Einde inhoudsopgave
Uitvoeringsregeling belasting van personenauto's en motorrijwielen 1992
Artikel 8
Geldend
Geldend van 01-01-2024 tot 01-01-2025
- Bronpublicatie:
15-12-2023, Stcrt. 2023, 34571 (uitgifte: 29-12-2023, regelingnummer: 2023-0000275008)
- Inwerkingtreding
01-01-2024
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
15-12-2023, Stcrt. 2023, 34571 (uitgifte: 29-12-2023, regelingnummer: 2023-0000275008)
- Vakgebied(en)
Belastingheffing van motorrijtuigen (V)
Belastingheffing van motorrijtuigen / Belasting van personenauto's en motorrijwielen
1.
De afschrijving bedoeld in artikel 10, tweede lid, van de wet bedraagt met betrekking tot personenauto's of motorrijwielen als bedoeld in artikel 15, eerste lid, onderdelen a en b, van de wet:
- —
6 percent per maand voor de eerste drie maanden die zijn verstreken na het tijdstip waarop het motorrijtuig voor het eerst als zodanig in gebruik is genomen; en
- —
2,5 percent voor iedere volgende maand, indien daarop een beroep wordt gedaan in het aangiftebiljet.
2.
De afschrijving bedoeld in artikel 10, tweede lid, van de wet, met betrekking tot personenauto's als bedoeld in artikel 15, eerste lid, onderdeel g, van de wet bedraagt 1,5 percent per maand die is verstreken na het tijdstip waarop het motorrijtuig voor het eerst als zodanig in gebruik is genomen, indien daarop een beroep wordt gedaan in het aangiftebiljet.
3.
De afschrijving kan uitsluitend met de taxatiewaarde worden bepaald indien het motorrijtuig voldoet aan de eisen, bedoeld in de hoofdstukken 5 en 7 van de Regeling voertuigen, waardoor met het motorrijtuig kan of mag worden deelgenomen aan het verkeer. Aan deze eisen is in ieder geval niet voldaan indien:
- –
voor het motorrijtuig een aantekening in het kentekenregister is of wordt geplaatst dat een verbod voor het rijden op de weg is of wordt opgelegd;
- –
voor het motorrijtuig een aantekening in het kentekenregister is of wordt geplaatst dat het motorrijtuig voorgoed buiten gebruik is of wordt gesteld;
- –
dat blijkt uit de aangifte, het taxatierapport of op het moment dat het motorrijtuig wordt getoond overeenkomstig het achtste lid; of
- –
dat anderszins blijkt.
4.
De afschrijving kan uitsluitend met de taxatiewaarde of op basis van een in de handel algemeen toegepaste koerslijst voor de inkoop van gebruikte motorrijtuigen door wederverkopers in Nederland worden bepaald, indien de opgaaf, bedoeld in artikel 10, negende lid, van de wet, bestaat uit:
- a.
een verwijzing naar een in de handel algemeen toegepaste koerslijst voor de inkoop van gebruikte motorrijtuigen door wederverkopers in Nederland, onder overlegging van een kopie van de passage uit die koerslijst waaraan de bij de aangifte toegepaste afschrijving, bedoeld in artikel 10, tweede lid, van de wet, is ontleend; of
- b.
het bij de aangifte gebruikte taxatierapport:
- –
dat is opgemaakt met inachtneming van de voorwaarden opgenomen in bijlage I; en
- –
dat is opgemaakt door een onafhankelijke, erkende taxateur, in overeenstemming met het eerste aandachtsstreepje, en waarbij de fysieke opname door de taxateur heeft plaatsgevonden ten hoogste een maand vóór het afschrijvingsmoment.
Bij het doen van de opgaaf wordt slechts gebruikgemaakt van de gegevens van niet meer dan één koerslijst als bedoeld onder a. Gegevens die niet zijn opgenomen in een taxatierapport dat is opgemaakt door een onafhankelijke en-, erkende taxateur, of niet door of op verzoek van de inspecteur zijn toegevoegd, kunnen door of namens de belastingplichtige niet worden betrokken bij de taxatiewaarde.
5.
Bij toepassing van de artikelen 10, zesde lid en 10a. eerste lid, van de wet is de afschrijving, bedoeld in artikel 10, tweede lid, van de wet, een percentage van het belastingbedrag, bedoeld in artikel 9, eerste tot en met derde lid, van de wet, welk percentage is aangegeven in de navolgende tabel. Het vierde lid blijft in dat geval buiten toepassing.
Indien sinds het tijdstip waarop het motorrijtuig voor het eerst in gebruik is genomen een periode is verstreken van ten minste | maar minder dan | is het percentage | en voor iedere maand die geheel of gedeeltelijk is verstreken sinds de in de eerste kolom bedoelde periode vermeerderd met |
---|---|---|---|
0 dagen | 1 maand | 0 | 12 |
1 maand | 3 maanden | 12 | 4 |
3 maanden | 5 maanden | 20 | 3,5 |
5 maanden | 9 maanden | 27 | 1,5 |
9 maanden | 1 jaar en 6 maanden | 33 | 1 |
1 jaar en 6 maanden | 2 jaar en 6 maanden | 42 | 0,75 |
2 jaar en 6 maanden | 3 jaar en 6 maanden | 51 | 0,50 |
3 jaar en 6 maanden | 4 jaar en 6 maanden | 57 | 0,42 |
4 jaar en 6 maanden | 5 jaar en 6 maanden | 62 | 0,42 |
5 jaar en 6 maanden | 6 jaar en 6 maanden | 67 | 0,42 |
6 jaar en 6 maanden | 7 jaar en 6 maanden | 72 | 0,25 |
7 jaar en 6 maanden | 8 jaar en 6 maanden | 75 | 0,25 |
8 jaar en 6 maanden | 9 jaar en 6 maanden | 78 | 0,25 |
9 jaar en 6 maanden | 81 | 0,19 |
6.
Bij toepassing van artikel 10, zesde lid, van de wet, is de vermindering ten hoogste het belastingbedrag, bedoeld in artikel 9, eerste tot en met derde lid, van de wet.
7.
In afwijking van het eerste lid en het tweede lid wordt de afschrijving vastgesteld aan de hand van de in het vijfde lid opgenomen tabel, indien daarop een beroep wordt gedaan in het aangiftebiljet.
8.
De inspecteur kan vanaf het afschrijvingsmoment tot en met uiterlijk de zesde werkdag na de dag van het afschrijvingsmoment besluiten dat het motorrijtuig zo spoedig mogelijk moet worden getoond in dezelfde staat als waarin het motorrijtuig verkeerde op het afschrijvingsmoment op een door de inspecteur aan te wijzen plaats en tijdstip. Indien de betaling van de belasting op aangifte na het afschrijvingsmoment plaatsvindt, kan de inspecteur hiertoe besluiten vanaf het afschrijvingsmoment tot en met uiterlijk de zesde werkdag na de dag waarop de betaling is ontvangen door de ontvanger. Totdat het motorrijtuig is getoond, is niet gebleken dat de ter zake van het motorrijtuig verschuldigde belastingen en rechten zijn voldaan als bedoeld in artikel 49, eerste lid, onderdeel b, van de Wegenverkeerswet 1994. Onder tonen wordt in ieder geval verstaan dat het motorrijtuig wordt geplaatst op de door of namens de inspecteur aangewezen opnameplaats met de wielen op de grond, zonder vervuilingen aan het motorrijtuig die een goede opname in de weg kunnen staan, en dat de sleutel wordt verstrekt om het motorrijtuig te ontsluiten en te starten.
9.
Indien de belasting die op aangifte behoort te worden voldaan kennelijk geheel of gedeeltelijk niet is betaald, blijkt in ieder geval niet eerder dan nadat de naheffingsaanslag in zijn geheel is betaald dat de ter zake van het motorrijtuig verschuldigde belastingen en rechten als bedoeld in artikel 49, eerste lid, onderdeel b, van de Wegenverkeerswet 1994 zijn voldaan.
10.
De vermindering van het belastingbedrag, bedoeld in artikel 5, tweede lid, van het Uitvoeringsbesluit belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992, is een percentage van het belastingbedrag, zoals aangegeven in de tabel opgenomen in het vijfde lid.