de problematiek van de erkenning van een overeenkomst tot arbitrage. Zulks moge alleen al blijken uit de in art. VII lid 2 NYC opgenomen uitzondering op de hoofdregel van art. VII lid 1 NYC met betrekking tot het Protocol van Genève van 1923 dat slechts betrekking heeft op arbitrageclausules.8
Concurrerende verdragen vormen bijvoorbeeld het Nederlands-Belgisch Executieverdrag 1925 en het Benelux Executieverdrag 1961.9 Voorts wijs ik op het Europees Verdrag inzake de internationale arbitrage in handelszaken 1961 dat een aanvulling op het Verdrag van New York vormt.10 Opmerking verdient wel dat slechts een beperkt aantal landen bij laatstgenoemd verdrag is aangesloten en dat Nederland geen verdragspartij is.11
Speciale aandacht vraagt de EEX-Verordening en het Lugano verdrag betreffende de rechterlijke bevoegdheid en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (EVEX), die — zij het slechts ogenschijnlijk — niet samenlopen met het Verdrag van New York omdat de genoemde regelingen op arbitrage in het algemeen niet van toepassing zijn. Gezien het grote belang ervan zal ik daarop thans afzonderlijk ingaan (zie 6.3).